Strijd tegen „ontaarde" kunst
Met twee kameraadjes op avomterenreis
itméaal van dm dag
KWIEK EN VIEF
WEST-DUITSCHE PERS
DOET EEN ONTDEKKING
i
m
VOOR LONDEN
S
DEIOSPRIJS
DONDERDAG 2 JANUARI 1936
at
Felle agitatie tegen nog steeds te
vinden werk van Marxistische
of joodsche kunstenaars
Een tentoonstelling te
Dortmund
Het costuum onzer
voorouders
Een unieke tentoonstelling
reïloorn thuis
dóo°S "Bernard St. Antonius en de
Lobbes f
„Als het wintert....."
Een rijk versierd Kerstboek
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
bij verlies van een hand,
een voet of een oog
DOOR FLETCHER
Nauwelijks hadden de Nationaal socialisten
de macht in Duitschland in handen, of zij
namen maatregelen tegen een aantal schrijvers
van Marxistischen huize. Hun boeken werden in
het openbaar verbrand en verboden, de auteurs
in een concentratiekamp geplaatst, voorzoover
zij althans hun overtuiging niet prijs gaven,
of de wijk namen naar het buitenland. Deze
maatregelen trokken destijds zeer sterk de aan
dacht en daarom verwondert het eigenlijk, dat
van een soortgelijke, zich in de laatste weken
vooral in West Duitschland openbarende en snel
winnende beweging tegen de beeldende kunst
tot op heden zoo weinig notitie is genomen, al
dus schrijft men van particuliere zijde aan de
N R. Crt.
West-Duitschland heeft in het Duitsche kunst
leven steeds een eigen plaats ingenomen. Dus-
seldorf is reeds van oudsher een schilders- en
beeldhouwerscentfum van beteekenis, Essen is
speciaal na den wereldoorlog met Dortinund
naar voren gekomen. Nu stond dit gebied, mede
ten gevolge van zijn overwegende arbeidersbe
volking sterk onder Marxistischen invloed en dit
is voor den insider nog steeds merkbaar, o.m.
door de nationaal socialistische propaganda, die
hier vaak met grooter felheid wordt gevoerd,
dan elders.
Wat gebeurt er nu in dit artistieke centrum?
De stad Dortmund heeft eenige weken gele
den in samenwerking met de N.S.D.A.P. een
tentoonstelling georganiseerd van schilder- en
beeldhouwwerken, welke den naam droeg „Ent-
artete Kunst". Deze tentoonstelling trok in ge
heel West-Duitschland zeer sterk de aandacht
en moest dan ook belangrijk verlengd worden
Ook na de verlenging hield de toeloop aan, dui
zenden menschen bezochten de expositie, niet
alleen uit Dortmund, doch uit geheel het Wes
ten. Tegen de gewoonte in werd voor de ten
toonstelling geen reclame gemaakt in Nederland
en slechts door een toeval kreeg ik van het
houden ervan kennis. Gelukkig tijdig genoeg om
er nog een bezoek aan te brengen.
Reeds bij het betreden van het Haus der
Kunst, waar de tentoonstelling gehouden werd,
bleek, dat niet de geëxposeerde kunst, maar de
politiek en de propaganda haar voornaamste
bestanddeel waren. In plaats van eën catalogus
kreeg men nam «lijk een drukwerkje in handen,
dat den volgenden tekst bevatte:
„De ware Duitsche kunst schept in alle tijden
het reine, het innige en schoone. Reeds voor den
oorlog openbaarde zich in het cultureele leven
de koude Joodsch-intellectualistische geest, die
daarna tijdens en na den wereldoorlog de Duit
sche ziel en daarmede ook de Duitsche kunst
mcedwillig trachtte te vernielen, doordat zij de
hoogste waarden van den Duitschen mensch
eer en vrijheid door het slijk sleurde, solda
ten, die hun vaderland beschermen, als moor
denaars voorstelde, de Duitsche moeder als een
deerne ontheiligde.
Het leelijke en vuile, het zieke en gedege
nereerde, het duistere en troostelooze, ruw
sexueel sadisme, trieste afdwalingen en ontaar
dingen vormden den inhoud van deze maak
werken en vuilheden dezer misdadige en krank
zinnige menschen. Deze tentoonstelling wil er
onze volksgenooten op wijzen, hoe noodzakelijk
de strijd van het nationaal socialisme is tegen
een denken, dat onzen aard vreemd is. En zij
moet ieder doen ontvlammen tot een fanatiek
strijden voor de cultureele vernieuwing in het
Duitschland van Adolf Hitler."
De nieuwsgierigheid wordt door dit alles al
even sterk geprikkeld, als door de bordjes, die
aan de deuren zijn opgehangen en de mede-
deeling bevatten, dat minderjarigen geen toe
gang hebben en des te grooter is dan ook de
verrassing, als men op de tentoonstelling welis
waar werk aantreft, waarmede een normaal
denkend mensch geen weg weet en dat dan ook
stamt uit de eerste jaren der naoorlogsverbijste-
iing, doch daarnaast een aantal doeken, dat op
iedere tentoonstelling van moderne kunst buiten
Duitschland bewondering zou wekken. Tot de
uitwassen is bijv. het werk te rekenen van Karl
Schwitters, die „schilderijen" vervaardigde met
behulp van stukken kippengaas, lucifersdoosjes,
spoorkaartjes en blikken deksels, maar daarte
genover staat werk, dat ontroert en een diepen
indruk achterlaat. Dit was het geval met schil
derstukken van Felix Müller, Oskar Luther,
Otto Dix, Christoph Voll, Max Pechstein, Paul
Klee, Hans Grundig, Eric Johansson, Heckrott,
George Gross, Ludwig Feininger en Schmitt—
Rottloff, schilders ten deele, die nog steeds in
Duitschland werkzaam zijn.
Van prof. Otto had men twee groote werken
naast elkaar gehangen. Het eene heette „De
Oorlog", het andere „Oorlogsverminkten." Bei
de werkstukken met een uitgesproken pacifis
tische strekking, werkstukken, die in vroegere
jaren zeer sterk de aandacht hebben getrokken.
Van Oskar Luther was er een Madonna, samen
gesteld uit decoratieve, uiterst fijn geschakeerde
vlakken, waarin men weliswaar vergeefs naar
een gelaat, of een gestalte zocht, maar die als
totaliteit een aangrijpend-vromen indruk wek
ten. Van Hans Grundig was er o.m. een schil
derij getiteld „Kranker Knabe", een ziekelijken
jongen voorstellend met als achtergrond de
grauwheid van de groote stad, een doek, waar
aan men telkens en telkens terugdenkt. Van den
schilder Heckrott een doek „Die Rinder", twee
kalfjes, geschilderd in den trant waarin onze
Mankes het zou hebben gedaan, een teer, met
liefde geschilderd werk. Van Eric Johansson
een doek waarop arbeiders met verbeten gezich
ten een dreigende fabriek binnengaan. Er waren
felle caricaturen. verbitterde aanklachten teger.
sociale misstanden, er waren naakten, die in
hun rauwheid afstootelijk waren en er was deco
ratief werk, waarvan de kleurschakeering won
derlijk-mooi was. Zoo was ook onder het beeld
houwwerk rijp en groen, werk, dat men met een
glimlach voorbijliep en werk, zooals het beeldje
„Moeder" van Eugen Hoffmann, een totaal ver
kommerde arbeidersvrouw met een kind op haar
schoot, dat diepen indruk maakte.
Een ding deed weldadig aan. Ook de toe
schouwers vroegen zich af, waarom veel van het
tentoongestelde tot de „ontaarde kunst" be
hoorde.
Dit „waarom" werd duidelijk, toen er een
„Führung" gehouden werd. Een bekend kunst
criticus uit Dortmund hield daarbij een causerie,
die met kunst letterlijk niets, met verheerlij
king van het nationaal socialisme echter alles te
maken had. De twee groote werken van prof.
Otto Dix hadden zijn bijzondere belangstelling,
omdat.... men in Keulen doende is een ten
toonstelling van het werk van dezen schilder te
organiseeren! Het doek „oorlog", een schrij
nende uitbeelding van ontzettend verminkten,
werd veroordeeld, omdat het „afbreuk deed aan
het heldendom der soldaten", het doek Oor
logsverminkten. een pacifistische noodkreet, werd
opgevat als „een opzettelijke beleediging van de
invaliden"Verder bevatte de causerie een
scherpen aanval op alles wat naar expressionis
me zweemt, van begrip voor de uitingen van
den menschelijken geest in de naoorlogscrisis
was geen spoor te bekennen. Wel van verheerlij
king der thans geldende politieke opvattingen.
Merkwaardig was overigens, dat op de mees
te doeken de herkomst en de prijs, die er inder
tijd voor betaald was, vermeld stonden Tal van
doeken, etsen en teekeningen bleken afkomstig
uit de groote musea van Dresden, Leipzig, Essen
en Dortmund.
Niemand, die met een koel hoofd deze ten
toonstelling bezocht heeft, zal een glimlach
hebben kunnen onderdrukken, toen hij na de
vijf zalen met ontaarde kunst doorloopen te
hebben, zich geleid zag naar een tweede exposi
tie van niet-ontaarde kunst, welke bestond uit
kleur- en oliedrukken, reproducties van werk
uit de romantische school, dat vriendelijk en
goedmoedig aandeed, maardat dan ook niets
had uit te staan met de geweldige tijdsproble
men. die in de laatste kwarteeuw zijn gerezen.
Er zou geen reden zijn, bij deze tentoonstel
ling zoo lang stil te staan, indien zij niet reeds
thans gevolgen had gehad.
Eensklaps is namelijk de West-Duitsche pers
tot de ontdekking gekomen, dat in tal van gale
rijen en musea nog steeds werk van Marxisti
sche, of Joodsche kunstenaars te vinden is,
werk, dat niet in overeenstemming is met de
nationaal socialistische levensopvatting en we
reldbeschouwing. Het spreekt wel vanzelf, dat
hiertegen fel geageerd wordt. Er zijn tentoon
stellingen, waarop werk te vinden is van profes
sor Liebermann, werk van de op de Dortmunder
tentoonstelling vertegenwoordigde schilders en
beeldhouwers engalerijen, waarin zich werk
bevindt van buitenlanders van grooten naam,
die eveneens veroordeeld worden. Van die bui
tenlanders noemen wij den Franschman Signac.
den Belg Ensor, den Belg Vlaminck, den Ita
liaan de Flori en den Hollander Vincent van
Gogh, die ook een harde noot te kraken krijgt,
ondanks het feit, dat hij sedert lang niet meer
tot de levenden behoort en ondanks het feit. dat
h;i een reputatie geniet als weinig anderen. De
West-Duitsche bladen eischen een verbod van
deze soort tentoonstellingen, een streng optre
den tegen de niet-arische kunsthandelaars, die
hier en daar nog werkzaam zijn en een nauw
keurig onderzoek naar den aard van de levens
beschouwing, waarvan de tentoongestelde kunst
een uitdrukking is. Het lijdt geen twijfel, of aan
deze eischen zal tegemoet worden gekomen, want
in de bladen wordt medegedeeld dat de feiten
Engelsche bommenwer
pers boven de moskeeën
van Cairo. De stad
wordt beter in bedivang
gehouden door deze be
dreiging uit de lucht dan
door militaire actie op den
grond, daar zij zoowel een
Britsch als een Egyptisch
garnizoen heeft
Van half Januari tot dë tweede week van
Februari zal in de Ridderzaal te Den Haag
een expositie „Het Costuum onzer Voor
ouders" gehouden worden.
Deze tentoonstelling waartoe het intiatief
genomen werd door de vereeniging „Tege
moetkoming in bijzondere omstandigheden"
te Den Haag, wekt reeds bij de voorberei
ding, zooals wij op een dezer dagen gehouden
persconferentie konden constateeren, den indruk
een unieke verzameling costumes, uit het tijd
vak tusschen 1750 en 1915, te zullen bevatten.
Het ligt in de bedoeling van het comité dat
reeds wekenlang den toevoer uit alle deelen van
het land aan 't verwerken is, om de costumes
te rangschikken in 17 tafereelen, in welke de
eigenaardigheden van elke periode tot uit
drukking gebracht worden. Speciaal zal de his
torische ontwikkeling van de verschillende mo
des in deze 165 jaren belicht worden in een
aantal „shows", waarbij verschillende Haagsche
dames de costumes zullen dragen. In een afzon
derlijke afdeeling zullen de bruids-costumes,
waaronder zeer kostbare, tentoongesteld zijn.
De geheele collectie bestaat uit ruim 200 cos
tumes, voornamelijk door particulieren afge
staan en voor het resteerende gedeelte, voor
zoover aanvulling noodig was, door enkele
musea.
waarop zij de aandacht vestigen, slechts het be
gin zijn van een felle campagne.
Deze aankondiging zou niet gelanceerd zijn,
indien de bladen niet de zekerheid hadden, dat
hun aanvallen van overheidswege worden goed
gekeurd.
Snel grijpt de beweging tegen de niet-natio-
naal socialistische beeldende kunst om zich
heen, al bespeurt de buitenstaander daar nog
niet al te veel van. De actie is begonnen en zal
niet worden gestaakt, voor het beoogde doel
bereikt is.
Ook uit Friesland en de Zaanstreek zijn afzon
derlijke inzendingen verkregen, terwijl voorts
enkele tableaux rond postkoets, trekschuit en
Zaansche tentjacht zullen worden opgesteld.
Echter zal niet worden overgegaan tot demon
stratie der bijzonderheden van elke provinciale
kleederdracht, teneinde het algemeen overzicht
niet te schaden. Door H. M. de Koningin is
toestemming verleend, om op deze expositie en
kele costumes uit haar eigen verzameling ten
toon te stellen. Zoo zal men er het gewaad kun
nen zien dat H. M. tijdens de inhuldigings
plechtigheid in 1898 droeg en het Friesche cos
tuum, haar geschonken bij haar eerste bezoek
aan deze provincie in 1892.
In de Ridderzaal, welke zich door haar his
torisch karakter uitermate leent als milieu vooi
een dergelijke tentoonstelling, zal in de ver
schillende afdeelingen, door meubileering uit
hetzelfde tijdvak, gestreefd worden naar een
stijlvollen achtergrond. Antieke kostbaarheden
kan men er in vitrines bezichtigen, deze zul
len in imitatie op de costumes aangebracht wor
den, zoodat men zich toch een voorstelling zal
kunnen vormen van de toenmalige, niet zel
den weelderige sier der kleederdracht.
Het behoeft wel geen betoog, dat een derge
lijke expositie, die nog nooit eerder werd gehou
den een unicum zal zijn, als toonbeeld van het
cultuurleven onzer voorouders zooals zich dit
in hun costuumkunst openbaarde.
Uitstappen: het einde van den
rit Het portier gaat open
voorzichtig Ianders is het
uit met de vreugde. Want het
roekeloos openen van het por
tier kan f 150,— boete kosten I
Daar kwam de concierge weer naar buiten
en vroeg aan den stuurman of. hij maar
volgen wilde en daarop bracht hij hem naar
de klasse waar mijnheer Van Leeuwen juist
les stond te geven.
Verwonderd keek deze heer, die er ernstig
uitzag, naar den stuurman en op vriendelijken
toon vroeg hij wat of hij wilde.
De stuurman vroeg daarop of hij mijnheer
Van Leeuwen even apart kon spreken en
toen deze toestemmend knikte, en hem uit-
noodigde naar zijn spreekkamer, begon de
stuurman hem alles uiterst voorzichtig uit
te leggen.
En wéér zag het er naar uit, of het een
kwakkelwintertje zou worden. De wind
had al in het Zuiden gezeten, in het Wes
ten en in het Noorden, maar naar het Oosten
wou hU niet schieten.
Tot warempel, op een goeden morgen, toen
de menschen het puntje van hun neus buiten
de dekens staken, roken ze opeens de vries
lucht, die hun slaapkamer was binnengedron
gen.
Zou het dan tóch nog een ouderwetsch win
tertje worden? Zoo eentje van negentig-één-
en-negentig of van negenentwintig-dertig?
Twee dagen later lag het ijs in de stadsgrach
ten en er stonden vlaggetjes op de trams met
„IJsclub geopend". Was me dat eventjes wat?
Nog dienzelfden morgen kwam Mies reeds
om tien uur bij haar boezemvriendin naar bin
nenstormen en viel meteen, zóó toen ze bin
nenkwam, diep-zuchtend op een sofa neer. Zij
deed gejaagd en zenuwachtig en in haar oogen
flikkerde iets dat aan radeloosheid deed den
ken.
Mies! Wat is er met je aan de hand?
vroeg haar vriendin verwonderd. Meid, het
vriest, en de IJsclub is open!
Dat is het hem juist, riep Mies vertwijfeld
uit. En toen kwam de aap uit de mouw.
Moet je hooren, Bep! Ik weet me geen
raad. Van den zomer, toen het nog maar zoo
zoo tusschen Bernard en mij was, heb ik me
eens laten ontvallen dat ik uitstekend kon
schaatsenrijden. Nou, daar weet je alles van,
Bep! IJs en ik, dat zijn er twee. Maar och, dat
was toen zoo'n soort bravour-leugentje van
me. Het kwam toevallig ter sprake en Bernard
zei toen dat hij die IJsclub zoo gezellig vond,
dat je als jongelui onder elkaar er zoo onge
dwongen met elkander kon omgaan, en zoo
meer. En ik, met m'n ellendige opschepperij,
heb hem voorgelogen dat ik er dol op was, dol
op schaatsenrijden, en dat ik een heele mata
dor was. „Buitenwaarts, beentje-over, allemaal
een peulschilletje!" schepte ik op. En nou, en
nou.
Ja, Mies. En nou?
En nou belt-ie me waarempel zoo juist op,
dat hij zich morgenavond vrijgemaakt heeft en
of we elkaar op de club zullen treffen. Hij zei
dat hij nog tot half acht dienst heeft, en, om
tijd te sparen, zou hij me niet eerst komen
afhalen, maar rechtstreeks van kantoor naar
de club gaan. En daar zouden we elkaar dan
treffen. En dan, Bep, dan komt het uit! Dan
komt het uit, Bep! ik kan er niet eens op
staan! Wat meet dat nu toch, Bep? Bep dan
toch!
Ja, meid, dan kan ik je eigenlijk ook niet
veel helpen.
Bep bleef een oogenblik voor zich uit zitten
staren en zei toen nadenkend:
Dat is te zeggen, Miesoveral is raad op.
Mies vestigde hoopvol de oogen op haar
vriendin.
Wat dan, Bep? Wat zou ik dan doen?
Wel, kind, je belt hem eenvoudig morgen
avond om zeven uur op z'n kantoor op en je
zegt hem dat je niet lekker bent. Zware kou
griep
Nooit, dat nooit! En Bernard met andere
meisjes gaan rijden? Nooit!
Dan is het eenige redmiddel, Mies, dat
je het onmiddellijk gaat leeren.
In één, in anderhalven dag? Dat kan
immers niet, Bep!
Alles kan, als je maar wilt!
Een half uur later begaven de vriendinnen
zich gezamenlijk naar den naastbijgelegen
schaatsenwinkel en kochten er ieder een paar
schaatsen, de beste die er te krijgen waren.
Gemakkelijke, meneer! zei Mies. Erg ge
makkelijke schaatsen moeten het zijn. Niet
van die hooge, maar smalle ijzers. Vooral laag
bij den grond, laag bij het ijs, en flinke breede
stukken hout op zij, waar je een degelijken
steun aan hebt onder je voeten en breede rie
men. En laag, meneer, vooral laag bij het ijs!
Deze oud-IJlster, dame, zei de winkelier,
kan ik in dit geval recommandeeren. Ze rijden
buitengewoon prettig.
Van den schaatsenwinkel lieten zij zich met
een taxi naar een vér buiten de stad gelegen
weiland brengen, en daar begonnen ze op een
eenzaam slootje hun evoluties op de gladde
ijzers. Ze zouden elkaar wel helpen, niet waar?
Met z'n tweeën ging het immers zooveel ge
makkelijker! Je hield mekaar maar stevig vast
en durven moest je! Vooral niet bang zijn!
Uitslaan! Flink. Links, rechts! Links, rechts!
En er stond voor Mies immers zooveel op
het spel.
Maar het werd veel moeilijker dan in het
oude fabeltje van den blinde, die den lamme
helpen zou, want ze leken beiden wel lam en
blind tegelijk, en na herhaalde valpartijen op
en tegen elkaar zaten zij tenslotte hulpeloos,
ziels-ongelukkig aan den rand van de sloot in
een eenzaam, verlaten weiland.
Bep dan toch! Ging het toch maar dooien.
Ik geef honderd gulden voor Antonius-brood,
als het vanavond nog pijpstelen regent.
Maar het ging niet dooien en niet regenen,
en de pijpstelen kwamen niet. Het bleef vrie
zen dat het kraakte.
Den volgenden morgen en den volgenden
middag wéér sloegen de vriendinnen met ware
doodsverachting opnieuw aan den slag en te
gen het vallen van den avond was het dan
toch zóó ver, dat Mies tenminste zonder onder
steuning van Bep op haar schaatsen kon blij
ven staan.
Bep begon nu practische wenken te geven.
Je moet vooral niets laten merken, Mies.
Je doet gewoon, of het de gewoonste zaak van
de wereld is. Je laat je schaatsen eenvoudig
aanbinden, en als het dan zoover is, neemt
Bernard je vanzelf onder den arm, en je zult
eens zien hoe zalig je dan over het ijs heep
zwiert. Zoo'n man staat zooveel steviger op z'n
beenen dan wij, en je zweeft en zwaait met het
grootste gemak aan zijn arm dwars door de
drukste menschendrukte heen.
Mies was nog maar half overtuigd. Integen
deel, een nieuwe vlaag van moedeloosheid
scheen haar te overvallen.
Bep, ik kan dat ellendige gevoel niet van
me afzetten, dat
ik als een hul-
moet laten mee-
sleepen. Het is
een gevoel alsof l
Ik verder heiel
mijn leven lang als een blok aan zijn been zal
blijven
Kom, kom, Mies! Het zal best meevallen,
hoor! Flink zijn, doorbijten.... Wat is dè.t
nou? Huilen?! Wat zullen we nou hebben!
Geen malligheid, meid! Ik ben er vanavond ook
en je zult eens zien hoe gezellig het nog wordt.
Toen Mies dien avond om tien uur haar
vriendin in de tent van de IJsclub even onder
vier oogen sprak, viel zij haar van vreugde bijna
om den hals:
O Bep, je moest eens weten wat Bernard
toch een schat van een man is! Hij bemerkte
direct, dat ik tegen het rijden wel wat öpzag.
'Met geen enkel woord heeft hij ervan gerept,
dat ik van den zomer zoo opgeschept had!
Maar toen hij zag, dat ik er eigenlijk niet veel
lust in had, bleef hij er tactvol om' heenpraten.
We dronken een kop thee en toen nog een
wijn-grogje, en hij liet in zijn praten door
schemeren, dat het hem niet zoozeer om dat
schaatsenrijden maar hoofdzakelijk om mijn
gezelschap te'doen was. En daar heeft me nota-
bene die goeie lobbes nog wel extra z'n flu-
weelen kunstrij-pakje voor aangetrokken!
Je bent een boffer, Mies! zei Bep. Maar
zij dacht aan het Antonius-brood, en voegde er
glimlachend aan toe:
Het resultaat van je belofte is hetzelfde,
als wanneer het pijpstelen geregend had. Denk
aan de armen, Mies!
En dat deed Mies ook.
Maar, toen om twaalf uur de IJsclub-bel het
sluitingssein gaf, viel er een looden last van
Bernard's hart, want die goeie lobbes met z'n
fluweëlen kunstrij-pakje had nog nooit van zijn
leven een schaats onder de voeten gehad.
Het Nederlandsche Boekhuis te Tilburg
heeft weder een Kerstboek in de door
H. Nelissen te Bilthoven saamgestelde
serie het licht doen zien. Het is geen wonder,
dat vrijwel alle vorige exemplaren in deze reeks
uitverkocht zijn en het lijdt wel geen twijfel,
of ook deze uitgave zal er ingaan. Het degelijke
artikel van Jan Engelman over den Maastricht-
schen schilder Henri Jonas is meteen 'n goede
inleiding op de vele en goede reproducties van
Jonas' werk, waarmede het boek versierd is.
Het verklaart tevens iets van 't geheim der
bloeiende Limburgsche beeldende kunst en be
sluit met een bewogen beschrijving van het
smartelijk lot dat Jonas sinds eenige jaren ge
troffen heeft. Annie Salomons droeg een In
dische schets aan het boek bij, waar menigeen
die verwanten in onze koloniën heeft, emotie
aan zal beleven.
Aan de „Woning van het Wonder" gesticht
te Turijn in 1828 door den Heiligen Jozef-Be-
nediktus Cottolengo, wijdde Pieter van der
Meer de Walcheren een met vurige bewonde
ring geschreven artikel. Vervolgens gaat Kees
Meekel met zijn verhaal „Mike, de houten-
poot" een geheel anderen kant uit, n.l. dien van
„The Far West" al ontbreekt ook daarin de
Kerstnacht niet! Jos Panhuysen bewerkte een
Engelsch verhaal dat hij „De herschepping der
wereld" noemde, terwijl Antoon Coolen de
mooie vertelling „Het petekind van den roover-
hoofdman" die hij mede in zijn nieuwe boek
„Kerstverhalen" bundelde, hier eveneens een
plaats gaf. Joan Kat besluit de vertellers-reeks
van dit fraai uitgegeven boek, waarin wij alleen
het meer moderne korte verhaal misten, met
een romantische schets „Sebast de Zadelmaker".
v. O.
is onze „Omroeper". Eiken avond weer opnieuw
spreekt hij in 80.000 gezinnen, waar hij steeds
een trouw gehoor vindt. Zaken-Omroepers 50
et. per regel. Particuliere Omroepers 20 ct. per
regel. Betrekkingen (gevraagd en aangeboden)
10 ct. per regel.
A T TT' A 0^f^TVT^\TC,'C °P dit blad ziJn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen 17 *7^0 - bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door 17 *7^0 een ongeval met 17 9
A I .8 .r. A ii\l iM\ 1^| |_j ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen wvt verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen vv» doodelijken afloop A
te
25
Ik vermoed, dat het zoo ook wel geweest
zal zijn, antwoordde hij, nadenkend. Dat wü
zeggen voor een vier en twintig uur of zoo,
ik bedoel niet. dat miss Pepita luchthartig is,
verre van dat! maar zij is een echt zon
nekind. Ze zal tranen storten om haar vriend
en het meenen ook maar ze zou spoedig
weer lachen.
Uit wat ik dien avond zag, maakte ik
op, dat Rederdale en de signorina verliefd op
elkaar waren, ging Jocelyn voort, nog steeds
naar verdere inlichtingen visschend. Ik dacht
iteusch, dat ze verloofd waren.
O neen, was het antwcord. Tenminste
ïiiet zooals u bedoelt. Rederdale was zoo'n
beetje als de huiskok, die naar believen bin
nenkomt of uitgaat. Maar signorina Pepita
is wel verloofd en ze staat ot> het punt van
trouwen.
Zoo? zei Jocelyn verbluft.
Ja, met een knappen jongeman, een
vroeger beschermeling van haar oom, een dr.
Kressler, antwoordde Hadley. Hebt u hem daa:
toen niet gezien? Hij is professor of assistent
of zoo iets aan het college van natuurweten
schappen, hier in Londen.
Ik heb signor Vespucci slechts dien eenen
keer bezocht, zei Jocelyn die verwonderd stond
over deze laatste toelichting. Ik had nauwe
lijks kunnen gelooven, dat de signorina zich
tot een wetenschappelijk man zou aangetrok
ken gevoeld hebben.
O, Kressler is heelemaal igeen droog
stoppel, merkte Hadley op. Bij al zijn geleerd
heid is hij een opgewekte jongeman. Als u daar
weer eens heengaat, zult u hem stellig ont
moeten. Dan zal ik u daar ook wel zien, besloot
hij, zijn sigaret wegwerpend en opstaand. Ik
loop er aan, als ik wil. Vespucci is een prettige
gastheer. En nu ga ik. mr. Chenery. ik heb een
afspraak in Buckingham Palace Road.
Zijn parapluie zwaaiend stapte hij met Ameri-
kaansche nonchalance op, Jocelyn onder den
indruk van wat hij nu weer voor nieuws ge
hoord had, achterlatend. Jocelyn was verbaasd
over Pepita's engagement, hoewel, een reden
voor die verbazing bestond er eigenlijk niet,
tenzij dan haar bijzonder hartelijke manier van
optreden tegenover Rederdale. Wat echter
gedurende dit toevallige onderhoud den
meesten indruk op hem gemaakt had. was de
houding van Hadley zelf. Wat Marillier ook
denken mocht over hetgeen op Villa Firenza
voorviel, 't was niet te ge'ooven, dat Had'ey
daarmee iets had uit te staan. Indien het ge
heimzinnige drietal werkelijk bestond dan
kon Jocelyn zich niet voorst-ren, dat de Ame
rikaan er een van was. En hij was half van
plan daarheen te gaan en vervolgens naar
Marillier, om hem te zeggen, dat hij een ver
keerd spoor volgde.
Hij dacht er intusschen juist aan, dat hij
Jannaway eenige orders wenschte te geven;
hij verliet daarom het park en nam een taxi
naar Down Street. Jannaway overhandigde
hem een briefje, dat even te voren door een
bode gebracht was; hij had het dadelijk naar
de woning van den Eerste Minster willlen
doorsturen. Jocelyn herkende het handschrift
van Vespucci en scheurde het open. 't Bevatte
een beleefde uitnoodiging dien avond naar villa
Firenza te komen om een belangrijke proef bij
te wonen, welke in het laboratorium zou wor
den verricht door dr. Hermann Kressler, „den
aanstaande van mijn nicht", zooals het briefje
luidde.
Jocelyn voelde sterken lust om het geheim
zinnige huls weer eens te bezoeken. Hij belde
Lesbia op, deze ried hem aan de uitnoodiging
van Signor Vespucci te aanvaarden, maar vroeg
hem dien avond toch naar Downing Street
terug te komen. Wat haar vader betrof die was
nog steeds niet tot spreken in staat.
ZESDE HOOFDSTUK
Jocelyn trad den tuin van Villa Firenza
binnen met gevoelens welke hij slechts moe'lijk
kon ontleden. .De boomen. de bloemen, het
effen park oefenden op hem nog dezelfde
aantrekkingskracht uit, de rozen van de Per
gola verspreidden haar heerlijken scherpen geur.
Maar het scheen hem of Rederda'e's geest aan
zijn zijde ging en hij kon een gevoel van
melancholie niet van zich afschudden, ver
mengd met een zekere vrees waarvan hij zich
geen rekenschap geven kon.
Pepita, betooverend als altijd, ontving hem
in den salon, waar hij haar alleen aantrof.
Mijn oom is over zaken aan het praten
met dr. Kressler, zei ze, terwijl ze hem een
hand gaf. Ze zullen niet lang wegblijven. U
hebt dr. Kressler nog niet ontmoet. Hij is ver
schrikkelijk knap, mr. Chenery. Vanavond zal
hij ons een zeer wonderbare proef toonen,
waarvan ik beslist niets zal begrijpen. Evenwel
daar dr. Kressler mijn verloofde is, zal ik pro'
beeren niet te gapen. Per slot van rekening is
Herman met zijn proeven en demonstraties altijd
interessantwat mijn goede oom niet is.
Wat ik me soms vreeselijk verveel in het labo
ratorium, mr. Chenery! U moet weten, dat mijn
arme oom op een toeschouwer gesteld is.
Jocelyn zag Pepita in een nieuw licht. Ze
scheen hem het type van luchthartigheid.
Ik vernam eerst vanmiddag dat u ver
loofd bent, signorina, zei hij. Sta mij toe u mijn
oprechte wenschen voor uw toekomstig geluk
aan te bieden.
Pepita maakte een buiging.
U zegt dat zoo aardig mr. Chenery dat
ik voel dat u het meent, antwoordde ze. Ik
dank u. Ja, Herman en ik zijn nu zoowat een
vol jaar, wat u zoudt noemen geëngageerd. Ik
had eer gedacht dat ik een schuimers-kapitein
zou trouwen of een struikroover met zwarte
oogen, én vervaarden knevel dan een geel-
harigen leeraar in de physica. Intusschen het
zal best gaan. Ik heb een prettig humeur, mr,
Chenery, uitgezonderd dan op sommige oogen-
blikken.
U hebt dat humeur op wonderbare wijze
weten te bewaren, signorina, b'j die gelegen
heid waarop ik u het eerst ontmoette, ant
woordde Jocelyn.
Niet waar?en dat dan onder zulke
omstandigheden! riep Pepita uit. Mijn arme
Pirandello. En hoe staat het met uw hand,
mr. Chenery? Is ze heelemaal genezen?
O, heelemaal signorina! stelde Jocelyn
haar met een blik op zijn gewonden pols ge
rust.
Dus u zult niet plotseling dol worden
en iemand gaan bijten? lachte ze. Dat zou vrij
onprettig zijn.
Jocelyn wendde zich van het opgeruimd
babbelend meisje af, om zijn gastheer te be
groeten, die op dat oogenblik uit een tusschen-
salon te voorschijn kwam. Signor Vespucci's
stoel werd voortgerold door een jongeman dien
Jocelyn oogenblikkelijk voor Pepita's toekom
stige echtgenoot hield en hij keek hem met
belangstelling aan. Dr. Herman Kressler had
niets over zich van het type van den geleerde,
hij droeg geen bril, zijn linnen was smetteloos
en volgens de laatste mode en hij zag er opge
wekt uit, Jocelyn zou hem eer voor eer. mili
tair dan voor een chemicus gehouden hebben
Hij had een militaire houding en droeg een
militaire snor, zijn staalb'auwe oogen schenen
liever over slagvelden dan over smeltkroezen
te schouwen. Het leek verder, dat hij een pret
tig, opgeruimd humeur bezat en Jocelyn be
merkte met voldoening, dat de belangwekkende J
proef tot welker bijwoning hij was uitgenoodigd
niets met vivisectie had uit te staan en niets
anders was dan het proefondervindelijke bewijs
van eenige wetenschappelijke waarheden,
waaraan Kressler en Vespucci eenigen tijd had
den gewerkt.
Pepita en haar verloofde wandelden samen
naar het laboratorium, Jocelyn nam gaarne op
zich zijn gastheer daarheen te brengen. Ves
pucci dankte hem hartelijk, zijn optreden werd
meer en meer vertrouwelijk.
Ik vernam tot mijn spijt uit de bladen,
dat de Eerste Minister ongesteld is, zei hij,
toen ze den tuin doorgingen. Ik hoop dat zijn
ziekte niet van emstigen aard is, mr. Chenery.
De bladen, voegde hij er lachend aan toe,
vertellen niet altijd de volledige waarheid
vooral niet wanneer het hooggeplaatste per
sonen betreft. Een wonderlijk man hernam
Vespucci. Ik heb zijn loopbaan vele jaren met
belangstelling gevolgd, 't Is te hopen, dat hij
bij zijn ingespannen leven zijn krachten niet
overschat heeft. Zoovelen onzer werkelijk groote
mannen hebben in den tegenwoordigen tijd on
dervonden dat de periode tusschen de vijftig
en de vijf en vijftig moeilijk te overbruggen is.
O, ik twijfel er niet aan of de Premier
zal in een paar dagen weer in orde zijn, ant
woordde Jocelyn, een optimisme voorwendend
dat hij allerminst gevoelde. Die late avonden
in het Lagerhuis ziin verantwoordelijk voor
veel van dergeliike gevallen, men kan maar
niet zoo aan het werk blijven zonder dat men
er een terugslag van krijgt.
(Wordt vervolgd.)