Met twee op avontiurenreis vx <Kdoeb&aal aan den day benauwdheid:.. DE HEMELSCHE SPELER Olympische spelen Ballade van den katholiek VOOR LONDEN ZATERDAG 14 DECEMBER 1935 Vondel in dundruk DEIOSPRIJS Nieuw werk van pater Schreurs Een goedkoope editie Q> Meneer Ditmars DOOR FLETCHER BÜ de uitgeverij Vox Romana te Schiedam verscheen een nieuwe dichtbundel van pater Jacq. Schreurs M.S.C., getiteld: .,De Hemelsche Speler", rijk verlucht door den Limburgschen teekenaar René Smeets. In dit werk behandelt de dichter in vrije Volgorde de zes scheppingsdagen zooals men die beschreven vindt op de eerste blad zijde van den Bijbel. Alleen in dit opzicht kan men dit dichtwerk vergelijken met een be faamd boek uit de vorige eeuw, n.l. „De Schep ping" van J. J. L. ten Kate, dat aanleiding ge weest is tot allerhande theologische debatten in de letterkundige kritiek. Zulk een aanleiding zou het boek van Pater Schreurs niet geven. Het is meer een dichterlijke omspeling van de keur. Zoo wijdt de dichter b.v. aan de schep ping van den wijnstok de volgende bespiegeling: Hij plantte den wijnstok En die werd groen In een zuiver licht En een zacht seizoen En terwijl zijn rank langs de helling klom En zijn bloesem geurde en de akker glom Heeft hij zijn opperkleed afgedaan En is kalm en groot aan de ploeg gaan staan. Behalve het speelsche der verbeelding toonen deze regels ook het vaardige, maar iets te mak- keiijke karakter van de versificatie. De dichter gebruikt te dikwijls het woordje „en", dat een elndelooze nevenschikking van allerhande mo tieven mogelijk maakt en hem dan ook ver leidt tot vlot voortrijmen, niet zonder smaak, maar zonder voldoende drift. De Godsverbeel- dmg doet soms een beetje te veel aan den „God- met-den-baard" van Karei van den Oever den ken, hoewel ze veel simpeler en speelscher is, en veel meer met den aard van het gedicht correspondeert dan bij den ietwat barokken Antwerpenaar. Dit dichterlijk scheppingsver haal van Pater Schreurs valt niet tot zijn aller beste werk te rekenen, dunkt ons, het heeft echter een charme, die het typische eigendom van dezen auteur is en het zal zonder moeite de verbeelding van de katholieke menigte aan spreken. Het boek is gedrukt op geschept Pan- nekoek baroque en de illustraties sluiten waar dig aan bij den tekst. Te Berlijn is men druk bezig met de voor bereiding van de Olympische Spelen. Het is de elfde keer, dat de naties elkander in een feest van den lichaamscultus zullen ontmoeten en zooals men weet zijn er ditmaal nogal strub belingen ontstaan over de deelname, die mg niet geheel zijn opgelost. Sommige methoden van het nieuwe Duitsche bewind, met name de actie tegen de Joden, hebben de sportleiders in het buitenland beducht gemaakt. In Amerika vooral is heftig tegen deelname geageerd, in ons eigen land gingen er ook stemmen op om zich van deelname te onthouden, zooals men Weet. en Italië aarzelt nog, omdat het zal voor komen dat zijn sportploegen te Berlijn de teams za! ontmoeten van landen die op Italië de sancties toepassen welke de Volkenbond voor schrijft. .V.Cl OS «S - 4.' .-.::si nvfjG <utni) voob oataons Intusschen bereiden de Duitschers zich toch maar vast voor op een grootsche manifestatie. Er verschijnt ook een officieel orgaan van deze Olympische Spelen, in een royaal formaat en uitstexend uitgevoerd. Daarvan hebben nu al zes nummers het licht gezien. Een Haarlemsch sportman, M. van den Berge, vertelt in dit blad hoe Nederland zich voor de Olympiade voorbereidt. Hij wijst er op, dat onze sportlui zich met Veel energie voor 1936 trainen, en dat Neder land wellicht het eenige land is, dat het zon der regeeringssteun voor het Olympische werk stellen moet. Zoo moet het Nederlandsche Olympische Comité de moeilijke taak volbren gen, niet alleen de reis naar Berlijn der actieve sportbeoefenaars te financieren, maar ook den Vereenigingen bij haar voorbereidend werk den r.oodigen steun te geven. Van den Berge gelooft, dat het aantal Ne- derlandsche deelnemers grooter zal zijn dan in 1928, omdat Berlijn dichter bij ligt dan Los Angeles. Het meest verwacht de schrijver van de Nederlandsche sprinters. Vooral de 19-jarige Osendarp zal, meent de heer van den Berge, tot heel wat in staat zijn. Het artikel bevat dan aardige foto's van de Nederlandsche zwemsters, de dames Den Ouden, Mastenbroek, Timmermans en Sel- bach; van het Nederlandsche voetbalelftal: van zijn doelverdediger Halle, in actie natuurlijk; van Berger en Osendarp in den 200 meter loop te Turijn, waar Berger won; en eindelijk van Van Vliet, in wien de Nederlandsche fiets- sport een eerste kracht heeft. Op het artikel van den heer Van den Berge volgt een beschouwing over de wijze, waarop Polen zich voor de Olympische Spelen voorbe reidt. Eindelijk lezen wij nog in een artikel „Am Rande der Olympiaden" het volgende stukje over de Olympische Spelen in 1900 en 1904: 1900: De baan in het Bosch van Boulogne (in' heel Europa bestond toen nog maar één stadion en dat lag in Athene) was 500 meter lang en door graszoden afgezet. Dat was het Omslag-teeJcening van René Smeets voor „De Hemelsche Speler", een dich terlijk scheppingsverhaal door Pater Jacq. Schreurs M.S.C. vereenigingssportterrein van de Racing Club de Prance. Tribunes, zooals wij die thans kennen, waren er nog niet. Maar.... op het binnenge- deelte van het terrein waren eenige boomen geplant. Ten koste van het uitzicht der toe schouwers. De organisatie liet veel te wenschen over. Zoo schrijft een Fransche krant: „De deelnemers aan deze Olympische Spelen heb ben schandelijke prijzen ontvangen. De over winnaar in kogelstooten ontving een porte feuille, die een waarde van frcs. 3.50 vertegen woordigde. Andere overwinnaars ontvingen als prijzen wandelstokken, die zij in iedere 50 cen- times-bazar hadden kunnen koopen. Vooral de Amerikaansche spelers, die het leeuwenaan deel der prijzen ontvingen, waren ontevreden over de prijzen en deelden dit in krachtige woorden mee. Slechts één overwinnaar behield bij de prijsverdeeling zijn goed humeur; nij stuurde zijn prijs naar het Olympisch Comité terug met een kaartje: voor Mevrouw Uw echtgenoote". 1904: In Saint-Louis. Men was zich bij den Marathon-loop echter niet den emct der Olym pische Spelen bewust. Het was geweldig heet. Men constateerde 33 graden in de schaduw. Een groot aantal deelnemers viel uit. Een der slacht offers was de Amerikaan Lorz. Hij veroorloof de zich toen een scherts, die men zich thans niet meer kan voorstellen. Hij liet zich vallen en door een auto opnemen. De auto bracht hem geheel naar voren, waar hij verder liep. De jury had van dit voorval eerst niets gemerkt. Bij het binnenkomen op het stadion werd hij als overwinnaar begroet. Hij gaf zelfs nog een eererondje. Eerst een kwartier later kwam de Amerikaan Hicks, die slechts met een zwak applaus werd begroet, De kroniek der Olym pische Spelen verhaalt niet, of Lorz voor zijn gedrag gestraft werd. Zoo gemoedelijk als toen, zal het nu zeker niet meer toegaan. En zeker niet in Duitsch- Iand, waar men zich als toekomst een nieuw Hellas schijnt te droomen, even machtig er. even streng. (Ontleend aan „De Tijd) Aan Ir. A. Mussert, die zich in zijn propaganda-blad van Vrij dag 6 December veroorlooft, te schrijven over „den zich katho liek noemenden Van Duinker ken." Jawel, mijnheer, ik noem mij katholiek En twintig eeuwen kunnen 't woord verklaren Aan u en aan x. K opgewonden kliek, Die blij mag zijn met twintig volle jaren, Als ónze God u toestaat te bedaren Van 't heilgeschreeuw, geleerd bij de barbaren, En als uw volksbeweging haar muziek Toonzetten leert op ónze maat der eeuwen. De Roomschen hebben in de politiek Iets meer gedaan dan onwelluidend schreeuwen. Daarom, mijnheer, noem ik mij katholiek. Gij weet het slecht, maar in een zieken tijd, Toen Rome rot was van de dictatoren, Elkaar verdringend met den gragen nijd Van wie elkanders roem niet kunnen hooren, Werd God de Zoon te Bethlehem geboren Uit eene Maagd, wier naam in uwe ooren Klank voert van ketterij en godsdienststrijd: Een Joodsche vrouw, die gij diep zoudt verachten Joden zijn aan uw soort niet sympathiek Maar die het licht is onzer zwartste nachten. Daarom, mijnheer, noem ik mij katholiek! Gij leeft te zeer in uw bewogen heden Om het te weten, maar het is geschied, Dat weinigen, die dezen naam beleden Beschermers bleken van het wijd gebied, Waarop men heden nog beschaving ziet. Gij preekt wel, maar gy kent de teksten niet! Wat is üw toekomst zonder óns verleden? ■amiiimi immuun.: Dezer dagen kon men lezen Wat bij ons in Amsterdam Op kantoor aan een bediende 1 Der belasting overkwam: Deze jongeman toch raakte Ja, natuurlijk per abuis! Opgesloten in een zware, Brand- en inbraakvrije kluis. Toen de deur was dichtgevallen 1 Zat hij plotseling muurvast, En de dienaar van den fiscus Was gevangen in de kast. i 't Was een groote consternatie, f Brandweer kwam er aan te pas, En het duurde een half uur wél Voor de deur weer open was. De gevangene was levend En mankeerde nog niet dat, Maar hij had, naar hij bekende, Een benauwd half uur gehad! 1 Jongeman, vertél eens, zeker 5 Sloeg de schrik je om je hart, Zag ie nergens, nergens uitkomst, Werd het voor je oogen zwart? Dacht je dat j'er nooit meer uit kwam, 1 Dat je wérd vermoord, geworgd? i Kijk, dat zijn nèt die gedachten, i Die „belasting" óns bezorgt! Heusch, 'k ben blij dat je gered bent, Want zoo'n grapje is niet mis, Maar 't is goed dat nu de fiscus Oók weet wat benauwdheid is! 1 HERMAN KRAMER aiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiriiiiiiiiiiiiimiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiifiiiiiiir; Bedenk, als onze duizendtallen dunnen, Dat eens Paus Leo, ónvervalscht mystiek, Weerstand bood aan een overmacht van Hunnen Daarom, mijnheer, noem ik mij katholiek. Gy zijt wellicht het oud verhaal vergeten, Of kent het niet, maar leer het dan van mij, Hoe zy, die Nederlands bevrijders heeten Uit Roomsch geloof en Spaansche dwinglandy, Onder bevel van Willem van Lumey Onschuldigen vermoordden. Pleit hen vrij, Wanneer dit past in 't ruim van uw geweten! Steeds zal de holle leuze misdaad baren Wanneer zij vruchtbaar wordt bij 't veil publiek! Ik kies de zijde van de martelaren. Daarom, mijnheer, noem ik mij katholiek! In Brabant weet men van den geus te spreken Daar heb ik 't vaderlandsch gevoel geleerd. Vouw ik de handen om den Heer te smeeken, Dat Hij 't volk hoede, vrij en ongedeerd Van staatszucht, tyrannie en van 't verkeerd Vertrouwen in wie door geweld regeert: Nooit leerde ik de hand ten hemel steken Heil roepend om een nagemaakten Pruis. Op wat zich heil noemt, heeft mijn Kerk kritiek Den waren Heiland kent ze aan 't ware kruis. Daarom, mijnheer, noem ik mij katholiek! PRINCE: Heer Jesus zoet, de Prins der ware Kerk, Die één is, heilig en apostoliek, Maakt ons in dienst van Zijnen Vrede sterk. Daarom, mijnheer, noem ik mij katholiek. ANTON VAN DUINKERKEN De uitgever H. J. W. Becht te Amsterdam kondigt tegen het volgende voorjaar een goedkoope uitgave aan van Vondel's vol ledige dichtwerken en oorspronkelijk proza, ver zorgd en ingeleid door A. Verwey. Deze editie zal verschijnen in één band, op dundrukpapier, ongeveer zooals de bekende goedkoope Shakespeare-editie, welke onlangs in Engeland het licht zag. Aan het prospectus voor den boekhandel ontleenen wij de volgende bijzon derheden, waarmede de uitgever deze goed koope editie motiveert: „Waarom deze nieuwe uitgave? Voor de groote schare Vondel-vereerders be stond tot nu toe geen uitgave van zijn com plete werken voor een prijs, welke voor nie mand een bezwaar kon zijn en in 'n zoodanigen vorm, dat de lezer alles in één deel van be hoorlijke afmetingen bijeen vond. Dit tekort zal deze uitgave aanvullen. Zij zal binnendringen in de kamers van duizenden Nederlanders, voor wie Vondel een voortdurende stroom van geestelijke rijkdom men is en zij zal aldus een lang gekoesterden wensch in vervulling doen gaan. Wy willen voor den laagsten prijs de best mogelijke verzorging van Vondel's werken brengen. Geen nadruk van bestaande uitgaver» en geen uitgave voor geleerden. De beste man, dien wij konden vinden moest Vondel geheel opnieuw doorwerken. Hij mocht niet alléén geleerde, maar moest zelf een dich ter zijn, die Vondel aan het groote aantal niet- geleerde bewonderaars nog nader kon brengen. Wy hebben deze zeldzame combinatie ge vonden in den persoon van prof. dr. Albert Verwey. Verwey, die reeds jaren geleden uit liefde voor den dichter Vondel tot de studie van zijn werken is gekomen, is een der grootste Vondelkenners en wordt zoowel door Protes- I»rrDOP De chef maakte een praatje met hem, en Piet vertelde daarop zijn geschiedèns, welke de man met een ongeloovig gezicht aan hoorde. Maar toch geloofde hij Pie. je einde lijk, toen hij zag hoe ernstig of de jongen was. Wat had dat kereltje reeds een hoop meegemaakt. Tot slot vertelde Piet dat hij zoo graag krantenjongen wilde wezen, zoodat hij wat kon verdienen en zoodoende zijn eigen reis naar huis terugbetalen. De chef knikte goed keurend. Dat beviel hem, dat Piet zoo'n flinke jongen was. „Kijk eens," zei hij, „onze krantenjongen is juist vandaag vrij, dan kan jij mooi zijn plaats vervullen en wan neer hij er morgen is, dan kan je hem hel pen en dan valt er voor jou ook wel wat af. Piet was reuze blij. De chef nam hem mee naar de goederen loods, waar het karretje met kranten stond. Piet vloog er meteen op af, maar de chef zei dat hij eerst moest waten wat er alle maal was. Piet leerde het wonder gauw en voelde zich trotsch, toen hij achter zijn wa gentje eindelijk het perron op mocht gaan. Ongelukkigerwijs had meneer Ditmars, toen hij me schreef, een bierglas op den brief gezet. Het glas was nat en de inkt was niet droog, zoodat ik nietg kon lezen dan Rutherfordstraat en een paar vlekken. De Rutherfordstraat nu is op één na de lang ste straat van Londen, dus heel lang. Als de huisbaas in 't laatste huis de huur heeft op gehaald, dan moeten ze in 't eerste huis al weer betalen. Maar, dacht ik, er kannen nooit veel menschen op de wereld zijn, die Ditmars hee ten. Ik trok dus vol hoop en moed naar de Rutherfordstraat en begon op no. 1. Maar op no. 1 was moeder niet thuis, meneer en 't kleine meisje wist er niks van. Maar moeder was over een uurtje terug, meneer, en als ik soms met een boodschap van de school kwam, dan moest ze zeggen dat d'r broertje Appy de mazelen had. Op no. 3 zei een vrouw met een puntneus, dat ze al verzekerd waren en of ik alstublief het hekje weer dicht wou doen. Op no. 5 kwam er een omvangrijke, dreigen de stem uit 't keukentje om te vragen of ik soms die gauwdief was, die om de termijnen van de naaimachine kwam, met z'n rooien neus; want als ik die was, dan.... Ik maakte dat ik weg kwam, om weer wat op dreef te komen bij no. 41, waar ik geen gehoor kreeg. Op no. 215 kreeg ik spijt dat ik niet wat broodjes met vleesch had meegenomen. Toen zag ik ergens in de verte een winkeltje met van alles en ik snelde erheen, vervuld met nieuwe hoop. Het belletje tinkelde en ik drong voort door een dikke, weeë lucht van brandhout, visch, spek, petroleum, augurkjes en kaas. Op de toonbank zag ik een groote ham en achter die ham een groote, dikke vrouw, aan wie ik vroeg waar meneer Ditmars woonde. .Dhsnars?" herhaalde ze. „Ditmars? Ik ge loof niet dat ik dien naam ooit gehoord heb. Is 't een lange man, die 'n beetje mank loopt, met een gryze snor en een knobbel op z'n hoofd? Neen, die zal 't niet zijn, want die heet Snobeliowsky. De jongens noemen hem Hob bel, omdat ie mank loopt en dat komt omdat ze z'n been verkeerd gezet hebben met dat spoorwegongeluk by Leeds. Ik geloof dat 't in 1909 was, of misschien in 1910, in ieder geval 't jaar nadat z'n zoon Pym de kinkhoest had, en 'twas zóó erg, dat ik niet snap dat ie er weer afgekomen is, tarme schaap, als je hem zag, heelemaal zwart in z'n gezicht van 't hoesten, dan bloedde je hart en nog geen stuiver schadevergoeding heeft ie gehad, want hij zat met 'n perronkaartje in den trein, maar hy is altijd even vriendelijk en zoo je doet, zoo je ontmoet, zeg ik maar altijd." Hier zweeg de groote, dikke vrouw, om stem te scheppen en ik maakte van de gelegenheid gebruik om te vertellen dat meneer Ditmars een klein, dik mannetje was, met een glad ge zicht en ervaren in de kunst om oude klokken te repareeren, zoodat hy nu bezig was een antieke klok van mij weer op gang te helpen. „O," zei de groote vrouw, „waarom hebt u dat niet dadelijk gezegd? Ik weet wien u be doelt, maar die heet geen Ditmars, die heet Chuckie! Hij woont by den Larrey-weg in een hoefsmederij! Dien bedoelt u! Die heet Chuckie! Klein dik mannetje, met een rood gezicht en een moedervlek onder z'n linkeroog, zoowat zoo groot als een driestuivers-stuk. Dien zal u bedoelen." ,Dat zal wel," gaf ik toe. .Maar hij zegt dat hij Ditmars heet; Jeremias Ditmars, en hij moet toch zelf wel weten hoe hij heet." „Dan heeft hij zich vergist," besliste de vrouw achter de ham. „Hij bedoelt Chuckle. Er woont hier geen Ditmars in de buurt, maar wel een massa Chuckles. Een klein dik rood kereltje. Hy is met een nicht van juffrouw Bowies ge trouwd op no. 254. Dat mensch met dat rare oog, die stakker. Ik heb haar, ik weet niet, hoe dikwijls gezegd dat ze er naar had moeten la ten kijken, vóór t zoo erg werd. „Je had er docr een specialist naar moeten laten kijken." zei ik. Je hebt er maar twee, zie je, twee oogen, en daar kan je geen grapjes mee maken. Maar je kon net zoo goed tegen die ham praten. Het eene oor in en 't andere weer uit, net als 't wa ter van een eend z'n rug. Maar nou over Ditmars gesproken: ik kan niet zeggen dat ik den naam ooit 1 gehoord heb. Qp zoek ^ar aar pp te ttpi x z Maar er is wel eentje van Chuckles, een meisje met rood I ,,J haar en sproeten op d'r armen, die getrouwd is met een klein mannetje met een houten been, dat Bagnet heet." „En hoe heet z'n andere been?" vroeg ik, maar de groote dikke vrouw scheen het niet te hooren. Ze ging met haar grooten elleboog op de ham leunen en ging voort: „En nu u 't er zoo over hebt, was ie horloge maker van z'n vak, maar nu liep hij met si naasappelen, omdat z'n gezicht niet meer zoo goed was. Dien zal u wel bedoelen, 'n Klein, broodmager ventje, met grijs haar en "n kren terig" baardje. Dien heb ik al van kind af ge kend. Z'n vrouw kwam hier altijd boter en zoo halen, maar nu gaat ze ergens anders, en ik kan 't haar heusch niet kwalijk nemen, want zooals 't tegenwoordig in de wereld gaat, is 't een heele toer om de eindjes aan mekaar te knoopen en de boter blijft ook maar duur, of schoon 't nu toch al lekker warm weer wordt." „Dus u denkt dat ik op no. 254 moet zijn?" vroeg ik, om ook wat te zeggen. ,M'n man zei gisteravond nog dat hy zoo'n akelige pijn in z'n borst had," begon de groote dikke vrouw weer, „en ik kan me niet herinne ren dat ik 'n fatsoenlijke kop thee geproefd heb, en als er één ding is waarvan ik hou. Ik gevoelde grooten lust de ham by het kno kige eind te nemen en in het ratelende mond werk vóór mij, te stoppen. „Als er één ding is waar ik van hou, is 't een lekker, geurig kopje thee en ik wil u gerust ver tellen" ik schoof achteruit naar de deur - „als je hier den heelen dag geploeterd hebt. wil je best een opfrisschertje" ik draaide de kruk om .maar dat goedje wat ze tegen woordig verkoopen, nou, dat is geen thee, maar vuil water. Ik zei vanmorgen nog tegen juffrouw Lepp" ik deed de deur open „met dat kleine jongetje met wratten en dat huis met klimop aan den overkant" ik stapte over den drempel „Juffer Lepp, zei ik, je kan me gerust gelooven „Ik moet eens verder!" riep ik. „We hebben prettig gepraat en dank u wel voor uw hulp." „Niks te danken hoor!" De groote dikke vrouw sloeg de armen over elkaar en hing nu over de ham heen. „Ik zei gisteravond nog tegen m'n schoonzus ter: als we ons zelf niet kunnen helpen, later, we dan ten minste mekaar helpen. En ze heeft misère genoeg gehad, het arme kind, met dien man, en 't water slaat iederen avond door 't plafond van de slaapkamer heen als 't regent, en de huisbaas...." Ik deed de deur zacht dicht en liep. zoo vlug ik maar kon, verder, op zoek naar meneer Dit mars. tantsehe als Katholieke Vondelvorsdhers als zoodanig erkend. Albert Verwey zal wat deze uitgave betreft een oude traditie voortzetten. Evenals onze voorouders de uitgaven van Vondel's werken gegroepeerd zagen naar soor ten: tooneelstukken, hekeldichten, leerdichten, poëzie, etc., volgt hy dit voorbeeld na, alleen met dit onderscheid, dat binnen de groepen de tijdsorde, voor zoover ze bekend is, gehand haafd wordt. Onze uitgave krijgt daardoor een eigen oorspronkelijkheid, die wij hopen, dat op prijs zal worden gesteld. Bovendien zal een in houdsopgave de tijdsorde van alle werken nog afzonderlijk laten zien. Wat de spelling betreft, we erkennen het, dit is heden ten dage een moeilijk onderwerp. We zeggen spelling en niet buiging. Aan Von del's buiging, waaronder allereerst zijn gebruik van de naamvals-n, mag niet geraakt worden. Ze is van zijn jeugd tot zijn ouderdom ver groeid met zijn wijze van uitdrukken. Maar zijn spelling die trouwens voor hemzelf nooit beeft vastgestaan kan tot op zekere hoogte worden gemoderniseerd. De moeilijk heid is echter, dat men een keus verwacht tusschen de spelling waarmede het oudere ge slacht is Opgegroeid en de vereenvoudigde» die aan het jongere anderwezen wordt. Verwey heeft zich aan geen van beide geheel gewon nen gegeven. Een consequente schrijfwijze is goed, maar de aard van Vondel's werk belet op tal van plaatsen haar zoover door te voe ren, als wij dat in ons eigen schrijven kunnen doen. Beter dat de spelling hier en daar een ongelijkheid vertoont, dan dat ze zich ten koste van Vondel, die zelf zoo ongelijk van spelling was, tyrannisch gedragen zou. Met woord- en tekstverklaringen, alsook met historische aanteekeningen, zal Verwey zoover gaan als voor een goed begrip van den tekst noodzakelijk is. Geleerden vinden ze elders, voor leeken werken ze, indien ze in grooten getale worden toegevoegd, allicht storend. Het is ons ook niet te doen om Vondel uit te leg gen, maar alleen om velen te nopen hem te lezen. In een uitvoerige inleiding zal de verzorger van Vondel's leven en werken een overzicht geven en zijn beteekenis, in zijn tijd en voor den ónzen, schetsen." Wit kazuifel met voorstellingen van den Goeden Herder en Sint Petrus, door Joanna Wichmann AT I |7 A ROWMf 'Q op dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaar den tegen U bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door C1 bij een ongeval met C* OCA J-\ I J iT' 1 il JLli O ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen T Üv»" verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen JT 4 doodelijken afloop JL mÜU*b AANGIFTE MOETOP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHT ÉN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIEREN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL bij verlies van een hand een voet of een oog In 12 Noch Lord Riversford, noch mr. Merton kunnen het feit voorbijzien, dat uw vee gedood Werd op precies de manier als uw aanrander zeide, antwoordde Jocelyn. Maar u zoudt u tot öog wel beteren kunnen richten, buiten uw collega's. Waarom zoudt u niet alles aan Sir Philip Blackford vertellen, voegde hij er aan toe, daarmee den naam noemend van een hoogstaand rechter, algemeen bekend om zyn gezond oordeel. Mr. Pontifex' opgewondenheid bedaarde. AI Was hy dan pok Eerste Minister, bjj gelegenheid had hU toch graag een rietstengeltje om op te leunen. Dat is een goede gedachte, Chenery. zei hij. ik dank u er voor. Ik zal 't er stell'g met Blackford over hebben. Ik ga hem nu een lettertjeschrijven en zal hem vragen morgen middag van het Gerechtshof naar het Lager huis te komen. Hij spoedde zich dan weg en Jocelyn bleef biet Lesbia alleen. En daar hy van zijn kinder laren af gewoon was die jongedame deeige- hoote te maken van al zün gr-lvlmen. ve'teide hy haar oogenblikkelyk de gèbeurtenissen van den dag en vroeg hij haar wat zy er van dacht. Ook hy, evenals de Premier, versmaadde een steunseltje niet. Lesbia's eerste woorden leken onlogisch. Ben je werkelijk van plan, Jocelyn, vroeg ze, de uitnoodiging van dien signor of Cava- liere, of hoe zyn titelatuur precies luidt, Ves pucci om te komen dineeren, aan te nemen? Ik ben het stellig van plan, antwoordde Jocelyn. Maar zij zijn je volkomen onbekend, riposteerde Lesbia. Wat dat betreft, merkte Jocelyn on, ik dineer, of lunch of ontbijt haast iederen dag met menschen, die ik totaal niet ken. Vanavond dineer ik hier ook met geheel vreemden. Dat is niet waar, zei Lesb'.a. Er komen slechts vijf menschen en je kent ze allemaal. En dan is er nog een verschil. Al ontmoet je onbekenden in eens anders huis. je kent je gastheer. Maar van die menschen weet je niets. Dat maakt het slechts interessanter, merxte Jocelyn op. Men kan wel eens te veel krijgen van altijd hetzelfde. Misschien zijn het wel anarchisten, hield Lesbia vol. Best mogelijk, dat het anarchisten zijn, gaf Joce'yn kalm toe. Lesb'a keek hem opmerkzaam aan. Zei je niet, dat het een heel aardig meisje was? vroeg ze. Buitengewoon aardig, stemde Jocelyn, 'ianner met z'n hoofd knikkend, toe. Schitte rend figuur, prachtig haar, prachtige oogen, innerlijke glimlach; wat klein, ja, maar overi gens een beeld van een meisje. Lesbia had eenige oogenblikken noodig om met zichzelf tot klaarheid te komen. Jocelyn, zei ze ten slotte, 't is mis schien een broeinest van anarchisten en dat meisje, die Signorina Vespuc;i, is misschien wel hoe noemen ze dat ook weer? o ja, een lokeend. Je hoort wel eens meer van zulke dingen. In romans, stemde Jocelyn toe. En die zijn dikwijls vermakelijk om te lezen. Ik zou er in het werkelijk leven ook wel eens kennis mee willen maken; daarom vind ik het bijzon der leuk de uitnoodiging van Cavaliere Ves pucci aan te nemen. En ik geloof dat ik het doen zal ook. Dat verwacht ik wel, antwoordde Lesbia. Maar je kunt er mij de schuld niet van geven als het verkeerd afloopt. Ik ben bekrompen genoeg om niet zonder bezorgdheid te zien, dat je je waagt in huizen als St. John's Wood, waarin menschen wonen wier naam doet denken aan een theater-affiche. Maar zijn nicht zei, dat hij 'n natuur kundige, een geleerde was, betoogde Jocelyn, Weet jij wat een geleerde is, lesbia? Jij zult er nooit een worden, Jocelyn, lachte zij terug. Ik wou dat de oude tijd terug kwam, toen men zijn bediende meenam als men uit dineeren ging. Goede hemel, waarom dat? vroeg Jocelyn. Dan kon je Jannaway meenemen. Hoe kan ik weten, dat je niet halsoverkop je in gevaar stort» Jocelyn liet z'n schertsenden toon varen en begon juist met een hartelijker antwoord toen mr. Pontifex terugkwam. Hij zag er veel opge wekter uit en wreef zich in z'n handen. Ik heb aan Blackford geschreven, zei hy. Een knappe kerel. Ik dank je wel, Chenery, dat je me die gedachte aan de hand hebt gedaan. DERDE HOOFDSTUK Jocelyn Chenery was van zyn voornemen om bij Cavaliere Vespucci te gaan dineeren niet af te brengen geweest, al was het alleen maar omdat hij iets hoopte te ontdekken omtrent den man, wiens bagage den naam Rederdale droeg. En zoo belde hij te bekwamer tijd aan een deur, zwaar ingemetseld in een hoogen muur boven welks top een ondoorzlchtbaar gordijn uitstak van seringen en gouden regen. Hij had opzettelijk zijn wagen aan het eind van den weg weggestuurd, om de Villa Firenza op te nemen, vóór hij toegang zou vragen, maar de boomen stonden zoo dicht in dén tuin, dat hij niets anders zag dan een aantal sehoor- steenen en een weerhaan. Behalve dat de deur in den tuinmuur met keurig koperwerk was beslagen en dat een fijn afgewerkt Salve in oud lettertype in het bewuste perceel was ingezet, was .er u'terlijk slechts weinig onderscheid met de dichtbij ge legen villa's te bemerken. Zijn oogen dwaalden nog overal heen toen een keurig bellenmeisje hem tot Signor Vespucci's gebied toegang gaf. Ze leidde hem onder een berceau ven rozien. welke aan een zijde van een vierkanten tuin liep, door naar het huis, een ouderwetsch buis met laag dak, een huis, dat too uit een boomen- rijk park in de provincie kon zijn overgeplant. De tuin daarvoor bood een verrukkelyken aan blik. Het midden werd ingenomen door een sappig g&zon van frisch gras; aan den eenen hoek stond een prachtige O'm, die een arm als beschermend naar een vleugel van het huis uitstrekte. In het midden van het schitte rende grasveld wierp een eigenaardig ge vormde fontein een diamanten waterval in een miniatuur-vijver. Overal in den tuin groeiden de meest uitgezochte vroegzomersche bloemen. De geur der rozen die langs den berceau omhoog rankten, vulde de lucht. Teen hij het meisje door de met rozen overwelfde pergola volgde, geloofde Jocelyn dat in Londen geen plek te vinden was, die op het eerste gezicht maar half zoo aantrekkelijk aandeed als dit huis, verborgen achter z'n hooge murep. Het meis'e voerde nlm door 'n eigenaardige, laaggewelfde hal, vol voorwerpen, waarop hij slechts een vluchtieen blik kon slaan, naar een salon, die door Fransche ramen op den tuin uitzag. Jocelyn keek met nieuwsgierige blikken om zich heen. Er was niets, dat hij niet kende, uit de Londensche wereld van luxe en mode, maar hy kon zich niet herinneren dat iets ooit zulk een indruk op hem had gemaakt, als de omgeving, waarin hij zich nu tnvond. Wat een sfeer van charme, van vrede en van dat onbestemde, waaraan geen naam te geven valt, maar dat den indruk gaf van een ver fijnden smaak. De breede luchtige kamer met haar uitzicht op boomen en grasperken en bloemen, leek een ideale plaats om een zomerschen dag te verdroomen. Ieder voorwerp in het rond was een wpnder van smaakgevoel; de oude met goudlaken overtrokken meubelen, de kasten met porselein, de aquarellen aan de muren, alles gaf den indruk van schoonheidszin en verfijning. Overal stonden bloemen en de geur der rozen was even scherp als in den met Dorothy-Perkins beladen berceau, waar hij zoo juist door gekomen was. Mr. Chenery, zeer vereerd u te mogen ont vangen. Jocelyn, verdiept in de beschouwing van het uitzicht door het raam, keerde zich plot seling pm op het hooren van een mannen stem en stond tegenover een heer die in een eigenaardig-gebouwden ziekenstoel zat, welke zooeven geruischloos door het meisje dat hem had binnengelaten in de kamer was geduwd. En oogenblikkelijk vergat hy kamer, tuin en alles voor zijn gastheer. Want op het eerste gezicht was Signor Vespucci een even groote verrassing als zyn huis was geweest. Jocelyn had zich van den Italiaan eigenlijk nog geen voorstelling ge vormd: hoogstens had hü zich een normaal persoon gedacht. Wat hij thans zag was een man van oogenschijnlijk vijf en veertig jaar. die een knap gelaat had meegekregen en een misvormd lichaam. Signor Vespucci had een hoogen rug. '.Wordt vervolgd»

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1935 | | pagina 11