Duitschlands eerste spoorweg
bestaat een eeuw
I
dftdwdaal rnn dm da§
Met twee kameraadjes op avontnrenreis
e
ALLE ABONN E'S s 5£»MWssr885j5ï F 750.- ns-.s= F 750.-3Sssr^ F 250.- BOSS'S "S
|ös
DE THERMOMETER
VOOR LONDEN
DINSDAG 17 DECEMBER 1935
EEN NET GEWORDEN
VAN 53.871 K.M.
DEIOSPRIJS
Thans een park van 21.105 loco
motieven en aan personeel een
leger van 630.905 man
1.359.000.000 passa
giers in één jaar
Mi»
Nieuwe walvïschsoort
STST hi2 I De teleur-
5"'wSSmiS gestelde vader
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
DOOR FLETCHER
Den 7en Januari 1836 schreef architect
Caspar Jeuch aan zijn vriend prof. Sa
muel Amsler, hoogleeraar in de kopergra
veerkunst aan de Academie voor Beeldende
Kunsten te München, o.a.:
„Verder zie ik hier een prachtig schouwspel,
namelijk den eersten stoomspoorweg, welke in
Duitschland tot stand gekomen is. Eenige da
gen geleden wilde iemand aantoonen dat he:
tot niets dient om spoorwegen te bouwen en
dat vliegmachines veel voordeeliger zijn. Na
tuurlijk kwam er van zijn- proeven niets terecht
en de dappere luchtzeiler werd braaf uitge
lachen."
De architect geeft vervolgens een lange, tech
nische uiteenzetting van het begrip spoorweg
Den meesten indruk schijnt het op hem ge
maakt te hebben dat het door middel van „hul
zen die remmen genoemd worden" mogelijk
bleek, het „proestende monster dat met zijn
ijzeren kop als een hongerige draak voorbij
glijdt", in zijn vaart te stuiten. Ten slotte mij
mert Caspar Jeuch:
,Men kan zich er nauwelijks een voorstelling
van maken wat voor een nieuw tijdperk de
har.de! en in het algemeen de toestand der
Europeesche cultuur te gemoet gaat, dank zij
dezen ijzeren bruggen welke de menschen die
tot nu toe dagreizen van elkaar verwijderd
leefden, tot buren maken. Het is verbazingwek
kend wanneer men overweegt dat men nog eens
in zes uren de acht-en-veertig uren afleggen
zal, welke München van Neurenberg scheiden;
dat men daar eet, de bezienswaardigheden be
zoekt en 's avonds weer in den Stachusgarter.
belandt, als Ware men een dagje naar Dachau
geweest. Heen en terug zal men op deze reis
ongeveer zes levensdagen gewonnen hebben,
want in de postkoets is men, zooal niet dood,
dan toch levend begraven. De spoorwegen kun
nen daarom gerust levens-verlengings-machi-
nes genoemd worden."
Zondagmiddag 8 December 1935. Het is pre
cies honderd jaren geleden dat Koning Bode
wijk I van Beieren den eersten Duitschen
spoorweg, de „Ludwigsbahn" van Neurenberg
naar Pürth, inwijdde. Weer is er een groote
tribune oreeslagen op het stationsemplacement
van Neurenberg. Weer puft knalgeel en met
de snelheid van een fietsenden rentenier het
„proestende monster" voorbij, waarvan de bo
vengenoemde Münchener architect zoozeer on
der den indruk kwam. Maar onze overmoedige
tijd kent geen eerbied meer voor wat onze
vaderen aanbaden. Zelfs Hitler, die tusschen
Goebbels en Streicher, vooraan op de tribune
staat, lacht geamuseerd, terwijl hij den groet
beantwoordt van den machinist die met een
hoogen hoed op en een roodbruine pandjesjas
aan ergens boven op zijn locomotief zit, als een
oude Londensche huurkoetsier op den bok van
zijn „cab".
Het is ook moeilijk om de „Adler" zooals
de „hongerige draak" des heeren Caspar Jeuch
officieel heette au serieux te nemen. Een lo
comotief die meer geschikt lijkt om, bijvoor
beeld, Berliner bollen te bakken, dan om vijf-
en-tWintig paardekrachten voort te brengen, en
daarachter de vijf „breede, zeer ruime glazen
en open wagens", om nog eens onzen Mün
chener architect aan het woord te laten
welke op ons den indruk maken van een stel
janpleziers.
Er is veel veranderd in de afgeloopen eeuw.
Niet alleen Wappert alom de bloedroode vlag
met het zwarte hakenkruis in Wit fond op de
zelfde plaats waar honderd jaren geleden net
geel-zwart der Wittelsbachers hing; niet alleen
staat er op de eereplaats der officieele tribune
een „Volkskanzler" waar eens een koning stond.
Doch het stukje rails dat Neurenberg met
Pürth verbond, is thans een net geworden van
53.871 kilometer. Het „Adler"-tje groeide uit tot
een park van 21.105 locomotieven. Uit een do
zijn machinisten, stokers, conducteurs en
kaartjesverkoopers kwam het huidige leger van
630.905 man spoorwegpersoneel voort. De enkele
tienduizenden marken die voor den aanleg van
den eersten spoorweg dienden, vermenigvuldig
den zich tot een kapitaal van een kleine der
tig milliard.
Ing. Dorpmüller, directeur-generaal "van de
„Deutsche Reichsbahn" biedt zijn gasten een
parade van het mooiste materiaal dat zijn
maatschappij bezit en Waar geen land in Euro
pa ook maar aan tippen kan.
Eerst toont hij nog zoo'n speelgoeddingetje
van vroeger. Een groen locomotiefje sist ie
midden van zooveel rook en stoom dat men het
nauwelijks zien kan, voorbij. Het is de „Pfalz",
die in 1854 den eersten sneltrein trok en daar
bij de duivelsche kracht van veertig P.K. ont
wikkelde. Meteen daarachter komt een monster
aanschuiven dat geen schoorsteen heeft, geen
ketel en waarvan men zelfs de wielen niet ziet.
Het geheel heeft het voorkomen van een ge
weldige tank, en vertegenwoordigt althans
tot nu toe, want reeds zijn er proeven in voor
bereiding met een nog grootere machine, welke
een druk krijgt van honderd atmosferen!
de recordprestatie der Deutsche Reichsbahn"
op het gebied van stoomlocomotieven. Dit ge
vaarte ontwikkelt een kracht van 3500 P.K. en
vestigde een nieuw wereldrecord door een nor
malen D-trein met een snelheid van 196 K.M.
over de rails te trekken. (Later, in de cabine,
waar men door een minimaal klein kijkgat
minder uitzicht heeft dan door de periscoop
var. een duikboot, maakte de machinist ons
duidelijk dat men deze monstermachine mak
kelijker besturen kan dan een lichte automo
biel)
Nog meer stroomlijnlocomotieven volgen, ge
dreven door stoom, stookolie en electriciteit.
De sterkste electrische locomotief ontwikkelt
6000 P.K. Men demonstreert ons den nieuwsten
Pliegenden Hamburger". Het driedeelig wa-
genstel Wordt gedreven door twee Dieselmoto
ren die binnen twee minuten van stilstand tot
de maximum-snelheid van 160 K.M. komen.
Een electrische wisselstroomlocomotief brengt
zes wagens binnen tachtig seconden uit den
stilstand tot een vaart van 120 K.M.
Doch wat vakman en leek het meest in ver
rukking brengt, is het materiaal dat ook de
gene die veel per trein reist, practisch nooit
te zien krijgt. Pullman-wagens, stalen D-trein-
rjjtuigen, schitterend uitgeruste derde-klas
wagons, slaapwagens, restauratiewagens het
zijn allemaal dingen die men ten minste wel
eens aan den buitenkant gezien heeft. Heel an
ders is het gesteld met een kraanwage'n die
vijftien meter ver reikt en vijf-en-zeventig ton
heft of het even zooveel ponden zijn. Een on-
geloofelijk gezicht is het ook wanneer een laag
liggend stalen gevaarte op twee truck-stellen
van ieder acht zeer kleine wielen over de rails
glijdt met een last van honderd-veertig ton.
„Vóór den oorlog." zegt dan de omroeper,
„hadden de Duitsche spoorwegen het alleen
recht op verkeersgebied. Na den oorlog hebben
Duitsche ingenieurs en Duitsche arbeiders den
auto tot een belangrijk middel van verkeer
ontwikkeld. Spoorweg en auto voeren in
Duitschland een vreedzamen strijd om het ver
keer te dienen."
Onder applaus rijdt een stoet van luxe en
comfortabele autobussen voorbij, welke echter
niet een zoo splinternieuwe uitvinding zijn als
de omroeper ons daarjuist probeerde wijs te
maken. Immers, nog in den keizerlijken tijd,
nameüjk 10 Mei 1913, wijdden de Saksische
spoorwegen de eerste Duitsche autobuslijnen
in. Wèl nieuw echter zijn de vrachtauto's, die
niet met benzine, doch met olie, stoom en gas
gedreven worden en vijf tot tien ton laadver
mogen hebben. Zeer nieuw zijn de auto's, die
goederenwagens der spoorwegen vol belast over
de straat rijden. Deze auto's, die een draagver
mogen hebben van veertig ton, brachten in het
jaar 1934 dertig-duizend goederenwagens naar
fabrieken, die geen directe aansluiting hebben
op den spoorweg, om ze vol geladen terug te
brengen naar de stations. Een zelfde soort wa
gens verzorgen de verzending van lasten die
door hun formaat of om andere redenen niet
over de rails vervoerd kunnen worden. Voor
zware machines, bijvoorbeeld, die breeder zijn
dan een spoorwegwagon, heeft men auto's ter
beschikking met een draagoppervlakte van 6.50
meter en een draagvermogen van veertig ton.
Het sluitstuk der parade wordt ten slotte
gevormd door een laadbak met tractor, welke
een last van tachtig ton met een snelheid van
een kleine dertig kilometer langs de tribune
voert. Het is een vier-en-dertig meter lang stuk
van een spoorbrug dat op vier-en-twintig wie
len zonder motorgeronk en vrijwel geruischloos
voorbij-ijlt. Het was dit zelfde „Schwerlastfahr-
zeug" waarmee onlangs in één dag door steden
en dorpen over een afstand van 150 K.M. de
75.000 kilo zware sluitsteen van Von Hinden-
burg's graf te Tannenberg vervoerd werd.
Een machtige demonstratie van wat de mo-
„Werken te Scheveningen" een schilderij van Louis Meys
uiiimmii
lllllllllin
Een veel-vergeten instrument
E Is wel de thermometer,
Je voelt wel of het kouder wordt
Of soms een beetje heeter; f
E En menigeen bezit zoo'n ding,
't Hangt ergens wel te prijken,
e Maar meestal denk je er niet aan
e Er ook eens op te kijken.
I Alleen wordt daar wel aan gedacht
i= Wanneer het erg benauwd wordt, E
E En ook wanneer het, zooals nu,
Vermoedelijk flink koud wordt. E
In 't heetste van den zomer toch,
Wanneer je wordt gebraden,
Dan ga je kijken, en je denkt
't Is vast wel honderd graden!
En 's winters denk je er weer aan
Als er een Noordenwind staat,
E Dan kijk je vol nieuwsgierigheid
Of 't kwik al onder nul gaat.
Conclusie: 'n thermometer dient E
E Om uitersten te meten,
En als er niets bijzonders is
Dan wordt hij glad vergeten.
De waarheid dezer stellingen f
Zal dezer dagen blijken,
Want: vriest het? Dooit het? Is
het nul? e
Ik ga eens even kijken! e
HERMAN KRAMER
Hmui
deme techniek vermag! Wat zou architect
Caspar Jeuch wel geschreven hebben als hij
Zondag 8 December 1935 op de tribune had
kunnen zitten te Neurenberg, onder de stra
lende zon en te midden van het wit-gesneeuW-
de landschap? Het treintje waarom wij zoo
lachten toch, gaf hem reeds deze ontboezeming
in de pen:
„Verbazen moet men zich over de grootheid
van het menschelijk vernuft dat zooiets schiep
En bewonderen moet men den man die met
zwakke hand dit monsterdier bestuurt, het laat
stüstaan en rijden, het dwingt vóór- of ach
teruit te gaan, al naar het hem invalt. Het rij
den is zoo zacht en prettig dat velen er reeds
aan verslaafd zijn, zooals aan het dansen. Da
gelijks vervoert de trein vier- tot vijf-honderd
personen."
In 1934 had de „Deutsche Reichsbahn" 1359
milïioen passagiers.
De heer A. v. d. Most van Spijk schrijft
ons:
Onlangs bereikte mij het bericht dat
er nabij IJmuiden twee zeer groote visschen
waren aangespoeld. Daar nu over het alge
meen de walvisschen, zeezoogdieren dus, toch
met de betiteling „visch" worden vereerd, kwam
al spoedig de gedachte bij mij op dat het hier
een stranding van Cetacea betrof.
Om eens poolshoogte te nemen ben ik dien
middag zelf terstond naar IJmuiden gefietst en
bereikte, na veel gezwerf door IJmuidens stra
ten een binnenplaatsje waar een manspersoon
met luide stem te kennen gaf dat hier „het
grootste zeemonster" a 10 cent viel te bezich
tigen.
Zoodra ik het dier gezien had bemerkte ik
dat mjjn veronderstelling juist was. Op een
vrachtauto, gestut met lange balken, lag een
dier van 5.15 M. lengte dat ik terstond als een
walvisch herkende. De kleur was over het ge-
heele lichaam diepzwart, op eenige litteekens
na, die wit vergroeid waren. Bij mijn vraag
naar het tweede dier vernam ik dat dat reeds
naar het Rijksmuseum voor Natuurlijke Historie
te Leiden was getransporteerd. Het wijfje, dat
op den auto lag,*zou in diverse steden worden
vertoond en dan vervolgens eveneens aan het
Museum te Leiden worden verkocht.
De borstvinnen van het wijfje waren 62 c.M.
lang, de rugvin had een hoogte van 35 c.M.,
terwijl de basis hiervan pl.m. 75 c.M. bedroeg.
De staartbreedte was van de uiterste punten
af gemeten 1.20 M. terwijl het spuitgat 55 c.M.
van het snuiteinde was verwijderd. Het tanden-
aantal was voor de onderkaak, in iedere helft
10, terwijl de bovenkaak linksboven 10 en
rechtsboven slechts 8, stevige, kegelvormige tan
den bezat.
Welke soort het nu eigenlijk was werd door
de omstanders ernstig besproken. Een gedeelte
van het publiek beweerde met overtuiging dat
het hier een „noordkaoper" betrof, terwijl an
deren het zonder eenigen twijfel als een „appie-
kau" herkenden.
Zoowel mijn metgezel als ik waren echter van
meening dat het hier een totdusver onbekende
walvisschensoort voor Nederland betrof en wel
Pseudorca crassidens, waarvoor uit den aard dei-
zaak geen Hollandsche benaming bestaat.
Naar de vinder ons vertelde waren de dieren
levend op het strand gekomen en door hem af
gemaakt, en zijn verhaal: „hij brulde als een
koe en sloeg met z'n staart een gat in den
grond waar de vrachtauto in kon ronddraaien",
was wèl geschikt om den toehoorders ontzag in
te boezemen.
Als bijzonderheid valt nog op te merken dat
de Pseudorca oorspronkelijk uitsluitend bekend
was als fossiel, en later pas na een massa
stranding op de kust van de Oostzee als recent
bekend werd.
l-'-ZiLtliT-lvR.
Gaandeweg vlotte het echter beter en wel
dra kon Pietje de reizigers makkelijk helpen
en er schoot zoo nu en dan nog wel een
fooitje voor hem over. Tegen 1 uur riep de
chef hem binnen.
De goedhartige baas had daar een flink
stapeltje boterhammen voor hem neergezet
met een lekker kopje thee. Piet liet het zich
heerlijk smaken en voldaan begaf hij zich na
zijn maaltijd weer naar het perron.
Het was juist op tijd, want juist kwam er
een internationale trein binnen, uit Mar
seille. Daar zaten dikwijls rijke menschen in,
dus er viel misschien wel wat te verkoopen.
De man, met het gebronsd gezicht en de
grijzende haren, die uit den trein was
gestapt, bleef droomerig staan rondkijken.
Z'n oogen keken het perron langs, alsof hij
voor 't eerst na vele jaren, dingen zag, die eens
een rol in z'n leven hadden gespeeld.
Een kruier kwam naar hem toe. „Taxi roe
pen, mijnheer?"
„Taxi roepen? Taxi?" herhaalde de man.
„Neen, dank je; ik zal maar loopen. Zoo ver
zal 't niet zijn."
„Maar uw bagage," hield de kruier aan.
De man keek met verstrooiden blik rond. „O
ja," sprak hij, naar z'n koffers wijzend. „Die
kan ik beter kwijt zijn. Stuur ze maar naar 't
Centraal-hotel. Maar ik wou je eerst vragen
De kruier staarde naai" de bagage. Het was ge
wend aan reizigers. Maar de etiquetten op die
koffers! Uit alle hoeken der wereld schenen ze
bjj elkaar gekomen te zijn, uit Bermuda, Mon
treal, Bombay, New-York, Southampton, Syd
ney, en er waren er nog veel meer!
.Misschien kunt u me helpen," ging de reizi
ger voort; ,,'t is hier allemaal zoo nieuw voor
me en toch zoo bekend! 't Is heerlijk weer
terug te zijn.... na die laatste vijf jaar
De kruier wachtte eerbiedig. Wereldreizigers
hadden altijd geld. 't Kon een voordeelig zaakje
voor hem worden.
„Heerlijk, om weer terug te zijn!" mompelde
de oude heer weer. „En eindelijk heb ik den
jongen gevonden
„Had u een jongen bij u, mijnheer?" vroeg
de kruier.
„Neen, niet bij me. Maar dat komt nu gauw."
„O juist," zei de kruier, die er niets van be
greep.
„Nu zie ik hem gauw weer. Als acteur, als
beroemd acteur. Ik kan 't me haast niet voor
stellen. Maar ik wist wel dat hij naam zou
maken."
De kruier was een en al attentie. „Acteur,
mijnheer?"
„Ja, en hij speelt prachtig, wil ik wedden, en
ik heb hem in geen vijf jaar gezien."
„Da's een heele tijd. Hij zal óók wel blij zijn."
„Maar hij weet niet, dat ik kom, 't Wordt een
verrassing, een blijde verrassing."
„Natuurlijk mijnheer."
De reiziger presenteerde een sigaar, 't Begon
er goed uit te zien, dacht de kruier. Hij voelde
wat voor dien klant.
„Als ik u misschien terecht kan helpen,
meneer
„Da's vriendelijk van je. Ik weet den weg
hier niet. Ik ben er maar éénmaal geweest, lang
geleden, 't Lijkt me nu een-eeuw. Dat was, toen
ik ruzie had met Davy. Aardige naam hè,
Davy?"
„De mooiste naam, dien ik weet," zei de
kruier.
„Ik heet óók Davy," zei de oude heer. „Vijf
jaar geleden zijn we van elkaar gegaan." Hij
dacht even na. „Wat kan 't toch gek gaan!"
ging hij voort. „Zoo'n prachtjongen. Maar hij
wou niet met ons mee, naar Indië. Die rakker
wou tooneelspeler warden."
De kruier zweeg, wachtte.
„We kregen natuurlijk ruzie. Ik was koppig
en hij was koppig. Hij wou naam maken. Ik zei,
dat hij dan z'n eigen boontjes maar moest dop
pen. Graag, zei hij; als een ander ze dopte,
smaakten de boontjes hem nooit. Zoo'n brutale
vlegel!"
„Er zat fut in, meneer."
„Fut? Ja, en veel. Dat heeft Davy bewezen.
We gingen kwaad van elkaar. Ik heb zoowat
de heele wereld rond gereisd en verloor hem
een heelen tijd uit 't oog. En toen kreeg ik in
New-York toevallig een Engelsche krant in
handen."
Hij zweeg, om z'n sigaar aan te steken, die
onder 't praten uit was gegaan.
„Toen las ik iets, dat me goed deed. De jon
gen was een kraan. Davy Cheggs! Daar stond
't met groote, zwarte letters. Heb ik je al ge
zegd, dat ik Cheggs heet? Je kunt je indenken,
hóe ik me voelde."
„Blij zeker?"
„Nou en trotsch! Hij had de hoofdrol in
„Capo d'lstria". Er stond een heele bespreking
in. Allemaal lof! En z'n portret er bij. Geen
haar veranderd sinds hij wegging."
„En toen bent u.... zei de kruier, die door
't verhaal geboeid werd.
„Opgestapt, om hem op te zoeken. En ik heb
ontdekt, dat hij hier is!"
„Hier, zegt u?" De kruier staarde hem ver
baasd aan. Hier? Davy Cheggs?"
„Ja, zeker. In 't Ristory-theater. 't Stuk heet
„Capo d'lstria".
De kruier keek medelijdend, ,,'t Is ongelukkig
mijnheer. In 't Ristory-theater spelen ze van de
week: „Malle Dries."
De reiziger kromp ineen onder den slag en
vroeg angstig: „Gaat dat stuk dan niet in een
anderen schouwburg?"
„Neen, niets van gehoord, meneer, 't Is hier
niet, dat weet ik zeker. Misschien komt 't la
termisschien
Hij zocht naar iets bemoedigends. De oude
man liep langzaam, met onzekere schreden weg.
De kruier volgde hem bezorgd.
„Zou u niet naar uw hotel gaan?" stelde hij
voor. „Ik zorg wel voor uw bagage. Trek het u
maar niet aan, meneer, 't Kan nog best mee
vallen. Misschien komt 't stuk hier al gauw.
't Komt wel in orde, meneer."
Hij hielp den reiziger in een taxi en zag met
medlijdende oogen, hoe hij, nu opeens vreemd
oud, achterover ging leunen en de oogen sloot.
De kruier had een flinke fooi gekregen, maar
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiitiiniiii
hij had ook een hart. Wat kon er gebeurd zijn?
dacht hij. Wie had den ouden heer verkeerd
ingelicht over z'n zoon en over het stuk? Davy
Cheggs.... en „Capo d'lstria?" Neen, daar wist
hij niets van, niets van gehoord.
„Zeg eens, Rolls, is er iets? Waar pieker je
over?"
Rolls, de kruier keek op, Vóór hem stond
Remy Brass, de verslaggever van de „Evening-
News."
„Er is niets", antwoordde Rolls kortaf.
„Er is wel wat," zei Brass, die een menschen-
kenner was. „Kom, stort je hart maar eens uit."
De kruier keek hem aan. „Nou, mijnheer
Brass," riep hij, „ik zal 't u vertellen; misschien
kunt u er een verhaal van maken, en er den
ouden heer mee helpen. Hij zit er leelijk tus
schen."
„Begin maar met te vertellen," zei Brass.
En de kruier begon, vol geestdrift en mede
gevoel.
Toen 't verhaal uit was, riep de man van de
„Evening News": „Fijn, en nu zit hij in 't Cen
traal-hotel, zeg je?" En als een pijl schoot hij
weg.
Het gezicht van Rolls, den kruier, klaarde op.
„Prachtig," zuchtte hij. „Nu heb ik ten minste
iets gedaan. Mijn- itmi
heer Brass zal wel
tusschen die twee
Ik wou dat ik er
bjj kon zyn."
Remy Brass had weinig moeite om den rei
ziger te spreken te krijgen. De oude man was
direct naar z'n kamer gegaan. De chef de re
ception zei: „Ellendig voor den ouden heer,
mijnheer Brass?"
„Heeft hij u alles verteld?" vroeg de jour
nalist.
„Neen, dat wil zeggen, niets bepaalds. Maar
hij is gewoon z'n hoofd kwijt. Hij mompelt maar
voortdurend, dat hij z'n zoon kwijt is."
„Een echt stukje menschenleven," dacht
mijnheer Brass, toen hij met de lift omhoog
steeg: „iets wat me bizonder interesseert. Hij
zal wel een portret van zich zelf en z'n zoon bij
zich hebben."
De „Evening News", maakte er een aangrij
pend verhaal van, opgeluisterd met de portret
ten der beide personen.
Ook de „Mighty Observer" bleek achter het
geval gekomen te zijn en beide bladen bericht
ten met trots en vreugde:
„Onze redactie heeft den heer Cheggs kun
nen meedeelen, dat z'n zoon Davy as. week in
het Ristory-theater zal optreden in „Capo d'Is-
toria". Hij had zich in de datums vergist en
kwam vandaag in deze stad aan, in de ver
wachting z'n zoon te zien. Volgens de directie
van het theater zal het stuk echter beslist de
volgende week worden opgevoerd. De heer
Cheggs zal in het Centraal-theatér blijven lo-
geeren tot de troep hier is. Hij was reeds voor
nemens de stad te verlaten om elders te zoeken,
maar de mededeelingen onzer redactie hebben
hem op dit besluit doen terugkomen. En nu zit
de vader, vermoeid van z'n zwerftocht, maar
met een glans van blijde hoop in het oog, te
wachten, te wachten....
Maar mijnheer Cheggs, de vader, was er niet
meer, toen Davy, de zoon, aankwam om „Capo
d'lstria" te spelen. En hij zat niet in den
schouwburg, om verrukt te luisteren naar het
opgewonden „daar is hij" van het publiek, dat
het gebouw geheel vulde. Hij zag de honderden
niet, die drongen om een plaats te krijgen. Hij
hoorde niet, hoe geestdriftig de jonge Davy
Cheggs werd toegejuicht, vóór hij nog een
woord op 't tooneel had gezegd.
Maar hij kon zich dit alles voorstellen, al ge
noot hij er niet van. De plicht had hem naar
elders gevoerd. Als reclame-agent van het too-
neelgezelschap moest hij verder.
Een groote schouwburg-zaal had hij gevuld
met z'n truc.
Nu de volgende.
En in de volgende stad, die op 't programma
stond, zocht de teleurgestelde vader nog steeds
vruchteloos naar z'n zoon.
Zigzaggen Slinge
ren: de gang van
een dronkaard! Als
het spoor van uw
autowielen er zoo
uitziet, danja, dan
is uw handelwijze
misdadig. Voor
automobilisten geldt
het wachtwoord:
Geen drank op
den weg!
U-
We zeiden geen woord tegen elkaar, voegde
Jocelyn er aan toe.
Zeiden jullie zelfs niet: 't Is een mooie
dag of: 't Zal morgen regenen? vroeg Pepita.
Neen, zelfs dat niet, antwoordde Jo-
eelyn.
Nu, jullie bent echte Engelschen! Ga
zitten, Valentino mio. ik zal zorgen dat je
koffie en een sigaret krijgt ter belooning. dat
je onder netelige omstandigheden aan je
karakteristieke eigenschappen zoo getrouw
bent gebleven.
Valentino Mio! Was deze knappe jonge
man, die nu niet langer den geheimzinnigen
ring met de opvallende voorstelling droeg,
wellicht signorina Pepita's verloofde? Jocelyn
vroeg het zich af en lette op. Hij zag de ken
bare bewondering in Rederdale's oogen. toen
hij naar voren boog om uit de hand van het
meisje een kopje aan te nemen; hij meende
zelfs meer te zien. En hoewel hij juist beleef
delijk luisterde naar signor Vespucci, die hem
een nieuwe vinding van Edison uitlegde, waren
Jocelyn's gedachten in werkelijkheid toch
verre van dat onderwerp. 'Hij probeerde de
zaken aan elkaar te voegen^
De ring die door George Albert Jermey
in de strooschelf op Somerbourne Huize ge
vonden was, moest natuurlijk het fundament
vormen van 't gebouw dat hij dacht op te
trekken. Het leed geen twijfel dat de per
soon of een van de personen, die voor den
dood van mr. Pontifex' vee verantwoordelijk
was, hem daar had laten vallen. Zijn uiterlijk
duidde er op, dat hij het herkenningsteeken
of het symbool vormde van een geheim ge
nootschap. Rederdale had in den trein een
volkomen eenderen ring gedragen; hij was
gevolgd tot aan dat huis. Nu was hij er bin
nen en voelde er zich blijkbaar volkomen thuis.
Maar den ring droeg hij niet. Waarom niet?
Het scheen Jocelyn, die naar den uiterlij-
ken schijn, aandachtig naar zijn gastheer
luisterde maar in werkelijkheid met heel iets
anders bezig was, dat hij op bevredigende
wijze verklaren kon, waarom Rederdale den
ring niet droeg. Hij ging bij die verklaring
uit van de veronderstelling, dat Rederdale
een was van het driemanschap, waarop de
gezant, die den vorigen Zondagmorgen den
premier in den weg getreden was, had gedoeld
Volgens de labels welke Jannaway od de
bagage van Rederdale had gezien, moest deze
voor kort (de labels waren nog nieuw, haci
Jannaway gezegd) in Parijs en heel zeker op
Wight geweest zijn. Te Londen teruggekeerd
had hij van een collega of van zijn collega's
gehoord van het verlies van den ring op
Somerbourne. Dat verlies kon, gesteld dat de
ring gevonden werd, natuurlijk een gevaar
beteekenen en daarom had men van de andere
ringen afstand gedaan. Zulks verklaarde, dat
Rederdale den ring niet meer droeg, die op
de boot en in den trein aan zijn vinger had
gezeten.
Deze theorie leek Jocelyn redelijk en ge
zond. Intusschen, terwijl hü oogenschijnlijk
met beide ooren naar Vespucci luisterde,
wierp hij met nieuwe belangstelling een on
derzoekenden blik op Rederdale die aan de
andere zijde van de kamer in een vriend
schappelijk op zachten' toon gevoerd gesprek
met Pepita was gewikkeld. Rederdale zag er
stellig niet als een samenzweerder uit, dacht
Jocelyn. Hij scheen het type van den eerzamen,
rechtschapen Engelschman, haast nog een
jongen, die een hartgrondigen afkeer hebben
moest van intriges, samenzweringen en com
plotten. Zijn gelaat drukte onmiskenbare open
hartigheid en oprechtheid uit. Hij zag degenen
tot wie hij sprak recht in de oogen en zijn
handdruk was stevig en loyaal. Maar wat had
hij dan met dien geheimzinnigen ring te maken
en waarom droeg hij hem thans niet?
Maar natuurlijk, dat is een theorie
welke nog niet in de practijk kan worden
omgezet, betoogde signor Vespucci, toen
Jocelyn deze verwarrende problemen losliet
en zich dwong naar zijn gastheer te luisteren.
We zullen zien, mr. Chenery, we zullen zien!
Intusschen is het een kwestie welke de belang-
lings alleszins verdient.
Stellig en zeker! antwoordde Jocelyn,
zich afvragend waarover Vespucci het eigen
lijk had. U moet er zich wel heel bijzonder
voor interesseeren. Zou ik thans misschien uw
laboratorium eens mogen zien?
Ik wilde het u juist voorstellen, zei
Vespucci. Rederdale, je bent zoo vaak in mijn
werkplaats geweest, je zult er wel weinig voor
voelen om mee te gaan. We zullen je maar
hier laten om Pepita te vertellen wat je in
Parijs hebt uitgevoerd. Maar je kunt me wel
even helpen met me naar de deur van 't labo
ratorium te rijden. U ziet hoe afhankelijk ik
ben van anderen, mr. Chenery.
Jocelyn stond op en gaf te kennen, dat hij
zulks best kon doen, maar Rederdale had de
deur aan den kant van het laboratorium reeds
geopend en zette zich aan wat als een gewone
bezigheid beschouwd werd. Hij reed den stoel
een anderen tuin binnen aan den achterkant
van het huis.
U zult opgemerkt hebben, mr. Chenery,
zei Vespucci, toen Jocelyn naast hem was
komen loopen, dat tusschen vloer en tuin
geen drempel is. Alles is gelijk gehouden,
zoodat ik gemakkelijk in en uit kan rijden.
Ik ben een nieuwen stoel aan het voltooien
dien ik zelf voortbewegen kan. Ik heb er zoo
al een paar gehad maar ze voldeden me niet.
Deze zal dat wel doen. Nood is de moeder van
de vindingrijkheid toen ik het gebruik van
mijn beenen verloor, spitste zich mijn vernuft
bijzonder op de voortbeweging. Daar is mijn
laboratorium, aan het eind van den tuin.
Jocelyn keek eens rond. De tuin waarin hü
zich nu bevond, leek volkomen op dien aan den
voorkant, maar hij was niet zoo bezaaid met
bloemen en niet zoo overladen met boomen.
Aan het einde verborg het dikke scherm van
een zorgzaam geleiden rooden beuk ten halve
een modem gebouw in Moorschen stijl, waar
heen Vespucci wees.
Daar is het, herhaalde deze in gedachten,
't Is een heel geriefelijk laboratorium; 't heeft
me heel wat denken, arbeid en geld gekost.
De bouw vloekt wel een beetje met de archi
tectuur van het huis, daarom hebben we het
zooveel mogelijk zien te verbergen achter langs
latwerk geleide roode beuken. Maar deze
moeten zoo dikwijls gesnoeid worden.
Rederdale reed den stoel tot aan den in
gang, opende de deur met een sleutel dien
Vespucci uit zijn vestzak had gehaald en
nadat hij den stoel binnengebracht had, zeide
hij lachend tot den Italiaan, dat hij maar
moest roepen als hij zijn diensten weer noodig
had. Daarop keerde de man weer naar de
villa terug. De haast dien hü in zijn pas. legde
gaf Jocelyn de overtuiging, dat hij op het
meisje verliefd moest zijn.
Het laboratorium lag bijna geheel in het
donker, hoewel het in den met bloemengeur
bezwangerden tuin nog schemerde. Jocelyn
merkte niettegenstaande de duisternis een
aantal modellen op en een sterke reuk van
chemicaliën drong tot hem door. Onwille
keurig haalde hü z'n neus op. Vespucci lachte.
Ha, u ruikt een paar dingen, waarmee
ik vanmiddag proeven aan het nemen was,
zei hü. Uw neusvleugels zullen daar spoedig
vertrouwd mee zün. Nu onze goede Rederdale
in zijn haast om weg te komen mün stoel niet
ver genoeg vooruit geduwd heeft, zoudt u
misschien, mr. Chenery? dank u; nu kan ik
het licht aansteken. Oneens baadde het ge
bouw in een stroom van zacht, zilverig, bijzon
der helder licht. Na een paar seconden vluchtig
te hebben rondgekeken was het Jocelyn duide
lijk, dat hij zich in een der volmaaktst uit
geruste laboratoria bevond, welke hü ooit ge
zien had. Hoe weinig hij ook van die dingen
afwist, hij zag terstond dat Vespucci een man
was van bijzondere kennis en- aanzienlüke
middelen; slechts een groot geleerde kon het
klaarspelen zulk een inrichting in elkaar te
zetten; en slechts een rijk man had de inrich
ting kunnen bekostigen. Hij zag met één oog
opslag, dat alles tot in de perfectie was afge
werkt'en hü kon een kreet van bewondering
niet onderdrukken.
Ja, het is een behoorlijk laboratorium, zei
Vespucci. Nu, als ik vragen mag, rijd mü dan
maar rond, dan zal ik u alles uitleggen, zon
der te veel van uw geduld te eischap. Wees
maar niet bang, mr. Chenery, ik zal u niet
vervelen.
Jocelyn vond niets vervelends in de won
derbare apparaten welke zijn gastheer hem
wees en beschreef, terwül hü den stoel door
het laboratorium reed. Vespucci was inderdaad
zoo onderhoudend, dat Jocelyn er geheel in
opging en lachende erkende, dat de wetenschap
voor hem een sprookjesland begon te worden.
Doch nauw had hü dezen spontanen tol van
zün bewondering aan zün gastheer betaald, of
hij werd op ruwe wijze tot werkelijkheid terug
gebracht. Toen hij den hoek van een breede
tafel omging, bemerkte hü iets, gedeeltelük f
achter een scherm verborgen, wat hem deed
beven van zenuwachtigheid.
(Wordt vervolgd)