Per fiets naar Zuid-Afrika
ffldvM&aal van den da§
Met twee
p
HOE HET DEN HAARLEM-
MERS VERGAAT
lE^pspRus V00R L0HDE))
MAANDAG 6 JANUARI 1936
Zij vinden 'n betrekking in Kenya
en ieder gaat zijns weegs. Brie
den baron en
farmer
ven van
n
Reis met hindernissen
Bestaan te vinden?
Mooi aanbod
KAAP3TAP
leder zijn eigen weg
Gelukstijding
AAF BOUBER JUBILEERT
In „Het kind van de buurvrouw"
ZONDAGMIDDAGCONCERT
H.O.V.
Soliste: Caroline Lankhorst, piano
E.H.B.O.
guur weer
50 - 35 - 20 ct
,DE VREEMDELING"
Een première voor Haarlem
-——its
i In den
nachttrein
DOOR FLETCHER
Ik meen al eens meer geschreven te hebben,
hoe wjj brieven moeten ontvangen. Wij geven
in de brieven, welke wij naar huis sturen aan,
naar welke plaats wij onderweg zijn De brieven
worden ons dan per poste-resante naar de op
gegeven plaatsen gestuurd. Door een kleine
misrekening echter moeten wij wel eens lang
op brieven wachten. B.v. had ik opgegeven, de
brieven naar Nairoby te zenden. Door omstan
digheden kwam ik echter niet in Nairoby. Ik
schreef dus naar het postkantoor dezer stad,
de aangekomen brieven door te sturen naar
Eldoret. In Eldoret aangekomen kon ik echter
niet wachten tot deze brieven aangekomen wa
ren en liet aldaar dus het bericht achter de
brieven door te sturen naar Lumbwa. Van
Lumbwa moest ik echter naar Molo en het
eindresultaat is, dat ik nu nog een 50 K.M.
van Molo vandaan ben met als eenigste ver
binding voor mij zelf, een paard, wat momenteel
ziek is, dus niet te gebruiken. U kunt wel be
grijpen dat zooiets niet erg bevorderlijk is voor
een snelle postverbinding. Deze kleine inlei
ding, om u eenig idee te geven hoe wij in ver
binding blijven met het vaderland.
Door verschillende personen werd ons aange
raden in Kenya een bestaans-mogelijkheid te
zoeken. Het klimaat is goed. De ligging is gun
stig uit handelsoogpunt bekeken en er bestaat
een goede verbinding met de kust. Boerderijen
waren er genoeg te koop. Voor ons was dit niet
zoo'n erg gunstig teeken. Wij bekeken een boer
derij van ongeveer 300 acres, deze was het eigen
dom van een bank daar ter plaatse. De farmer
had de boerderij moeten verlaten omdat hij de
pacht niet op kon brengen. Ons werd gezegd
dat er nog een mooie boerderij was gelegen op
een plateau ongeveer 15 K.M. van Eldoret; wij
er heen. Deze was 400 acres groot. Het was daar
gezond en geen last van malaria. Er waren
daar in die streek verschillende farms, gelegen
tusschen goed onderhouden tarwe- en mais-
velden. Om nadere inlichtingen wendden wij
ons op goed geluk af tot een boer. Het zijn
meest Engelschen. Natuurlijk moesten wij bin
nen komen en daar het etenstijd was maar
meteen aan tafel plaats nemen. Onder het ge
sprek door bleek de familie uit Transvaal te
komen en tamelijk wel een gesprek in de Hol-
landsche taal te kunnen voeren. De boer raadde
ons aan om niet overhaast te werk te gaan. De
boerderij, waar wij om gekomen waren, was
volgens hem niets voor ons, daar de helft van
den grond uit rotsen bestond. Hij noodigde ons
voorloopig uit een paar dagen bij hem te gast
te blijven, dan konden wij op ons gemak eens
uitkijken en hij ons ten allen tijde met raad
en daad bijstaan. Wij behoefden werkelijk niet
lang na te denken om deze uitnoodiging te
accepteeren.
Deze dagen benutten wij om de omliggende
farms te bezoeken en de verschillende bedrijven
te leeren kennen. Dit leventje, wat ons uitste
kend beviel, moest echter wel verstoord worden.
Het kon niet anders.
Er kwam een brief voor Ben Hoogensteijn
van Baron de Pessie, dien wij reeds vroeger
in den Soedan hadden leeren kennen. Hij had
ons indertijd Oeganda binnen geholpen. In dezen
brief vroeg hij of Ben er iets voor voelde aan
een filmmaatschappij te komen, voor bediening
der opname-apparaten enz. Hij moest dan on
verwijld naar Nairoby vertrekken. Onderling
bespraken wij de zaak. Het aanbod was mooi,
maar het viel niet mee om maar even te be
slissen. Ben besloot de aanbieding te aanvaar
den en dus naar Nairoby te vertrékken.
Den anderen morgen namen wij afscheid van
elkaar en ik durf gerust te bekennen, het viel
ons nogal zwaar. Steeds hadden wij alle hef
en leed met elkaar gedeeld, veel moeilijkheden
samen overwonnen. Mocht het hem niet be
vallen, dan zou Ben terugkomen om dan ge-
zamelijk weer verder te trekken.
Nu bleven Jan en ik nog over, ófwel om ver
der te trekken naar Transvaal, wat iedereen
ons afraadde omdat Kenya, volgens zeggen, be
ter is, ófwel ons hier probeeren te vestigen.
Pater Schouten wist voor Jan misschien een
betrekking op een rozenkweekerij. Wij wachtten
al eenige dagen op bericht dienaangaande en
omdat het bericht wat lang op zich liet wach
ten, besloten wij er samen dan maar heen te
fietsen. De afstand was 120 K.M. vanaf onze
standplaats. Wij zullen ongeveer 50 K.M. afge
legd hebben, toen ons een auto achterop kwam
en de inzittende mijnheer ons vroeg, of wij de
Hollanders waren, die per fiets naar Afrika
waren gekomen. Op ons bevestigend antwoord,
zei hij dat een ,van ons een betrekking kon
krijgen in Kitale op een rozenkweekerij en daar
Jan Ruyzenaars zijn opleiding heeft gehad in
de bloemencultuur, was dit voor hem de aan
gewezen betrekking. Die mijnheer vroeg of ik
reeds wat gevonden had. Ik vertelde hem, dat
HOOVPBOOTB PEB nvWItL I
v» note haablemubbs
(rv^HAACLEM
dit niet het geval was. Hjj vroeg toen of ik
maar mee wilde rijden naar Kahamega, daar
zou zeker voor mij wel iets te vinden zijn in
de goudmijnen. In Kahamega aangekomen
moest ik afscheid nemen van Jain.
Nu gingen wij drieën dan ook in geheel ver
schillende richtingen uit elkaar. Wie had dat
van te voren kunnen denken. Twee dagen
bracht ik door bij de goudmijnen, van de eene
sukkelde ik naar de ander, doch ving overal bot.
Ook hier liet zich namelijk de crisis gevoelen.
Ten laatste kreeg ik een aanbieding van een
mijneigenaar voor zoo'n laag loon, dat ik hem
vertelde, dat hij zelf zijn gezondheid daar maar
voor op moest offeren. Ik had er geen zin in.
Met het hart in de schoenen ging ik maar weer
naar Eldoret terug. Daar trof ik een Amster-
damschen pater, dien we reeds in Oeganda ge
zien hadden, waar hij met zwarte koorts lag.
De pater was nu voor zijn gezondheid in Eldo
ret. 's Avonds gingen wij samen naar de cinema
om de zinnen te verzetten. De bioscoop was
wel niet zoo ingericht als wij dat in Haarlem
gewend waren en ook de film was een vervelen
de afgezaagde geschiedenis, maar enfin, wij
waren dan toch midden in Afrika naar de
bioscoop geweest, wat op zich zelf al zeer merk
waardig is.
Den anderen morgen kwam er een brief voor
mij van een Engelschen farmer, met de vraag
of ik zijn boerderij voor drie of vier maanden
wilde beheeren, daar hij naar Engeland moest.
Dit was voor mij de gelegenheid waar ik op ge
wacht had. Twee dingen kon ik nu leeren. Eer
stens de boerderij in Afrika, die uit den aard
der ligging toch anders is dan die in Holland
en tweedens de landstaal, wat wel zeer nood
zakelijk is. Twee dagen na het ontvangen dezer
gelukstijding, werd ik afgehaald. Den eersten dag
der reis kwamen wij tot Lumbwa, waar wij op
een boerderij overnachtten. Den volgenden dag
kwamen wij aan Molo en daar vandaan was
het nog ongeveer 50 K.M. naar de plaats waar
ik zijn moest. Wij waren ongeveer halfweg, toen
het op zijn Afrikaansch begon te regenen en
daar de grond uit vette klei bestaat, werd het
gevaarlijk, want door den regen waren de hob
belwegen gladder geworden dan ijs. Aan den
linkerkant van den z.g. weg bevond zich een
5 meter diepen greppel. Net toen de gedachte
bij mij opkwam, dat er groote kans bestond
daarin te raken, slipte de wagen en ging het
holder-de-bolder de helling af. Beneden aan
gekomen kwam ik tot de ontdekking, dat ik
boven op de maag van den bestuurder zat,
welke verheven zitplaats ik meteen maar be
nutte om het portier, dat zich boven mijn hoofd
bevond, te openen. Eenmaal uit onze benarde
positie bevrijd, bleek het, dat wij geen schram
metje opgeloopen hadden. Op korten afstand,
slechts 5 K.M. ver, was een boerderij, waar wij
hulp kregen. 20 ossen en evenveel negers kre
gen wij mee om den wagen weer op den weg te
helpen. Dat helpen was er werkelijk maar naar.
De eene neger moedigde den ander aan en
daar zij dat alle twintig deden, gaf dat een
helsch kabaal. Zij hingen wel aan de touwen
maar van trekken kwam niet veel. De een ver
trouwde op den ander. Dat die kerels elkaar niet
beter kenden, begrijp ik niet. Met de ossen was
't al even treurig gesteld. Van de twintig trok
ken er maar drie. Na eenige uren zwoegen stond
de wagen toch weer op zijn wielen, maar met
dat al was er een halve dag verloren geraakt.
Wij kwamen tot ongeveer 8 K.M. van ons eind
doel. Toen bleef de wagen wederom steken en
wel bij mijn naasten toekomstigen buurman,
mr. Poulton, een Engelschman.
Omdat het al zoo laat geworden was, werd ik
uitgenoodigd te blijven overnachten, 's Morgens
bleek de weg voor een auto onbegaanbaar te
zijn. Van mr. Poulton kreeg ik toen een paard
te leen om den weg verder te vervolgen.
Hoe ik op de boerderij aankwam en wat daar
alzoo te beleven valt met de inboorlingen, wilde
dieren enz., zal ik u nog in een volgend ver
slag vertellen.
THEO VOORVELT.
De tooneeljubilea zijn in dit seizoen niet van
de lucht. In onze stad is het nieuwe jaar ingezet
met efen huldiging van mevrouw Bouberten
Hoope, verleden Zaterdag in den Stadsschouw
burg, naar aanleiding van haar vijf en twintig
jarige werkzaamheid op het Nederlandsche too
neel. Er- was geen volle zaal, en wij hadden dit
ook niet verwacht, al had het huldigingscomité
er op gehoopt en dat succes van ganscher harte
aan de sympathieke actrice gegund.
Maai- Haarlem is geen Amsterdam, en 't is
toch eigenlijk de hoofdstad van het land, die
vooral aanspraak maakt op het werk van deze
begaafde vrouw. Het lot heeft gewild, dat zij zich
vrijwel beperkte tof het optreden in zoogenaamde
volksstukken en die worden weer door een be
paald deel van het tooneelminnend publiek bij
voorkeur bijgewoond. Maar mevrouw Bouber wist
haar spel tot een zoo hoog peil te doen stijgen,
dat zij de bewondering won van alle serieuze too-
neelliefhebbers en terecht wordt zij als een van
onze beste actrices geëerd. In haar uitbeelding
van de vrouw en de moeder verraadt zij niet al
leen een opmerkelijk dramatisch talfent, maar
ook begrip van de vrouwelijke psyche tot in
haar fijnste roerselen. Zij speelt niet op het ge
makkelijk bereikbare succes, maar werkt door
haar natuurlijk acteeren onmiddellijk in op het
gemoed terwijl de zuiverheid van haar opvattin
gen den geest bevredigt. Haar talent omvat den
heelen mensch en dat uit zich in een onafgebro
ken reeks van fijne trekjes, die toch geen oogen-
blik de gedachte aan raffinement wekken. Het is
zoo eerlijk en zoo goed.
Al was dan niet geheel Haarlem in den
schouwburg vertegenwoordigd, de betuiging van
waardeering van de jubilaresse is er wezenlijk
niet minder om geworden. Bij haar eerste optre
den al werd zij met den warmen groet van een
spontaan applaus ontvangen, en de behoefte om
haar een blijk van achting en sympathie te ge
ven steeg gaandeweg onder de stuwing van het
uiterst gevoelige en als immer zuiver afgemeten
spel, dat zij als Tante Daatje in ,,Het kind van
de Buurvrouw" te genieten gaf.
Een enkel woord over het stuk, dat door Her
man Bouber naar het boek „Arie" van Joh.
Elsensohn is bewerkt. Op het programma lazen
weschets uit het amusante volksleven waar
in we een fout vermoeden. Het was, in de beel-
I ding van het leven der achterburt, wel sterk Am-
I sterdamsch, maar niet bepaald amusant.
Niet, dat de schaterlach ontbreekt; hij is in
bijna al de zeven bedrijven present. En de schrij
vers, afgestemd op den volkssmaak, die het leed
met humor kruidt, willen dien lach, moedigen
hem aan.
Toch wentelt heel het gebeuren rich om de
trieste misère, die het bestaan van arme, ruwe
menschen kenmerkt. In de omgeving van Tante
Daatje en Oom Arie wordt het schepseltje gebo
ren, waarvoor geen wieg klaarstaat. De twee een
voudige menschen, verlangend naar een beetje
jong leven, dat het huwelijk hun niet schonk,
nemen het kind op, verzorgen het in zijn jeugd
fen koesteren het als een rijk bezit. Tot na vijftien
jaren de moeder om egoïschtische motievten het
dochtertje naar zich toehaalt. Tegenover de weel
de, die zij, in schande levend, te bieden heeft,
kunnen de oude menschen niets stellen dan hun
trouwe liefde, die door het schamele van de om
geving voor een jong meisje te Geinig aantrek
kelijke heeft. En het einde van den strijd is, dat
die twee na al hun opofferingen vereenzaamd
achterblijven.
Een stuk droef volksleven, waaromheen de
bonte grap van den karakteristieken volkshu
mor kleurt. Een innig lied, begeleid door het
pierement.
Van dit spel gaf het Ensemble Bouber een in
haar soort voortreffelijke uitvoering met tot in
de puntjes verzorgd decor, dat een schilderij le
verde van de uiterlijke verschijning der achter
buurt. Opvallend was de uitstekende bezetting
der verschillende rollen. Voor ieder type en
ieder van de lange rij was er een vond men
den geschikten persoon en deze gaf zich zoo aan
zijn taak, dat het geheel tintelde van leven.
Van de jubilaresse spraken we al; haar Tante
Daatje was een gave creatie, beschaafd gevormd
en toch vol treffend realisme. En de bonkige, in
nerlijk sentimenteele oom Arie van Jan van
Dommelen stond daar prachtig naast. Maar ook
al de andere medewerkenden, die drie openhar
tige buurvrouwen, de twee ongevoelige zusters, 't
jonge meisje, om wie het drama zich bewoog, de
drinkeboers kortom allten waren juist wat ze
zijn moesten om te zamen deze volksschets tot
een pakkend stuk realisme te maken.
Daarvoor werd met het spel meegeleefd door
een auditorium, dat voor een groot deel vreemd
staat tegenover deze bitterheid en deze humor
en dus de lichte charge van het geval wel voor
op succes berekende overdrijving moet houden.
Het stuk, dat wij om zijn weinig ontziende open
hartigheid wel voor volwassenen moeten reser
veeren, maakte met zijn duidelijke tendenzen een
goeden indruk.
Na het laatste bedrijf vond de huldiging plaats.
Aaf Bouber stond achter drie fraaie bloemen
manden en de heer M. A. Reinalda sprak haar
namens het comité en de Haarlemsche bewonde
raars toe. Het was een hartelijke speech, waarin
de groote verdiensten van mevrouw Bouber wer
den aangeduid en de dankbaarheid van het pu
bliek werd uitgesproken. Behalve de bloemen
diende een couvert mede als tolk.
Voor het Nederlandsch Tooneelverbond, dat
eveneens bloemen aanbood, hield Dr. Tjebbo
Franken eten al even warm klinkende toespraak,
waarbij nog eens de nadruk werd gelegd op de
zeer bijzondere wijze, waarop de feestelinge het
moederkarakter uitbeeldt.
Toen moest mevrouw Bouber danken en zij
deed het eenvoudig en geroerd, omdat zij blijk
baar getroffen was door de inderdaad hartelijke
hulde. Zü beloofde dan ook, dat het Ensemble
Bouber op zijn volgend toumée Haarlem zeker
niet vergeten zou.
Telkens weer klonk er uit de zaal een hartelijk
applaus op en ten slotte stonden allen recht om
de gevierde actrice te toonen, dat de lofspraak
de algemeene waardeering weergaf.
En zoo werd het een mooie huldiging.
H. B. v. d. S.
Er is wederom, evenals dit ook vorig jaar het
geval was, een groeiende belangstelling te be
speuren voor de Zondagnamiddag-uitvoeringen
door de H. O.V. georganiseerd. De Gemeentelij
ke Concertzaal was goed bezet, en het fraaie
programma dat werd afgewerkt, zal wel voor
heel veel van invloed zijn geweest op de goede
opkomst.
De Ouverture „Fingalshöhle" van Mendels
sohn, doet het als openingswerk nog altijd uit'
stekend. Zooals het door de H. O. V. werd ver
klankt, met vaart en vlotheid en een goed ver
zorgde dynamiek is en blijft het een klankstuk,
dat op het gehoor de uitwerking niet mist. Er
werd door de aanwezigen dan ook blijkbaar
met groot genoegen naar geluisterd.
Zeker niet minder genoot men van het prach
tige piano-concert in A kl. t. van Robert Schu
mann, door Caroline Lankhout met veel en-
train en bijna mannelijke bravour voorgedra
gen. Dit zware werk, waarvan het eerste deel
door den componist in 1840 werd opgedragen
aan zijn hoog begaafde eehtgenoote, Clara
Schumann, onder de benaming „Fantasie in
A-moll voor piano en orkest" en waarvan de
beide andere deelen eerst in 1845 door Schu
mann werden gecomponeerd, is een prachtig
concert-werk. Was het in zijn vorm reeds toen
een vernieuwing, een hervorming van het
genre, ook thans kunnen wij het als zoodanig
nog anprecieeren. Wel ging, door het vrij for-
sche spel der pianiste nogal eens het fijne colo-
riet verloren in midden- en laatste deel en leed
ook het fijne détailwerk in het F-dur geschre
ven Andantino-grazioso. Maar al was de ver
tolking dan niet onberispelijk er vielen nogal
eens misslagen en omissies te constateeren
over het algemeen genomen was de vertolking,
die hooge technische en mnemo-technische
eischen stelt, zeer te loven en vooral van het
derde deel bevredigde de vertolking ons per
soonlijk wel het best. De soliste werd in haar
moeilijke taak door het orkest uitstekend ge
secondeerd en reeds na het brillant gespeelde
eerste deel had zij een applaus in ontvangst te
nemen. Men dacht, gezien den nogal lang-
ademigen eersten Satz, klaarblijkelijk dat het
ooncert hiermee uit was.
Caroline Lankhout ontving veel bloemen en
liet het orkest en dirigent Schuurman wel
verdiend deelen in de haar gebracht hulde, die
zij op haar beurt weer beloonde met een uit
stekend gespeelde Mazurka van Chopin, waarin
de fijnheid van toets en belichting, in sterk
contrast met haar Schumann-interpretatie ons
bijzonder opviel en eigenlijk eenigszins ver
rassend aandeed. Want, indien zij aldus de poë
tische passages in het groote concertwerk had
geïnterpreteerd, dan zou haar succes zeker nog
dubbel zoo groot zijn geweest.
Na de pauze speelde het orkest de Zaterdag
reeds door ons besproken Vijfde Symphonie van
Tschaikowsky. Wij achten ons ontslagen van de
taak daarop nu nog weer eens in détails terug
te komen.
Het eerstvolgend concert valt op Zondag 19
Januari. Hopen we, dat het bezoek dan even
groot moge zijn.
J. S.
Zij, die zich wenschen te bekwamen in het
verleenen van E. H. B. O., worden verwezen
naar de advertentie in ons blad van heden
avond.
Met parapluie en
regenjas probeert
iedereen zich tegen
het barre, gure weer
te wapenen. Denk
er aan, uw keel
te beschermen:
Wybert voorkomt
verkoudheid en keel
ontsteking
BERT
Vrijdag a.s., des avonds om 8.15 uur, zal
het „Nieuw Schouwtooneel" voor de leden van
de Vereeniging „Geloof en Wetenschap" een
opvoering geven van „De Vreemdeling", spel
in vier bedrijven door Antoon Coolen. Dit zal
de eerste maal zijn, dat Coolen's nieuwste too-
neelwerk, dat elders reeds groote successen be
haalde, in Haarlem wordt opgevoerd.
Piet verlangde natuurlijk ook erg naar zijn
moeder en zusje en men besloot om zoo
spoedig mogelijk maar op weg te gaan,
waarbij de auto gevolgd werd door een
luidruchtige jeugd, die dansend en hossend
rondom een lid van de Boschluster fanfare
liep, die een vroolijk wijsje speelde.
De chauffeur gaf weldra vol gas en voort
schoot de auto om weldra stil te houden
voor een prachtig huis, dat schitterend was
gelegen met een prachtigen tuin er voor.
Om zijn vrouw niet al te zeer met het
heuglijk nieuws te verschrikken, besloot
Fiets vader om haar langzaam voor te
bereiden op het groote geluk.
In een der wagons van den luxe-nachttrein
MilaanRome leunde lady Audley moe en
afgemat achterover. Sinds den dood van haar
man reisde ze ieder jaar alleen naar Zuid-Italië.
Ze was rijk en kon zich dit dus permitteeren.
Naast haar, op de bank van den coupé, stond
haar juweelenkistje. Steeds als ze op reis was,
droeg ze dat met zich mee. Dat vond ze het
veiligst. Er bestond dan minder kans dat het
gestolen zou worden. Het kistje bevatte o.m. het
brillanten collier en den bijpassenden armband,
het huwelijksgeschenk van haar overleden man.
In den coupé was verder niemand. Tegen de
ruiten kletterden regendroppels en gleden als
lange tranen naar beneden. Lady Audley tracht
te te slapen, ook al om niet te denken aan de
geweldig hooge hotelrekening, die ze dien mor
gen in Milaan had moeten betalen. Toen de
trein zachter begon te rijden, om bij een station
te stoppen, opende zij haar oogen. Het perron
zag er nat, glimmend en verlaten, in één woord
troosteloos uit. Ze ontwaarde haastige gedaanten
en schreeuwende kruiers en het duurde h.i. lang
voor de trein zich weer in beweging zette.
Wederom probeerde lady Audley te slapen. Ze
hoorde geen ander geluid dan het denderen van
den trein. Verder was er in de gang en in den
coupé niets dat de eentonigheid verbrak. Alleen
de regen kletterde steeds harder tegen de kleine
coupé-ruiten.
Opeens opende lady Audley haar oogen.
Oogenblikkelijk zat ze kaarsrecht en was klaar
wakker. De knop van de deur werd langzaam
omgedraaid en direct daarna werd de deur
zacht, bijna onhoorbaar geopend. Een in 't zwart
gekleede man trad den coupé binnen. De kraag
van z'n jas stond omhoog en bedekte de onder
ste helft van z'n aangezicht; z'n vilthoed was
zóó diep over z'n oogen getrokken, dat men
slechts een gedeelte van z'n gezicht te zien
kreeg. En dat gedeelte was zeer bleek. Hij sloot
de deur zorgvuldig achter zich dicht en ging
naast de dame op de bank zitten.
Lady Audley wilde iets zeggen, hem vragen
waarom hij juist haar coupé was binnenge
komen, doch er was iets zóó eigenaardigs in -de
manier, waarop hij, zonder te groeten of haar
ook met één blik aan te zien, naast haar plaats
nam, dat zij zweeg.
Hy strekte z'n beenen uit, legde z'n marmer-
bleeke handen op z'n knieën en bleef onbe
weeglijk zitten.
Zenuwachtig voelde lady Audley naar haar
juweelenkistje, dat tusschen hen in stond. Zij
bezat zelfs den moed niet om op te staan en
den conducteur te bellen want dan moest ze
den man passeeren. Ze trachtte kalm te schij
nen, wikkelde zich nog eens zorgvuldig in haar
mantel en deed alsof ze zich het zoo gemakke
lijk mogelijk maakte.
Waarom had ze geen coupé voor zich alleen
gereserveerd of een slaapcompartement? Waar
om had ze haar kamermeisje niet meegenomen?
Waarom had ze haar juweelenkistje niet op den
bodem van haar grooten hutkoffer in den ba
gagewagen geborgen?
Al deze vragen bestormden haar; ze was
doodsbang dat die man een dief, waarschijnlijk
wel een moordenaar zou zijn.
In steeds sneller tempo stoomde de trein ver
der; ze durfde zelfs niet naar dien man te kij
ken. Maar tóch kon ze haar oogen niet sluiten.
Misschien had toch iemand hem den trein zien
binnentreden. Natuurlijk! De conducteur had
hem gezien. Straks zou hij komen om de kaart
jes te controleeren. ze staarde het venster uit,
keek naar het electrische belletje en de nood
rem. Ten laatste hield ze het echter niet lan
ger uit; een onweerstaanbare drang dreef haar
te kijken enze keek.
Haar oogen ontmoetten de zijne. Ze stonden
zwart en uitdagend in de bleekheid van z'n
gezicht. Ook z'n lippen waren bleek. Het was
alsof de man haar hypnotiseerde. Ze voelde een
huivering door d'r leden varen; d'r handen wer
den klam. Maar waarom keek ze naar dien
akeligen, somberen man, waarom bleef ze
kijken? Waarom vroeg ze niet wat hij van haar
wilde? Doch ze kon niet anders doen dan blij
ven ritten staren en rillen van afgrijzen en
angst. De trein snelde steeds voort, nu met
bliksemsnelheid. Nog altijd kletterde de regen
tegen de ruiten. De reis scheen eindeloos, een
eeuwigheid.
„Ik kan dien angst niet uithouden," dacht ze.
„Als ik in Rome aankom, zullen ze me mis
schien dood vinden. En hij, die man? Hij zal
verdwenen zijn. Men zal hem nooit vinden."
Levendig stond nu haar leven haar voor den
geest. Haar goede man, rijk, edelmoedig, die
eiken wensch van haar vervulde. Diners en par
tijen in hun villa, voorname gasten, elegante
toiletten, zij zelf aan het hoofd der kostbaar
gedekte tafel, zij, omhangen met het brillanten
halssnoer. Partij na partij, feest na feest.
En dan: de dood van haar man en rij ver
huisd naar het kleine huis in Wiltshire. Ze had
het gedaan uit zuinigheid, die bijna aan gie
righeid grensde. Ze had de groote villa verkocht,
het personeel z'n ontslag gegeven, haar auto
weggedaan. Kinderen, aan wie ze haar groot
vermogen kon nalaten, had ze niet en toch was
ze doodsbang geweest om ouder te worden en
arm te zijn.
Angstig had ze er over gedacht, dat geen neef
of nicht ook maar het geringste van haar geld
profiteerde. Neen, voor een ander had ze nooit
iets over gehad. Ze had alleen aan zich zelf ge
dacht. De liefde en aanhankelijkheid van haar
man had ze als een natuurlijk recht geaccep
teerd, zonder een enkelen zonnestraal in z'n
leven te brengen. Zij was gevierd en had ge
schitterd als een vorstin. Ze had haar man
lief gehad, maar op haar egoïstische manier.
Hoe eenzaam leek haar nu het leven. Hoe
doelloos, zonder kind, zonder te kunnen terug
zien op ook maar één edelmoedige, grootsche
daad. Haar man was weelderig geweest, maar
zü, hoe gierig had ze niet geleefd na z'n dood.
Ja, haar kamenier had opslag gevraagd. Ze had
het geweigerd. Als ze dezen martelenden angst
overleefde, zou ze het geven. Ze zou edelmoedig
worden, zooals haar man geweest was. Ze had
arme familie, die ze zou helpen. Ja, ze zou haar
heele leven veranderen, een beter mensch wor
den, als aan die verschrikkelijke reis maar een
einde kwam; als die man naast haar maar op
wilde staan en heenging!
De trein begon z'n vaart te verminderen. Het
scheen haar ongelooflik. Was ze al in Rome?
Ze keek op haar horloge. Neen, dat kon niet.
Was heb al dag? De remmen knarsten en de
trein stond met een schok stil. Ze keek op zü-
De man was op-
gestaan. Lang- E
zaam en zacht,
zooals hij geko
men was, verliet
hü den coupé en
sloot de deur on
hoorbaar achter
zich dicht.
Toen stond ook lady Audley op. Ze rukte de
deur open en stond tegenover den conducteur.
„Die man!" riep ze en wees naar hem.
De conducteur keek naar het einde van de
gang. De man in z'n zwarte overjas verdween
juist op de treeplank.
„Ik begrüp u niet, mevrouw."
Ze liep naar het venster en keek naar buiten.
„Kijk kük, daar!" schreeuwde ze tot den con
ducteur, die achter haar stond.
„Houd hem tegen! Het kan nog!"
„Wat bedoelt u, mevrouw?"
„Maar man, ben je dan gek? Zag je hem
niet?"
„O, bedoelt u dien heer, die daar juist weg
gaat?"
„Ja, houd hemhoud hem!"
„Maar mevrouw, dat is het hoofd der Ita-
liaansche geheime politie, die incognito met de
zen trein meereisde."
Lady Audley viel achterover in de kussens
van haar coupé en het duurdè weken, alvorens
zü den angst en de verschrikkingen van deze
reis in den nachttrein te boven was gekomen.
28
Mr. Milman kwam voor het Londensche
seizoen steeds naar ons land en sinds einde
April was hü >n de stad. Gedurende de Mei
maand kon men hem meest op de renbaan
vinden en men zal zich herinneren dat hü
succes behaalde te Newmarket, te Kempton
Park, te Doncaster en te Parijs, waar hü met
zün paard Alabama de Tweede, drie weken
geleden den Rochette-prijs won. Kortelings be
sloot mr. Milman een van zijn beroemde dmers
te geven aan zün meest intieme vrienden en
hü beperkte het aantal uitnoodigingen tot
negentien. Slechts heel weinig was er omtrent
den aard van dat diner losgelaten; de gasten
zelf waren onwetend gehouden over wat hun
te wachten stond.
Als hü in Londen was, woonde mr. Milman
in de Parklaan in een huis dat hü elk jaar van
Lord Athlingsea huurde, maar als terrein voor
zün jongste en zooals zich zou uitwijzen rijn
laatste bizarre diner had hü hotel Petro-
nia uitgekozen, de laatste aanwinst in Londens
moderne caravans—ails, dat, zooals men weet,
het geheele nog onbebouwde gedeelte van
Kingsway in beslag heeft genomen en in de rü
der om hun grootschheid en haar architectuur
merkwaardige gebouwen van de hoofdstad een
waardige plaats heeft ingenomen. In dit groot
sche hotel vindt men rü op rü van kamers in
alle grootten, in iederen stül en in de meest
uiteenloopende ornamentatie. Mr. Milman had
een serie uitgekozen, welke omvatte een ont-
vangsalon, een dinerzaal en een rooksalon,
alle van flinken omvang. Als man die nooit iets
ten halve doet had de gastheer zich voorgesteld
al z'n vorige feestelükheden van denzelfden
aard te overtreffen. Wat hij omtrent den karak
teristieken trek van deze gebeurtenis in z'n
hoofd had, zal thans nooit iemand weten. Wat
men wel weet is, dat hij inplaats van zün
boezemvrienden zooals gewoonlijk op allerlei
buitensporigheden te onthalen van plan was hen
in de gelegenheid te stellen tegen enorme
honoraria den grootsten zanger, den grootsten
violist en den grootsten pianist van de wereld
te doen hooren. Het gerucht liep gisterenavond,
dat om zich do medewerking te verzekeren van
Signor Marento die expres van Florence was
gekomen, van Signor Yoni die overhaast van
St. Petersburg was ontboden en van Monsieur
St. Eireux, wereldbekend, thans, als de onbe
twiste opvolger van Paderewski, Milman som
men had uitbetaald die in totaal de tienduizend
pond moesten overschrijden.
De toebereidselen tot het diner voorspelden
al evenzeer luister en grootschheid. Mr Mc.
Gwir, de beroemde chef van Petronia, voorheen
chef van de Carlovian Emperor had volkomen
de vrije hand gekregen en hem was verzocht
zichzelf te overtreffen. Ban bekend bloemen-
magazün had een opdracht ontvangen de
kamers te versieren.
Als herinnering zou elke gast een massief
gouden sigarenkoker ontvangen, met rijn eigen
initialen en die van den gastheer in diamant.
Om het geld mocht niets worden nagelaten; een
dergelijke partü was stellig sinds de qpening
van Hotel Petronia twaalf maanden geleden nog
niet gegeven.
Mr. Milman speelde gisterenmiddag te
Ranelagh met twee van zün gasten van den
avond, lord Marbury en kapitein Medhurst, in
een polopartij tusschen de Rovers en de Garde-
bridge, welke door de laatste met vijf goals
tegen drie gewonnen werd. Om zes uur bracht
hij een bezoek aan hotel Petronia om eens te
zien of alles in orde was; vervolgens bezocht
hij Hotel Cecil om zijn opwachting te maken
bij den heer St. Eireux en daarna hotel Ritz,
waar Signor Marento en Signor Yuoni logeerden.
Hü reed daarop naar Park Lane om zich te
kleeden en twintig minuten voor achten was
hü in hotel Petronia terug om z'n gasten te
ontvangen. Spoedig na rijn aankomst belde de
huisknecht van mr. Jocelyn Chenery hem op
om hem mede te deelen, dat mr. Chenery plot
seling ongesteld was geworden en niet kon
komen. Zulks was voor mr. Milman een groote
teleurstelling, maar om acht uur waren alle
overige gasten aanwezig en het diner werd
oogenblikkelijk opgediend.
Volgens bet getuigenis der led,en yan het
speciale korps dat tüdens het diner zün diensten
verrichte, was de partü zeer geanimeerd en de
gastheer was büzonder opgewekt en vroolijk.
Alles verliep schitterend en met volledig succes.
Even voor tienen werden koffie en likeuren
binnengebracht en alle kellners gingen heen,
daar de gastheer order gegeven had, dat op dit
moment hij met zijn gasten alleen wilde zün.
Niemand van de negentien ongelukkige jonge
mannen is weer levend gezien.
Precies om tien uur arriveerden Signor
Marento en Signor Yuoni aan Hotel Petronia
en werden binnengelaten in den saion welke
voor hen was gereserveerd, alsmede voor mr.
Eireux die eenige minuten later voorreed. De
groote salon welke met de eetzaal in verbin
ding stond was in een kleine opera-zaal ge-
metamorphoseerd. De beste accompagnateur van
Londen, mr. Henry Foulds was aanwezig, om den
beroemden tenor, en waar noodig den wereld
vermaarden violist te begeleiden. Al deze groote
artisten wachtten; mr. Milman kwam maar
niet. De kellners die opdracht hadden in den
getransformeerden salon te blüven, merkten op,
dat uit de naastgelegen zaal waar mr. Milman
met zün gasten zat, geen geluid tot hen door
drong. De minuten kropen voort; om half elf
werd signor Marento ongeduldig en dies be
sloot Herr Liebnitz, de directeur van het hotel,
de eetzaal binnen te gaan.
Terstond bleek, dat een versehrikkelüke
tragedie zich had afgespeeld. De negentien
jongelui hadden gedineerd aan een ronde tafel,
prachtig met bloejuen en zilver gedécoieerd,
maar zoo gesteld, dat allen elkander konden
zien. Allen hadden plaats genomen in een
luxueuzen leuningstoel; in deze stoelen zaten of
hingen ze nog, allen onbeweeglijk als stand
beelden. Sommigen zaten zelfbewust rechtop, de
handen op de leuningen en keken recht voor
zich uit, anderen lieten het hoofd voorover op
de borst hangen, een paar lagen aan tafel,
waarbü hun hoofd rustte op hun gekruiste
armen. Aan het hoofd van de tafel bevond
zich Milman, in half liggende half zittende hou
ding; zün gelaat vertoonde een vreemde uit
drukking alsof hij plotseling iets had gezien en
herkend.
Allen waren dood. Er was geen twijfel moge
lijk of ieder hunner was onmiddellijk gestor
ven. De een hield een tas koffie in de hand,
van een ander omklemden de doode vingers
den steel van een likeurglas. Een hunner had
in de eene hand nog een sigaar, in de andere
een lucifer; de meesten hielden een sigaret
tusschen de vingers. Dat de dood ongeloofelük
snel moest zün gekomen viel af te leiden uit het
feit dat kapitein Medhurst nog een sigaret
tusschen rijn lippen hield en dat hü vuur
presenteerde aan zün linkerbuurman, mr. Ever-
mead.
Te zeggen dat de vreeselijke ontdekking
verbazing en verslagenheid teweeg bracht
onder degenen die het eerst op het toonee!
aanwezig waren onder hen waren ook de
drie beroemde artisten, wier medewerking mr.
Milman zich tot zoo hoogen prijs verzekerd had
ware een al te zachte uitdrukking. Een.
oogenblik bestond er gevaar voor een paniek.
Gelukkig is Herr Liebnitz een resoluut en ener
giek man, hü slaagde er in de omstanders t«
kalmeeren, legde allen geheimhouding op,
sloot de kamers af en stelde ze onder bewaking
tot de politie en dokters, om wie terstond ge
telefoneerd was, waren aangekomen.
Binnen enkele minuten waren een aantal
hooge beambten van New Scotland Yard pre
sent en met hen of onmiddellijk na hen ver
schenen professor Acheson, van Binnenland-
sche Zaken, die een wereldnaam heeft als ex
pert in vergiften, dr. Maidstone, de befaamde
experimentalist en mr. Thomas Didsbury. De
politie was zeer gesloten maar we vernamen dat
de lüken van de negentien ongelukkigen werden
neergelegd in den salon, waar zü op het schit
terend concert dat voor hen was besteld, ver
gast hadden moeten worden, en dat hun ver
wanten terstond van de versehrikkelüke ge
beurtenis op de hoogte werden gebracht.
Officieel is voorts meegedeeld dat bü het
voorloopig onderzoek van dokters en bü de
sectie op dringend verzoek der mamilieleden
op een der slachtoffers verricht geen spoor van
eenig vergif is gevonden.
De oorzaak van dezen plotselingen dood op
groote schaal is daarom op het oogenblik nog
een volslagen mysterie.
Jocelyn legde de krant opzü. Hü moest op
staan, zich aankleeden, hij moest weg, de tüd
om te handelen, snel en resoluut, was gekomen.
„(Wordt vervolgd)