Duitschlands eerste spoorweg bestaat een eeuw I dftdwdaal rnn dm da§ Met twee kameraadjes op avontnrenreis e ALLE ABONN E'S s 5£»MWssr885j5ï F 750.- ns-.s= F 750.-3Sssr^ F 250.- BOSS'S "S |ös DE THERMOMETER VOOR LONDEN DINSDAG 17 DECEMBER 1935 EEN NET GEWORDEN VAN 53.871 K.M. DEIOSPRIJS Thans een park van 21.105 loco motieven en aan personeel een leger van 630.905 man 1.359.000.000 passa giers in één jaar Mi» Nieuwe walvïschsoort STST hi2 I De teleur- 5"'wSSmiS gestelde vader AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL DOOR FLETCHER Den 7en Januari 1836 schreef architect Caspar Jeuch aan zijn vriend prof. Sa muel Amsler, hoogleeraar in de kopergra veerkunst aan de Academie voor Beeldende Kunsten te München, o.a.: „Verder zie ik hier een prachtig schouwspel, namelijk den eersten stoomspoorweg, welke in Duitschland tot stand gekomen is. Eenige da gen geleden wilde iemand aantoonen dat he: tot niets dient om spoorwegen te bouwen en dat vliegmachines veel voordeeliger zijn. Na tuurlijk kwam er van zijn- proeven niets terecht en de dappere luchtzeiler werd braaf uitge lachen." De architect geeft vervolgens een lange, tech nische uiteenzetting van het begrip spoorweg Den meesten indruk schijnt het op hem ge maakt te hebben dat het door middel van „hul zen die remmen genoemd worden" mogelijk bleek, het „proestende monster dat met zijn ijzeren kop als een hongerige draak voorbij glijdt", in zijn vaart te stuiten. Ten slotte mij mert Caspar Jeuch: ,Men kan zich er nauwelijks een voorstelling van maken wat voor een nieuw tijdperk de har.de! en in het algemeen de toestand der Europeesche cultuur te gemoet gaat, dank zij dezen ijzeren bruggen welke de menschen die tot nu toe dagreizen van elkaar verwijderd leefden, tot buren maken. Het is verbazingwek kend wanneer men overweegt dat men nog eens in zes uren de acht-en-veertig uren afleggen zal, welke München van Neurenberg scheiden; dat men daar eet, de bezienswaardigheden be zoekt en 's avonds weer in den Stachusgarter. belandt, als Ware men een dagje naar Dachau geweest. Heen en terug zal men op deze reis ongeveer zes levensdagen gewonnen hebben, want in de postkoets is men, zooal niet dood, dan toch levend begraven. De spoorwegen kun nen daarom gerust levens-verlengings-machi- nes genoemd worden." Zondagmiddag 8 December 1935. Het is pre cies honderd jaren geleden dat Koning Bode wijk I van Beieren den eersten Duitschen spoorweg, de „Ludwigsbahn" van Neurenberg naar Pürth, inwijdde. Weer is er een groote tribune oreeslagen op het stationsemplacement van Neurenberg. Weer puft knalgeel en met de snelheid van een fietsenden rentenier het „proestende monster" voorbij, waarvan de bo vengenoemde Münchener architect zoozeer on der den indruk kwam. Maar onze overmoedige tijd kent geen eerbied meer voor wat onze vaderen aanbaden. Zelfs Hitler, die tusschen Goebbels en Streicher, vooraan op de tribune staat, lacht geamuseerd, terwijl hij den groet beantwoordt van den machinist die met een hoogen hoed op en een roodbruine pandjesjas aan ergens boven op zijn locomotief zit, als een oude Londensche huurkoetsier op den bok van zijn „cab". Het is ook moeilijk om de „Adler" zooals de „hongerige draak" des heeren Caspar Jeuch officieel heette au serieux te nemen. Een lo comotief die meer geschikt lijkt om, bijvoor beeld, Berliner bollen te bakken, dan om vijf- en-tWintig paardekrachten voort te brengen, en daarachter de vijf „breede, zeer ruime glazen en open wagens", om nog eens onzen Mün chener architect aan het woord te laten welke op ons den indruk maken van een stel janpleziers. Er is veel veranderd in de afgeloopen eeuw. Niet alleen Wappert alom de bloedroode vlag met het zwarte hakenkruis in Wit fond op de zelfde plaats waar honderd jaren geleden net geel-zwart der Wittelsbachers hing; niet alleen staat er op de eereplaats der officieele tribune een „Volkskanzler" waar eens een koning stond. Doch het stukje rails dat Neurenberg met Pürth verbond, is thans een net geworden van 53.871 kilometer. Het „Adler"-tje groeide uit tot een park van 21.105 locomotieven. Uit een do zijn machinisten, stokers, conducteurs en kaartjesverkoopers kwam het huidige leger van 630.905 man spoorwegpersoneel voort. De enkele tienduizenden marken die voor den aanleg van den eersten spoorweg dienden, vermenigvuldig den zich tot een kapitaal van een kleine der tig milliard. Ing. Dorpmüller, directeur-generaal "van de „Deutsche Reichsbahn" biedt zijn gasten een parade van het mooiste materiaal dat zijn maatschappij bezit en Waar geen land in Euro pa ook maar aan tippen kan. Eerst toont hij nog zoo'n speelgoeddingetje van vroeger. Een groen locomotiefje sist ie midden van zooveel rook en stoom dat men het nauwelijks zien kan, voorbij. Het is de „Pfalz", die in 1854 den eersten sneltrein trok en daar bij de duivelsche kracht van veertig P.K. ont wikkelde. Meteen daarachter komt een monster aanschuiven dat geen schoorsteen heeft, geen ketel en waarvan men zelfs de wielen niet ziet. Het geheel heeft het voorkomen van een ge weldige tank, en vertegenwoordigt althans tot nu toe, want reeds zijn er proeven in voor bereiding met een nog grootere machine, welke een druk krijgt van honderd atmosferen! de recordprestatie der Deutsche Reichsbahn" op het gebied van stoomlocomotieven. Dit ge vaarte ontwikkelt een kracht van 3500 P.K. en vestigde een nieuw wereldrecord door een nor malen D-trein met een snelheid van 196 K.M. over de rails te trekken. (Later, in de cabine, waar men door een minimaal klein kijkgat minder uitzicht heeft dan door de periscoop var. een duikboot, maakte de machinist ons duidelijk dat men deze monstermachine mak kelijker besturen kan dan een lichte automo biel) Nog meer stroomlijnlocomotieven volgen, ge dreven door stoom, stookolie en electriciteit. De sterkste electrische locomotief ontwikkelt 6000 P.K. Men demonstreert ons den nieuwsten Pliegenden Hamburger". Het driedeelig wa- genstel Wordt gedreven door twee Dieselmoto ren die binnen twee minuten van stilstand tot de maximum-snelheid van 160 K.M. komen. Een electrische wisselstroomlocomotief brengt zes wagens binnen tachtig seconden uit den stilstand tot een vaart van 120 K.M. Doch wat vakman en leek het meest in ver rukking brengt, is het materiaal dat ook de gene die veel per trein reist, practisch nooit te zien krijgt. Pullman-wagens, stalen D-trein- rjjtuigen, schitterend uitgeruste derde-klas wagons, slaapwagens, restauratiewagens het zijn allemaal dingen die men ten minste wel eens aan den buitenkant gezien heeft. Heel an ders is het gesteld met een kraanwage'n die vijftien meter ver reikt en vijf-en-zeventig ton heft of het even zooveel ponden zijn. Een on- geloofelijk gezicht is het ook wanneer een laag liggend stalen gevaarte op twee truck-stellen van ieder acht zeer kleine wielen over de rails glijdt met een last van honderd-veertig ton. „Vóór den oorlog." zegt dan de omroeper, „hadden de Duitsche spoorwegen het alleen recht op verkeersgebied. Na den oorlog hebben Duitsche ingenieurs en Duitsche arbeiders den auto tot een belangrijk middel van verkeer ontwikkeld. Spoorweg en auto voeren in Duitschland een vreedzamen strijd om het ver keer te dienen." Onder applaus rijdt een stoet van luxe en comfortabele autobussen voorbij, welke echter niet een zoo splinternieuwe uitvinding zijn als de omroeper ons daarjuist probeerde wijs te maken. Immers, nog in den keizerlijken tijd, nameüjk 10 Mei 1913, wijdden de Saksische spoorwegen de eerste Duitsche autobuslijnen in. Wèl nieuw echter zijn de vrachtauto's, die niet met benzine, doch met olie, stoom en gas gedreven worden en vijf tot tien ton laadver mogen hebben. Zeer nieuw zijn de auto's, die goederenwagens der spoorwegen vol belast over de straat rijden. Deze auto's, die een draagver mogen hebben van veertig ton, brachten in het jaar 1934 dertig-duizend goederenwagens naar fabrieken, die geen directe aansluiting hebben op den spoorweg, om ze vol geladen terug te brengen naar de stations. Een zelfde soort wa gens verzorgen de verzending van lasten die door hun formaat of om andere redenen niet over de rails vervoerd kunnen worden. Voor zware machines, bijvoorbeeld, die breeder zijn dan een spoorwegwagon, heeft men auto's ter beschikking met een draagoppervlakte van 6.50 meter en een draagvermogen van veertig ton. Het sluitstuk der parade wordt ten slotte gevormd door een laadbak met tractor, welke een last van tachtig ton met een snelheid van een kleine dertig kilometer langs de tribune voert. Het is een vier-en-dertig meter lang stuk van een spoorbrug dat op vier-en-twintig wie len zonder motorgeronk en vrijwel geruischloos voorbij-ijlt. Het was dit zelfde „Schwerlastfahr- zeug" waarmee onlangs in één dag door steden en dorpen over een afstand van 150 K.M. de 75.000 kilo zware sluitsteen van Von Hinden- burg's graf te Tannenberg vervoerd werd. Een machtige demonstratie van wat de mo- „Werken te Scheveningen" een schilderij van Louis Meys uiiimmii lllllllllin Een veel-vergeten instrument E Is wel de thermometer, Je voelt wel of het kouder wordt Of soms een beetje heeter; f E En menigeen bezit zoo'n ding, 't Hangt ergens wel te prijken, e Maar meestal denk je er niet aan e Er ook eens op te kijken. I Alleen wordt daar wel aan gedacht i= Wanneer het erg benauwd wordt, E E En ook wanneer het, zooals nu, Vermoedelijk flink koud wordt. E In 't heetste van den zomer toch, Wanneer je wordt gebraden, Dan ga je kijken, en je denkt 't Is vast wel honderd graden! En 's winters denk je er weer aan Als er een Noordenwind staat, E Dan kijk je vol nieuwsgierigheid Of 't kwik al onder nul gaat. Conclusie: 'n thermometer dient E E Om uitersten te meten, En als er niets bijzonders is Dan wordt hij glad vergeten. De waarheid dezer stellingen f Zal dezer dagen blijken, Want: vriest het? Dooit het? Is het nul? e Ik ga eens even kijken! e HERMAN KRAMER Hmui deme techniek vermag! Wat zou architect Caspar Jeuch wel geschreven hebben als hij Zondag 8 December 1935 op de tribune had kunnen zitten te Neurenberg, onder de stra lende zon en te midden van het wit-gesneeuW- de landschap? Het treintje waarom wij zoo lachten toch, gaf hem reeds deze ontboezeming in de pen: „Verbazen moet men zich over de grootheid van het menschelijk vernuft dat zooiets schiep En bewonderen moet men den man die met zwakke hand dit monsterdier bestuurt, het laat stüstaan en rijden, het dwingt vóór- of ach teruit te gaan, al naar het hem invalt. Het rij den is zoo zacht en prettig dat velen er reeds aan verslaafd zijn, zooals aan het dansen. Da gelijks vervoert de trein vier- tot vijf-honderd personen." In 1934 had de „Deutsche Reichsbahn" 1359 milïioen passagiers. De heer A. v. d. Most van Spijk schrijft ons: Onlangs bereikte mij het bericht dat er nabij IJmuiden twee zeer groote visschen waren aangespoeld. Daar nu over het alge meen de walvisschen, zeezoogdieren dus, toch met de betiteling „visch" worden vereerd, kwam al spoedig de gedachte bij mij op dat het hier een stranding van Cetacea betrof. Om eens poolshoogte te nemen ben ik dien middag zelf terstond naar IJmuiden gefietst en bereikte, na veel gezwerf door IJmuidens stra ten een binnenplaatsje waar een manspersoon met luide stem te kennen gaf dat hier „het grootste zeemonster" a 10 cent viel te bezich tigen. Zoodra ik het dier gezien had bemerkte ik dat mjjn veronderstelling juist was. Op een vrachtauto, gestut met lange balken, lag een dier van 5.15 M. lengte dat ik terstond als een walvisch herkende. De kleur was over het ge- heele lichaam diepzwart, op eenige litteekens na, die wit vergroeid waren. Bij mijn vraag naar het tweede dier vernam ik dat dat reeds naar het Rijksmuseum voor Natuurlijke Historie te Leiden was getransporteerd. Het wijfje, dat op den auto lag,*zou in diverse steden worden vertoond en dan vervolgens eveneens aan het Museum te Leiden worden verkocht. De borstvinnen van het wijfje waren 62 c.M. lang, de rugvin had een hoogte van 35 c.M., terwijl de basis hiervan pl.m. 75 c.M. bedroeg. De staartbreedte was van de uiterste punten af gemeten 1.20 M. terwijl het spuitgat 55 c.M. van het snuiteinde was verwijderd. Het tanden- aantal was voor de onderkaak, in iedere helft 10, terwijl de bovenkaak linksboven 10 en rechtsboven slechts 8, stevige, kegelvormige tan den bezat. Welke soort het nu eigenlijk was werd door de omstanders ernstig besproken. Een gedeelte van het publiek beweerde met overtuiging dat het hier een „noordkaoper" betrof, terwijl an deren het zonder eenigen twijfel als een „appie- kau" herkenden. Zoowel mijn metgezel als ik waren echter van meening dat het hier een totdusver onbekende walvisschensoort voor Nederland betrof en wel Pseudorca crassidens, waarvoor uit den aard dei- zaak geen Hollandsche benaming bestaat. Naar de vinder ons vertelde waren de dieren levend op het strand gekomen en door hem af gemaakt, en zijn verhaal: „hij brulde als een koe en sloeg met z'n staart een gat in den grond waar de vrachtauto in kon ronddraaien", was wèl geschikt om den toehoorders ontzag in te boezemen. Als bijzonderheid valt nog op te merken dat de Pseudorca oorspronkelijk uitsluitend bekend was als fossiel, en later pas na een massa stranding op de kust van de Oostzee als recent bekend werd. l-'-ZiLtliT-lvR. Gaandeweg vlotte het echter beter en wel dra kon Pietje de reizigers makkelijk helpen en er schoot zoo nu en dan nog wel een fooitje voor hem over. Tegen 1 uur riep de chef hem binnen. De goedhartige baas had daar een flink stapeltje boterhammen voor hem neergezet met een lekker kopje thee. Piet liet het zich heerlijk smaken en voldaan begaf hij zich na zijn maaltijd weer naar het perron. Het was juist op tijd, want juist kwam er een internationale trein binnen, uit Mar seille. Daar zaten dikwijls rijke menschen in, dus er viel misschien wel wat te verkoopen. De man, met het gebronsd gezicht en de grijzende haren, die uit den trein was gestapt, bleef droomerig staan rondkijken. Z'n oogen keken het perron langs, alsof hij voor 't eerst na vele jaren, dingen zag, die eens een rol in z'n leven hadden gespeeld. Een kruier kwam naar hem toe. „Taxi roe pen, mijnheer?" „Taxi roepen? Taxi?" herhaalde de man. „Neen, dank je; ik zal maar loopen. Zoo ver zal 't niet zijn." „Maar uw bagage," hield de kruier aan. De man keek met verstrooiden blik rond. „O ja," sprak hij, naar z'n koffers wijzend. „Die kan ik beter kwijt zijn. Stuur ze maar naar 't Centraal-hotel. Maar ik wou je eerst vragen De kruier staarde naai" de bagage. Het was ge wend aan reizigers. Maar de etiquetten op die koffers! Uit alle hoeken der wereld schenen ze bjj elkaar gekomen te zijn, uit Bermuda, Mon treal, Bombay, New-York, Southampton, Syd ney, en er waren er nog veel meer! .Misschien kunt u me helpen," ging de reizi ger voort; ,,'t is hier allemaal zoo nieuw voor me en toch zoo bekend! 't Is heerlijk weer terug te zijn.... na die laatste vijf jaar De kruier wachtte eerbiedig. Wereldreizigers hadden altijd geld. 't Kon een voordeelig zaakje voor hem worden. „Heerlijk, om weer terug te zijn!" mompelde de oude heer weer. „En eindelijk heb ik den jongen gevonden „Had u een jongen bij u, mijnheer?" vroeg de kruier. „Neen, niet bij me. Maar dat komt nu gauw." „O juist," zei de kruier, die er niets van be greep. „Nu zie ik hem gauw weer. Als acteur, als beroemd acteur. Ik kan 't me haast niet voor stellen. Maar ik wist wel dat hij naam zou maken." De kruier was een en al attentie. „Acteur, mijnheer?" „Ja, en hij speelt prachtig, wil ik wedden, en ik heb hem in geen vijf jaar gezien." „Da's een heele tijd. Hij zal óók wel blij zijn." „Maar hij weet niet, dat ik kom, 't Wordt een verrassing, een blijde verrassing." „Natuurlijk mijnheer." De reiziger presenteerde een sigaar, 't Begon er goed uit te zien, dacht de kruier. Hij voelde wat voor dien klant. „Als ik u misschien terecht kan helpen, meneer „Da's vriendelijk van je. Ik weet den weg hier niet. Ik ben er maar éénmaal geweest, lang geleden, 't Lijkt me nu een-eeuw. Dat was, toen ik ruzie had met Davy. Aardige naam hè, Davy?" „De mooiste naam, dien ik weet," zei de kruier. „Ik heet óók Davy," zei de oude heer. „Vijf jaar geleden zijn we van elkaar gegaan." Hij dacht even na. „Wat kan 't toch gek gaan!" ging hij voort. „Zoo'n prachtjongen. Maar hij wou niet met ons mee, naar Indië. Die rakker wou tooneelspeler warden." De kruier zweeg, wachtte. „We kregen natuurlijk ruzie. Ik was koppig en hij was koppig. Hij wou naam maken. Ik zei, dat hij dan z'n eigen boontjes maar moest dop pen. Graag, zei hij; als een ander ze dopte, smaakten de boontjes hem nooit. Zoo'n brutale vlegel!" „Er zat fut in, meneer." „Fut? Ja, en veel. Dat heeft Davy bewezen. We gingen kwaad van elkaar. Ik heb zoowat de heele wereld rond gereisd en verloor hem een heelen tijd uit 't oog. En toen kreeg ik in New-York toevallig een Engelsche krant in handen." Hij zweeg, om z'n sigaar aan te steken, die onder 't praten uit was gegaan. „Toen las ik iets, dat me goed deed. De jon gen was een kraan. Davy Cheggs! Daar stond 't met groote, zwarte letters. Heb ik je al ge zegd, dat ik Cheggs heet? Je kunt je indenken, hóe ik me voelde." „Blij zeker?" „Nou en trotsch! Hij had de hoofdrol in „Capo d'lstria". Er stond een heele bespreking in. Allemaal lof! En z'n portret er bij. Geen haar veranderd sinds hij wegging." „En toen bent u.... zei de kruier, die door 't verhaal geboeid werd. „Opgestapt, om hem op te zoeken. En ik heb ontdekt, dat hij hier is!" „Hier, zegt u?" De kruier staarde hem ver baasd aan. Hier? Davy Cheggs?" „Ja, zeker. In 't Ristory-theater. 't Stuk heet „Capo d'lstria". De kruier keek medelijdend, ,,'t Is ongelukkig mijnheer. In 't Ristory-theater spelen ze van de week: „Malle Dries." De reiziger kromp ineen onder den slag en vroeg angstig: „Gaat dat stuk dan niet in een anderen schouwburg?" „Neen, niets van gehoord, meneer, 't Is hier niet, dat weet ik zeker. Misschien komt 't la termisschien Hij zocht naar iets bemoedigends. De oude man liep langzaam, met onzekere schreden weg. De kruier volgde hem bezorgd. „Zou u niet naar uw hotel gaan?" stelde hij voor. „Ik zorg wel voor uw bagage. Trek het u maar niet aan, meneer, 't Kan nog best mee vallen. Misschien komt 't stuk hier al gauw. 't Komt wel in orde, meneer." Hij hielp den reiziger in een taxi en zag met medlijdende oogen, hoe hij, nu opeens vreemd oud, achterover ging leunen en de oogen sloot. De kruier had een flinke fooi gekregen, maar iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiitiiniiii hij had ook een hart. Wat kon er gebeurd zijn? dacht hij. Wie had den ouden heer verkeerd ingelicht over z'n zoon en over het stuk? Davy Cheggs.... en „Capo d'lstria?" Neen, daar wist hij niets van, niets van gehoord. „Zeg eens, Rolls, is er iets? Waar pieker je over?" Rolls, de kruier keek op, Vóór hem stond Remy Brass, de verslaggever van de „Evening- News." „Er is niets", antwoordde Rolls kortaf. „Er is wel wat," zei Brass, die een menschen- kenner was. „Kom, stort je hart maar eens uit." De kruier keek hem aan. „Nou, mijnheer Brass," riep hij, „ik zal 't u vertellen; misschien kunt u er een verhaal van maken, en er den ouden heer mee helpen. Hij zit er leelijk tus schen." „Begin maar met te vertellen," zei Brass. En de kruier begon, vol geestdrift en mede gevoel. Toen 't verhaal uit was, riep de man van de „Evening News": „Fijn, en nu zit hij in 't Cen traal-hotel, zeg je?" En als een pijl schoot hij weg. Het gezicht van Rolls, den kruier, klaarde op. „Prachtig," zuchtte hij. „Nu heb ik ten minste iets gedaan. Mijn- itmi heer Brass zal wel tusschen die twee Ik wou dat ik er bjj kon zyn." Remy Brass had weinig moeite om den rei ziger te spreken te krijgen. De oude man was direct naar z'n kamer gegaan. De chef de re ception zei: „Ellendig voor den ouden heer, mijnheer Brass?" „Heeft hij u alles verteld?" vroeg de jour nalist. „Neen, dat wil zeggen, niets bepaalds. Maar hij is gewoon z'n hoofd kwijt. Hij mompelt maar voortdurend, dat hij z'n zoon kwijt is." „Een echt stukje menschenleven," dacht mijnheer Brass, toen hij met de lift omhoog steeg: „iets wat me bizonder interesseert. Hij zal wel een portret van zich zelf en z'n zoon bij zich hebben." De „Evening News", maakte er een aangrij pend verhaal van, opgeluisterd met de portret ten der beide personen. Ook de „Mighty Observer" bleek achter het geval gekomen te zijn en beide bladen bericht ten met trots en vreugde: „Onze redactie heeft den heer Cheggs kun nen meedeelen, dat z'n zoon Davy as. week in het Ristory-theater zal optreden in „Capo d'Is- toria". Hij had zich in de datums vergist en kwam vandaag in deze stad aan, in de ver wachting z'n zoon te zien. Volgens de directie van het theater zal het stuk echter beslist de volgende week worden opgevoerd. De heer Cheggs zal in het Centraal-theatér blijven lo- geeren tot de troep hier is. Hij was reeds voor nemens de stad te verlaten om elders te zoeken, maar de mededeelingen onzer redactie hebben hem op dit besluit doen terugkomen. En nu zit de vader, vermoeid van z'n zwerftocht, maar met een glans van blijde hoop in het oog, te wachten, te wachten.... Maar mijnheer Cheggs, de vader, was er niet meer, toen Davy, de zoon, aankwam om „Capo d'lstria" te spelen. En hij zat niet in den schouwburg, om verrukt te luisteren naar het opgewonden „daar is hij" van het publiek, dat het gebouw geheel vulde. Hij zag de honderden niet, die drongen om een plaats te krijgen. Hij hoorde niet, hoe geestdriftig de jonge Davy Cheggs werd toegejuicht, vóór hij nog een woord op 't tooneel had gezegd. Maar hij kon zich dit alles voorstellen, al ge noot hij er niet van. De plicht had hem naar elders gevoerd. Als reclame-agent van het too- neelgezelschap moest hij verder. Een groote schouwburg-zaal had hij gevuld met z'n truc. Nu de volgende. En in de volgende stad, die op 't programma stond, zocht de teleurgestelde vader nog steeds vruchteloos naar z'n zoon. Zigzaggen Slinge ren: de gang van een dronkaard! Als het spoor van uw autowielen er zoo uitziet, danja, dan is uw handelwijze misdadig. Voor automobilisten geldt het wachtwoord: Geen drank op den weg! U- We zeiden geen woord tegen elkaar, voegde Jocelyn er aan toe. Zeiden jullie zelfs niet: 't Is een mooie dag of: 't Zal morgen regenen? vroeg Pepita. Neen, zelfs dat niet, antwoordde Jo- eelyn. Nu, jullie bent echte Engelschen! Ga zitten, Valentino mio. ik zal zorgen dat je koffie en een sigaret krijgt ter belooning. dat je onder netelige omstandigheden aan je karakteristieke eigenschappen zoo getrouw bent gebleven. Valentino Mio! Was deze knappe jonge man, die nu niet langer den geheimzinnigen ring met de opvallende voorstelling droeg, wellicht signorina Pepita's verloofde? Jocelyn vroeg het zich af en lette op. Hij zag de ken bare bewondering in Rederdale's oogen. toen hij naar voren boog om uit de hand van het meisje een kopje aan te nemen; hij meende zelfs meer te zien. En hoewel hij juist beleef delijk luisterde naar signor Vespucci, die hem een nieuwe vinding van Edison uitlegde, waren Jocelyn's gedachten in werkelijkheid toch verre van dat onderwerp. 'Hij probeerde de zaken aan elkaar te voegen^ De ring die door George Albert Jermey in de strooschelf op Somerbourne Huize ge vonden was, moest natuurlijk het fundament vormen van 't gebouw dat hij dacht op te trekken. Het leed geen twijfel dat de per soon of een van de personen, die voor den dood van mr. Pontifex' vee verantwoordelijk was, hem daar had laten vallen. Zijn uiterlijk duidde er op, dat hij het herkenningsteeken of het symbool vormde van een geheim ge nootschap. Rederdale had in den trein een volkomen eenderen ring gedragen; hij was gevolgd tot aan dat huis. Nu was hij er bin nen en voelde er zich blijkbaar volkomen thuis. Maar den ring droeg hij niet. Waarom niet? Het scheen Jocelyn, die naar den uiterlij- ken schijn, aandachtig naar zijn gastheer luisterde maar in werkelijkheid met heel iets anders bezig was, dat hij op bevredigende wijze verklaren kon, waarom Rederdale den ring niet droeg. Hij ging bij die verklaring uit van de veronderstelling, dat Rederdale een was van het driemanschap, waarop de gezant, die den vorigen Zondagmorgen den premier in den weg getreden was, had gedoeld Volgens de labels welke Jannaway od de bagage van Rederdale had gezien, moest deze voor kort (de labels waren nog nieuw, haci Jannaway gezegd) in Parijs en heel zeker op Wight geweest zijn. Te Londen teruggekeerd had hij van een collega of van zijn collega's gehoord van het verlies van den ring op Somerbourne. Dat verlies kon, gesteld dat de ring gevonden werd, natuurlijk een gevaar beteekenen en daarom had men van de andere ringen afstand gedaan. Zulks verklaarde, dat Rederdale den ring niet meer droeg, die op de boot en in den trein aan zijn vinger had gezeten. Deze theorie leek Jocelyn redelijk en ge zond. Intusschen, terwijl hü oogenschijnlijk met beide ooren naar Vespucci luisterde, wierp hij met nieuwe belangstelling een on derzoekenden blik op Rederdale die aan de andere zijde van de kamer in een vriend schappelijk op zachten' toon gevoerd gesprek met Pepita was gewikkeld. Rederdale zag er stellig niet als een samenzweerder uit, dacht Jocelyn. Hij scheen het type van den eerzamen, rechtschapen Engelschman, haast nog een jongen, die een hartgrondigen afkeer hebben moest van intriges, samenzweringen en com plotten. Zijn gelaat drukte onmiskenbare open hartigheid en oprechtheid uit. Hij zag degenen tot wie hij sprak recht in de oogen en zijn handdruk was stevig en loyaal. Maar wat had hij dan met dien geheimzinnigen ring te maken en waarom droeg hij hem thans niet? Maar natuurlijk, dat is een theorie welke nog niet in de practijk kan worden omgezet, betoogde signor Vespucci, toen Jocelyn deze verwarrende problemen losliet en zich dwong naar zijn gastheer te luisteren. We zullen zien, mr. Chenery, we zullen zien! Intusschen is het een kwestie welke de belang- lings alleszins verdient. Stellig en zeker! antwoordde Jocelyn, zich afvragend waarover Vespucci het eigen lijk had. U moet er zich wel heel bijzonder voor interesseeren. Zou ik thans misschien uw laboratorium eens mogen zien? Ik wilde het u juist voorstellen, zei Vespucci. Rederdale, je bent zoo vaak in mijn werkplaats geweest, je zult er wel weinig voor voelen om mee te gaan. We zullen je maar hier laten om Pepita te vertellen wat je in Parijs hebt uitgevoerd. Maar je kunt me wel even helpen met me naar de deur van 't labo ratorium te rijden. U ziet hoe afhankelijk ik ben van anderen, mr. Chenery. Jocelyn stond op en gaf te kennen, dat hij zulks best kon doen, maar Rederdale had de deur aan den kant van het laboratorium reeds geopend en zette zich aan wat als een gewone bezigheid beschouwd werd. Hij reed den stoel een anderen tuin binnen aan den achterkant van het huis. U zult opgemerkt hebben, mr. Chenery, zei Vespucci, toen Jocelyn naast hem was komen loopen, dat tusschen vloer en tuin geen drempel is. Alles is gelijk gehouden, zoodat ik gemakkelijk in en uit kan rijden. Ik ben een nieuwen stoel aan het voltooien dien ik zelf voortbewegen kan. Ik heb er zoo al een paar gehad maar ze voldeden me niet. Deze zal dat wel doen. Nood is de moeder van de vindingrijkheid toen ik het gebruik van mijn beenen verloor, spitste zich mijn vernuft bijzonder op de voortbeweging. Daar is mijn laboratorium, aan het eind van den tuin. Jocelyn keek eens rond. De tuin waarin hü zich nu bevond, leek volkomen op dien aan den voorkant, maar hij was niet zoo bezaaid met bloemen en niet zoo overladen met boomen. Aan het einde verborg het dikke scherm van een zorgzaam geleiden rooden beuk ten halve een modem gebouw in Moorschen stijl, waar heen Vespucci wees. Daar is het, herhaalde deze in gedachten, 't Is een heel geriefelijk laboratorium; 't heeft me heel wat denken, arbeid en geld gekost. De bouw vloekt wel een beetje met de archi tectuur van het huis, daarom hebben we het zooveel mogelijk zien te verbergen achter langs latwerk geleide roode beuken. Maar deze moeten zoo dikwijls gesnoeid worden. Rederdale reed den stoel tot aan den in gang, opende de deur met een sleutel dien Vespucci uit zijn vestzak had gehaald en nadat hij den stoel binnengebracht had, zeide hij lachend tot den Italiaan, dat hij maar moest roepen als hij zijn diensten weer noodig had. Daarop keerde de man weer naar de villa terug. De haast dien hü in zijn pas. legde gaf Jocelyn de overtuiging, dat hij op het meisje verliefd moest zijn. Het laboratorium lag bijna geheel in het donker, hoewel het in den met bloemengeur bezwangerden tuin nog schemerde. Jocelyn merkte niettegenstaande de duisternis een aantal modellen op en een sterke reuk van chemicaliën drong tot hem door. Onwille keurig haalde hü z'n neus op. Vespucci lachte. Ha, u ruikt een paar dingen, waarmee ik vanmiddag proeven aan het nemen was, zei hü. Uw neusvleugels zullen daar spoedig vertrouwd mee zün. Nu onze goede Rederdale in zijn haast om weg te komen mün stoel niet ver genoeg vooruit geduwd heeft, zoudt u misschien, mr. Chenery? dank u; nu kan ik het licht aansteken. Oneens baadde het ge bouw in een stroom van zacht, zilverig, bijzon der helder licht. Na een paar seconden vluchtig te hebben rondgekeken was het Jocelyn duide lijk, dat hij zich in een der volmaaktst uit geruste laboratoria bevond, welke hü ooit ge zien had. Hoe weinig hij ook van die dingen afwist, hij zag terstond dat Vespucci een man was van bijzondere kennis en- aanzienlüke middelen; slechts een groot geleerde kon het klaarspelen zulk een inrichting in elkaar te zetten; en slechts een rijk man had de inrich ting kunnen bekostigen. Hij zag met één oog opslag, dat alles tot in de perfectie was afge werkt'en hü kon een kreet van bewondering niet onderdrukken. Ja, het is een behoorlijk laboratorium, zei Vespucci. Nu, als ik vragen mag, rijd mü dan maar rond, dan zal ik u alles uitleggen, zon der te veel van uw geduld te eischap. Wees maar niet bang, mr. Chenery, ik zal u niet vervelen. Jocelyn vond niets vervelends in de won derbare apparaten welke zijn gastheer hem wees en beschreef, terwül hü den stoel door het laboratorium reed. Vespucci was inderdaad zoo onderhoudend, dat Jocelyn er geheel in opging en lachende erkende, dat de wetenschap voor hem een sprookjesland begon te worden. Doch nauw had hü dezen spontanen tol van zün bewondering aan zün gastheer betaald, of hij werd op ruwe wijze tot werkelijkheid terug gebracht. Toen hij den hoek van een breede tafel omging, bemerkte hü iets, gedeeltelük f achter een scherm verborgen, wat hem deed beven van zenuwachtigheid. (Wordt vervolgd)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1935 | | pagina 10