Strijd tegen „ontaarde" kunst Met twee kameraadjes op avomterenreis itméaal van dm dag KWIEK EN VIEF WEST-DUITSCHE PERS DOET EEN ONTDEKKING i m VOOR LONDEN S DEIOSPRIJS DONDERDAG 2 JANUARI 1936 at Felle agitatie tegen nog steeds te vinden werk van Marxistische of joodsche kunstenaars Een tentoonstelling te Dortmund Het costuum onzer voorouders Een unieke tentoonstelling reïloorn thuis dóo°S "Bernard St. Antonius en de Lobbes f „Als het wintert....." Een rijk versierd Kerstboek AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL bij verlies van een hand, een voet of een oog DOOR FLETCHER Nauwelijks hadden de Nationaal socialisten de macht in Duitschland in handen, of zij namen maatregelen tegen een aantal schrijvers van Marxistischen huize. Hun boeken werden in het openbaar verbrand en verboden, de auteurs in een concentratiekamp geplaatst, voorzoover zij althans hun overtuiging niet prijs gaven, of de wijk namen naar het buitenland. Deze maatregelen trokken destijds zeer sterk de aan dacht en daarom verwondert het eigenlijk, dat van een soortgelijke, zich in de laatste weken vooral in West Duitschland openbarende en snel winnende beweging tegen de beeldende kunst tot op heden zoo weinig notitie is genomen, al dus schrijft men van particuliere zijde aan de N R. Crt. West-Duitschland heeft in het Duitsche kunst leven steeds een eigen plaats ingenomen. Dus- seldorf is reeds van oudsher een schilders- en beeldhouwerscentfum van beteekenis, Essen is speciaal na den wereldoorlog met Dortinund naar voren gekomen. Nu stond dit gebied, mede ten gevolge van zijn overwegende arbeidersbe volking sterk onder Marxistischen invloed en dit is voor den insider nog steeds merkbaar, o.m. door de nationaal socialistische propaganda, die hier vaak met grooter felheid wordt gevoerd, dan elders. Wat gebeurt er nu in dit artistieke centrum? De stad Dortmund heeft eenige weken gele den in samenwerking met de N.S.D.A.P. een tentoonstelling georganiseerd van schilder- en beeldhouwwerken, welke den naam droeg „Ent- artete Kunst". Deze tentoonstelling trok in ge heel West-Duitschland zeer sterk de aandacht en moest dan ook belangrijk verlengd worden Ook na de verlenging hield de toeloop aan, dui zenden menschen bezochten de expositie, niet alleen uit Dortmund, doch uit geheel het Wes ten. Tegen de gewoonte in werd voor de ten toonstelling geen reclame gemaakt in Nederland en slechts door een toeval kreeg ik van het houden ervan kennis. Gelukkig tijdig genoeg om er nog een bezoek aan te brengen. Reeds bij het betreden van het Haus der Kunst, waar de tentoonstelling gehouden werd, bleek, dat niet de geëxposeerde kunst, maar de politiek en de propaganda haar voornaamste bestanddeel waren. In plaats van eën catalogus kreeg men nam «lijk een drukwerkje in handen, dat den volgenden tekst bevatte: „De ware Duitsche kunst schept in alle tijden het reine, het innige en schoone. Reeds voor den oorlog openbaarde zich in het cultureele leven de koude Joodsch-intellectualistische geest, die daarna tijdens en na den wereldoorlog de Duit sche ziel en daarmede ook de Duitsche kunst mcedwillig trachtte te vernielen, doordat zij de hoogste waarden van den Duitschen mensch eer en vrijheid door het slijk sleurde, solda ten, die hun vaderland beschermen, als moor denaars voorstelde, de Duitsche moeder als een deerne ontheiligde. Het leelijke en vuile, het zieke en gedege nereerde, het duistere en troostelooze, ruw sexueel sadisme, trieste afdwalingen en ontaar dingen vormden den inhoud van deze maak werken en vuilheden dezer misdadige en krank zinnige menschen. Deze tentoonstelling wil er onze volksgenooten op wijzen, hoe noodzakelijk de strijd van het nationaal socialisme is tegen een denken, dat onzen aard vreemd is. En zij moet ieder doen ontvlammen tot een fanatiek strijden voor de cultureele vernieuwing in het Duitschland van Adolf Hitler." De nieuwsgierigheid wordt door dit alles al even sterk geprikkeld, als door de bordjes, die aan de deuren zijn opgehangen en de mede- deeling bevatten, dat minderjarigen geen toe gang hebben en des te grooter is dan ook de verrassing, als men op de tentoonstelling welis waar werk aantreft, waarmede een normaal denkend mensch geen weg weet en dat dan ook stamt uit de eerste jaren der naoorlogsverbijste- iing, doch daarnaast een aantal doeken, dat op iedere tentoonstelling van moderne kunst buiten Duitschland bewondering zou wekken. Tot de uitwassen is bijv. het werk te rekenen van Karl Schwitters, die „schilderijen" vervaardigde met behulp van stukken kippengaas, lucifersdoosjes, spoorkaartjes en blikken deksels, maar daarte genover staat werk, dat ontroert en een diepen indruk achterlaat. Dit was het geval met schil derstukken van Felix Müller, Oskar Luther, Otto Dix, Christoph Voll, Max Pechstein, Paul Klee, Hans Grundig, Eric Johansson, Heckrott, George Gross, Ludwig Feininger en Schmitt— Rottloff, schilders ten deele, die nog steeds in Duitschland werkzaam zijn. Van prof. Otto had men twee groote werken naast elkaar gehangen. Het eene heette „De Oorlog", het andere „Oorlogsverminkten." Bei de werkstukken met een uitgesproken pacifis tische strekking, werkstukken, die in vroegere jaren zeer sterk de aandacht hebben getrokken. Van Oskar Luther was er een Madonna, samen gesteld uit decoratieve, uiterst fijn geschakeerde vlakken, waarin men weliswaar vergeefs naar een gelaat, of een gestalte zocht, maar die als totaliteit een aangrijpend-vromen indruk wek ten. Van Hans Grundig was er o.m. een schil derij getiteld „Kranker Knabe", een ziekelijken jongen voorstellend met als achtergrond de grauwheid van de groote stad, een doek, waar aan men telkens en telkens terugdenkt. Van den schilder Heckrott een doek „Die Rinder", twee kalfjes, geschilderd in den trant waarin onze Mankes het zou hebben gedaan, een teer, met liefde geschilderd werk. Van Eric Johansson een doek waarop arbeiders met verbeten gezich ten een dreigende fabriek binnengaan. Er waren felle caricaturen. verbitterde aanklachten teger. sociale misstanden, er waren naakten, die in hun rauwheid afstootelijk waren en er was deco ratief werk, waarvan de kleurschakeering won derlijk-mooi was. Zoo was ook onder het beeld houwwerk rijp en groen, werk, dat men met een glimlach voorbijliep en werk, zooals het beeldje „Moeder" van Eugen Hoffmann, een totaal ver kommerde arbeidersvrouw met een kind op haar schoot, dat diepen indruk maakte. Een ding deed weldadig aan. Ook de toe schouwers vroegen zich af, waarom veel van het tentoongestelde tot de „ontaarde kunst" be hoorde. Dit „waarom" werd duidelijk, toen er een „Führung" gehouden werd. Een bekend kunst criticus uit Dortmund hield daarbij een causerie, die met kunst letterlijk niets, met verheerlij king van het nationaal socialisme echter alles te maken had. De twee groote werken van prof. Otto Dix hadden zijn bijzondere belangstelling, omdat.... men in Keulen doende is een ten toonstelling van het werk van dezen schilder te organiseeren! Het doek „oorlog", een schrij nende uitbeelding van ontzettend verminkten, werd veroordeeld, omdat het „afbreuk deed aan het heldendom der soldaten", het doek Oor logsverminkten. een pacifistische noodkreet, werd opgevat als „een opzettelijke beleediging van de invaliden"Verder bevatte de causerie een scherpen aanval op alles wat naar expressionis me zweemt, van begrip voor de uitingen van den menschelijken geest in de naoorlogscrisis was geen spoor te bekennen. Wel van verheerlij king der thans geldende politieke opvattingen. Merkwaardig was overigens, dat op de mees te doeken de herkomst en de prijs, die er inder tijd voor betaald was, vermeld stonden Tal van doeken, etsen en teekeningen bleken afkomstig uit de groote musea van Dresden, Leipzig, Essen en Dortmund. Niemand, die met een koel hoofd deze ten toonstelling bezocht heeft, zal een glimlach hebben kunnen onderdrukken, toen hij na de vijf zalen met ontaarde kunst doorloopen te hebben, zich geleid zag naar een tweede exposi tie van niet-ontaarde kunst, welke bestond uit kleur- en oliedrukken, reproducties van werk uit de romantische school, dat vriendelijk en goedmoedig aandeed, maardat dan ook niets had uit te staan met de geweldige tijdsproble men. die in de laatste kwarteeuw zijn gerezen. Er zou geen reden zijn, bij deze tentoonstel ling zoo lang stil te staan, indien zij niet reeds thans gevolgen had gehad. Eensklaps is namelijk de West-Duitsche pers tot de ontdekking gekomen, dat in tal van gale rijen en musea nog steeds werk van Marxisti sche, of Joodsche kunstenaars te vinden is, werk, dat niet in overeenstemming is met de nationaal socialistische levensopvatting en we reldbeschouwing. Het spreekt wel vanzelf, dat hiertegen fel geageerd wordt. Er zijn tentoon stellingen, waarop werk te vinden is van profes sor Liebermann, werk van de op de Dortmunder tentoonstelling vertegenwoordigde schilders en beeldhouwers engalerijen, waarin zich werk bevindt van buitenlanders van grooten naam, die eveneens veroordeeld worden. Van die bui tenlanders noemen wij den Franschman Signac. den Belg Ensor, den Belg Vlaminck, den Ita liaan de Flori en den Hollander Vincent van Gogh, die ook een harde noot te kraken krijgt, ondanks het feit, dat hij sedert lang niet meer tot de levenden behoort en ondanks het feit. dat h;i een reputatie geniet als weinig anderen. De West-Duitsche bladen eischen een verbod van deze soort tentoonstellingen, een streng optre den tegen de niet-arische kunsthandelaars, die hier en daar nog werkzaam zijn en een nauw keurig onderzoek naar den aard van de levens beschouwing, waarvan de tentoongestelde kunst een uitdrukking is. Het lijdt geen twijfel, of aan deze eischen zal tegemoet worden gekomen, want in de bladen wordt medegedeeld dat de feiten Engelsche bommenwer pers boven de moskeeën van Cairo. De stad wordt beter in bedivang gehouden door deze be dreiging uit de lucht dan door militaire actie op den grond, daar zij zoowel een Britsch als een Egyptisch garnizoen heeft Van half Januari tot dë tweede week van Februari zal in de Ridderzaal te Den Haag een expositie „Het Costuum onzer Voor ouders" gehouden worden. Deze tentoonstelling waartoe het intiatief genomen werd door de vereeniging „Tege moetkoming in bijzondere omstandigheden" te Den Haag, wekt reeds bij de voorberei ding, zooals wij op een dezer dagen gehouden persconferentie konden constateeren, den indruk een unieke verzameling costumes, uit het tijd vak tusschen 1750 en 1915, te zullen bevatten. Het ligt in de bedoeling van het comité dat reeds wekenlang den toevoer uit alle deelen van het land aan 't verwerken is, om de costumes te rangschikken in 17 tafereelen, in welke de eigenaardigheden van elke periode tot uit drukking gebracht worden. Speciaal zal de his torische ontwikkeling van de verschillende mo des in deze 165 jaren belicht worden in een aantal „shows", waarbij verschillende Haagsche dames de costumes zullen dragen. In een afzon derlijke afdeeling zullen de bruids-costumes, waaronder zeer kostbare, tentoongesteld zijn. De geheele collectie bestaat uit ruim 200 cos tumes, voornamelijk door particulieren afge staan en voor het resteerende gedeelte, voor zoover aanvulling noodig was, door enkele musea. waarop zij de aandacht vestigen, slechts het be gin zijn van een felle campagne. Deze aankondiging zou niet gelanceerd zijn, indien de bladen niet de zekerheid hadden, dat hun aanvallen van overheidswege worden goed gekeurd. Snel grijpt de beweging tegen de niet-natio- naal socialistische beeldende kunst om zich heen, al bespeurt de buitenstaander daar nog niet al te veel van. De actie is begonnen en zal niet worden gestaakt, voor het beoogde doel bereikt is. Ook uit Friesland en de Zaanstreek zijn afzon derlijke inzendingen verkregen, terwijl voorts enkele tableaux rond postkoets, trekschuit en Zaansche tentjacht zullen worden opgesteld. Echter zal niet worden overgegaan tot demon stratie der bijzonderheden van elke provinciale kleederdracht, teneinde het algemeen overzicht niet te schaden. Door H. M. de Koningin is toestemming verleend, om op deze expositie en kele costumes uit haar eigen verzameling ten toon te stellen. Zoo zal men er het gewaad kun nen zien dat H. M. tijdens de inhuldigings plechtigheid in 1898 droeg en het Friesche cos tuum, haar geschonken bij haar eerste bezoek aan deze provincie in 1892. In de Ridderzaal, welke zich door haar his torisch karakter uitermate leent als milieu vooi een dergelijke tentoonstelling, zal in de ver schillende afdeelingen, door meubileering uit hetzelfde tijdvak, gestreefd worden naar een stijlvollen achtergrond. Antieke kostbaarheden kan men er in vitrines bezichtigen, deze zul len in imitatie op de costumes aangebracht wor den, zoodat men zich toch een voorstelling zal kunnen vormen van de toenmalige, niet zel den weelderige sier der kleederdracht. Het behoeft wel geen betoog, dat een derge lijke expositie, die nog nooit eerder werd gehou den een unicum zal zijn, als toonbeeld van het cultuurleven onzer voorouders zooals zich dit in hun costuumkunst openbaarde. Uitstappen: het einde van den rit Het portier gaat open voorzichtig Ianders is het uit met de vreugde. Want het roekeloos openen van het por tier kan f 150,— boete kosten I Daar kwam de concierge weer naar buiten en vroeg aan den stuurman of. hij maar volgen wilde en daarop bracht hij hem naar de klasse waar mijnheer Van Leeuwen juist les stond te geven. Verwonderd keek deze heer, die er ernstig uitzag, naar den stuurman en op vriendelijken toon vroeg hij wat of hij wilde. De stuurman vroeg daarop of hij mijnheer Van Leeuwen even apart kon spreken en toen deze toestemmend knikte, en hem uit- noodigde naar zijn spreekkamer, begon de stuurman hem alles uiterst voorzichtig uit te leggen. En wéér zag het er naar uit, of het een kwakkelwintertje zou worden. De wind had al in het Zuiden gezeten, in het Wes ten en in het Noorden, maar naar het Oosten wou hU niet schieten. Tot warempel, op een goeden morgen, toen de menschen het puntje van hun neus buiten de dekens staken, roken ze opeens de vries lucht, die hun slaapkamer was binnengedron gen. Zou het dan tóch nog een ouderwetsch win tertje worden? Zoo eentje van negentig-één- en-negentig of van negenentwintig-dertig? Twee dagen later lag het ijs in de stadsgrach ten en er stonden vlaggetjes op de trams met „IJsclub geopend". Was me dat eventjes wat? Nog dienzelfden morgen kwam Mies reeds om tien uur bij haar boezemvriendin naar bin nenstormen en viel meteen, zóó toen ze bin nenkwam, diep-zuchtend op een sofa neer. Zij deed gejaagd en zenuwachtig en in haar oogen flikkerde iets dat aan radeloosheid deed den ken. Mies! Wat is er met je aan de hand? vroeg haar vriendin verwonderd. Meid, het vriest, en de IJsclub is open! Dat is het hem juist, riep Mies vertwijfeld uit. En toen kwam de aap uit de mouw. Moet je hooren, Bep! Ik weet me geen raad. Van den zomer, toen het nog maar zoo zoo tusschen Bernard en mij was, heb ik me eens laten ontvallen dat ik uitstekend kon schaatsenrijden. Nou, daar weet je alles van, Bep! IJs en ik, dat zijn er twee. Maar och, dat was toen zoo'n soort bravour-leugentje van me. Het kwam toevallig ter sprake en Bernard zei toen dat hij die IJsclub zoo gezellig vond, dat je als jongelui onder elkaar er zoo onge dwongen met elkander kon omgaan, en zoo meer. En ik, met m'n ellendige opschepperij, heb hem voorgelogen dat ik er dol op was, dol op schaatsenrijden, en dat ik een heele mata dor was. „Buitenwaarts, beentje-over, allemaal een peulschilletje!" schepte ik op. En nou, en nou. Ja, Mies. En nou? En nou belt-ie me waarempel zoo juist op, dat hij zich morgenavond vrijgemaakt heeft en of we elkaar op de club zullen treffen. Hij zei dat hij nog tot half acht dienst heeft, en, om tijd te sparen, zou hij me niet eerst komen afhalen, maar rechtstreeks van kantoor naar de club gaan. En daar zouden we elkaar dan treffen. En dan, Bep, dan komt het uit! Dan komt het uit, Bep! ik kan er niet eens op staan! Wat meet dat nu toch, Bep? Bep dan toch! Ja, meid, dan kan ik je eigenlijk ook niet veel helpen. Bep bleef een oogenblik voor zich uit zitten staren en zei toen nadenkend: Dat is te zeggen, Miesoveral is raad op. Mies vestigde hoopvol de oogen op haar vriendin. Wat dan, Bep? Wat zou ik dan doen? Wel, kind, je belt hem eenvoudig morgen avond om zeven uur op z'n kantoor op en je zegt hem dat je niet lekker bent. Zware kou griep Nooit, dat nooit! En Bernard met andere meisjes gaan rijden? Nooit! Dan is het eenige redmiddel, Mies, dat je het onmiddellijk gaat leeren. In één, in anderhalven dag? Dat kan immers niet, Bep! Alles kan, als je maar wilt! Een half uur later begaven de vriendinnen zich gezamenlijk naar den naastbijgelegen schaatsenwinkel en kochten er ieder een paar schaatsen, de beste die er te krijgen waren. Gemakkelijke, meneer! zei Mies. Erg ge makkelijke schaatsen moeten het zijn. Niet van die hooge, maar smalle ijzers. Vooral laag bij den grond, laag bij het ijs, en flinke breede stukken hout op zij, waar je een degelijken steun aan hebt onder je voeten en breede rie men. En laag, meneer, vooral laag bij het ijs! Deze oud-IJlster, dame, zei de winkelier, kan ik in dit geval recommandeeren. Ze rijden buitengewoon prettig. Van den schaatsenwinkel lieten zij zich met een taxi naar een vér buiten de stad gelegen weiland brengen, en daar begonnen ze op een eenzaam slootje hun evoluties op de gladde ijzers. Ze zouden elkaar wel helpen, niet waar? Met z'n tweeën ging het immers zooveel ge makkelijker! Je hield mekaar maar stevig vast en durven moest je! Vooral niet bang zijn! Uitslaan! Flink. Links, rechts! Links, rechts! En er stond voor Mies immers zooveel op het spel. Maar het werd veel moeilijker dan in het oude fabeltje van den blinde, die den lamme helpen zou, want ze leken beiden wel lam en blind tegelijk, en na herhaalde valpartijen op en tegen elkaar zaten zij tenslotte hulpeloos, ziels-ongelukkig aan den rand van de sloot in een eenzaam, verlaten weiland. Bep dan toch! Ging het toch maar dooien. Ik geef honderd gulden voor Antonius-brood, als het vanavond nog pijpstelen regent. Maar het ging niet dooien en niet regenen, en de pijpstelen kwamen niet. Het bleef vrie zen dat het kraakte. Den volgenden morgen en den volgenden middag wéér sloegen de vriendinnen met ware doodsverachting opnieuw aan den slag en te gen het vallen van den avond was het dan toch zóó ver, dat Mies tenminste zonder onder steuning van Bep op haar schaatsen kon blij ven staan. Bep begon nu practische wenken te geven. Je moet vooral niets laten merken, Mies. Je doet gewoon, of het de gewoonste zaak van de wereld is. Je laat je schaatsen eenvoudig aanbinden, en als het dan zoover is, neemt Bernard je vanzelf onder den arm, en je zult eens zien hoe zalig je dan over het ijs heep zwiert. Zoo'n man staat zooveel steviger op z'n beenen dan wij, en je zweeft en zwaait met het grootste gemak aan zijn arm dwars door de drukste menschendrukte heen. Mies was nog maar half overtuigd. Integen deel, een nieuwe vlaag van moedeloosheid scheen haar te overvallen. Bep, ik kan dat ellendige gevoel niet van me afzetten, dat ik als een hul- moet laten mee- sleepen. Het is een gevoel alsof l Ik verder heiel mijn leven lang als een blok aan zijn been zal blijven Kom, kom, Mies! Het zal best meevallen, hoor! Flink zijn, doorbijten.... Wat is dè.t nou? Huilen?! Wat zullen we nou hebben! Geen malligheid, meid! Ik ben er vanavond ook en je zult eens zien hoe gezellig het nog wordt. Toen Mies dien avond om tien uur haar vriendin in de tent van de IJsclub even onder vier oogen sprak, viel zij haar van vreugde bijna om den hals: O Bep, je moest eens weten wat Bernard toch een schat van een man is! Hij bemerkte direct, dat ik tegen het rijden wel wat öpzag. 'Met geen enkel woord heeft hij ervan gerept, dat ik van den zomer zoo opgeschept had! Maar toen hij zag, dat ik er eigenlijk niet veel lust in had, bleef hij er tactvol om' heenpraten. We dronken een kop thee en toen nog een wijn-grogje, en hij liet in zijn praten door schemeren, dat het hem niet zoozeer om dat schaatsenrijden maar hoofdzakelijk om mijn gezelschap te'doen was. En daar heeft me nota- bene die goeie lobbes nog wel extra z'n flu- weelen kunstrij-pakje voor aangetrokken! Je bent een boffer, Mies! zei Bep. Maar zij dacht aan het Antonius-brood, en voegde er glimlachend aan toe: Het resultaat van je belofte is hetzelfde, als wanneer het pijpstelen geregend had. Denk aan de armen, Mies! En dat deed Mies ook. Maar, toen om twaalf uur de IJsclub-bel het sluitingssein gaf, viel er een looden last van Bernard's hart, want die goeie lobbes met z'n fluweëlen kunstrij-pakje had nog nooit van zijn leven een schaats onder de voeten gehad. Het Nederlandsche Boekhuis te Tilburg heeft weder een Kerstboek in de door H. Nelissen te Bilthoven saamgestelde serie het licht doen zien. Het is geen wonder, dat vrijwel alle vorige exemplaren in deze reeks uitverkocht zijn en het lijdt wel geen twijfel, of ook deze uitgave zal er ingaan. Het degelijke artikel van Jan Engelman over den Maastricht- schen schilder Henri Jonas is meteen 'n goede inleiding op de vele en goede reproducties van Jonas' werk, waarmede het boek versierd is. Het verklaart tevens iets van 't geheim der bloeiende Limburgsche beeldende kunst en be sluit met een bewogen beschrijving van het smartelijk lot dat Jonas sinds eenige jaren ge troffen heeft. Annie Salomons droeg een In dische schets aan het boek bij, waar menigeen die verwanten in onze koloniën heeft, emotie aan zal beleven. Aan de „Woning van het Wonder" gesticht te Turijn in 1828 door den Heiligen Jozef-Be- nediktus Cottolengo, wijdde Pieter van der Meer de Walcheren een met vurige bewonde ring geschreven artikel. Vervolgens gaat Kees Meekel met zijn verhaal „Mike, de houten- poot" een geheel anderen kant uit, n.l. dien van „The Far West" al ontbreekt ook daarin de Kerstnacht niet! Jos Panhuysen bewerkte een Engelsch verhaal dat hij „De herschepping der wereld" noemde, terwijl Antoon Coolen de mooie vertelling „Het petekind van den roover- hoofdman" die hij mede in zijn nieuwe boek „Kerstverhalen" bundelde, hier eveneens een plaats gaf. Joan Kat besluit de vertellers-reeks van dit fraai uitgegeven boek, waarin wij alleen het meer moderne korte verhaal misten, met een romantische schets „Sebast de Zadelmaker". v. O. is onze „Omroeper". Eiken avond weer opnieuw spreekt hij in 80.000 gezinnen, waar hij steeds een trouw gehoor vindt. Zaken-Omroepers 50 et. per regel. Particuliere Omroepers 20 ct. per regel. Betrekkingen (gevraagd en aangeboden) 10 ct. per regel. A T TT' A 0^f^TVT^\TC,'C °P dit blad ziJn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen 17 *7^0 - bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door 17 *7^0 een ongeval met 17 9 A I .8 .r. A ii\l iM\ 1^| |_j ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen wvt verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen vv» doodelijken afloop A te 25 Ik vermoed, dat het zoo ook wel geweest zal zijn, antwoordde hij, nadenkend. Dat wü zeggen voor een vier en twintig uur of zoo, ik bedoel niet. dat miss Pepita luchthartig is, verre van dat! maar zij is een echt zon nekind. Ze zal tranen storten om haar vriend en het meenen ook maar ze zou spoedig weer lachen. Uit wat ik dien avond zag, maakte ik op, dat Rederdale en de signorina verliefd op elkaar waren, ging Jocelyn voort, nog steeds naar verdere inlichtingen visschend. Ik dacht iteusch, dat ze verloofd waren. O neen, was het antwcord. Tenminste ïiiet zooals u bedoelt. Rederdale was zoo'n beetje als de huiskok, die naar believen bin nenkomt of uitgaat. Maar signorina Pepita is wel verloofd en ze staat ot> het punt van trouwen. Zoo? zei Jocelyn verbluft. Ja, met een knappen jongeman, een vroeger beschermeling van haar oom, een dr. Kressler, antwoordde Hadley. Hebt u hem daa: toen niet gezien? Hij is professor of assistent of zoo iets aan het college van natuurweten schappen, hier in Londen. Ik heb signor Vespucci slechts dien eenen keer bezocht, zei Jocelyn die verwonderd stond over deze laatste toelichting. Ik had nauwe lijks kunnen gelooven, dat de signorina zich tot een wetenschappelijk man zou aangetrok ken gevoeld hebben. O, Kressler is heelemaal igeen droog stoppel, merkte Hadley op. Bij al zijn geleerd heid is hij een opgewekte jongeman. Als u daar weer eens heengaat, zult u hem stellig ont moeten. Dan zal ik u daar ook wel zien, besloot hij, zijn sigaret wegwerpend en opstaand. Ik loop er aan, als ik wil. Vespucci is een prettige gastheer. En nu ga ik. mr. Chenery. ik heb een afspraak in Buckingham Palace Road. Zijn parapluie zwaaiend stapte hij met Ameri- kaansche nonchalance op, Jocelyn onder den indruk van wat hij nu weer voor nieuws ge hoord had, achterlatend. Jocelyn was verbaasd over Pepita's engagement, hoewel, een reden voor die verbazing bestond er eigenlijk niet, tenzij dan haar bijzonder hartelijke manier van optreden tegenover Rederdale. Wat echter gedurende dit toevallige onderhoud den meesten indruk op hem gemaakt had. was de houding van Hadley zelf. Wat Marillier ook denken mocht over hetgeen op Villa Firenza voorviel, 't was niet te ge'ooven, dat Had'ey daarmee iets had uit te staan. Indien het ge heimzinnige drietal werkelijk bestond dan kon Jocelyn zich niet voorst-ren, dat de Ame rikaan er een van was. En hij was half van plan daarheen te gaan en vervolgens naar Marillier, om hem te zeggen, dat hij een ver keerd spoor volgde. Hij dacht er intusschen juist aan, dat hij Jannaway eenige orders wenschte te geven; hij verliet daarom het park en nam een taxi naar Down Street. Jannaway overhandigde hem een briefje, dat even te voren door een bode gebracht was; hij had het dadelijk naar de woning van den Eerste Minster willlen doorsturen. Jocelyn herkende het handschrift van Vespucci en scheurde het open. 't Bevatte een beleefde uitnoodiging dien avond naar villa Firenza te komen om een belangrijke proef bij te wonen, welke in het laboratorium zou wor den verricht door dr. Hermann Kressler, „den aanstaande van mijn nicht", zooals het briefje luidde. Jocelyn voelde sterken lust om het geheim zinnige huls weer eens te bezoeken. Hij belde Lesbia op, deze ried hem aan de uitnoodiging van Signor Vespucci te aanvaarden, maar vroeg hem dien avond toch naar Downing Street terug te komen. Wat haar vader betrof die was nog steeds niet tot spreken in staat. ZESDE HOOFDSTUK Jocelyn trad den tuin van Villa Firenza binnen met gevoelens welke hij slechts moe'lijk kon ontleden. .De boomen. de bloemen, het effen park oefenden op hem nog dezelfde aantrekkingskracht uit, de rozen van de Per gola verspreidden haar heerlijken scherpen geur. Maar het scheen hem of Rederda'e's geest aan zijn zijde ging en hij kon een gevoel van melancholie niet van zich afschudden, ver mengd met een zekere vrees waarvan hij zich geen rekenschap geven kon. Pepita, betooverend als altijd, ontving hem in den salon, waar hij haar alleen aantrof. Mijn oom is over zaken aan het praten met dr. Kressler, zei ze, terwijl ze hem een hand gaf. Ze zullen niet lang wegblijven. U hebt dr. Kressler nog niet ontmoet. Hij is ver schrikkelijk knap, mr. Chenery. Vanavond zal hij ons een zeer wonderbare proef toonen, waarvan ik beslist niets zal begrijpen. Evenwel daar dr. Kressler mijn verloofde is, zal ik pro' beeren niet te gapen. Per slot van rekening is Herman met zijn proeven en demonstraties altijd interessantwat mijn goede oom niet is. Wat ik me soms vreeselijk verveel in het labo ratorium, mr. Chenery! U moet weten, dat mijn arme oom op een toeschouwer gesteld is. Jocelyn zag Pepita in een nieuw licht. Ze scheen hem het type van luchthartigheid. Ik vernam eerst vanmiddag dat u ver loofd bent, signorina, zei hij. Sta mij toe u mijn oprechte wenschen voor uw toekomstig geluk aan te bieden. Pepita maakte een buiging. U zegt dat zoo aardig mr. Chenery dat ik voel dat u het meent, antwoordde ze. Ik dank u. Ja, Herman en ik zijn nu zoowat een vol jaar, wat u zoudt noemen geëngageerd. Ik had eer gedacht dat ik een schuimers-kapitein zou trouwen of een struikroover met zwarte oogen, én vervaarden knevel dan een geel- harigen leeraar in de physica. Intusschen het zal best gaan. Ik heb een prettig humeur, mr, Chenery, uitgezonderd dan op sommige oogen- blikken. U hebt dat humeur op wonderbare wijze weten te bewaren, signorina, b'j die gelegen heid waarop ik u het eerst ontmoette, ant woordde Jocelyn. Niet waar?en dat dan onder zulke omstandigheden! riep Pepita uit. Mijn arme Pirandello. En hoe staat het met uw hand, mr. Chenery? Is ze heelemaal genezen? O, heelemaal signorina! stelde Jocelyn haar met een blik op zijn gewonden pols ge rust. Dus u zult niet plotseling dol worden en iemand gaan bijten? lachte ze. Dat zou vrij onprettig zijn. Jocelyn wendde zich van het opgeruimd babbelend meisje af, om zijn gastheer te be groeten, die op dat oogenblik uit een tusschen- salon te voorschijn kwam. Signor Vespucci's stoel werd voortgerold door een jongeman dien Jocelyn oogenblikkelijk voor Pepita's toekom stige echtgenoot hield en hij keek hem met belangstelling aan. Dr. Herman Kressler had niets over zich van het type van den geleerde, hij droeg geen bril, zijn linnen was smetteloos en volgens de laatste mode en hij zag er opge wekt uit, Jocelyn zou hem eer voor eer. mili tair dan voor een chemicus gehouden hebben Hij had een militaire houding en droeg een militaire snor, zijn staalb'auwe oogen schenen liever over slagvelden dan over smeltkroezen te schouwen. Het leek verder, dat hij een pret tig, opgeruimd humeur bezat en Jocelyn be merkte met voldoening, dat de belangwekkende J proef tot welker bijwoning hij was uitgenoodigd niets met vivisectie had uit te staan en niets anders was dan het proefondervindelijke bewijs van eenige wetenschappelijke waarheden, waaraan Kressler en Vespucci eenigen tijd had den gewerkt. Pepita en haar verloofde wandelden samen naar het laboratorium, Jocelyn nam gaarne op zich zijn gastheer daarheen te brengen. Ves pucci dankte hem hartelijk, zijn optreden werd meer en meer vertrouwelijk. Ik vernam tot mijn spijt uit de bladen, dat de Eerste Minister ongesteld is, zei hij, toen ze den tuin doorgingen. Ik hoop dat zijn ziekte niet van emstigen aard is, mr. Chenery. De bladen, voegde hij er lachend aan toe, vertellen niet altijd de volledige waarheid vooral niet wanneer het hooggeplaatste per sonen betreft. Een wonderlijk man hernam Vespucci. Ik heb zijn loopbaan vele jaren met belangstelling gevolgd, 't Is te hopen, dat hij bij zijn ingespannen leven zijn krachten niet overschat heeft. Zoovelen onzer werkelijk groote mannen hebben in den tegenwoordigen tijd on dervonden dat de periode tusschen de vijftig en de vijf en vijftig moeilijk te overbruggen is. O, ik twijfel er niet aan of de Premier zal in een paar dagen weer in orde zijn, ant woordde Jocelyn, een optimisme voorwendend dat hij allerminst gevoelde. Die late avonden in het Lagerhuis ziin verantwoordelijk voor veel van dergeliike gevallen, men kan maar niet zoo aan het werk blijven zonder dat men er een terugslag van krijgt. (Wordt vervolgd.)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1936 | | pagina 9