Met twee
op avontiurenreis
vx
<Kdoeb&aal aan den day
benauwdheid:..
DE HEMELSCHE SPELER
Olympische spelen
Ballade van den
katholiek
VOOR LONDEN
ZATERDAG 14 DECEMBER 1935
Vondel in dundruk
DEIOSPRIJS
Nieuw werk van pater Schreurs
Een goedkoope editie
Q>
Meneer Ditmars
DOOR FLETCHER
BÜ de uitgeverij Vox Romana te Schiedam
verscheen een nieuwe dichtbundel van
pater Jacq. Schreurs M.S.C., getiteld:
.,De Hemelsche Speler", rijk verlucht door
den Limburgschen teekenaar René Smeets.
In dit werk behandelt de dichter in vrije
Volgorde de zes scheppingsdagen zooals men
die beschreven vindt op de eerste blad
zijde van den Bijbel. Alleen in dit opzicht
kan men dit dichtwerk vergelijken met een be
faamd boek uit de vorige eeuw, n.l. „De Schep
ping" van J. J. L. ten Kate, dat aanleiding ge
weest is tot allerhande theologische debatten in
de letterkundige kritiek. Zulk een aanleiding
zou het boek van Pater Schreurs niet geven.
Het is meer een dichterlijke omspeling van de
keur. Zoo wijdt de dichter b.v. aan de schep
ping van den wijnstok de volgende bespiegeling:
Hij plantte den wijnstok
En die werd groen
In een zuiver licht
En een zacht seizoen
En terwijl zijn rank langs de helling klom
En zijn bloesem geurde en de akker glom
Heeft hij zijn opperkleed afgedaan
En is kalm en groot aan de ploeg gaan staan.
Behalve het speelsche der verbeelding toonen
deze regels ook het vaardige, maar iets te mak-
keiijke karakter van de versificatie. De dichter
gebruikt te dikwijls het woordje „en", dat een
elndelooze nevenschikking van allerhande mo
tieven mogelijk maakt en hem dan ook ver
leidt tot vlot voortrijmen, niet zonder smaak,
maar zonder voldoende drift. De Godsverbeel-
dmg doet soms een beetje te veel aan den „God-
met-den-baard" van Karei van den Oever den
ken, hoewel ze veel simpeler en speelscher is,
en veel meer met den aard van het gedicht
correspondeert dan bij den ietwat barokken
Antwerpenaar. Dit dichterlijk scheppingsver
haal van Pater Schreurs valt niet tot zijn aller
beste werk te rekenen, dunkt ons, het heeft
echter een charme, die het typische eigendom
van dezen auteur is en het zal zonder moeite
de verbeelding van de katholieke menigte aan
spreken. Het boek is gedrukt op geschept Pan-
nekoek baroque en de illustraties sluiten waar
dig aan bij den tekst.
Te Berlijn is men druk bezig met de voor
bereiding van de Olympische Spelen. Het is de
elfde keer, dat de naties elkander in een feest
van den lichaamscultus zullen ontmoeten en
zooals men weet zijn er ditmaal nogal strub
belingen ontstaan over de deelname, die mg
niet geheel zijn opgelost. Sommige methoden
van het nieuwe Duitsche bewind, met name de
actie tegen de Joden, hebben de sportleiders in
het buitenland beducht gemaakt. In Amerika
vooral is heftig tegen deelname geageerd, in
ons eigen land gingen er ook stemmen op om
zich van deelname te onthouden, zooals men
Weet. en Italië aarzelt nog, omdat het zal voor
komen dat zijn sportploegen te Berlijn de teams
za! ontmoeten van landen die op Italië de
sancties toepassen welke de Volkenbond voor
schrijft. .V.Cl OS «S - 4.'
.-.::si nvfjG <utni) voob oataons
Intusschen bereiden de Duitschers zich toch
maar vast voor op een grootsche manifestatie.
Er verschijnt ook een officieel orgaan van deze
Olympische Spelen, in een royaal formaat en
uitstexend uitgevoerd. Daarvan hebben nu al
zes nummers het licht gezien.
Een Haarlemsch sportman, M. van den Berge,
vertelt in dit blad hoe Nederland zich voor de
Olympiade voorbereidt.
Hij wijst er op, dat onze sportlui zich met
Veel energie voor 1936 trainen, en dat Neder
land wellicht het eenige land is, dat het zon
der regeeringssteun voor het Olympische werk
stellen moet. Zoo moet het Nederlandsche
Olympische Comité de moeilijke taak volbren
gen, niet alleen de reis naar Berlijn der actieve
sportbeoefenaars te financieren, maar ook den
Vereenigingen bij haar voorbereidend werk den
r.oodigen steun te geven.
Van den Berge gelooft, dat het aantal Ne-
derlandsche deelnemers grooter zal zijn dan in
1928, omdat Berlijn dichter bij ligt dan Los
Angeles. Het meest verwacht de schrijver van
de Nederlandsche sprinters. Vooral de 19-jarige
Osendarp zal, meent de heer van den Berge,
tot heel wat in staat zijn.
Het artikel bevat dan aardige foto's van
de Nederlandsche zwemsters, de dames Den
Ouden, Mastenbroek, Timmermans en Sel-
bach; van het Nederlandsche voetbalelftal: van
zijn doelverdediger Halle, in actie natuurlijk;
van Berger en Osendarp in den 200 meter
loop te Turijn, waar Berger won; en eindelijk
van Van Vliet, in wien de Nederlandsche fiets-
sport een eerste kracht heeft.
Op het artikel van den heer Van den Berge
volgt een beschouwing over de wijze, waarop
Polen zich voor de Olympische Spelen voorbe
reidt.
Eindelijk lezen wij nog in een artikel „Am
Rande der Olympiaden" het volgende stukje
over de Olympische Spelen in 1900 en 1904:
1900: De baan in het Bosch van Boulogne
(in' heel Europa bestond toen nog maar één
stadion en dat lag in Athene) was 500 meter
lang en door graszoden afgezet. Dat was het
Omslag-teeJcening van René Smeets
voor „De Hemelsche Speler", een dich
terlijk scheppingsverhaal door Pater
Jacq. Schreurs M.S.C.
vereenigingssportterrein van de Racing Club de
Prance. Tribunes, zooals wij die thans kennen,
waren er nog niet. Maar.... op het binnenge-
deelte van het terrein waren eenige boomen
geplant. Ten koste van het uitzicht der toe
schouwers. De organisatie liet veel te wenschen
over. Zoo schrijft een Fransche krant: „De
deelnemers aan deze Olympische Spelen heb
ben schandelijke prijzen ontvangen. De over
winnaar in kogelstooten ontving een porte
feuille, die een waarde van frcs. 3.50 vertegen
woordigde. Andere overwinnaars ontvingen als
prijzen wandelstokken, die zij in iedere 50 cen-
times-bazar hadden kunnen koopen. Vooral
de Amerikaansche spelers, die het leeuwenaan
deel der prijzen ontvingen, waren ontevreden
over de prijzen en deelden dit in krachtige
woorden mee. Slechts één overwinnaar behield
bij de prijsverdeeling zijn goed humeur; nij
stuurde zijn prijs naar het Olympisch Comité
terug met een kaartje: voor Mevrouw Uw
echtgenoote".
1904: In Saint-Louis. Men was zich bij den
Marathon-loop echter niet den emct der Olym
pische Spelen bewust. Het was geweldig heet.
Men constateerde 33 graden in de schaduw. Een
groot aantal deelnemers viel uit. Een der slacht
offers was de Amerikaan Lorz. Hij veroorloof
de zich toen een scherts, die men zich thans
niet meer kan voorstellen. Hij liet zich vallen
en door een auto opnemen. De auto bracht hem
geheel naar voren, waar hij verder liep. De
jury had van dit voorval eerst niets gemerkt.
Bij het binnenkomen op het stadion werd hij
als overwinnaar begroet. Hij gaf zelfs nog een
eererondje. Eerst een kwartier later kwam de
Amerikaan Hicks, die slechts met een zwak
applaus werd begroet, De kroniek der Olym
pische Spelen verhaalt niet, of Lorz voor zijn
gedrag gestraft werd.
Zoo gemoedelijk als toen, zal het nu zeker
niet meer toegaan. En zeker niet in Duitsch-
Iand, waar men zich als toekomst een nieuw
Hellas schijnt te droomen, even machtig er.
even streng.
(Ontleend aan „De Tijd)
Aan Ir. A. Mussert, die zich in
zijn propaganda-blad van Vrij
dag 6 December veroorlooft, te
schrijven over „den zich katho
liek noemenden Van Duinker
ken."
Jawel, mijnheer, ik noem mij katholiek
En twintig eeuwen kunnen 't woord
verklaren
Aan u en aan x. K opgewonden kliek,
Die blij mag zijn met twintig volle jaren,
Als ónze God u toestaat te bedaren
Van 't heilgeschreeuw, geleerd bij de barbaren,
En als uw volksbeweging haar muziek
Toonzetten leert op ónze maat der eeuwen.
De Roomschen hebben in de politiek
Iets meer gedaan dan onwelluidend schreeuwen.
Daarom, mijnheer, noem ik mij katholiek.
Gij weet het slecht, maar in een zieken tijd,
Toen Rome rot was van de dictatoren,
Elkaar verdringend met den gragen nijd
Van wie elkanders roem niet kunnen hooren,
Werd God de Zoon te Bethlehem geboren
Uit eene Maagd, wier naam in uwe ooren
Klank voert van ketterij en godsdienststrijd:
Een Joodsche vrouw, die gij diep zoudt
verachten
Joden zijn aan uw soort niet sympathiek
Maar die het licht is onzer zwartste nachten.
Daarom, mijnheer, noem ik mij katholiek!
Gij leeft te zeer in uw bewogen heden
Om het te weten, maar het is geschied,
Dat weinigen, die dezen naam beleden
Beschermers bleken van het wijd gebied,
Waarop men heden nog beschaving ziet.
Gij preekt wel, maar gy kent de teksten niet!
Wat is üw toekomst zonder óns verleden?
■amiiimi
immuun.:
Dezer dagen kon men lezen
Wat bij ons in Amsterdam
Op kantoor aan een bediende 1
Der belasting overkwam:
Deze jongeman toch raakte
Ja, natuurlijk per abuis!
Opgesloten in een zware,
Brand- en inbraakvrije kluis.
Toen de deur was dichtgevallen
1 Zat hij plotseling muurvast,
En de dienaar van den fiscus
Was gevangen in de kast.
i 't Was een groote consternatie, f
Brandweer kwam er aan te pas,
En het duurde een half uur wél
Voor de deur weer open was.
De gevangene was levend
En mankeerde nog niet dat,
Maar hij had, naar hij bekende,
Een benauwd half uur gehad!
1 Jongeman, vertél eens, zeker
5 Sloeg de schrik je om je hart,
Zag ie nergens, nergens uitkomst,
Werd het voor je oogen zwart?
Dacht je dat j'er nooit meer uit kwam,
1 Dat je wérd vermoord, geworgd?
i Kijk, dat zijn nèt die gedachten,
i Die „belasting" óns bezorgt!
Heusch, 'k ben blij dat je gered bent,
Want zoo'n grapje is niet mis,
Maar 't is goed dat nu de fiscus
Oók weet wat benauwdheid is!
1 HERMAN KRAMER
aiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiriiiiiiiiiiiiimiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiifiiiiiiir;
Bedenk, als onze duizendtallen dunnen,
Dat eens Paus Leo, ónvervalscht mystiek,
Weerstand bood aan een overmacht van
Hunnen
Daarom, mijnheer, noem ik mij katholiek.
Gy zijt wellicht het oud verhaal vergeten,
Of kent het niet, maar leer het dan van mij,
Hoe zy, die Nederlands bevrijders heeten
Uit Roomsch geloof en Spaansche dwinglandy,
Onder bevel van Willem van Lumey
Onschuldigen vermoordden. Pleit hen vrij,
Wanneer dit past in 't ruim van uw geweten!
Steeds zal de holle leuze misdaad baren
Wanneer zij vruchtbaar wordt bij 't veil publiek!
Ik kies de zijde van de martelaren.
Daarom, mijnheer, noem ik mij katholiek!
In Brabant weet men van den geus te spreken
Daar heb ik 't vaderlandsch gevoel geleerd.
Vouw ik de handen om den Heer te smeeken,
Dat Hij 't volk hoede, vrij en ongedeerd
Van staatszucht, tyrannie en van 't verkeerd
Vertrouwen in wie door geweld regeert:
Nooit leerde ik de hand ten hemel steken
Heil roepend om een nagemaakten Pruis.
Op wat zich heil noemt, heeft mijn Kerk kritiek
Den waren Heiland kent ze aan 't ware kruis.
Daarom, mijnheer, noem ik mij katholiek!
PRINCE:
Heer Jesus zoet, de Prins der ware Kerk,
Die één is, heilig en apostoliek,
Maakt ons in dienst van Zijnen Vrede sterk.
Daarom, mijnheer, noem ik mij katholiek.
ANTON VAN DUINKERKEN
De uitgever H. J. W. Becht te Amsterdam
kondigt tegen het volgende voorjaar een
goedkoope uitgave aan van Vondel's vol
ledige dichtwerken en oorspronkelijk proza, ver
zorgd en ingeleid door A. Verwey. Deze editie
zal verschijnen in één band, op dundrukpapier,
ongeveer zooals de bekende goedkoope
Shakespeare-editie, welke onlangs in Engeland
het licht zag. Aan het prospectus voor den
boekhandel ontleenen wij de volgende bijzon
derheden, waarmede de uitgever deze goed
koope editie motiveert:
„Waarom deze nieuwe uitgave?
Voor de groote schare Vondel-vereerders be
stond tot nu toe geen uitgave van zijn com
plete werken voor een prijs, welke voor nie
mand een bezwaar kon zijn en in 'n zoodanigen
vorm, dat de lezer alles in één deel van be
hoorlijke afmetingen bijeen vond.
Dit tekort zal deze uitgave aanvullen.
Zij zal binnendringen in de kamers van
duizenden Nederlanders, voor wie Vondel een
voortdurende stroom van geestelijke rijkdom
men is en zij zal aldus een lang gekoesterden
wensch in vervulling doen gaan.
Wy willen voor den laagsten prijs de best
mogelijke verzorging van Vondel's werken
brengen. Geen nadruk van bestaande uitgaver»
en geen uitgave voor geleerden.
De beste man, dien wij konden vinden moest
Vondel geheel opnieuw doorwerken. Hij mocht
niet alléén geleerde, maar moest zelf een dich
ter zijn, die Vondel aan het groote aantal niet-
geleerde bewonderaars nog nader kon brengen.
Wy hebben deze zeldzame combinatie ge
vonden in den persoon van prof. dr. Albert
Verwey.
Verwey, die reeds jaren geleden uit liefde
voor den dichter Vondel tot de studie van
zijn werken is gekomen, is een der grootste
Vondelkenners en wordt zoowel door Protes-
I»rrDOP
De chef maakte een praatje met hem, en
Piet vertelde daarop zijn geschiedèns, welke
de man met een ongeloovig gezicht aan
hoorde. Maar toch geloofde hij Pie. je einde
lijk, toen hij zag hoe ernstig of de jongen
was. Wat had dat kereltje reeds een hoop
meegemaakt.
Tot slot vertelde Piet dat hij zoo graag
krantenjongen wilde wezen, zoodat hij wat
kon verdienen en zoodoende zijn eigen reis
naar huis terugbetalen. De chef knikte goed
keurend. Dat beviel hem, dat Piet zoo'n
flinke jongen was. „Kijk eens," zei hij, „onze
krantenjongen is juist vandaag vrij, dan
kan jij mooi zijn plaats vervullen en wan
neer hij er morgen is, dan kan je hem hel
pen en dan valt er voor jou ook wel wat af.
Piet was reuze blij.
De chef nam hem mee naar de goederen
loods, waar het karretje met kranten stond.
Piet vloog er meteen op af, maar de chef
zei dat hij eerst moest waten wat er alle
maal was. Piet leerde het wonder gauw en
voelde zich trotsch, toen hij achter zijn wa
gentje eindelijk het perron op mocht gaan.
Ongelukkigerwijs had meneer Ditmars,
toen hij me schreef, een bierglas op den
brief gezet. Het glas was nat en de inkt
was niet droog, zoodat ik nietg kon lezen dan
Rutherfordstraat en een paar vlekken.
De Rutherfordstraat nu is op één na de lang
ste straat van Londen, dus heel lang. Als de
huisbaas in 't laatste huis de huur heeft op
gehaald, dan moeten ze in 't eerste huis al weer
betalen. Maar, dacht ik, er kannen nooit veel
menschen op de wereld zijn, die Ditmars hee
ten. Ik trok dus vol hoop en moed naar de
Rutherfordstraat en begon op no. 1.
Maar op no. 1 was moeder niet thuis, meneer
en 't kleine meisje wist er niks van. Maar
moeder was over een uurtje terug, meneer, en
als ik soms met een boodschap van de school
kwam, dan moest ze zeggen dat d'r broertje
Appy de mazelen had.
Op no. 3 zei een vrouw met een puntneus,
dat ze al verzekerd waren en of ik alstublief
het hekje weer dicht wou doen.
Op no. 5 kwam er een omvangrijke, dreigen
de stem uit 't keukentje om te vragen of ik
soms die gauwdief was, die om de termijnen
van de naaimachine kwam, met z'n rooien neus;
want als ik die was, dan....
Ik maakte dat ik weg kwam, om weer wat op
dreef te komen bij no. 41, waar ik geen gehoor
kreeg.
Op no. 215 kreeg ik spijt dat ik niet wat
broodjes met vleesch had meegenomen. Toen
zag ik ergens in de verte een winkeltje met van
alles en ik snelde erheen, vervuld met nieuwe
hoop.
Het belletje tinkelde en ik drong voort door
een dikke, weeë lucht van brandhout, visch,
spek, petroleum, augurkjes en kaas. Op de
toonbank zag ik een groote ham en achter die
ham een groote, dikke vrouw, aan wie ik vroeg
waar meneer Ditmars woonde.
.Dhsnars?" herhaalde ze. „Ditmars? Ik ge
loof niet dat ik dien naam ooit gehoord heb.
Is 't een lange man, die 'n beetje mank loopt,
met een gryze snor en een knobbel op z'n
hoofd? Neen, die zal 't niet zijn, want die heet
Snobeliowsky. De jongens noemen hem Hob
bel, omdat ie mank loopt en dat komt omdat
ze z'n been verkeerd gezet hebben met dat
spoorwegongeluk by Leeds. Ik geloof dat 't in
1909 was, of misschien in 1910, in ieder geval
't jaar nadat z'n zoon Pym de kinkhoest had,
en 'twas zóó erg, dat ik niet snap dat ie er
weer afgekomen is, tarme schaap, als je
hem zag, heelemaal zwart in z'n gezicht van
't hoesten, dan bloedde je hart en nog geen
stuiver schadevergoeding heeft ie gehad, want
hij zat met 'n perronkaartje in den trein, maar
hy is altijd even vriendelijk en zoo je doet, zoo
je ontmoet, zeg ik maar altijd."
Hier zweeg de groote, dikke vrouw, om stem
te scheppen en ik maakte van de gelegenheid
gebruik om te vertellen dat meneer Ditmars
een klein, dik mannetje was, met een glad ge
zicht en ervaren in de kunst om oude klokken
te repareeren, zoodat hy nu bezig was een
antieke klok van mij weer op gang te helpen.
„O," zei de groote vrouw, „waarom hebt u
dat niet dadelijk gezegd? Ik weet wien u be
doelt, maar die heet geen Ditmars, die heet
Chuckie! Hij woont by den Larrey-weg in een
hoefsmederij! Dien bedoelt u! Die heet
Chuckie! Klein dik mannetje, met een rood
gezicht en een moedervlek onder z'n linkeroog,
zoowat zoo groot als een driestuivers-stuk. Dien
zal u bedoelen."
,Dat zal wel," gaf ik toe. .Maar hij zegt dat
hij Ditmars heet; Jeremias Ditmars, en hij moet
toch zelf wel weten hoe hij heet."
„Dan heeft hij zich vergist," besliste de vrouw
achter de ham. „Hij bedoelt Chuckle. Er woont
hier geen Ditmars in de buurt, maar wel een
massa Chuckles. Een klein dik rood kereltje.
Hy is met een nicht van juffrouw Bowies ge
trouwd op no. 254. Dat mensch met dat rare
oog, die stakker. Ik heb haar, ik weet niet, hoe
dikwijls gezegd dat ze er naar had moeten la
ten kijken, vóór t zoo erg werd. „Je had er
docr een specialist naar moeten laten kijken."
zei ik. Je hebt er maar twee, zie je, twee oogen,
en daar kan je geen grapjes mee maken. Maar
je kon net zoo goed tegen die ham praten. Het
eene oor in en 't andere weer uit, net als 't wa
ter van een eend z'n rug.
Maar nou over Ditmars gesproken: ik kan
niet zeggen dat
ik den naam ooit 1
gehoord heb. Qp zoek ^ar
aar pp te ttpi x z
Maar er is wel
eentje van
Chuckles, een
meisje met rood I ,,J
haar en sproeten
op d'r armen, die getrouwd is met een klein
mannetje met een houten been, dat Bagnet
heet."
„En hoe heet z'n andere been?" vroeg ik,
maar de groote dikke vrouw scheen het niet te
hooren. Ze ging met haar grooten elleboog op
de ham leunen en ging voort:
„En nu u 't er zoo over hebt, was ie horloge
maker van z'n vak, maar nu liep hij met si
naasappelen, omdat z'n gezicht niet meer zoo
goed was. Dien zal u wel bedoelen, 'n Klein,
broodmager ventje, met grijs haar en "n kren
terig" baardje. Dien heb ik al van kind af ge
kend. Z'n vrouw kwam hier altijd boter en zoo
halen, maar nu gaat ze ergens anders, en ik
kan 't haar heusch niet kwalijk nemen, want
zooals 't tegenwoordig in de wereld gaat, is 't
een heele toer om de eindjes aan mekaar te
knoopen en de boter blijft ook maar duur, of
schoon 't nu toch al lekker warm weer wordt."
„Dus u denkt dat ik op no. 254 moet zijn?"
vroeg ik, om ook wat te zeggen.
,M'n man zei gisteravond nog dat hy zoo'n
akelige pijn in z'n borst had," begon de groote
dikke vrouw weer, „en ik kan me niet herinne
ren dat ik 'n fatsoenlijke kop thee geproefd
heb, en als er één ding is waarvan ik hou.
Ik gevoelde grooten lust de ham by het kno
kige eind te nemen en in het ratelende mond
werk vóór mij, te stoppen.
„Als er één ding is waar ik van hou, is 't een
lekker, geurig kopje thee en ik wil u gerust ver
tellen" ik schoof achteruit naar de deur -
„als je hier den heelen dag geploeterd hebt.
wil je best een opfrisschertje" ik draaide de
kruk om .maar dat goedje wat ze tegen
woordig verkoopen, nou, dat is geen thee, maar
vuil water. Ik zei vanmorgen nog tegen juffrouw
Lepp" ik deed de deur open „met dat
kleine jongetje met wratten en dat huis met
klimop aan den overkant" ik stapte over
den drempel „Juffer Lepp, zei ik, je kan me
gerust gelooven
„Ik moet eens verder!" riep ik. „We hebben
prettig gepraat en dank u wel voor uw hulp."
„Niks te danken hoor!"
De groote dikke vrouw sloeg de armen over
elkaar en hing nu over de ham heen.
„Ik zei gisteravond nog tegen m'n schoonzus
ter: als we ons zelf niet kunnen helpen, later,
we dan ten minste mekaar helpen. En ze heeft
misère genoeg gehad, het arme kind, met dien
man, en 't water slaat iederen avond door 't
plafond van de slaapkamer heen als 't regent,
en de huisbaas...."
Ik deed de deur zacht dicht en liep. zoo vlug
ik maar kon, verder, op zoek naar meneer Dit
mars.
tantsehe als Katholieke Vondelvorsdhers als
zoodanig erkend.
Albert Verwey zal wat deze uitgave betreft
een oude traditie voortzetten.
Evenals onze voorouders de uitgaven van
Vondel's werken gegroepeerd zagen naar soor
ten: tooneelstukken, hekeldichten, leerdichten,
poëzie, etc., volgt hy dit voorbeeld na, alleen
met dit onderscheid, dat binnen de groepen
de tijdsorde, voor zoover ze bekend is, gehand
haafd wordt. Onze uitgave krijgt daardoor een
eigen oorspronkelijkheid, die wij hopen, dat op
prijs zal worden gesteld. Bovendien zal een in
houdsopgave de tijdsorde van alle werken nog
afzonderlijk laten zien.
Wat de spelling betreft, we erkennen het,
dit is heden ten dage een moeilijk onderwerp.
We zeggen spelling en niet buiging. Aan Von
del's buiging, waaronder allereerst zijn gebruik
van de naamvals-n, mag niet geraakt worden.
Ze is van zijn jeugd tot zijn ouderdom ver
groeid met zijn wijze van uitdrukken. Maar
zijn spelling die trouwens voor hemzelf
nooit beeft vastgestaan kan tot op zekere
hoogte worden gemoderniseerd. De moeilijk
heid is echter, dat men een keus verwacht
tusschen de spelling waarmede het oudere ge
slacht is Opgegroeid en de vereenvoudigde» die
aan het jongere anderwezen wordt. Verwey
heeft zich aan geen van beide geheel gewon
nen gegeven. Een consequente schrijfwijze is
goed, maar de aard van Vondel's werk belet
op tal van plaatsen haar zoover door te voe
ren, als wij dat in ons eigen schrijven kunnen
doen. Beter dat de spelling hier en daar een
ongelijkheid vertoont, dan dat ze zich ten koste
van Vondel, die zelf zoo ongelijk van spelling
was, tyrannisch gedragen zou.
Met woord- en tekstverklaringen, alsook met
historische aanteekeningen, zal Verwey zoover
gaan als voor een goed begrip van den tekst
noodzakelijk is. Geleerden vinden ze elders,
voor leeken werken ze, indien ze in grooten
getale worden toegevoegd, allicht storend. Het
is ons ook niet te doen om Vondel uit te leg
gen, maar alleen om velen te nopen hem te
lezen.
In een uitvoerige inleiding zal de verzorger
van Vondel's leven en werken een overzicht
geven en zijn beteekenis, in zijn tijd en voor
den ónzen, schetsen."
Wit kazuifel met voorstellingen van den
Goeden Herder en Sint Petrus, door
Joanna Wichmann
AT I |7 A ROWMf 'Q op dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaar den tegen U bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door C1 bij een ongeval met C* OCA
J-\ I J iT' 1 il JLli O ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen T Üv»" verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen JT 4 doodelijken afloop JL mÜU*b
AANGIFTE MOETOP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHT ÉN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIEREN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
bij verlies van een hand
een voet of een oog
In
12
Noch Lord Riversford, noch mr. Merton
kunnen het feit voorbijzien, dat uw vee gedood
Werd op precies de manier als uw aanrander
zeide, antwoordde Jocelyn. Maar u zoudt u tot
öog wel beteren kunnen richten, buiten uw
collega's. Waarom zoudt u niet alles aan Sir
Philip Blackford vertellen, voegde hij er aan
toe, daarmee den naam noemend van een
hoogstaand rechter, algemeen bekend om zyn
gezond oordeel.
Mr. Pontifex' opgewondenheid bedaarde. AI
Was hy dan pok Eerste Minister, bjj gelegenheid
had hU toch graag een rietstengeltje om op te
leunen.
Dat is een goede gedachte, Chenery. zei
hij. ik dank u er voor. Ik zal 't er stell'g met
Blackford over hebben. Ik ga hem nu een
lettertjeschrijven en zal hem vragen morgen
middag van het Gerechtshof naar het Lager
huis te komen.
Hij spoedde zich dan weg en Jocelyn bleef
biet Lesbia alleen. En daar hy van zijn kinder
laren af gewoon was die jongedame deeige-
hoote te maken van al zün gr-lvlmen. ve'teide
hy haar oogenblikkelyk de gèbeurtenissen van
den dag en vroeg hij haar wat zy er van dacht.
Ook hy, evenals de Premier, versmaadde een
steunseltje niet.
Lesbia's eerste woorden leken onlogisch.
Ben je werkelijk van plan, Jocelyn, vroeg
ze, de uitnoodiging van dien signor of Cava-
liere, of hoe zyn titelatuur precies luidt, Ves
pucci om te komen dineeren, aan te nemen?
Ik ben het stellig van plan, antwoordde
Jocelyn.
Maar zij zijn je volkomen onbekend,
riposteerde Lesbia.
Wat dat betreft, merkte Jocelyn on, ik
dineer, of lunch of ontbijt haast iederen dag
met menschen, die ik totaal niet ken. Vanavond
dineer ik hier ook met geheel vreemden.
Dat is niet waar, zei Lesb'.a. Er komen
slechts vijf menschen en je kent ze allemaal.
En dan is er nog een verschil. Al ontmoet je
onbekenden in eens anders huis. je kent je
gastheer. Maar van die menschen weet je
niets.
Dat maakt het slechts interessanter, merxte
Jocelyn op. Men kan wel eens te veel krijgen
van altijd hetzelfde.
Misschien zijn het wel anarchisten, hield
Lesbia vol.
Best mogelijk, dat het anarchisten zijn,
gaf Joce'yn kalm toe.
Lesb'a keek hem opmerkzaam aan.
Zei je niet, dat het een heel aardig meisje
was? vroeg ze.
Buitengewoon aardig, stemde Jocelyn,
'ianner met z'n hoofd knikkend, toe. Schitte
rend figuur, prachtig haar, prachtige oogen,
innerlijke glimlach; wat klein, ja, maar overi
gens een beeld van een meisje.
Lesbia had eenige oogenblikken noodig
om met zichzelf tot klaarheid te komen.
Jocelyn, zei ze ten slotte, 't is mis
schien een broeinest van anarchisten en dat
meisje, die Signorina Vespuc;i, is misschien
wel hoe noemen ze dat ook weer?
o ja, een lokeend. Je hoort wel eens meer
van zulke dingen.
In romans, stemde Jocelyn toe. En die
zijn dikwijls vermakelijk om te lezen. Ik zou
er in het werkelijk leven ook wel eens kennis
mee willen maken; daarom vind ik het bijzon
der leuk de uitnoodiging van Cavaliere Ves
pucci aan te nemen. En ik geloof dat ik het
doen zal ook.
Dat verwacht ik wel, antwoordde Lesbia.
Maar je kunt er mij de schuld niet van geven
als het verkeerd afloopt. Ik ben bekrompen
genoeg om niet zonder bezorgdheid te zien,
dat je je waagt in huizen als St. John's Wood,
waarin menschen wonen wier naam doet denken
aan een theater-affiche.
Maar zijn nicht zei, dat hij 'n natuur
kundige, een geleerde was, betoogde Jocelyn,
Weet jij wat een geleerde is, lesbia?
Jij zult er nooit een worden, Jocelyn,
lachte zij terug. Ik wou dat de oude tijd terug
kwam, toen men zijn bediende meenam als men
uit dineeren ging.
Goede hemel, waarom dat? vroeg Jocelyn.
Dan kon je Jannaway meenemen. Hoe
kan ik weten, dat je niet halsoverkop je in
gevaar stort»
Jocelyn liet z'n schertsenden toon varen en
begon juist met een hartelijker antwoord toen
mr. Pontifex terugkwam. Hij zag er veel opge
wekter uit en wreef zich in z'n handen.
Ik heb aan Blackford geschreven, zei hy.
Een knappe kerel. Ik dank je wel, Chenery, dat
je me die gedachte aan de hand hebt gedaan.
DERDE HOOFDSTUK
Jocelyn Chenery was van zyn voornemen om
bij Cavaliere Vespucci te gaan dineeren niet
af te brengen geweest, al was het alleen maar
omdat hij iets hoopte te ontdekken omtrent
den man, wiens bagage den naam Rederdale
droeg. En zoo belde hij te bekwamer tijd aan
een deur, zwaar ingemetseld in een hoogen
muur boven welks top een ondoorzlchtbaar
gordijn uitstak van seringen en gouden regen.
Hij had opzettelijk zijn wagen aan het eind van
den weg weggestuurd, om de Villa Firenza op
te nemen, vóór hij toegang zou vragen, maar
de boomen stonden zoo dicht in dén tuin, dat
hij niets anders zag dan een aantal sehoor-
steenen en een weerhaan.
Behalve dat de deur in den tuinmuur met
keurig koperwerk was beslagen en dat een
fijn afgewerkt Salve in oud lettertype in het
bewuste perceel was ingezet, was .er u'terlijk
slechts weinig onderscheid met de dichtbij ge
legen villa's te bemerken. Zijn oogen dwaalden
nog overal heen toen een keurig bellenmeisje
hem tot Signor Vespucci's gebied toegang gaf.
Ze leidde hem onder een berceau ven rozien.
welke aan een zijde van een vierkanten tuin
liep, door naar het huis, een ouderwetsch buis
met laag dak, een huis, dat too uit een boomen-
rijk park in de provincie kon zijn overgeplant.
De tuin daarvoor bood een verrukkelyken aan
blik. Het midden werd ingenomen door een
sappig g&zon van frisch gras; aan den eenen
hoek stond een prachtige O'm, die een arm als
beschermend naar een vleugel van het huis
uitstrekte. In het midden van het schitte
rende grasveld wierp een eigenaardig ge
vormde fontein een diamanten waterval in een
miniatuur-vijver. Overal in den tuin groeiden
de meest uitgezochte vroegzomersche bloemen. De
geur der rozen die langs den berceau omhoog
rankten, vulde de lucht. Teen hij het meisje
door de met rozen overwelfde pergola volgde,
geloofde Jocelyn dat in Londen geen plek te
vinden was, die op het eerste gezicht maar half
zoo aantrekkelijk aandeed als dit huis, verborgen
achter z'n hooge murep.
Het meis'e voerde nlm door 'n eigenaardige,
laaggewelfde hal, vol voorwerpen, waarop hij
slechts een vluchtieen blik kon slaan, naar een
salon, die door Fransche ramen op den tuin
uitzag. Jocelyn keek met nieuwsgierige blikken
om zich heen. Er was niets, dat hij niet kende,
uit de Londensche wereld van luxe en mode,
maar hy kon zich niet herinneren dat iets ooit
zulk een indruk op hem had gemaakt, als de
omgeving, waarin hij zich nu tnvond. Wat een
sfeer van charme, van vrede en van dat
onbestemde, waaraan geen naam te geven
valt, maar dat den indruk gaf van een ver
fijnden smaak. De breede luchtige kamer
met haar uitzicht op boomen en grasperken
en bloemen, leek een ideale plaats om een
zomerschen dag te verdroomen. Ieder voorwerp
in het rond was een wpnder van smaakgevoel;
de oude met goudlaken overtrokken meubelen,
de kasten met porselein, de aquarellen aan de
muren, alles gaf den indruk van schoonheidszin
en verfijning. Overal stonden bloemen en de
geur der rozen was even scherp als in den met
Dorothy-Perkins beladen berceau, waar hij zoo
juist door gekomen was.
Mr. Chenery, zeer vereerd u te mogen ont
vangen.
Jocelyn, verdiept in de beschouwing van
het uitzicht door het raam, keerde zich plot
seling pm op het hooren van een mannen
stem en stond tegenover een heer die in een
eigenaardig-gebouwden ziekenstoel zat, welke
zooeven geruischloos door het meisje dat hem
had binnengelaten in de kamer was geduwd.
En oogenblikkelijk vergat hy kamer, tuin en
alles voor zijn gastheer.
Want op het eerste gezicht was Signor
Vespucci een even groote verrassing als zyn
huis was geweest. Jocelyn had zich van den
Italiaan eigenlijk nog geen voorstelling ge
vormd: hoogstens had hü zich een normaal
persoon gedacht. Wat hij thans zag was een
man van oogenschijnlijk vijf en veertig jaar.
die een knap gelaat had meegekregen en een
misvormd lichaam. Signor Vespucci had een
hoogen rug.
'.Wordt vervolgd»