<KdvM&aal den daq
mm
Mifc I - JIJ
Met twee kameraadjes op avonturenreis
Opgravingen in den Achterhoek
1
ONZEN OMROEPER
EEN OUD KERKHOF
HULDE!
Zoutarm dieet
%SPRIJS voor LONDEN
1 J
MAANDAG 16 DECEMBER 1935
Het stilzwijgen ver
broken
Lacour overleden
18 jaar Sovjet
DOOR FLETCHER
De eigenaar vertelt over zeer
belangrijke vondsten daar
gedaan
Halverwegen het dorpje Lichtenvoorde en
het oude vestingstadje Groenlo (in glo
rievoller tijden Grol geheeten), 10 minu
ten gaans ten Noorden der spoorlijn Winters
wijkZutphen, ligt, geflankeerd door een
groepje oeroude sparren, de boerderij „Klem
Avinck" oftewel het „Erve Kots".
Eenieder die deze hoeve ziet, zal onmiddellijk
zijn aandacht schenken aan den typischen
bouwstijl, waarin zij is opgetrokken; een bouw
trant die den deskundige direct aan Saksischen
stijl herinnert.
De succesvolle opgravingen welke aldaar door
den Rijksopsporingsdienst, onder leiding van
Dr. Holwerda, van het Rijksmuseum van Oud
heden te Leiden en diens assistent Dr. Bursch
waren verricht, waren dezen zomer voor ons
aanleiding eens nader met deze hoeve te gaan
kennismaken.
Wij treffen deze aan, desolaat en verlaten;
een pauw en wat nerveus doende witte leghorns
schijnen de eenige bewoners uit te maken. We
trachten via de „dèle" onzen weg door het huis
te vinden, wat nu niet zoo'n heel groot bezwaar
blijkt. Hier en daar eens rond neuzend, zien
we wel enkele dingen die onze aandacht vragen,
maar met dat al zien we nog geen sporen van
opgravingen en deze toch zijn het hoofddoel
van ons bezoek.
We neuzen daarom buiten nog eens wat rond.
totdat een vriendelijke melkmeid ons vertelt,
dat „den dooien kearl" niet bij de hoeve werd
gevonden, doch een eindje daarvandaan. We
danken voor de vage inlichtingen en begeven
ons in de aangeduide richting, waar we een
klein huisje vinden, uit gebruikte steenen op
getrokken, vrij goed harmonieerend met de
unheimische omgeving van woestijnzand en
wildwoekerend hakhout. Een kistenplankje aan
een paal geslagen, vertoont, in blauw potlood
uitgevoerd en versierd met een wij zenden vinger,
het opschrift: ingang.
Deze aanwijzing volgend, zien we ons ge
dwongen een dreigend bordje: „Verboden Toe
gang" te trotseeren en arriveeren aldus achter
het huisje, waar we den eigenaar, den heer
Weenink, aantreffen.
Ietwat terughoudend vertelt hij ons eerst, dat
zijn tijd zeer beperkt is. Hij is bezig een over
kapping te bouwen voor „het skelet" en hoopt
reeds, dat hem vanavond geen bezoekers meer
zullen lastig vallen. Maar voor een journalist
moet hij natuurlijk een uitzondering maken en
zal ons dan ook gaarne van dienst zijn, of
schoon hij voorzichtig moet zijn met zijn uit
latingen; er wordt zooveel critiek uitgeoefend,
men kan nooit weten!
Eerst als we ons afdoende gelegitimeerd heb
ben verdwijnt zijn laatste achterdocht en begint
hij ons rond te leiden.
Allereerst wijst hij ons dan de plaats, waar
een bijna compleet geraamte werd gevonden.
In een grafkuil van ca. 80 c.M. diepte ligt, door
een tijdelijke bedekking zoo goed mogelijk'tegen
te felle zon beschut, een skelet in den toestand
zooals het gevonden werd: het hoofd eenigs-
zins naar rechts gedraaid, de armen op de ge
wone wijze gestrekt met de handen samenge
voegd. In de bovenkaak prijkt nog één kies, ge
heel gaaf en steekt wit af tegen het grauw-
zwarte geheel. De beenderen der borstkas zijn
verteerd, waardoor de rugwervelkolom nog dui
delijker uitkomt. Volgens deskundigen moet het
geraamte dat van een Frank zijn en minstens
1500 a 2000 jaren oud.
Op onze vraag, antwoordt de heer Weenink,
dat hij van plan is het skelet blijvend ter be
zichtiging te stellen, waartoe hij een glazen
vitrine heeft doen vervaardigen, welke er over
heen gebouwd zal worden.
Verder zijn een twintigtal graven blootgelegd,
waarin bijna overal urnen en andere voorwer
pen werden aangetroffen, welke door den Op
sporingsdienst zijn medegenomen. Meerdere
geraamten werden nog niet aangetroffen.
..En dit hier," aldus de heer Weenink, ons
wijzend op een graf van buitengewone afmetin
gen, „moet een riddergraf zijn geweest, ten
minste het graf van een hooggeplaatst persoon;
men vond er een gordel in met een zwaard,
een korten degen of dolk en een kris."
,,En het geraamte, was daarvan niets meer
aanwezig?"
„Neen, dit was geheel verkoold, alleen de
asch teekende zich duidelijk af tegen den bo
dem. Zelfs was zichtbaar de plaats waar de arm
gelegen had, welke een urn omklemd heeft ge
had. Daarnaast in hetzelfde graf teekenden
zich de aschresten van een tweeden persoon af,
zonder verdere voorwerpen. Vermoedelijk zal dit
een bediende of de echtgenoot zijn geweest."
„Hoe is het eigenlijk mogelijk geweest pre
cies de plaatsen te vinden waar de graven zijn
geweest?" was onze vraag.
„Och. dat was eenvoudiger dan het
lijkt" aldus onze zegsman, „de bodem bestaat
hier overal uit onvermengd geel zand. Waar
dit dus werd aangetroffen kon onmogelijk een
graf zijn, want waar de bodem los is geweest,
vertoont hij een vermenging van het gele zand
en de korst. Zoodoende had men dus enkel te
graven daar, waar het zand vermengd was en
gaf dit dus zelf de grenzen van elk graf aan."
Dan toont de heer W. ons een vijftal plekken,
welke ook uit zwart zand bestaan.
„Vermoedelijk zijn dit gaten waarin palen van
een houten klokketoren hebben gestaan, welke
dienst kan hebben gedaan tijdens de plechtig
heden bij een begrafenis. Hier werd namelijk
ook een klokvormige holle steen gevonden, met
van boven een opening. Eerst werd aangenomen
dat dit een maalsteen zou zijn, doch het kan
ook een steenen klok zijn geweest. Hierover heb
ik nog weer eens geschreven naar Leiden,
doch tot heden nog geen antwoord ontvangen."
„Bestaat het vermoeden, dat we ons hier een
heel kerkhof moeten denken?"
„Dat vermoeden bestaat inderdaad. Zoolang
valt na te gaan is deze plek steeds onveranderd
zoo geweest. Op de militaire stafkaarten staat
ze als een groen plekje aangeduid, hetgeen
slaat op de hakhoutbegroeiing. Juist door deze
ingewortelde struiken, z.g.: .stobben" is het
steeds zeer moeilijk geweest de plek te ontgin
nen en heeft men ze laten liggen, ook omdat
ze door het hout nog een kleinigheid opbracht."
Vervolgens worden we attent gemaakt op een
heele rij van paalgaten, welke loopt vanuit den
N. W. hoek van het „Kerkhof" tot den achter
kant van het huisje, dat er voor enkele maan
den werd gebouwd. Deze palenrij zal waar
schijnlijk de grens hebben gevormd.
„Hoe is het geheel eigenlijk aan het rollen ge
komen? Wie deed de eerste ontdekking?"
„Het is al bijna 2 jaar geleden," aldus de
heer W„ „dat ik hier toevallig tot de ontdek
king kwam dat onder een der .stobben" de
bodem uit gemengden grond bestond. Ik wilde
hiervan het mijne weten en besloot het te on
derzoeken. Mijn oom, die destijds eigenaar was
van het „Erve Kots", was echter op dit punt
nogal eenzelvig en conservatief, zoodat ik zijn
medewerking miste. Met groote moeite heb ik
toen op mijn eentje de wortels uitgegraven en
mocht het succes hebben een urn te vinden.
De bodem was er door het hakken onderheen
gestooten, doch na lang zoeken vond ik ook
dezen. Deze vondst heb ik eerst heel lang vóór
mij gehouden. Toen mijn oom in November j.i.
stierf zonder een testament na te laten, werd
het Erve Kots verkocht en kocht ik het terug.
Thans als eigenaar wilde ik er werk van ma
ken en schreef naar het Rijksmuseum te Lei
den. waarvan ik onmiddellijk telegrafisch be
richt ontving, dat omgaand met het onderzoek
zou worden begonnen. Daags daarna was Dr.
Bursch dan ook reeds aanwezig en vmgen de
opgravingen aan, met het bekende resultaat.
Er was echter slechts een week tijd beschik
baar en het werk vorderde slechts langzaam
door den moeilijk te bewerken bodem. Echter
heb ik goede hoop dat na ca. 1 jaar opnieuw
onderzoekingen zullen plaats hebben."
Als we zoo het voornaamste van het kerk-
Het kerkhofvan buitenaf gezien
Een overzicht van de opgravingen. Op
den voorgrond links de overkapping
waaronder het skelet ligt. Daarachter
op den heuvel de eigenaar de heer
Weenink
hof in oogenschouw hebben genomen, gaan we
nog even met den heer Weenink terug naar de
hoeve en krijgen gelegenheid deze van binnen
te bezichtigen, terwijl hij ons op meerdere bij
zonderheden attent maakt. O.a. bevindt zich
daar een eeuwenoud kruitkeldertje, waarvan
de ouderdom niet precies valt vast te stellen.
In de groote keuken is de schoorsteen nog in
zijn oorspronkelijke positie; de blauwe tegels
tegen den achterwand, de ijzeren toebehooren,
als haardijzer, blaasroer, ketting met ketel enz.,
dat alles getuigt van een tijd dien onze verre
voorouders hebben medegemaakt. In den muur
van een binnenkamertje bevindt zich een z.g.
kijkraampje, een klein ruitje dat uitzicht geeft
op de „dèle" met de stallen, waardoor men
dus een oog op het vee had.
In de gang valt ons op een breede blauwe
kolom, met een spits toeloopend ondereind, als
een reusachtige pijl, scherp contrasteerend met
den witgekalkten muur. Als we vragen waar dit
op wijst, worden we echter wel wat teleurge
steld: „O, nee dat is niets, daar hing de klok.
Vroeger was de muur blauw en toen hing de
klok er ook en daar is altijd rondomheen ge
wit!"
Die bekentenis doet niet onaardig aan, maar
we probeeren het toch weer over een anderen
boeg te gooien en gaan vóór het huis een kijkje
nemen. Nogmaals valt ons de typeerende bouw
stijl op: de kleine groene ruitjes boven de
vensters, de vooruitgebouwde voorkamer, (eenig.
ste in de geheele omgeving) enz. Het dak zal
oorspronkelijk stroo of riet zijn geweest, even
als dat van de schuur. Door de herstellingen in
den loop der tijden, heeft het geheel echter veel
aan originaliteit in stijl ingeboet en is ook het
stroodak door pannen vervangen.
Ten slotte toont de eigenaar ons de plaats
waar de vroegere gracht is blootgelegd. Deze
heeft een breedte gehad van c.a. 6 a 7 Meter
en is ovaalvormig. Door het hierdoor gevormde
eiland heeft men op het laatste oogenblik nog
een geul gegraven, waarbij op palen werd ge
stooten, resten van de oude paalwoning, die
waarschijnlijk de eerste nederzetting zal zijn
geweest.
Omtrent zijn plannen kan de heer W. ons nog
weinig definitiefs meedeelen. Hij heeft ook nog
een aantal dierentanden en kleine voorwerpen
gevonden en zoekt ook nog steeds verder. „Of
hij plannen heeft een museum te openen?"
Daarop wil hij liever nog niet vooruit loopen:
„die critiek hè!"
Voorloopig zal hij echter nog er mee wachten.
„Als het volgend jaar de Opsporingsdienst
terugkomt, kunnen we altijd nog verder zien."
En nu vraag ik U wel excuus, ginds zie ik
weer bezoekers aankomen, die moet ik nog
maar even rondleiden.
Ik heb wel weinig tijd, maar ze zijn er nu
eenmaal extra voor gekomen"!
En zoo nemen we afscheid van een stukje
Ulllllllltllllllllllllllll
lilllllllllllllllMIIIMI£
Nederland is weer aan 't juichen,
En kan dat met recht nu doen,
Want Max Euwe, ónze schaker,
Is nu wereldkampioen!
Dat is nog eens een prestatie!
E Dat is nog eens strijd geweest,
E Een titanenkamp der hersens,
E Overwinning van den geest!
Als in strijd van lichaamskrachten
Al zoo'n drukte wordt gemaakt, i
Als een vechtersbaas den and'ren
Ongeveer heeft fijn gekraakt,
Dan is bij zoo'n schaaktournooi nu
- Toch van heel wat meer karaats -
Hulde aan den overwinnaar
Nog wel beter op haar plaats.
Op den kampioen Max Euwe
Heeft nu eens geen mensch critiek,
In précaire situaties
1 Bleef hij kalm en sympathiek.
Deze fraaie overwinningE
Doctor Max, is graag gegund, E
Daar u rustig en afdoende
5- Hebt belezen wat u kunt.
Bovendien is nu wel zeker
Ja, dat is zoo vast als iets!
Alle katers van Aljechin
Hielpen toch maar lekker niets
HERMAN KRAMER
nillllllllllllllllllIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIillllllllllllHIIHIIIIIIIIIIIIf?
historie dat hier is blootgelegd. Zoolang ver
borgen gebleven voor de menschheid, kan het
wellicht thans de wetenschap nog dienstbaar
zijn.
Of een nader onderzoek nog meer zal ople
veren? We hopen het gaarne.
J. BERN. WILLEMSEN.
Een groote, slanke heer werd door het meis
je binnen gelaten en legitimeerde zich
als detective Cooper.
„Ik kom hier op last van den Commissaris
van Politie, mrs. Weiter!" zei hij buigend. „Van
avond tusschen negen en tien dreigt er bij u
te worden ingebroken!"
Mrs. Welter was een onmacht nabij. Eindelijk
was ze in staat om te zeggen:
„Misschien kan ik u een tip geven. De vorige
week heb ik op staanden voet mijn keuken
meid ontslagen. En haar verloofde
„Of uw vermoeden gerechtvaardigd is, valt
momenteel nog niet uit te maken, mrs. Wei
ter!" onderbrak haar de detective. „Ik weet al
leen, dat een bende van vier man vanavond een
inbraak wil beproeven. De man, die op den uit
kijk moest staan, heeft uit de school geklapt!"
„Zitten de boeven dan niet reeds achter slot
en grendel?" vroeg zij zenuwachtig.
Cooper schudde lakoniek het hoofd. „Wan
neer we die nu reeds gearresteerd hadden, was
het leven van den verrader niet veilig geweest."
De telefoon schelde. Moeilijk ging mrs. Wei
ter naar het toestel.
„Wie zegt u?O de Commissaris van Po
litie!Zeker, mr. Cooper zi bij me!"
Zij reikte het toestel aan detective Cooper
over en volgde nerveus het gesprek.
„Even informeeren, meneer de commissaris."
De bezoeker wendde zich tot mrs. Weiter: „Hoe
veel kamers zijn er in huis, mevrouw?" Zeven
gaf zij ten antwoord. Mr. Cooper gaf het
antwoord door. „Nee, zes man is wel voldoende.
Uitstekend, meneer de commissaris. Ik reken
erop. dat de heeren komenTot uw dienst!"
„Wat zijn eigenlijk uw plannen?" vroeg mrs.
Weiter geïnteresseerd, terwijl Cooper het toestel
op den haak legde.
„Zes man van de politie zullen zich in uw
huis verdekt opstellen. Is uehovertuigd,
dat het kamermeisje zwijgen kan?"
Mrs. Welter verkeerde in twijfel. Het meisje
had met de keukenmeid goed kunnen opschie
ten.
„Heel eenvoudig, mr. Cooper, ik zal haar
vanavond vrijgeven!"
Toen zij even later terugkeerde, sloeg zij voor:
„Wilt u zich misschien eerst even oriënteeren?"
„Dat idee is niet kwaad!" zei mr .Cooper.
Mrs. Welter leidde hem door alle vertrekken.
„Hier is een kleine dépendance van mijn
wijnkelder, 't Zal mij een genoegen zijn, als de
heeren zich zelf willen bedienen!"
„Heel vriendelijk, mevrouw, maar u begrijpt.,
zoolang we in dienst zijn
„De hoofdzaak is, dat de kerels geen vermoe
den krijgen van het kastje achter dit gobelin.
Daarin ligt namelijk alles, wat waarde heeft!"
„Wees gerust, mevrouw; de bewaking van
deze kamer zal ik zelf op mij nemen," beloofde
mr. Cooper en keek op zijn horloge. „Maar nu
moet ik u verzoeken, naar uw slaapkamer te
gaan. Alleenu mag geen licht maken!"
„Ikalleen naar mijn slaapkamer? Ik zou
't van angst besterven!"
Zij schreef eenige cijfers op een blaadje.
„Bel mij op dit nummer, wanneer alles voor
bij is, wilt u? Ik ga zoolang naar kennissen,
Want hier wil ik niet blijven."
„Ik kan u niet tegenhouden, mevrouw!"
Mrs. Weiter
MMMMMMMMMMMMMMMMMMMMMMIMMMM£
reikte hem een
bos sleutels over I T\PtprtiHP
en zei: „Waar- i xVótet IIUV
om heeft die man i
zijn collega's ver- GO Op C r
raden?"
.Eenvoudig, om-
dat hij wel een inbreker, maar geen moorde
naar wide zijn, mevrouw."
Mrs. Welter werd wit tot aan de lippen en
leunde vol ontzetting tegen den deurpost.
„Wilden ze mij danvermoorden?" hijg
de zij.
„Zonder revolvers zullen zij het huis niet
binnengaan!" zei mr. Cooper.
Zonder nog een woord te kunnen zeggen,
rukte mrs. Weiter de deur open. Op de trap,
in den tuin, overal waande zij loerende gedaan
ten te zien. Als een achtervolgde joeg zij voort,
straat in, straat uit. Eerst toen zij volkomen
uitgeput was, riep zij een taxi aan en liet zich
naar haar vrienden brengen.
Daar gekomen, kon zij van opwinding nau
welijks spreken. Met gesloten oogen lag zij op
den divan en dacht na, wat er nu in haar wo
ning zou gebeuren. Werd de politie niet over
meesterd?
Plotseling rinkelde de telefoon. Mrs. Welter
voelde ineens kracht genoeg, om naar het toe
stel te ijlen.
„Goddank, alles is goed afgeloopen!" hijgde
ze tegen de achter haar staande kennissen.
„Goed, mr. Cooper, we komen direct!"
„Een handige kerel die Cooper," zeide zij, toen
zij uit den auto stapte en met haar vrienden
haar villa betrad.
IJzig stil was het in huis! Zij riep mr. Cooper
bij zijn naam en toen zij geen antwoord kreeg,
opende zij de deur van den groo'.en salon. Maar
als verlamd van schrik bleef zij staan. Kasten
en deuren stonden open, niets was onaange
roerd gebleven. Schilderijen waren uit hun lijs
ten gesneden, leege wijnflesschen lagen kris kras
in het rond.
„Detective" Cooper en zijn zes man „politie"
hadden hun werk niet ten halve gedaan.
Georges Lacour, de beroemde historicus, is
Zondagnacht od 79-jarigen leeftijd te Parijs
overleden.
Georges Lacour was lid van de Academie
des Sciences Morales et Politiques sedert 1911,
voorts lid van de Academie de Marine en lid
van de Ecole Francaise de Rome.
Tot zjjn belangrijkste publicaties behooren
L'education politique de Louis XIV, La Marine
militaire sous le règne de Louis XIV et de
Louis XV, en Talleyrand.
H€"J k-QAv
Er kwam juist een trein binnenrollen en
met kloppend hart reed Piet zijn wagentje
langs de wagons. De chef had inmiddels aan
een van de beambten opdracht gegeven om
een oogje in 't zeil te houden, daar Piet nog
nooit zooiets gedaan had. Plotseling stak er
een dikke heer zijn hoofd buiten het raam
van de coupé en toeterde „Gargon, gargon".
Daar Piet dit Fransche woord voor jongen
niet verstond, liep hij kalm door. „Gaaaaar-
gon," brulde de nijdige heer nu en de be
ambte beduidde Pietje dat hij bedoeld werd.
De dikke mijnheer liet een stortvloed van
Fransche woorden op het hoofd van Pietje
neerdalen, die er niets van verstond en daar
hij begreep dat de mijnheer een of ander
wenschte, greep hij een handvol tijdschriften
en hield deze den mijnheer voor, die er met
een nijdigen ruk een uithaalde. 4
Op het zelfde oogenblik zette de trein zich
weer in beweging en voor Piet het wist, of hij
zjjn hand nog had kunnen uitsteken om geld
te ontvangen, was de trein reeds vertrokken.
De chef en de beambte kwamen nu bij Pietje
staan, wien het huilen nader dan het lachen
stond.
Onder normale omstandigheden worden er
per dag door een mensch 20 tot 30 gram
zouten uitgescheiden. Deze zouten zijn in
hoofdzaak chloriden, sulfaten en phosphaten
van natrium, kalium en calcium, in hoofdzaak
het natrium chloride of keukenzout. Het is
duidelijk, dat met het voedsel de zouten, die met
de urine, het zweet en de ontlasting het lichaam
verlaten, weer moeten worden toegevoegd, daar
anders een zoutverlies van de lichaamsvochten
en cellen zou optreden. Het blijkt, dat de uit
scheiding zich in ruime grenzen aan de opname
van de zouten aanpast en er een zeer nauwkeu
rige regulatie van de samenstelling der weef
sels bestaat. Daarbij wordt niet alleen de totale
hoeveelheid zout geregeld, maar vooral de on
derlinge verhouding der verschillende zouten. Bij
een overwegend plantaardige voeding neemt
iemand een belangrijke hoeveelheid kaliumzou-
ten op. De uitscheiding hiervan in de nieren
geschiedt alleen te zamen met een evenredige
hoeveelheid natriumzouten, zoodat er een be
hoefte ontstaat om deze natriumzouten aan
het voedsel toe te voegen.
Dit is de reden dat de mensch keukenzout
aan zijn voedsel toevoegt.
De zouten worden niet alleen in urine en zweet
uitgescheiden, zij kunnen ook tijdelijk in de
weefsels worden opgeborgen. Zulk een zoutop-
name gaat echter altijd met waterverplaat
singen gepaard.
Zoo is het sinds lang bekend, dat bijv. de
vochtophooping in de onderhuidsche weefsels,
zooals dit bij nierlijders voorkomt met de zout-
stofwisseling verband houdt. Ook vele functies
van de huid hangen met het evenwicht der ver
schillende zouten samen. De geneeskunde heeft
meerdere behandelingswijzen van huidaandoe
ningen hierop gebaseerd, waarbij echter niet de
theorie maar de practische ervaring de leidraad
bleef. Zoo heeft Sauerbruch reeds voor meer
dan tien jaren het zoutarme dieet bij huidtu-
berculose en andere aandoeningen aanbevolen.
Wat de oorzaak van de gunstige werking van
zulk een dieet is, blijkt uit de onderzoekingen,
die Dr. Bommer voor eenigen tijd in de Mün-
chener Med. Wochenschrift publiceerde. Hij on
derzocht een 600 patiënten met huidtuberculose,
slechtgenezende wonden, huidbeschadigingen
door Röntgenstralen, enz.
Met het microscoop kan men bij den mensch
de bloedstrooming door de haarvaten van de
huid waarnemen. Het bleek nu dat bij een door
tuberculose aangetaste huid een langzame stroom
en een sterke verwijding der haarvaten bestaat.
Na 810 dagen zoutarm dieet veranderde het
beeld en werd de stroomsnelheid grooter, de
haarvaten nauwer terwijl ook nieuwe vaatjes ge
vormd werden. Zeer geringe veranderingen in dé
zoutsamenstelling van het bloed heeft op den
bloedstroom in de haarvaten en tevens op de
doorlaatbaarheid van den wand der bloedvaten
invloed.
Onder bepaalde omstandigheden kan zulk een
gunstige werking bij ziekelijke storingen ver
kregen worden.
Het zoutarm dieet maar ook een dieet waarbij
de verhoudingen der minerale bestanddeelen ge
wijzigd zijn heeft dus een groote practische
waarde.
De ingewikkelde en slechts ten deele bekende
verschijnselen laten echter niet toe dat de leek
en de kwakzalver op dit gebied gaan experimen
teeren. De ervaren arts kan ephter door een re
geling van het zoutgehalte van het voedsel me
nigmaal zijn therapie krachtig ondersteunen.
Naar men ons bericht, zijn thans de docu
menten van Olga Dimitriëvna vrijgegeven. Ze
zullen dezer dagen in boekvorm verschijnen on
der den titel „18 jaar Sovjet", door M. Bosso,
N.V. Paul Brand.'s Uitgeversbedrijf te Hilver
sum. Feiten, die tót nu toe voor de wereld
verborgen waren, worden hier aan het licht
gebracht.
Olga Dimitriëvna, professor der historische
faculteit aan de universiteit te Petrograd
ook tijdens het Sovjetregime bibliothecaresse
van de Nationale Bibliotheek, presidente van
de afdeeling Petrograd van het „Huis der Ge
leerden" en schrijfster van wijsgeerige en his
torische werken, later hoewel politiek ge
vangene zijnde door de Sovjet-regeering
zelf belast met een verantwoordelijke positie
aan de kanselarij, openbaart ons in dit boek
bijzonderheden over vrouwengevangenissen,
concentratiekampen en dwangarbeid voor
vrouwen, die tot heden door niemand verschaft
konden worden.
Het geheele leven in het hedendaagsche
Sovjet-Rusland laat zij ons zien: opvoeding der
jeugd, familieleven, industrie, levensvoorwaar
den der arbeiders en boeren, godsdienstig-,
wetenschappelijk-, letterkundig- en artistiek
leven, enz. enz.
Zij verliet Rusland eerst in 1935. Naar wij
vernemen heeft Nederland de primeur van dit
boek.
hoort U niet door de radio. Toch heeft de radio
zijn onverflauwde belangstelling. U wenscht 'n
radiotoestel te verhandelen? Span onzen Om
roeper er voor! Dagelijks bereikt hij 80.000 ge
zinnen. Hij zal U dus zeker vap dienst kunnen
zijn.
ATT E1 A D \T 1VT p 'C op dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen E1 *7CA bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door E1 *7bij een ongeval met E1 bij verlies van een hand
f-\ 1 1 iT 1 /AOvyi lil Ej O ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen E 1 öUi" verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen iXvJ'*™ doodelijken afloop X »m een voet of een oog
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
13
Zijn gesoigneerde figuur, kleiner lijkend
dan hij in werkelijkheid was wegens zijn
zwarte kleeding en zijn smetteloos linnen
was derwijze in zijn eigenaardigen stoel ge
perst, dat hij niet grooter leek dan een jongen
van een jaar of twaalf, veertien. Van zijn vest
af was niets meer van hem te zien; zijn beenen
waren verborgen door een zijden, fijn bewerkten
doek, die zoo handig rondom hem en den stoel
was geplooid, dat het niet meer leek dan een
hoofd en een bovenlijf in zwart-witte om
lijsting.
Maar Jocelyn vergat dit alles, hij vergat
's mans klaarblijkelijke invaliditeit bij het be
schouwen van diens hoofd en gelaat. Dat hoofd
was enorm in vergelijking met zijn lichaam,
maar meer lang dan breed; het gelaat was
ovaal en glad als marmer: daarboven welfde
een machtig voorhoofd; de gelaatskleur was die
van een bijzondere soort oud ivoor en daarin
glansden twee oogen zwart als git en schit
terend met een vreemd, gloeiend vuur; zuiver
recht was zijn neus: dun en scherp de lippen;
de geheele indruk was die van ernst en ge
strengheid. Maar toen Jocelyn de hand uit
stak verhelderde de zachtste glimlach dien hij
ooit gezien had, het gelaat.
Het spijt me dat ik niet kan opstaan,
mr. Chenery, zei de stem, die even zacht was
als de glimlach. Ik heb ongelukkig genoeg het
gebruik van mijn beenen verloren. Neem een
stoel, alstublieft. Mijn nicht zal dadelijk komen.
Ik hoop, dat u geen nadeelige gevolgen hebt
ondervonden van de ridderlijke redding van
haar hond. In alle geval zie ik, dat u geen
verband meer draagt.
O, ik ben heelemaal in orde, dank u
't was trouwens niets, zei Jocelyn min of meer
verward, 't Had niets te beteekenen klein
vleeschwondje.
Signor Vespucci glimlachte en haalde uit den
binnenzak van zijn rok een sigarettenkoker
te voorschijn, dien hij zijn gast presenteerde.
Rookt u? vroeg hij. Wij hier in huis rooken
allemaal. Ben vleeschwondje zegt u? 't Is nog
niet zoo lang geleden, mr. Chenery, dat uw
landgenooten doodsbenauwd waren voor honds
dolheid.
Daar zijn we overheen, antwoordde Joce
lyn, terwijl hij een sigaret opstak.
Pasteur heeft er u zeker van afgeholpen,
merkte Signor Vespucci op. Ik herinner me,
dat u heel wat patiënten naar Parijs stuurde,
om ze door hem te laten inenten.
Ik geloof liever dat een scherpe muilkorf-
wet er ons van afgeholpen heeft, repliceerde
Jocelyn. Maar ik beken graag dat ik van de
wetenschap 'n bedroefd beetie afweet. Wat een
prachttuin bezit u, Signor Vespucci! Ik geloof
niet, dat ik in geheel Londen ooit iets zoo moois
gezien heb. Er ligt iets over vanJa, hoe
moet ik dat noemen?
Sfeer, mr. Chenery, zei de Italiaan met
'n lichte zucht. Dat is sfeer. Ik houd er erg
veel van.
Dat kan ik me indenken! riep Jocelyn
enthousiast uit. Wie zou dat niet doen?
Men zou zich hier buiten de wereld kunnen
wanen.
Signor Vespucci keek met een ironisch
lachje naar zijn bedekte beenen.
Ik ben altijd buiten de wereld, zei hij
en zoo past het mij uitstekend, ik heb er
nimmer spijt van gehad, dat ik hierheen ge
komen ben. Ik vond dit huis heel toevallig een
jaar of zes geleden. Natuurlijk heb ik verbe
teringen aangebracht. Achter 't huis heb ik een
laboratorium gebouwd ik zal het u na het
diner laten zien, als u er idee in hebt.
Heel graag, antwoordde Jocelyn. U stelt
belang in de wetenschap, Signor Vespucci?
Ik experimenteer, merkte de gastheer op-
't Is het eenige wat ik u kan laten zien. Ik
kan niet loopen of rijden, en 't is nu tien jaai
geleden, dat ik het gebruik van mijn beenen
verloor. En zoo liefhebber ik nu in de chemie,
't Is interessant en het helpt me den tijd door
te komen. Men -kan niet aldoor lezen of rocken
of in de zon zitten en de rozen bewonderen.
Een man heeft arbeid noodig.
Jocelyn stond op het punt de afgezaagde
opmerking te plaatsen, dat het voor iedereen
goed was er een liefhebberij op na te houden,
toen de signorita binnentrad en hem oogen-
blikkelijk overstelpte met vragen betreffende
de wond die hij had opgeloopen over zijn
waarschijnlijke onvatbaarheid voor verder ge
vaar, de opinie van den dokter over de kans
dat hij wellicht hopeloos krankzinnig zou worden
en met uitbundige dankbetuigingen voor de red
ding van haar lieven Biondello, die zonder zijn
tusschenkomst in stukken zou zijn gescheurd en
opgegeten. Onder dien stroom van vragen en
bedankjes, welke Jocelyn vriendelijk glim
lachend aanhoorde, had hij gelegenheid haar
wat beter op te nemen dan hem bij de korte
ontmoeting in het Green Park mogelijk was.
Ongetwijfeld was Signorina Pepita Vespucci
een schoonheid. Ze deed Jocelyn op vage wijze
aan Italië denken, aan blauwe luchten en aan
kleine witte, roode en gele stadjes, liggend op
de hellingen van heuvels boven olijfbosschen
en wijngaarden; ze riep in hem terug die
eigenaardige mysterieuze sfeer die de schoon
heid der oudheid met die van het heden mengt.
Intusschen had ze niets van de groote, statige
Romeinsche dame. Zooals Jocelyn aan Lesbia
verteld had was signorina Pepita een tengere
figuur, maar buitengewoon goed gepropor-
tionneerd. Ze had dit Romeinsch haar van
blauw-zwarte kleur, glanzend als de veeren
van een merel. Ze had prachtige, fonkelende
zwarte oogen, die konden bliksemen als dolken
en kinderlijk-lief konden zijn; een heerlijk
meisje, zacht en verleidelijk. Jocelyn schatte
haar op negentien jaar.
En als deze heer er niet geweest was
en je met gevaar voor zijn leven van die
monsters had gered, zou je dood en begraven
zijn geweest, m'n lieve Dello, zei Pepita, terwijl
ze het kleine ding, dat de aanleiding was ge
weest tot haar ontmoeting met Jocelyn en dat
achter haar warrelende rokken de kamer was
komen binnenloopen, oppakte. Daarom zul je
je mooiste buiging voor hem maken, je ver
standigste kunstjes laten zien, je hand on je
hart leggen en toonen, hoe dankbaar je bent,
Biondello, dat je nog leeft.
Pas maar op, dat bij mr. Chenery niet
in den vinger bijt, lieve, merkte Vespucci op.
Hij eet te veel.
Ja, bevestigde Jocelyn, terwijl hij het
hondje critisch bekeek. Hij is te vet. Signo
rina, u zult hem wat versterving moeten op
leggen.
Ik vrees, dat mijn nicht nog eer aan ver
sterving van zichzelf zou denken, lachte Ves
pucci. En daar is het teeken, dat wij in alle
geval vanavond niet al te zeer aan versterving
hoeven te denken.
Jocelyn bemerkte, dat er geen andere gasten
waren. Het diner werd opgediend in een ouder -
wetsche Florentijnsche kamer, welke uitzag op
een serre vol vreemde planten en bloemen,
waartusschen fonteintjes verborgen waren welke
een aanhoudend gemurmel lieten hooren
Zoowel het diner als de omgeving deed hem
prettig aan, want bij zijn gezonden eetlust
stond mr. Joseph Chenery bekend als een
tamelijk epicurist van verfijnden smaak. En
toen de smullerij op haar eind liep, moest hij
zichzelf bekennen, dat hij nimmer een meer
uitgelezen maaltijd met wijn van een beteren
oogst had geproefd. En evenmin had hij ooit
geluisterd naar een interessanter conversatie.
Signor Vespucci scheen de heele wereld
afgereisd te hebben en hij wist alles wat
wetenswaardig was en ook de signorina sprak
goed en verstandig. Jocelyn was blij dat hij
gekomen yas.
Ze waren aan de koffie met likeur toen
een dienstmeisje mr. Rederdale aankondigde.
Deze volgde haar op de voeten en uit de har
telijke begroeting tusschen hem en signor en
signorina VespuCci bleek duidelijk dat hij een
intieme vriend was, die zich hier thuis voelde
Jocelyn die mr. Rederdale onmiddellijk als zijn
medepassagier van boot en trein herkende,
wierp haastig een verstolen blik naar 's mans
linkerhandDe geheimzinnige ring was er
niet meer.
VIERDE HOOFDSTUK
Mr. Chenery mr. Rederdale; mr. Reder
dale mr. Chenery.
De beide jongemannen bogen, gaven elkaar
de hand, glimlachten tegen elkaar en begonnen
dan te lachen.
Pepita keek ze met verwonderde oogen aan.
We hebben elkaar reeds ontmoet, zei
Rederdale.
Ja, beaam.de Jocelyn. In den trein. En-
gelschen ontmoeten elkaar altijd in den trein-
En zooals alle Engelschen bewaarden we
ren trotsche reserve gedurende de heele reis
van Southampton tot Waterloo, merkte Reder
dale op.
(Wordt vervolgd)