<KdvM&aal den daq mm Mifc I - JIJ Met twee kameraadjes op avonturenreis Opgravingen in den Achterhoek 1 ONZEN OMROEPER EEN OUD KERKHOF HULDE! Zoutarm dieet %SPRIJS voor LONDEN 1 J MAANDAG 16 DECEMBER 1935 Het stilzwijgen ver broken Lacour overleden 18 jaar Sovjet DOOR FLETCHER De eigenaar vertelt over zeer belangrijke vondsten daar gedaan Halverwegen het dorpje Lichtenvoorde en het oude vestingstadje Groenlo (in glo rievoller tijden Grol geheeten), 10 minu ten gaans ten Noorden der spoorlijn Winters wijkZutphen, ligt, geflankeerd door een groepje oeroude sparren, de boerderij „Klem Avinck" oftewel het „Erve Kots". Eenieder die deze hoeve ziet, zal onmiddellijk zijn aandacht schenken aan den typischen bouwstijl, waarin zij is opgetrokken; een bouw trant die den deskundige direct aan Saksischen stijl herinnert. De succesvolle opgravingen welke aldaar door den Rijksopsporingsdienst, onder leiding van Dr. Holwerda, van het Rijksmuseum van Oud heden te Leiden en diens assistent Dr. Bursch waren verricht, waren dezen zomer voor ons aanleiding eens nader met deze hoeve te gaan kennismaken. Wij treffen deze aan, desolaat en verlaten; een pauw en wat nerveus doende witte leghorns schijnen de eenige bewoners uit te maken. We trachten via de „dèle" onzen weg door het huis te vinden, wat nu niet zoo'n heel groot bezwaar blijkt. Hier en daar eens rond neuzend, zien we wel enkele dingen die onze aandacht vragen, maar met dat al zien we nog geen sporen van opgravingen en deze toch zijn het hoofddoel van ons bezoek. We neuzen daarom buiten nog eens wat rond. totdat een vriendelijke melkmeid ons vertelt, dat „den dooien kearl" niet bij de hoeve werd gevonden, doch een eindje daarvandaan. We danken voor de vage inlichtingen en begeven ons in de aangeduide richting, waar we een klein huisje vinden, uit gebruikte steenen op getrokken, vrij goed harmonieerend met de unheimische omgeving van woestijnzand en wildwoekerend hakhout. Een kistenplankje aan een paal geslagen, vertoont, in blauw potlood uitgevoerd en versierd met een wij zenden vinger, het opschrift: ingang. Deze aanwijzing volgend, zien we ons ge dwongen een dreigend bordje: „Verboden Toe gang" te trotseeren en arriveeren aldus achter het huisje, waar we den eigenaar, den heer Weenink, aantreffen. Ietwat terughoudend vertelt hij ons eerst, dat zijn tijd zeer beperkt is. Hij is bezig een over kapping te bouwen voor „het skelet" en hoopt reeds, dat hem vanavond geen bezoekers meer zullen lastig vallen. Maar voor een journalist moet hij natuurlijk een uitzondering maken en zal ons dan ook gaarne van dienst zijn, of schoon hij voorzichtig moet zijn met zijn uit latingen; er wordt zooveel critiek uitgeoefend, men kan nooit weten! Eerst als we ons afdoende gelegitimeerd heb ben verdwijnt zijn laatste achterdocht en begint hij ons rond te leiden. Allereerst wijst hij ons dan de plaats, waar een bijna compleet geraamte werd gevonden. In een grafkuil van ca. 80 c.M. diepte ligt, door een tijdelijke bedekking zoo goed mogelijk'tegen te felle zon beschut, een skelet in den toestand zooals het gevonden werd: het hoofd eenigs- zins naar rechts gedraaid, de armen op de ge wone wijze gestrekt met de handen samenge voegd. In de bovenkaak prijkt nog één kies, ge heel gaaf en steekt wit af tegen het grauw- zwarte geheel. De beenderen der borstkas zijn verteerd, waardoor de rugwervelkolom nog dui delijker uitkomt. Volgens deskundigen moet het geraamte dat van een Frank zijn en minstens 1500 a 2000 jaren oud. Op onze vraag, antwoordt de heer Weenink, dat hij van plan is het skelet blijvend ter be zichtiging te stellen, waartoe hij een glazen vitrine heeft doen vervaardigen, welke er over heen gebouwd zal worden. Verder zijn een twintigtal graven blootgelegd, waarin bijna overal urnen en andere voorwer pen werden aangetroffen, welke door den Op sporingsdienst zijn medegenomen. Meerdere geraamten werden nog niet aangetroffen. ..En dit hier," aldus de heer Weenink, ons wijzend op een graf van buitengewone afmetin gen, „moet een riddergraf zijn geweest, ten minste het graf van een hooggeplaatst persoon; men vond er een gordel in met een zwaard, een korten degen of dolk en een kris." ,,En het geraamte, was daarvan niets meer aanwezig?" „Neen, dit was geheel verkoold, alleen de asch teekende zich duidelijk af tegen den bo dem. Zelfs was zichtbaar de plaats waar de arm gelegen had, welke een urn omklemd heeft ge had. Daarnaast in hetzelfde graf teekenden zich de aschresten van een tweeden persoon af, zonder verdere voorwerpen. Vermoedelijk zal dit een bediende of de echtgenoot zijn geweest." „Hoe is het eigenlijk mogelijk geweest pre cies de plaatsen te vinden waar de graven zijn geweest?" was onze vraag. „Och. dat was eenvoudiger dan het lijkt" aldus onze zegsman, „de bodem bestaat hier overal uit onvermengd geel zand. Waar dit dus werd aangetroffen kon onmogelijk een graf zijn, want waar de bodem los is geweest, vertoont hij een vermenging van het gele zand en de korst. Zoodoende had men dus enkel te graven daar, waar het zand vermengd was en gaf dit dus zelf de grenzen van elk graf aan." Dan toont de heer W. ons een vijftal plekken, welke ook uit zwart zand bestaan. „Vermoedelijk zijn dit gaten waarin palen van een houten klokketoren hebben gestaan, welke dienst kan hebben gedaan tijdens de plechtig heden bij een begrafenis. Hier werd namelijk ook een klokvormige holle steen gevonden, met van boven een opening. Eerst werd aangenomen dat dit een maalsteen zou zijn, doch het kan ook een steenen klok zijn geweest. Hierover heb ik nog weer eens geschreven naar Leiden, doch tot heden nog geen antwoord ontvangen." „Bestaat het vermoeden, dat we ons hier een heel kerkhof moeten denken?" „Dat vermoeden bestaat inderdaad. Zoolang valt na te gaan is deze plek steeds onveranderd zoo geweest. Op de militaire stafkaarten staat ze als een groen plekje aangeduid, hetgeen slaat op de hakhoutbegroeiing. Juist door deze ingewortelde struiken, z.g.: .stobben" is het steeds zeer moeilijk geweest de plek te ontgin nen en heeft men ze laten liggen, ook omdat ze door het hout nog een kleinigheid opbracht." Vervolgens worden we attent gemaakt op een heele rij van paalgaten, welke loopt vanuit den N. W. hoek van het „Kerkhof" tot den achter kant van het huisje, dat er voor enkele maan den werd gebouwd. Deze palenrij zal waar schijnlijk de grens hebben gevormd. „Hoe is het geheel eigenlijk aan het rollen ge komen? Wie deed de eerste ontdekking?" „Het is al bijna 2 jaar geleden," aldus de heer W„ „dat ik hier toevallig tot de ontdek king kwam dat onder een der .stobben" de bodem uit gemengden grond bestond. Ik wilde hiervan het mijne weten en besloot het te on derzoeken. Mijn oom, die destijds eigenaar was van het „Erve Kots", was echter op dit punt nogal eenzelvig en conservatief, zoodat ik zijn medewerking miste. Met groote moeite heb ik toen op mijn eentje de wortels uitgegraven en mocht het succes hebben een urn te vinden. De bodem was er door het hakken onderheen gestooten, doch na lang zoeken vond ik ook dezen. Deze vondst heb ik eerst heel lang vóór mij gehouden. Toen mijn oom in November j.i. stierf zonder een testament na te laten, werd het Erve Kots verkocht en kocht ik het terug. Thans als eigenaar wilde ik er werk van ma ken en schreef naar het Rijksmuseum te Lei den. waarvan ik onmiddellijk telegrafisch be richt ontving, dat omgaand met het onderzoek zou worden begonnen. Daags daarna was Dr. Bursch dan ook reeds aanwezig en vmgen de opgravingen aan, met het bekende resultaat. Er was echter slechts een week tijd beschik baar en het werk vorderde slechts langzaam door den moeilijk te bewerken bodem. Echter heb ik goede hoop dat na ca. 1 jaar opnieuw onderzoekingen zullen plaats hebben." Als we zoo het voornaamste van het kerk- Het kerkhofvan buitenaf gezien Een overzicht van de opgravingen. Op den voorgrond links de overkapping waaronder het skelet ligt. Daarachter op den heuvel de eigenaar de heer Weenink hof in oogenschouw hebben genomen, gaan we nog even met den heer Weenink terug naar de hoeve en krijgen gelegenheid deze van binnen te bezichtigen, terwijl hij ons op meerdere bij zonderheden attent maakt. O.a. bevindt zich daar een eeuwenoud kruitkeldertje, waarvan de ouderdom niet precies valt vast te stellen. In de groote keuken is de schoorsteen nog in zijn oorspronkelijke positie; de blauwe tegels tegen den achterwand, de ijzeren toebehooren, als haardijzer, blaasroer, ketting met ketel enz., dat alles getuigt van een tijd dien onze verre voorouders hebben medegemaakt. In den muur van een binnenkamertje bevindt zich een z.g. kijkraampje, een klein ruitje dat uitzicht geeft op de „dèle" met de stallen, waardoor men dus een oog op het vee had. In de gang valt ons op een breede blauwe kolom, met een spits toeloopend ondereind, als een reusachtige pijl, scherp contrasteerend met den witgekalkten muur. Als we vragen waar dit op wijst, worden we echter wel wat teleurge steld: „O, nee dat is niets, daar hing de klok. Vroeger was de muur blauw en toen hing de klok er ook en daar is altijd rondomheen ge wit!" Die bekentenis doet niet onaardig aan, maar we probeeren het toch weer over een anderen boeg te gooien en gaan vóór het huis een kijkje nemen. Nogmaals valt ons de typeerende bouw stijl op: de kleine groene ruitjes boven de vensters, de vooruitgebouwde voorkamer, (eenig. ste in de geheele omgeving) enz. Het dak zal oorspronkelijk stroo of riet zijn geweest, even als dat van de schuur. Door de herstellingen in den loop der tijden, heeft het geheel echter veel aan originaliteit in stijl ingeboet en is ook het stroodak door pannen vervangen. Ten slotte toont de eigenaar ons de plaats waar de vroegere gracht is blootgelegd. Deze heeft een breedte gehad van c.a. 6 a 7 Meter en is ovaalvormig. Door het hierdoor gevormde eiland heeft men op het laatste oogenblik nog een geul gegraven, waarbij op palen werd ge stooten, resten van de oude paalwoning, die waarschijnlijk de eerste nederzetting zal zijn geweest. Omtrent zijn plannen kan de heer W. ons nog weinig definitiefs meedeelen. Hij heeft ook nog een aantal dierentanden en kleine voorwerpen gevonden en zoekt ook nog steeds verder. „Of hij plannen heeft een museum te openen?" Daarop wil hij liever nog niet vooruit loopen: „die critiek hè!" Voorloopig zal hij echter nog er mee wachten. „Als het volgend jaar de Opsporingsdienst terugkomt, kunnen we altijd nog verder zien." En nu vraag ik U wel excuus, ginds zie ik weer bezoekers aankomen, die moet ik nog maar even rondleiden. Ik heb wel weinig tijd, maar ze zijn er nu eenmaal extra voor gekomen"! En zoo nemen we afscheid van een stukje Ulllllllltllllllllllllllll lilllllllllllllllMIIIMI£ Nederland is weer aan 't juichen, En kan dat met recht nu doen, Want Max Euwe, ónze schaker, Is nu wereldkampioen! Dat is nog eens een prestatie! E Dat is nog eens strijd geweest, E Een titanenkamp der hersens, E Overwinning van den geest! Als in strijd van lichaamskrachten Al zoo'n drukte wordt gemaakt, i Als een vechtersbaas den and'ren Ongeveer heeft fijn gekraakt, Dan is bij zoo'n schaaktournooi nu - Toch van heel wat meer karaats - Hulde aan den overwinnaar Nog wel beter op haar plaats. Op den kampioen Max Euwe Heeft nu eens geen mensch critiek, In précaire situaties 1 Bleef hij kalm en sympathiek. Deze fraaie overwinningE Doctor Max, is graag gegund, E Daar u rustig en afdoende 5- Hebt belezen wat u kunt. Bovendien is nu wel zeker Ja, dat is zoo vast als iets! Alle katers van Aljechin Hielpen toch maar lekker niets HERMAN KRAMER nillllllllllllllllllIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIillllllllllllHIIHIIIIIIIIIIIIf? historie dat hier is blootgelegd. Zoolang ver borgen gebleven voor de menschheid, kan het wellicht thans de wetenschap nog dienstbaar zijn. Of een nader onderzoek nog meer zal ople veren? We hopen het gaarne. J. BERN. WILLEMSEN. Een groote, slanke heer werd door het meis je binnen gelaten en legitimeerde zich als detective Cooper. „Ik kom hier op last van den Commissaris van Politie, mrs. Weiter!" zei hij buigend. „Van avond tusschen negen en tien dreigt er bij u te worden ingebroken!" Mrs. Welter was een onmacht nabij. Eindelijk was ze in staat om te zeggen: „Misschien kan ik u een tip geven. De vorige week heb ik op staanden voet mijn keuken meid ontslagen. En haar verloofde „Of uw vermoeden gerechtvaardigd is, valt momenteel nog niet uit te maken, mrs. Wei ter!" onderbrak haar de detective. „Ik weet al leen, dat een bende van vier man vanavond een inbraak wil beproeven. De man, die op den uit kijk moest staan, heeft uit de school geklapt!" „Zitten de boeven dan niet reeds achter slot en grendel?" vroeg zij zenuwachtig. Cooper schudde lakoniek het hoofd. „Wan neer we die nu reeds gearresteerd hadden, was het leven van den verrader niet veilig geweest." De telefoon schelde. Moeilijk ging mrs. Wei ter naar het toestel. „Wie zegt u?O de Commissaris van Po litie!Zeker, mr. Cooper zi bij me!" Zij reikte het toestel aan detective Cooper over en volgde nerveus het gesprek. „Even informeeren, meneer de commissaris." De bezoeker wendde zich tot mrs. Weiter: „Hoe veel kamers zijn er in huis, mevrouw?" Zeven gaf zij ten antwoord. Mr. Cooper gaf het antwoord door. „Nee, zes man is wel voldoende. Uitstekend, meneer de commissaris. Ik reken erop. dat de heeren komenTot uw dienst!" „Wat zijn eigenlijk uw plannen?" vroeg mrs. Weiter geïnteresseerd, terwijl Cooper het toestel op den haak legde. „Zes man van de politie zullen zich in uw huis verdekt opstellen. Is uehovertuigd, dat het kamermeisje zwijgen kan?" Mrs. Welter verkeerde in twijfel. Het meisje had met de keukenmeid goed kunnen opschie ten. „Heel eenvoudig, mr. Cooper, ik zal haar vanavond vrijgeven!" Toen zij even later terugkeerde, sloeg zij voor: „Wilt u zich misschien eerst even oriënteeren?" „Dat idee is niet kwaad!" zei mr .Cooper. Mrs. Welter leidde hem door alle vertrekken. „Hier is een kleine dépendance van mijn wijnkelder, 't Zal mij een genoegen zijn, als de heeren zich zelf willen bedienen!" „Heel vriendelijk, mevrouw, maar u begrijpt., zoolang we in dienst zijn „De hoofdzaak is, dat de kerels geen vermoe den krijgen van het kastje achter dit gobelin. Daarin ligt namelijk alles, wat waarde heeft!" „Wees gerust, mevrouw; de bewaking van deze kamer zal ik zelf op mij nemen," beloofde mr. Cooper en keek op zijn horloge. „Maar nu moet ik u verzoeken, naar uw slaapkamer te gaan. Alleenu mag geen licht maken!" „Ikalleen naar mijn slaapkamer? Ik zou 't van angst besterven!" Zij schreef eenige cijfers op een blaadje. „Bel mij op dit nummer, wanneer alles voor bij is, wilt u? Ik ga zoolang naar kennissen, Want hier wil ik niet blijven." „Ik kan u niet tegenhouden, mevrouw!" Mrs. Weiter MMMMMMMMMMMMMMMMMMMMMMIMMMM£ reikte hem een bos sleutels over I T\PtprtiHP en zei: „Waar- i xVótet IIUV om heeft die man i zijn collega's ver- GO Op C r raden?" .Eenvoudig, om- dat hij wel een inbreker, maar geen moorde naar wide zijn, mevrouw." Mrs. Welter werd wit tot aan de lippen en leunde vol ontzetting tegen den deurpost. „Wilden ze mij danvermoorden?" hijg de zij. „Zonder revolvers zullen zij het huis niet binnengaan!" zei mr. Cooper. Zonder nog een woord te kunnen zeggen, rukte mrs. Weiter de deur open. Op de trap, in den tuin, overal waande zij loerende gedaan ten te zien. Als een achtervolgde joeg zij voort, straat in, straat uit. Eerst toen zij volkomen uitgeput was, riep zij een taxi aan en liet zich naar haar vrienden brengen. Daar gekomen, kon zij van opwinding nau welijks spreken. Met gesloten oogen lag zij op den divan en dacht na, wat er nu in haar wo ning zou gebeuren. Werd de politie niet over meesterd? Plotseling rinkelde de telefoon. Mrs. Welter voelde ineens kracht genoeg, om naar het toe stel te ijlen. „Goddank, alles is goed afgeloopen!" hijgde ze tegen de achter haar staande kennissen. „Goed, mr. Cooper, we komen direct!" „Een handige kerel die Cooper," zeide zij, toen zij uit den auto stapte en met haar vrienden haar villa betrad. IJzig stil was het in huis! Zij riep mr. Cooper bij zijn naam en toen zij geen antwoord kreeg, opende zij de deur van den groo'.en salon. Maar als verlamd van schrik bleef zij staan. Kasten en deuren stonden open, niets was onaange roerd gebleven. Schilderijen waren uit hun lijs ten gesneden, leege wijnflesschen lagen kris kras in het rond. „Detective" Cooper en zijn zes man „politie" hadden hun werk niet ten halve gedaan. Georges Lacour, de beroemde historicus, is Zondagnacht od 79-jarigen leeftijd te Parijs overleden. Georges Lacour was lid van de Academie des Sciences Morales et Politiques sedert 1911, voorts lid van de Academie de Marine en lid van de Ecole Francaise de Rome. Tot zjjn belangrijkste publicaties behooren L'education politique de Louis XIV, La Marine militaire sous le règne de Louis XIV et de Louis XV, en Talleyrand. H€"J k-QAv Er kwam juist een trein binnenrollen en met kloppend hart reed Piet zijn wagentje langs de wagons. De chef had inmiddels aan een van de beambten opdracht gegeven om een oogje in 't zeil te houden, daar Piet nog nooit zooiets gedaan had. Plotseling stak er een dikke heer zijn hoofd buiten het raam van de coupé en toeterde „Gargon, gargon". Daar Piet dit Fransche woord voor jongen niet verstond, liep hij kalm door. „Gaaaaar- gon," brulde de nijdige heer nu en de be ambte beduidde Pietje dat hij bedoeld werd. De dikke mijnheer liet een stortvloed van Fransche woorden op het hoofd van Pietje neerdalen, die er niets van verstond en daar hij begreep dat de mijnheer een of ander wenschte, greep hij een handvol tijdschriften en hield deze den mijnheer voor, die er met een nijdigen ruk een uithaalde. 4 Op het zelfde oogenblik zette de trein zich weer in beweging en voor Piet het wist, of hij zjjn hand nog had kunnen uitsteken om geld te ontvangen, was de trein reeds vertrokken. De chef en de beambte kwamen nu bij Pietje staan, wien het huilen nader dan het lachen stond. Onder normale omstandigheden worden er per dag door een mensch 20 tot 30 gram zouten uitgescheiden. Deze zouten zijn in hoofdzaak chloriden, sulfaten en phosphaten van natrium, kalium en calcium, in hoofdzaak het natrium chloride of keukenzout. Het is duidelijk, dat met het voedsel de zouten, die met de urine, het zweet en de ontlasting het lichaam verlaten, weer moeten worden toegevoegd, daar anders een zoutverlies van de lichaamsvochten en cellen zou optreden. Het blijkt, dat de uit scheiding zich in ruime grenzen aan de opname van de zouten aanpast en er een zeer nauwkeu rige regulatie van de samenstelling der weef sels bestaat. Daarbij wordt niet alleen de totale hoeveelheid zout geregeld, maar vooral de on derlinge verhouding der verschillende zouten. Bij een overwegend plantaardige voeding neemt iemand een belangrijke hoeveelheid kaliumzou- ten op. De uitscheiding hiervan in de nieren geschiedt alleen te zamen met een evenredige hoeveelheid natriumzouten, zoodat er een be hoefte ontstaat om deze natriumzouten aan het voedsel toe te voegen. Dit is de reden dat de mensch keukenzout aan zijn voedsel toevoegt. De zouten worden niet alleen in urine en zweet uitgescheiden, zij kunnen ook tijdelijk in de weefsels worden opgeborgen. Zulk een zoutop- name gaat echter altijd met waterverplaat singen gepaard. Zoo is het sinds lang bekend, dat bijv. de vochtophooping in de onderhuidsche weefsels, zooals dit bij nierlijders voorkomt met de zout- stofwisseling verband houdt. Ook vele functies van de huid hangen met het evenwicht der ver schillende zouten samen. De geneeskunde heeft meerdere behandelingswijzen van huidaandoe ningen hierop gebaseerd, waarbij echter niet de theorie maar de practische ervaring de leidraad bleef. Zoo heeft Sauerbruch reeds voor meer dan tien jaren het zoutarme dieet bij huidtu- berculose en andere aandoeningen aanbevolen. Wat de oorzaak van de gunstige werking van zulk een dieet is, blijkt uit de onderzoekingen, die Dr. Bommer voor eenigen tijd in de Mün- chener Med. Wochenschrift publiceerde. Hij on derzocht een 600 patiënten met huidtuberculose, slechtgenezende wonden, huidbeschadigingen door Röntgenstralen, enz. Met het microscoop kan men bij den mensch de bloedstrooming door de haarvaten van de huid waarnemen. Het bleek nu dat bij een door tuberculose aangetaste huid een langzame stroom en een sterke verwijding der haarvaten bestaat. Na 810 dagen zoutarm dieet veranderde het beeld en werd de stroomsnelheid grooter, de haarvaten nauwer terwijl ook nieuwe vaatjes ge vormd werden. Zeer geringe veranderingen in dé zoutsamenstelling van het bloed heeft op den bloedstroom in de haarvaten en tevens op de doorlaatbaarheid van den wand der bloedvaten invloed. Onder bepaalde omstandigheden kan zulk een gunstige werking bij ziekelijke storingen ver kregen worden. Het zoutarm dieet maar ook een dieet waarbij de verhoudingen der minerale bestanddeelen ge wijzigd zijn heeft dus een groote practische waarde. De ingewikkelde en slechts ten deele bekende verschijnselen laten echter niet toe dat de leek en de kwakzalver op dit gebied gaan experimen teeren. De ervaren arts kan ephter door een re geling van het zoutgehalte van het voedsel me nigmaal zijn therapie krachtig ondersteunen. Naar men ons bericht, zijn thans de docu menten van Olga Dimitriëvna vrijgegeven. Ze zullen dezer dagen in boekvorm verschijnen on der den titel „18 jaar Sovjet", door M. Bosso, N.V. Paul Brand.'s Uitgeversbedrijf te Hilver sum. Feiten, die tót nu toe voor de wereld verborgen waren, worden hier aan het licht gebracht. Olga Dimitriëvna, professor der historische faculteit aan de universiteit te Petrograd ook tijdens het Sovjetregime bibliothecaresse van de Nationale Bibliotheek, presidente van de afdeeling Petrograd van het „Huis der Ge leerden" en schrijfster van wijsgeerige en his torische werken, later hoewel politiek ge vangene zijnde door de Sovjet-regeering zelf belast met een verantwoordelijke positie aan de kanselarij, openbaart ons in dit boek bijzonderheden over vrouwengevangenissen, concentratiekampen en dwangarbeid voor vrouwen, die tot heden door niemand verschaft konden worden. Het geheele leven in het hedendaagsche Sovjet-Rusland laat zij ons zien: opvoeding der jeugd, familieleven, industrie, levensvoorwaar den der arbeiders en boeren, godsdienstig-, wetenschappelijk-, letterkundig- en artistiek leven, enz. enz. Zij verliet Rusland eerst in 1935. Naar wij vernemen heeft Nederland de primeur van dit boek. hoort U niet door de radio. Toch heeft de radio zijn onverflauwde belangstelling. U wenscht 'n radiotoestel te verhandelen? Span onzen Om roeper er voor! Dagelijks bereikt hij 80.000 ge zinnen. Hij zal U dus zeker vap dienst kunnen zijn. ATT E1 A D \T 1VT p 'C op dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen E1 *7CA bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door E1 *7bij een ongeval met E1 bij verlies van een hand f-\ 1 1 iT 1 /AOvyi lil Ej O ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen E 1 öUi" verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen iXvJ'*™ doodelijken afloop X »m een voet of een oog AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL 13 Zijn gesoigneerde figuur, kleiner lijkend dan hij in werkelijkheid was wegens zijn zwarte kleeding en zijn smetteloos linnen was derwijze in zijn eigenaardigen stoel ge perst, dat hij niet grooter leek dan een jongen van een jaar of twaalf, veertien. Van zijn vest af was niets meer van hem te zien; zijn beenen waren verborgen door een zijden, fijn bewerkten doek, die zoo handig rondom hem en den stoel was geplooid, dat het niet meer leek dan een hoofd en een bovenlijf in zwart-witte om lijsting. Maar Jocelyn vergat dit alles, hij vergat 's mans klaarblijkelijke invaliditeit bij het be schouwen van diens hoofd en gelaat. Dat hoofd was enorm in vergelijking met zijn lichaam, maar meer lang dan breed; het gelaat was ovaal en glad als marmer: daarboven welfde een machtig voorhoofd; de gelaatskleur was die van een bijzondere soort oud ivoor en daarin glansden twee oogen zwart als git en schit terend met een vreemd, gloeiend vuur; zuiver recht was zijn neus: dun en scherp de lippen; de geheele indruk was die van ernst en ge strengheid. Maar toen Jocelyn de hand uit stak verhelderde de zachtste glimlach dien hij ooit gezien had, het gelaat. Het spijt me dat ik niet kan opstaan, mr. Chenery, zei de stem, die even zacht was als de glimlach. Ik heb ongelukkig genoeg het gebruik van mijn beenen verloren. Neem een stoel, alstublieft. Mijn nicht zal dadelijk komen. Ik hoop, dat u geen nadeelige gevolgen hebt ondervonden van de ridderlijke redding van haar hond. In alle geval zie ik, dat u geen verband meer draagt. O, ik ben heelemaal in orde, dank u 't was trouwens niets, zei Jocelyn min of meer verward, 't Had niets te beteekenen klein vleeschwondje. Signor Vespucci glimlachte en haalde uit den binnenzak van zijn rok een sigarettenkoker te voorschijn, dien hij zijn gast presenteerde. Rookt u? vroeg hij. Wij hier in huis rooken allemaal. Ben vleeschwondje zegt u? 't Is nog niet zoo lang geleden, mr. Chenery, dat uw landgenooten doodsbenauwd waren voor honds dolheid. Daar zijn we overheen, antwoordde Joce lyn, terwijl hij een sigaret opstak. Pasteur heeft er u zeker van afgeholpen, merkte Signor Vespucci op. Ik herinner me, dat u heel wat patiënten naar Parijs stuurde, om ze door hem te laten inenten. Ik geloof liever dat een scherpe muilkorf- wet er ons van afgeholpen heeft, repliceerde Jocelyn. Maar ik beken graag dat ik van de wetenschap 'n bedroefd beetie afweet. Wat een prachttuin bezit u, Signor Vespucci! Ik geloof niet, dat ik in geheel Londen ooit iets zoo moois gezien heb. Er ligt iets over vanJa, hoe moet ik dat noemen? Sfeer, mr. Chenery, zei de Italiaan met 'n lichte zucht. Dat is sfeer. Ik houd er erg veel van. Dat kan ik me indenken! riep Jocelyn enthousiast uit. Wie zou dat niet doen? Men zou zich hier buiten de wereld kunnen wanen. Signor Vespucci keek met een ironisch lachje naar zijn bedekte beenen. Ik ben altijd buiten de wereld, zei hij en zoo past het mij uitstekend, ik heb er nimmer spijt van gehad, dat ik hierheen ge komen ben. Ik vond dit huis heel toevallig een jaar of zes geleden. Natuurlijk heb ik verbe teringen aangebracht. Achter 't huis heb ik een laboratorium gebouwd ik zal het u na het diner laten zien, als u er idee in hebt. Heel graag, antwoordde Jocelyn. U stelt belang in de wetenschap, Signor Vespucci? Ik experimenteer, merkte de gastheer op- 't Is het eenige wat ik u kan laten zien. Ik kan niet loopen of rijden, en 't is nu tien jaai geleden, dat ik het gebruik van mijn beenen verloor. En zoo liefhebber ik nu in de chemie, 't Is interessant en het helpt me den tijd door te komen. Men -kan niet aldoor lezen of rocken of in de zon zitten en de rozen bewonderen. Een man heeft arbeid noodig. Jocelyn stond op het punt de afgezaagde opmerking te plaatsen, dat het voor iedereen goed was er een liefhebberij op na te houden, toen de signorita binnentrad en hem oogen- blikkelijk overstelpte met vragen betreffende de wond die hij had opgeloopen over zijn waarschijnlijke onvatbaarheid voor verder ge vaar, de opinie van den dokter over de kans dat hij wellicht hopeloos krankzinnig zou worden en met uitbundige dankbetuigingen voor de red ding van haar lieven Biondello, die zonder zijn tusschenkomst in stukken zou zijn gescheurd en opgegeten. Onder dien stroom van vragen en bedankjes, welke Jocelyn vriendelijk glim lachend aanhoorde, had hij gelegenheid haar wat beter op te nemen dan hem bij de korte ontmoeting in het Green Park mogelijk was. Ongetwijfeld was Signorina Pepita Vespucci een schoonheid. Ze deed Jocelyn op vage wijze aan Italië denken, aan blauwe luchten en aan kleine witte, roode en gele stadjes, liggend op de hellingen van heuvels boven olijfbosschen en wijngaarden; ze riep in hem terug die eigenaardige mysterieuze sfeer die de schoon heid der oudheid met die van het heden mengt. Intusschen had ze niets van de groote, statige Romeinsche dame. Zooals Jocelyn aan Lesbia verteld had was signorina Pepita een tengere figuur, maar buitengewoon goed gepropor- tionneerd. Ze had dit Romeinsch haar van blauw-zwarte kleur, glanzend als de veeren van een merel. Ze had prachtige, fonkelende zwarte oogen, die konden bliksemen als dolken en kinderlijk-lief konden zijn; een heerlijk meisje, zacht en verleidelijk. Jocelyn schatte haar op negentien jaar. En als deze heer er niet geweest was en je met gevaar voor zijn leven van die monsters had gered, zou je dood en begraven zijn geweest, m'n lieve Dello, zei Pepita, terwijl ze het kleine ding, dat de aanleiding was ge weest tot haar ontmoeting met Jocelyn en dat achter haar warrelende rokken de kamer was komen binnenloopen, oppakte. Daarom zul je je mooiste buiging voor hem maken, je ver standigste kunstjes laten zien, je hand on je hart leggen en toonen, hoe dankbaar je bent, Biondello, dat je nog leeft. Pas maar op, dat bij mr. Chenery niet in den vinger bijt, lieve, merkte Vespucci op. Hij eet te veel. Ja, bevestigde Jocelyn, terwijl hij het hondje critisch bekeek. Hij is te vet. Signo rina, u zult hem wat versterving moeten op leggen. Ik vrees, dat mijn nicht nog eer aan ver sterving van zichzelf zou denken, lachte Ves pucci. En daar is het teeken, dat wij in alle geval vanavond niet al te zeer aan versterving hoeven te denken. Jocelyn bemerkte, dat er geen andere gasten waren. Het diner werd opgediend in een ouder - wetsche Florentijnsche kamer, welke uitzag op een serre vol vreemde planten en bloemen, waartusschen fonteintjes verborgen waren welke een aanhoudend gemurmel lieten hooren Zoowel het diner als de omgeving deed hem prettig aan, want bij zijn gezonden eetlust stond mr. Joseph Chenery bekend als een tamelijk epicurist van verfijnden smaak. En toen de smullerij op haar eind liep, moest hij zichzelf bekennen, dat hij nimmer een meer uitgelezen maaltijd met wijn van een beteren oogst had geproefd. En evenmin had hij ooit geluisterd naar een interessanter conversatie. Signor Vespucci scheen de heele wereld afgereisd te hebben en hij wist alles wat wetenswaardig was en ook de signorina sprak goed en verstandig. Jocelyn was blij dat hij gekomen yas. Ze waren aan de koffie met likeur toen een dienstmeisje mr. Rederdale aankondigde. Deze volgde haar op de voeten en uit de har telijke begroeting tusschen hem en signor en signorina VespuCci bleek duidelijk dat hij een intieme vriend was, die zich hier thuis voelde Jocelyn die mr. Rederdale onmiddellijk als zijn medepassagier van boot en trein herkende, wierp haastig een verstolen blik naar 's mans linkerhandDe geheimzinnige ring was er niet meer. VIERDE HOOFDSTUK Mr. Chenery mr. Rederdale; mr. Reder dale mr. Chenery. De beide jongemannen bogen, gaven elkaar de hand, glimlachten tegen elkaar en begonnen dan te lachen. Pepita keek ze met verwonderde oogen aan. We hebben elkaar reeds ontmoet, zei Rederdale. Ja, beaam.de Jocelyn. In den trein. En- gelschen ontmoeten elkaar altijd in den trein- En zooals alle Engelschen bewaarden we ren trotsche reserve gedurende de heele reis van Southampton tot Waterloo, merkte Reder dale op. (Wordt vervolgd)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1935 | | pagina 12