l
Instelling van een W eerfonds
A' M*it41
Het nieuwe gevaar
'MM
telt èn mi
HET OORDEEL VAN DE
TWEEDE KAMER
Medische Kroniek
nu
ZONDAG 5 JANUARI 1936
LEEKEPREEKEN
GESLAAGDE KERST-
UITZENDING
Voor Noorsche walvischvaarders
FILMPROPAGANDA VOOR
VEILIG VERKEER
Bijzondere voorzieningen ter ver-
sterking van de weermacht
noodzakelijk geacht
Ook bezwaren te berde
gebracht
Zonder practische beteekenis?
Uitzonderingen kosten meer
dan hoofdzaak
Handelsvorderingen op Duitsche
debiteuren
Hoog bezoek bij het N.C.C. te
Den Haag
De financiën van Kerkrade
Postvluchten
Zwakke gestellen
99
99
Een lezer maakt er aanmerking op, dat
wij in onze laatste beschouwing over
„practisch christendom" de taak van de
overheid omschreven als het alleen en uitslui
tend bevorderen van de tijdelijke belangen der
onderdanen. Hoe klopt dit, zoo vraagt hij, met
den eisch aan den Staat om openlijk God te
erkennen, om de openbare zedelijkheid te hand
haven en zoo meer?
De opmerking komt van pas. Er mag hier
omtrent geen misverstand bestaan en juist in
onzen tijd, nu de verhouding van kerkelijke en
wereldlijke overheid zoo in het brandpunt der
belangstelling gelegen is, kan er niet genoeg
gedaan worden om begripsverwarring op dit
punt weg te werken.
De controverse Kerk en Staat en het gewe
tensconflict van den christen, wien hij bij
tegenstrijdige meeningen van beide grootmach
ten over eenzelfde punt, moet' volgen, zijn ai
heel oud. Zij kwamen al in het begin der Kerk
voor en niemand minder dan het genie
St. Augustinus heeft er in zijn „De civitate
Dei" zijn licht over uitgegoten. De mensch is
echter hardleersch; de meesten doen alsof er
geen geschiedenis van duizenden jaren aan de
onze is voorafgegaan; of de problemen van
onzen tijd gloednieuw zijn. Toch kan men het
antwoord op alle moeilijkheden in de eerlijke
bestudeering van het verleden vinden.
De kern van het vraagstuk is hierin ge
legen, dat hetzelfde individu onder het
gezag van twee geheel van elkaar
onafhankelijke machten staat. De mensch
staat als staatsburger onder het gezag van de
burgerlijke overheid; als hemelburger moet hij
de leiding van Christus' Stedehouder op aarde,
als hoofd der alleen zaligmakende Kerk, volgen.
Wanneer nu Kerk en Staat denzelfden gods
dienst belijden en het hoofd van den Staat
trouw zoon der Kerk is, dan zijn conflicten
over machtsbevoegdheid gemakkelijk te vermij
den en zal er daarentegen een harmonieuze
samenwerking tusschen beide kunnen be
staan, welke aan de gemeenschap slechts ten
goede kan komen. Deze ideale toestand kwam
in de middeleeuwen wel voor, al deden men-
schelijke zwakheden en eigenaardigheden bü
de gezagdragers, zoowel van den Staat als van
de Kerk, ook toen dikwijls moeilijkheden ont
staan. Maar hopeloos werd de verhouding ver
stoord, toen de eenheid van Kerk en godsdienst
door het groote schisma der reformatie ver
broken werd. Van dien tijd af is er van een
gezonde samenwerking tusschen Kerk en Staat
eigenlijk geen sprake meer. Wij nemen thans
met de practische oplossing van scheiding tus
schen Kerk en Staat als hoogste wijsheid van
het liberalisme genoegen en prijzen het als
een gelukkig feit, wanneer de Kerk met een
modernen Staat een concordaat afsluit. In
principe zijn dit alles slechts lapmiddelen.
W&ar echter de bevolking van de meeste mo
derne staten van gemengden godsdienst is, kan
niets beters worden verwacht.
Wanneer beide, zoowel Kerk als Staat, zich
inmiddels aan de eigen bevoegdheden houden
en de tegenover elkander aangegane verplich
tingen nauwgezet nakomen, dan de practijk
heeft het bewezen kan ook die nieuwe toe
stand van scheiding tusschen Kerk en Staat
bevredigend zijn. Ons eigen land is er een
voorbeeld van. Absolute eisch is daarbij echter
niet alleen vrijheid van godsdienst, maar ook
vrijheid voor iederen burger om zijn godsdien-
stig-zedelijke overtuiging te beleven en te pro-
pageeren, op elke wijze, die niet strijdig is met
de openbare orde. Hieruit volgt al dadelijk, dat
er dus vrijheid voor de ouders moet zijn om
hun kinderen naar eigen inzicht op te voeden
en te doen onderwijzen; dat burgers het recht
moeten hebben zich in politieke organisaties te
vereenigen om daardoor invloed uit te oefenen
op het staatsbestuur en de wetgeving. Langs
dezen weg heeft de christen dan de mogelijkheid
om zijn godsdienstig-zedelijke opvattingen om
trent vrijheid, gezag, sociale rechtvaardigheid,
openbare zedelijkheid enz. tot gelding te doen
komen in het openbare leven. Wanneer de ka
tholieke godsdienst staatsgodsdienst is en de
bevolking in overgroote meerderheid katholiek
dan kan men aannemen, dat de godsdienstig-
zedelijke opvattingen van het christendom van
zelf de wetgeving en het openbare leven zullen
beheerschen. Is dit niet het geval en dat is
na de reformatie in de meeste landen zoo
dan is het meest verkieslijk de toestand, waar
bij vrijheid van godsdienst, van vereeniging en
vergadering, een vrije pers en een vrije school
een vreedzamen meeningsstrijd tusschen de
burgers toelaten. Kracht van beginsel en over
tuiging zal hierbij dan de besten doen winnen
Met groote wijsheid heeft de Kerk van het
vrijheidsbeginsel der laatste eeuwen gebruik ge
maakt, om, waar eenmaal de godsdienstige een
heid verbroken was, althans vrijheid van ge
loofsovertuiging voor den katholieken gods
dienst en zijn beoefenaren op te eischen. Daaruit
is in vele moderne staten een. katholieke
emancipatie opgebloeid, welke zich ook in het
openbare leven deed gelden of invloed had op
het staatsbestuur. Maar die vrijheid had haar
onmiskenbare nadeelen, zooals Leo XIII reeds
in zijn onsterfelijke encycliek over de christe
lijke inrichting der Staten (Immortale Dei)
heeft uiteengezet. De theorie, dat de democra
tische Staat berust op den wil van het volk
botste tegen de leer der Kerk, dat alle gezag
uit God voortkomt. De „neutrale" Staat werkte
de godsdienstige onverschilligheid in de hand
Al wie God erkent moet eischen, dat ieder indi
vidu en ook iedere gemeenschap den Schepper
eert en diens geboden onderhoudt. De vrijheid
van drukpers en vereeniging leidde tot bande
loosheid, tot erkenning van gelijke rechten voor
den geloovige en den godloochenaar. Bovendien
trok de liberale staatsleer aanvankelijk een
scherpe lijn tusschen het openbare leven,
Waarin God niet en het particuliere leven,
waarin God voor wie in Hem geloofde wel
thuis hoorde. Dit voerde tot de z.g. burgerlijke
moraal, waarvan de norm alleen deze is: hoe
blijf ik buiten de gevangenis?
Tegen al deze dwalingen verhief de Kerk
haar stem.
Nog zijn ze niet uitgestorven of een nieuwe
valsche staatsleer is aan het opkomen. Het
vrijheidsbeginsel wordt afgezworen; het indivi
du heeft geen beteekenis meer. Wij vervallen
nu in het andere uiterste n.l. van den opper-
machtigen, absoluten Staat. De gevaren, uit
deze theorie voortvloeiend, zijn vermoedelijk
nog erger dan die van het liberalisme. Immers
dit inatste was aan zichzelf verplicht, omdat
het uit zijn stelsel voortvloeide, verdraagzaam
te zijn. Elk stelsel nu, dat in beginsel (dus niet
alleen in de toepassing) verdraagzaam is, is
gedoemd te verdwijnen. Want daardoor geeft
het blijk niet te gelooven in zijn eigen volko
menheid. In dien zin is de katholieke Kerk
onverdraagzaam, dat zij nJ. nooit een letter
van haar beginselen prijs zal geven en liever
een geheel volk van de Kerk ziet afvallen dan
bijv. aan het principe van den onverbreekba
ren huwelijksband te verzaken.
Het moderne staatsabsolutisme, dat zich na-
tionaal-socialistisch noemt, is evenzeer onver
draagzaam, omdat het in eigen volkomenheid
gelooft. Daarorti is het gevaarlijker dan het
liberalisme. Leo XIII heeft in Immortale Dei
het autonome karakter van Kerk en Staat
scherp aangegeven. Ieder heeft een eigen taak
en is in eigen kring het hoogste gezag. „De
eA (heeft) tot naaste en voornaamste taak de
verzorging der aardsche belangen, de andere
die der hemelsche en eeuwige goederen. Alles
wat dus in de belangen der menschen op een
of andere wijze heilig is, alles wat betrekking
heeft op het heil der zielen of den dienst van
God, hetzij zulks uit den aard der zaak zelf
voortvloeit, hetzij zulks het geval is om het
doel, waartoe het wordt teruggebracht, behoort
tot de macht en de bevoegdheid der Kerk; al
het overige echter, wat behoort tot burgerlijke
en politieke aangelegenheden, is rechtens on
derworpen aan het staatsgezag."
Wie deze indeeling duidelijk voor oogen heeft,
begrijpt, hoe de nieuwste leer van den absolu
ten Staat in botsing moet komen met de chris
telijke opvatting omtrent de inrichting van den
Staat. Reeds Leo XIII waarschuwde tegen de
liberale leer der burgerlijke moraal als tegen
een groote en verderfelijke dwaling, de leer om
,,de Kerk, die God Zelf heeft ingesteld, te wil
len houden buiten de practijk van het leven,
buiten de wetten, buiten de opvoeding der
jeugd, buiten het huisgezin." Maar, zooals wij
zagen, het liberalisme moest krachtens zijn we
zen verdraagzaam zijn en moest zij het
schoorvoetend aan principieele christenen
de gelegenheid laten, om den godsdienst te ont
plooien, God in het vereenigingsleven, in de op
voeding en jeugdvorming tot zijn recht te doen
komen en in de wetgeving de christelijke zede
lijke normen tot gelding te brengen. De voor
standers van den absoluten Staat kunnen dat
niet doen, zonder hun beginsel zelf overboord te
gooien. Wij zien dan ook in de practijk Kerk
en nationaal-socialisme in heftige botsing.
't Is onbegrijpelijk, dat nog zoovele katholie
ken de onvereenigbaarheid van de nieuwste
staatsleer met de katholieke opvatting niet in-
zieh en nog altijd gelooven aan de mogelijkheid
van een compromis tusschen beide. Zij doer,
daardoor aan een van tweeën onrecht: öf Wel
aan hun eigen Moeder de Kerk, van wie zij dan
verwachten, dat zij toe zal geven op punten,
waarop zij in principe onverdraagzaam moet
zijn, óf wel aan het door hen toegejuichte stel
sel van het staatsabsolutisme, dat zichzelf niet
meer zou zijn, wanneer het verdraagzaam te
genover de Kerk worden zou. Evenals het zui
vere marxisme en bet communisme nooit met
de katholieke Kerk te verzoenen zijn, zoo zijn
ook de katholieke opvattingen over Kerk en
Staat onvereenigbaar met de leer van den ab
soluten Staat.
Op het feest van Driekoningen herdenken
wij, hoe wijze mannen uit het Oosten, door
Gods genade geleid, den Verlosser vonden, om
dat zij nederig en ootmoedig van harte waren.
Moge onze tijd den weg naar vrede, geluk en
welvaart vinden door de erkenning, dat God
volgens Paus Leo's woord, aan de Kerk de
taak heeft toevertrouwd „om alle volkeren te
onderwijzen, om de grenzen van het christen
dom zooveel mogelijk uit te breiden; in één
Woord om de zaak van het christendom vrij
en onbelemmerd naar haar eigen
inzicht te behartigen."
LIBRA
Blijkens berichten, binnengekomen bij de di
rectie van de Phohi, is de speciale Kerstuitzen
ding uit Oslo uitstekend ontvangen door de
Noorsche walvischvaarders, die zich in de Zui
delijke IJszee bevinden.
Deze uitzending vond via de Phohi plaats
op verzoek van den Noorschen Omroep. Het
programma, bestaande uit nationale Kerstlie
deren, een toespraak en Kerstwenschen van
familieleden der opvarenden, werd vanuit Oslo
per kabel doorgegeven naar Hilversum.
Voor de vele Noorsche walvischvaarders aan
de Zuidpool was deze speciaal voor hen be
stemde uitzending uit het verre vaderland, die,
dank zij de technische prestatie van onzen
kortegolfzender uitstekend doorkwam, wel de
mooiste Kerstverrassing, welke zij konden
wenschen.
Het beangstigend aantal verkeersongevallen is
zoo'n dagelijks terugkeerend verschijnsel gewor
den in onze samenleving, dat alle middelen moe
ten worden aangewend om dit benauwend euvel
der moderne maatschappij te bestrijden.
In den loop van 1935 heeft de A. N. W. B. een
film doen vervaardigen, de eerste Nederlandsche
Verkeersgeluidsfilm, getiteld „de Veilige Weg",
om deze bij verschillende in den lande georgani
seerde „stilte-weken" te doen vertoonen. Sinds
dien heeft deze film in tal van plaatsen van ons
land nuttig werk gedaan; de A.N.W.B. heeft n.i.
zoowel deze film als zijn jeugd-verkeersfilm ter
beschikking gesteld van véreenigingen, welke
door vertooning ervan hun leden vertrouwd wil
len maken met het verkeersvraagstuk.
Te Leiden zal de film „de Veilige Weg" bin
nenkort een geheele week in de bioscopen ver
toond worden. De A.N.W.B. hoopt op deze wijze,
naast hetgeen hij al sinds jaren in het belang
van de verkeersveiligheid gedaan heeft, nuttig
werk te doen voor de zoo noodige verkeersop-
voeding van het publiek en daardoor bij te dra
gen tot vermindering van het schrikbarend
aantal verkeersongelukken, dat ieder met zorg
vervult.
t
Verschenen is het Voorloopig Verslag over
de wetsontwerpen tot instelling van een
Fonds ter verbetering van de materieele uit
rusting van de landmacht en van de zee
macht voor zooveel de kustdefensie van Ne
derland betreft, en .tot vaststelling van de
begrooting van dat fonds voor 1936.
•Verscheidene leden konden zich niet vereeni
gen met de meening van de regeering, dat de
gewijzigde internationale verhoudingen aanlei
ding zijn de materieele uitrusting van het in
1922 aanvaarde legerstelsel thans met meer
spoed te voltooien.
Zij betreurden, dat de regeering blijk geeft,
weinig vertrouwen te hebben in het vredeswerk
van den Volkenbond.
Zij meenden, dat dit aan onze internationale
positie niet ten goede zou komen.
Zij waren van oordeel, dat Nederland kan vol
staan met een weermacht, in staat de orde in
het binnenland te handhaven en de Volken
bondsplichten te vervullen. Sommigen dezer le
den bespeurden in deze ontwerpen een toegeven
aan fascistisch drijven.
Vele andere leden onderschreven
daarentegen de uiteenzetting der regee
ring omtrent de internationale verhou
dingen en voegden daaraan toe, dat ook
de verhoudingen in den Pacific in dit
verband volle aandacht verdienen. Met
de regeering waren zij van oordeel, dat
de gewijzigde internationale toestand
bijzondere voorzieningen ter versterking
van de weermacht noodzakelijk maakt.
Inderdaad hebben de meeste landen van
Europa in de laatste jaren hun weermacht
reeds aanzienlijk versterkt, of zijn bezig dit
alsnog te doen; het zou onverantwoord zijn
onzerzijds daartegenover geen maatregelen te
treffen. Op de onmiddellijke hulp van ande
ren kunnen en mogen wij niet rekenen. In
het begin zullen wij geheel op eigen kracht
zijn aangewezen. Voorkomen is hier beter
dan afwachten en daarom moeten wij, nu
het nog tijd is, alle krachten inspannen om
onze weermacht paraat te doen zijn. Dat
onze weermacht tegen die taak opgewassen
kan zijn, hebben de jaren 19141918 be
wezen.
Verscheidene leden, tegenstanders van het
voorstel, achtten fondsvorming een onjuist mid
del ter bereiking van het gestelde doel.
Als bezwaar tegen fondsvorming voerden de
ze leden aan, dat hierdoor beslist wordt over een
uitgave van 53 4 millioen, in vier jaren te ver
werken. Waarom, vroegen zij, moet nu reeds be
slist worden over het geheele plan? Kan dit
niet van jaar tot jaar geschieden?
Verscheidene andere leden merkten op, dat de
vraag, of al dan niet een fonds moet worden
gevormd, eigenlijk meer een boekhoudkundige
kwestie is, welke theoretisch wellicht van belang
kan zijn, maar thans zonder veel practische
beteekenis, aangezien zij het uitgesloten achtten,
de weermacht ten laste van den gewonen dienst
in vier jaren tijds voldoende te versterken.
Sommige leden vroegen of ten behoeve van
het fonds niet een bijzondere leening zou kun
nen worden aangegaan tegen verlaagde rente; zij
verwezen naar het voorbeeld van Engeland.
Eenige leden vroegen of de materieelaanmaak
niet uit het Werkfonds, dat daartoe zou moe
ten worden aangevuld, zou kunnen worden be
kostigd.
Tot hun leedwezen hadden vele leden in
de Memorie van Toelichting een uiteenzet
ting gemist van de gevolgen, welke de voor
gestelde verbeteringen op materieel gebied
zouden hebben ten aanzien van het per-
soneelvraagstuk.
Sommigen hunner betoogden, dat de weer
macht van den Staat een harmonisch geheel
behoort t;e zijn; een aantal mannen, van te
weinig materieel voorzien, zooals het nu is, is
even verkeerd als een hoeveelheid materieel
met te weinig mannen om het te bedienen, zoo
als het worden zal, als dit wetsontwerp wet
wordt. Daarom kwamen deze leden met kracht
op tegen elke eenzijdige behartiging van de-
fensiebelangen. Zij meenden daarom, dat uit
breiding van het contingent niet achterwege
gelaten kan worden.
Verscheidene andere leden, die zich met deze
laatste beschouwingen geheel konden vereeni
gen, achtten daarnaast betere oefening van het
personeel noodzakelijk.
Voorts bepleitten deze leden verlenging van
den eersten oefeningstijd voor de onbereden
wapens.
Naar het oordeel van enkele leden zou een
aanvaardbaar compromis zijn te bereiken met
een lichtingssterkte van 28.000 man, waarvoor
een jaarcontingent van 35.000 man wordt ver-
eischt. Daarbij zouden 12 lichtingen noodigzijn
°m in de behoeften der oorlogsorganisaties te
voorzien.
Sommige leden drongen er met kracht op
aan, de vervaardiging van een zoo groot moge
lijk gedeelte van het materieel aan de Neder
landsche industrie te gunnen. Dit zou, naar zij
meenden, de bezwaren tegen de voorgestelde
uitgaven doen verzwakken.
Verscheidene leden koesterden zeer ernstige
bezwaren tegen het doen vervaardigen van che
mische en physische strijdmiddelen, waarvoor
1.200.000 wordt aangevraagd.
Verscheidene leden merkten op, dat de Me
morie van Toelichting, voor wat het materieel
der zeemacht betreft, aanvankelijk den indruk
wekt, dat het aangevraagde bedrag van
ƒ9.063.200 uitsluitend dient voor de zuiver de
fensieve kustverdediging hier te lande door
middel van mijnvelden, behoudens een tweetal
uitzonderingen. Deze uitzonderingen blijken
echter meer geld te vorderen dan de hoofd
zaak.
Verscheidene leden, die reeds eerder als hun
oordeel hadden te kennen gegeven, dat zij de
onderhavige ontwerpen onaannemelijk achtten,
verklaarden daartegen, voor wat de zeemacht
betreft, het bijzondere bezwaar te hebben, dat
de uitgaven daarvoor verdeeld blijven.
Het is niet gewaagd om te verklaren, dat het
wetsontwerp niet dienen kan voor herstel van
den achterstand in aanbouw op maritiem ge
bied. Aanvaarding zal dus meebrengen de
noodzakelijkheid van veel grooter uitgaven bin
nen enkele jaren met uiteindelijk een financiee-
len last, die niet kan worden gedragen.
Het uiterste, waartoe de hier aan het woord
zijnde leden hun medewerking zouden kunnen
verleenen, zou zijn een maritiemdefensie
systeem, doelmatig ingericht op den grondslag
van de tegenwoordige uitgaven.
In de week van 30 December 1935 tot 4 Ja
nuari heeft De Nederlandsche Bank in totaal
een bedrag van omstreeks RM 500.000 van de
op haar Sonderkonto bij de Deutsche Verrech-
nungskasse uitstaande vorderingen met de be
gunstigden afgerekend. De nummers van deze
posten liepen van 8394784134.
Het totale bedrag van de op het Sonderkonto
uitstaande posten, die nog niet tot uibetaling
zijn gekomen, beloopt- op het oogenblik om
streeks RM 28,1 millioen. De Sonderkonto-pos-
ten, waarvoor koersfixeering is verkregen, zijn
hieronder begrepen.
Aan Treuhanderkonto-posten heeft De Ne
derlandsche Bank gedurende dezelfde periode in
totaal een bedrag van ongeveer RM 200.000 met
de begunstigden afgerekend. Het hoogste afge
rekende volgordenummer was 19093.
Het totale bedrag van de op het Treuhander-
konto Niederlande uitstaande vorderingen die
nog niet tot uitbetaling zijn gekomen, beloopt
op het oogenblik omstreeks RM 17,6 millioen.
De Treuhanderkonto-posten waarvoor koers
fixeering is verkregen, zijn hieronder begrepen.
De aartshertogin Adelaide van Oostenrijk,
die zooals gemeld Zaterdag incognito in de
Residentie vertoefde, heeft in den loop van den
ochtend een bezoek gebracht aan de bureaux van
het Nationaal Crisis Comité aan den Kneuter
dijk.
De aartshertogin, die steeds veel belangstel
ling getoond heeft voor liefdadigheid, werd
ontvangen door Prinses Juliana, die de hooge
bezoekster persoonlijk rondleidde en haar op de
hoogte bracht van de werkzaamheden van het
Comité.
De gemeente-begrooting 1936 van Kerkrade,
die eerstdaags bü den raad zal worden inge
diend, heeft een ongedekt tekort van 260.000
gulden.
De Koetilang en de Lüster zijn op de uitreis
te Rome geland. Ook de Perkoetoet is op de
thuisreis te Rome aangekomen en de Sperwer
op de thuisreis te Bagdad.
ii
Het is moeilük, een zwak gestel zoo te be
handelen, dat daaruit geen ziekte voort
komt. Een gestel b.v., dat neiging heelt
tot netelroos, migraine, asthma en maagkwa
len, is moeilijk te behandelen, en dat wel om
twee redenen. De eerste is, dat men niet nauw
keurig weet, welke afwijking of afwijkingen
de oorzaak zijn van een dergelü'ke constitutie;
de tweede reden is, dat het niet gewenscht is,
zooveel bijzondere hygiënische voorschriften
aan iemand te geven, dat zyn leven geen echt
leven meer is.
Wat is de oorzaak van deze soort constitutie?
Om hiernaar een onderzoek in te stellen, is
het nuttig om te weten, wat er al zoo toebe
hoort. Welnu, ook daarover gaan de meenin
gen uiteen, maar vele geneeslieeren komen in
elk geval daarin overeen, dat deze constitutie,
die men de arthritische diathesë (dus letterlük
vertaald: neiging tot gewrichtsontstekingen)
noemt, de neiging bevat tot een zeer groot
aantal ziekten. Zoo schreef Guenau de Mussy,
de behandelende geneesheer van den grooten
Pasteur, dat daartoe behoort de jicht in de
eerste plaats, maar ook de hypochondrie, het
asthma, de zenuwpijnen, de migraine, de maag-
PÜn, de hysterie en verschillende huidziek
ten. Ook meerdere katarrhen van neus, keel
etc., verder galsteenen en niersteenen. Daarop
volgen dan nog een groote massa aandoenin
gen, waarvan wü alleen nog maar zullen noe
men, ziekten der bloedvaten, kanker en be
roerten.
Welnu, dit tafereel van ziekten is veel te
groot, dan dat men daarin een eenheid zou
kunnen vinden. Tegenwoordig wordt dit dan
ook niet meer geloofd en beperkt men zich tot
een constitutie, waartoe in hoofdzaak migraine,
eczeem, asthma, netelroos behooren.
Maar ook zóó is het nog moeilijk, te zeggen,
welke de oorzaak is van een dergelijke con
stitutie. Het schijnt een bepaalde neiging te
zün van alle lichaamsdeelen; zoowel het bind
weefsel, als de zenuwen, als de klieren schünen
alle een bijzondere geaardheid te hebben; en
daarom bevatten verschillende verklaringen
een kern van waarheid. Het zenuwstelsel heeft
er iets mee te maken, en dus bevat een verkla
ring, die de oorzaak van deze constitutie zoekt
in een bepaalde afwijking van het zenuwstelsel,
een kern van waarheid. Maar ook andere weef
selen hebben er mee te maken, en zoo wisselt
de verklaring in den loop der tüden, al naar
gelang het eéne of het andere orgaan in het
centrum der belangstelling staan. Ja er zijn er
ook geweest, die de geheele oorzaak zochten in
de werking van bacteriën: deze constitutie,
zeiden zü, is niets anders dan het uitwerksel
van een chronische infectie.
Echter is er een verklaring, die sedert tien
tallen jaren bestaat, hoe langer zoo meer wordt
uitgewerkt en m. i. veel belooft voor de toe
komst. Men heeft n.l. gemeend, geleerden
zoowel in Duitschland als in Frankrük en
Italië dat het organisme zich in twee rich
tingen kan ontwikkelen.
Ontwikkelt het organisme zich in de ééne
richting, dan beteekent dat in de eerste plaats
een verlangzaming van de omzetting van net
voedsel, een verlangzaming ook van de ver
branding. Het eerste gevolg hiervan is, dat het
voedsel opgestapeld wordt, m. a. w. dat perso
nen met een zoo ontwikkeld organisme, dik
worden, ondanks hun matigheid in het eten,
ondanks de voldoendheid van hun lichaams
beweging. Men behoeft inderdaad niet lang
op deze wereld rondgekeken te hebben, om ie
weten, dat er menschen zün, die gewoonweg
niet dun kunnen worden.
Het tweede gevolg van deze zoo genente con
stitutie is, dat deze menschen een onvoldoend
vermogen tot verbranding hebben. Zooals men.
weet, worden onze weefselen, en de daarin
bevatte stoffen, voornl. eiwit, suikers en vet
ten, langzaam verbrand; de verbrandingspro
ducten verlaten met de ademhaling, de urine,
de ontlasting en het zweet het lichaam. Deze
verbranding gaat heel ver; er zün maar weinig
stoffen, vooral in de urine, die nog verder zou
den verbrand kunnen worden.
Wanneer nu echter deze verbranding met
sterk genoeg is, blijven er slakken achter; en
deze slakken zijn ongunstig voor het lichaam,
en kunnen vanwege hun groote hoeveelheid niet
gemakkelük worden verwijderd.
In het büzonder wüst men op het urinezuur,
of liever de zouten van urinezuur (uraten).
Bü de jicht immers en dat staat goed vast
worden de menschelüke eiwitten te slecht ver
brand, en daarom blüven er te veel uraten over.
Het lichaam kan deze uraten niet goed kwüt
worden; deze worden gedeponeerd in de jicht-
knobbels. Inderdaad is het een feit, dat deze
jichtknobbels uit uraten bestaan.
Zoo behoort eigenhjk de suikerziekte tot deze
soort constitutie; want wat is suikerziekte an
ders dan een onvermogen of te gering vermo
gen om suikers te verbranden? Aan dezelfde
verbrandingstraagheid wordt toegeschreven de
vorming van steenen; en, om niet al te uitvoe
rig te zün, deze halfverbrande producten oeie-
nen op het zenuwstelsel een zoodanigen invloed
uit, dat ziekten als migraine en asthma daar
van het gevolg zijn.
De Italiaansche School beweert bovendien,
dat deze typen een bijzonderen lichaamsbouw
hebben, en wel dat ze speciaal in de breedte
uitgroeien. Bü hen is het vooral de romp, die
uitgroeit, die lang of breed, of lang en breed
wordt, terwül de ledematen niet zoo lang wor
den. Daartoe behooren dus zü, die wanneer zü
zitten, groot schijnen, maar, als zü staan, kort
blijken te zijn. Dezelfde Italiaansche School
houdt het er voor, dat dit type dichter staat
bü het kinderhjk type; en dat is overeen
komstig onze dagelijksche spreekwüzen. Een
rond bol gezicht vinden wü kinderlük; een kin-
derlijk gemoed meenen wij eerder te kunnen
vermoeden in een gezellig breed persoon; wü
verwachten van dergehjke menschen een ze
kere goedmoedigheid en natuurlijkheid.
Wanneer een kind een lang uitgegroeid ge
zicht heeft, ziet het er eerder wüs uit; in lange
dunne menschen vermoeden wü eerder scherp
zinnigheid en een ingewikkelde manier van
gedragingen: Mephisto wordt steeds afgebeeld
als een dunne magere duivel met lange beenen.
Volgens de Italiaansche School nu is er ook
verschil in richting van het organische leven
tusschen de twee tegengestelde typen. De in de
breedte gegroeide hebben een veel sterker voe
dingsleven, terwyl de activiteit der zenuwen
meer bü de anderen op den voorgrond treedt.
De oorzaak van deze verschillen zoekt de
Italiaansche School, waarvan prof. Nicolo Peude
thans de hoofdman is, in de werking van de
z.g. endocrine klieren; dat zün dus de schild
klier, de büschildklier, de pü'nappelklier, de bü-
nier, de geslachtsorganen en nog enkele andere.
Maar dit heeft met de kwestie van de zwakke
gestellen slechts zijdelings te maken. Wel ech
ter de uiterst belangrijke vraag: hoe kan men
een eenzüdig gestel, als hierboven beschreven,
zoo leiden en besturen, dat het niet tot de
genoemde ziekten aanleiding geeft? Dit behoort
nog voor het grootste deel tot de geneeskunst
der toekomst.
Dr. TH. H. SCHLICHTING