HOE ARM NAPELS LEEFT.
JÊ
Gevaar dreigt in de bocht
Een luguber jubileumjaar
DE GROOTE GEZINNEN
IN FRANKRIJK
KN.A.C. GEEFT GOEDE
METHODE AAN
DRIE BURGERTWISTEN
„JUBILEEREN"
1
ZONDAG 12 JANUARI 1936
DE STRAAT IS HET
DAKLOOZE HUIS
Steeds wisselende kreten der am
bulante handelaren, vermengd
met het get jengel van
een orgeltje
Moderne hygiëne is er
onbekend
WÊÊKm
mm
Voortreffelijke rede van oud
minister George Per not
Jt
De rechterbocht worde zoo kort
mogelijk, de linker daaren
tegen wijduit genomen
Voorname rol van de
remmen
De richtingaanwijzers
Hoe de Hoeksche en Kabel-
jauwsche twisten in Haar
lem huishielden
Ook Jacoba van Beieren
deed mee
De vonk
1/ fl
m
VUii1 -
1436....
De zwarte dood waart
over Mandsjoekwo
Het pestspook loert aan de oevers
van den Amoer
De vreemdeling krijgt, als hij het Stazione
Centrale verlaten heeft, een geheel ver
keerden indruk van Napels. Vóór zich ziet
hij een groot pleinin alle richtingen kriskrast
't verkeer van trams, auto's, lawaaiige lorries, rij
tuigjes, en uiterst-beweeglijke menschen, om
zich te verliezen in lange, breede straten, ge
vuld met verblindend-wit zonnelicht en blauw
zwarte schaduwen. Het is het beeld van een
rumoerige zuidelijke stad, bedrijvig, modem
zonder aanspraak op architectonische schoon
heid, doch wèl berekend op haar taak van ge
weldige havenstad: de „poort van het nabije
Oosten"
En als onze vreemdeling den moed heeft te
voet den weg te volgen die naar de „Mergei-
lina" en den boulevard van Santa Lucia leidt,
vindt hij weinig aanleiding zijn eerste impres
sies te herzien. :t Is waar: de bestrating met
ongelijke bazaltblokken verraadt haar antiek-
Romeinschen oorspronghet getjengel en
gesuis van de trams is wel heel erg uitgelaten
maar overigens zijn deze winkelstraten „we-
reldsteedsch". Groote étalage-ruiten, uitstal
lingen, cinema's, ijswinkels, confiserieën, „ta-
bacchi" (die de slechte sigaretten van het rijks-
monopolie verkoopen, evenals het dure, want
door den Staat verkochte, tafelzout....), en
velerlei andere nuttige instellingen waar men
de lire kan inwisselen tegen noodige of onnoo-
dige voorwerpen! Aan het einde van dit stra
ten-complex ligt dan de geweldige haven, met
haar witte en rood-zwarte zeekasteelen van alle
nationaliteiten eeh warmkleurige schilderij
die nooit verveelt. Geleund op het parapet van
den luxueusen Santa Lucia boulevard (een
aaneenschakeling van groote hotels en officieele
gebouwen) kan men urenlang het gewoel daar
beneden gadeslaan. Het is als een kleurig ma
rionettenspel, dat smaakvol is geënsceneerd te
gen den achtergrond der geweldige heliotrope
baai, de geel-purperen bergwanden van Saler
no en de dreigende majesteit van den Vesuvius,
wiens eeuwige rookpluim zich samentrekt of
uitspreidt op den wind
Maar hoe. interessant ook en in volkomen
overeenstemming met de beloften van Baede
ker en Grieben dit is niets dan het uiter
lijke hulsel van Napels: een net van strakke
lijnen, met den stevigen voorvinger der mo
derne noodzakelijkheid getrokken door het la
byrinth van straten, stegen, en sloppen dat
de groote massa, de werkelijke ziel dezer mil-
lioenen-stad, herbergt. Ga terug naar de brui
sende Via Nazionale en buig, rechts of links
naar willekeur af in een der vele zijstraten...
Of wel: steek den boulevard van Santa Lucia
over, langs den zijkant der vreemdelingenpa
leizenen het stadsbeeld is, als bij toover-
slag, veranderd. Aan beide kanten hooge ver-
velooze huizenrijen, roestige balkonnetjes, guir
landes van de meest intieme wasch, in diverse
stadia van hernieuwde blankheid. Op iederen
straathoek een zorgvuldig met glas afgedekt
Mariabeeldje van fel-gekleurd gips, of het le-
vensgroote portret van een bijzonder geliefd
Heilige. Hier blinkt het goed-verzorgde koper
van afdak of „eeuwig lampje", en in armoedige
vaasjes staan bloemen gerangschikt, echte en
nagemaakte, de dagelijksche offeranden der
devote wijk-bewoners.
De straat is hier niet alleen verkeersweg: zij
ls het daklooze huis waarin het geheele leven
wordt uitgeleefd, waar men als één groote
familie lief en leed deelt, en de kinderen op
groeien in het stof en vuil der goten, waar de
fruit- en groentennegotie op elke tien meter
een beoefenaar vindt, en geleurd wordt met
alles waarana deze armen behoefte kunnen
hebben.
Voor deze poortvormige deuren, die toegang
geven tot de holwoningen dezer berooiden, zitten
de vrouwen: dik, slonzig, oud en verwelkt, als
eenige glorie van vergane charmes, haar rijk.
dom aan blauw-zwarte haren en de groote, me-
lancholiek-bruine oogen. Zij converseeren al
schreeuwende met buren, ergens verderop en
houden een oogje op den rijken kinderschat. Zij
houden de wacht bij een poovere „negotie":
venijnig-gekleurd snoepgoed, wat half-vergane
vijgen en perziken op een groezelig rietmatje
uitgestald, „versnaperingen" voor de jeugd die
nog ergens een .soldo" heeft gevonden of gebe
deldNaast moeder speelt de jongste spruit,
half-naakt hetgeen luiers spaart! in het
straatvuil en zoekt met engelen-oogen in een
smerig bruin snoetje naar de attracties van het
plaveisel. En vaak is ook de „kostwinner" bui
ten aan het werk, behamert zinkplaten, repa.
reert manden, is de gemoedelijke „padrone" van
een tapperijtje, dat een zuren stank van leege
wijnvaten uitgolft: één ingrediënt in het
odeuren-mengsel, waarvan deze wijken door
drongen zijn.
Wat zouden de armenbuurten van Napels,
broeikassen van cholera en andere ellende, zijn
zonder de steeds wisselende straatkreten der
ambulante handelaren, of het getjengel van een
orgeltje, door vader voortgeduwd, terwijl een
kind, schrijlings op het instrument gezeten, on
vermoeid den slinger draait? Als ooit de koop-
1 K 1
De bocht wordt gemakshalve afgesneden.
Wat van den anderen kant komt moet
maar stoppen, 't trottoir op, of „brokken"
tot de „nettezza urbana" langs
komt om althans het grootste gedeelte
van al dit onbehoorlijks mee te nemen!"
man in watermeloenen zijn „stalletje" be
staande uit een leege kist en een oude parasol
moet doen verdwijnen, of het aanbieden van
citroen-limonade, „orzate" sasseparilla en andere
lafenissen van bedenkelijke reinheid verboden
wordt, is het einde nabij van dien overvollen,
broeienden mierenhoop, die Napels' volkswijk is.
De ambulance-koopmanHij is een engel
uit Gods Hemelen voor het Napolitaansche pro
letariërs-kind, dat zich voor zijn paar .soldi"
(gekregenof in de betere buurten gebe.
deldden buik vult met gekookte mais,
'n bos druiven, wat vijgen of een handvol gezou
ten vischjesHü is de „bazar" voor de
volksmoeder die bij hem haar keukengerei koopt,
die voldoet aan haar vrouwelijk verlangen naar
een „zijden lintje", een versiersel voor huis of
„bambino". Van hem slaat ze gekleurde prentjes
in, of naaigerij, hij haalt haar over tot de luxe
van „kristallen" waterglazen, of van een rieten
mandje om de dagelijksche inkoopen naar de
hoogte der vierde of vijfde étage mee te hijschen.
Het eindeloos voorbijtrekken dezer kooplieden
vult het bestaan der Napolitaansche volks
menigte met verwachtingen en verrassingen.
Men weet het uur van den dag bij het ver
schijnen van den „limonata"-man, of van de
nijvere koopvrouw, die in 'n grooten ijzeren pot-
op-wielen (waarin het kokende water simmert
en spattert) een berg van goud-gele kolven ge
kookte mais achter zich aantrekt!
Moderne hygiëne is in deze volksbuurten een
nog vrijwel onbekend verschijnsel. Men werpt
er alles wat men kwijt wil op straat. Urenlang
ligt het afval van voedsel en fruit te rotten en
te stinken in de felle zon. Er klonteren duizen
den vliegen aan vast, die zich nauwelijks laten
verjagen als eindelijk de wagens der „nettezza
urbana" langs komen, om althans het grootste
gedeelte van al dit onbehoorlijks mee te nemen!
De prille jeugd gebruikt de trottoirs als pu-
lieke latrine en nieumand die zich aan deze
openbare vertooning stootUit de één
kamerwoningen komt de muffe lucht van slecht-
geventileerde hokken; men ziet er de bedden,
het armzalig commodetje, het Mariabeeldje met
zijn devote lichtje en de gore vaalheid van de
gekalkte muren, 's Avonds als de kinderen
reeds lang van vermoeidheid in slaap zijn ge
vallen, geleund tegen den huismuur of languit
gestrekt op het plaveisel zit men er bijeen
tot ver na middernacht, om slechts schoorvoe
tend de bedomptheid der „slaapgelegenheid" op
te zoeken. Hier ligt dan, in de meeste gevallen,
de geheele familie bijeen, achter gesloten straat
deuren, zonder eenige andere mogelijkheid tot
lUchtververschingEr valt inderdaad nog
veel te doen om dezen menschen een waardiger
samenleven mogelijk te maken!
Stroomend water is nog een uitzondering.
Dat hebben slechts de nieuwere huizenblokken;
in de meeste straten sjouwen meisjes en vrou
wen den ganschen dag door met potten en
emmers water, getapt uit de publieke kranen.
De volle potten lichten zij op het hoofd en zóó
beladen loopen zij u, met kalmen pas, fier
rechtop, voorbij.
Maar hoezeer de verpleging van het lichaam
nog op den achtergrond staat, men heeft hier
"n waren hartstocht voorglimmende schoe
nen! Reeds van vroeg in den morgen af hoort
ge het „rom-bom-bom" van den schoenpoetser,
die, zijn „fabriek" aan een leeren riem over den
schouder dragend, met een eind hout tegen de
schoenenkist slaat en eiken voorbijganger aan
klampt als een mogelijk cliënt! Jongens, die
nauwelijks de schooljaren achter zich kunnen
hebben, slungels van om en bij de twintig, oude
mannetjes met flarden voor eenige kleeding
zij allen behooren tot het gilde der schoen-
smeer-verkwisters. Tot den allerlaagsten rang
want ook voor deze „industrieelën" is de pro
motie niet uitgesloten!
Op een goeden dag komt er een einde aan
hun zwervend bestaan. Dan hebben zij genoeg
overgespaard om ergens een aftandschen leu
ningstoel en dito parasol te koopen. De stoel
wordt vastgehamerd op een rollend podium en
de gelukkige schoenpoetser aanvaardt zijn nieu
we sociale functie ergens in de betere wijken,
op een „vaste plaats". Hij is van nu af aan ver
dwenen uit het kleurige leven der volkswijken.
Thans dient hij uitsluitend de „bourgeoisie" en
den vreemdeling, die zich gemakkelijk zittend
de schoenen laten opglimmen. Het proletariaat
van Napels beschouwt hem als een „verloren
zoon"!
JOOP W. F. STOPPELMAN
De Bond van Groote Gezinnen in Frankrijk
heeft een congres gehouden, waarop on
der meer het woord werd gevoerd door
den vroegeren Minister van Justitie George
Pernot, die een redevoering hield over het doel
dezer organisatie.
De Bond van Groote Gezinnen werd in
Frankrijk in het jaar 1921 gesticht en stelt zich
ten doel om de hoofden dezer kinderrijke fa
milies te organiseeren, teneinde hun gezamen
lijke belangen te verdedigen. Bij den Bond zijn
De maïs-verkoopster te Napels, die in
'n grooten ijzeren pot-op-wielen, waarin
het kokende water simmert en spattert,
een berg van goud-gele kolven gekookte
maïs achter zich aantrekt
De Napolitaansche schoenpoetsers zijn
jongens, die nauwelijks de schooljaren
achter zich kunnen hébben
thans aangesloten 300.000 huisgezinnen met on
geveer 2.000.000 kinderen.
De Fransche bevolkingsstatistieken wijzen een
voortdurende daling van het geboortecijfer aan.
Terwijl in het jaar 1932 het geboortecijfer
nog 17.3 per 1000 bedroeg, was dit cijfer in
1934 reeds gedaald tot 16.1 per 1000. Uit de
cijfers die thans reeds over het jaar 1935 be
kend geworden zijn, blijkt duidelijk dat het ge
boortecijfer zich nog steeds in dalende lijn be
weegt. Oud-Minister Pernot verklaarde dat deze
toestand voor Frankrijk nog des te noodlottiger
is, daar in de naburige landen een steeds stij
gend geboortecijfer valt waar te nemen. In
Italië heeft men voor 1935 zelfs een geboorte
overschot van ruim 400.000. Wanneer men deze
verschijnselen in ©ogenschouw neemt, zoo ver
volgt de Minister, mag Frankrijk .niet langer
werkeloos toezien. Tot iederen prijs moet een
strijd worden aangebonden tegen de samen
zwering van het stilzwijgen dat rond dezen
hachelijken toestand wordt gespannen. Het
steed- dalende geboortecijfer heeft voor Frank
rijk een katastrofalen omvang' aangenomen. De
Bond van Groote Gezinnen is zich goed bewust,
dat een volk niet een gemeenschap is van los-
loopende individuen, maar een organisch geheel
van huisgezinnen; slechts door het herstel van
het huisgezin zal Frankrijk de thans heerschen-
de crisis, die in haar oorsprong van moreelen
aard is, bezweren kunnen. De Bond van Groote
Gezinnen heeft aan de Regeering den eisch
gesteld om de belastingen, die juist op de groote
huisgezinnen drukken, te verlagen. Er zijn reeds
verschillende maatregelen besproken om den
grooten gezinnen belangrijke faciliteiten te ver-
leenen. De uitgaven, die de Staat daarvoor
moet doen, zijn zeer productief, daar de groote
gezinnen aan het land niet alleen soldaten,
maar ook belastingbetalers en verbruikers ver
schaffen. Verder wordt bij de Regeering er op
aangedrongen om den jongelui het stichten van
een nieuw gezin te vergemakkelijken, terwijl de
jong-gehuwden geholpen moeten worden om
meerdere kinderen te kunnen onderhouden.
De Bond moet echter zijn werkzaamheid niet
uitsluitend tot stoffelijke dingen beperken. Aan
de leden moet de overtuiging worden bijge
bracht, dat het huisgezin alleen kan bloeien
in een gezonde zedelijke atmosfeer. In het bij
zonder werd de eisch gesteld, dat de autoritei
ten den strijd zullen aanbinden tegen de slechte
lectuur en de openbare zedeloosheid. Tenslotte
moet ook aan het Fransche gezin op politiek en
sociaal terrein die plaats worden ingeruimd,
waarop het recht heeft. Daarom moet gestreefd
worden om het gezins-kiesrecht te verkrijgen,
dat wil zeggen dat huisvaders van gezinnen met
meer dan drie kinderen een stem meer mogen
uitbrengen dan de gewone kiezers. Een derge
lijk streven is niet revolutionnair, maar beoogt
het algemeen welzijn in dienst der natie. Het
is juist een kenmerk van de tegenwoordige cri
sis, dat veel Franschen geen zorgen koesteren
omtrent het algemeen welzijn. Al diegenen, die
deelnemen aan den kruistocht voor het herstel
van het Christelijk huisgezin in Frankrijk,
mogen ervan overtuigd zijn, dat zij verdienste
lijk werk verrichten door het Fransche volk
meer gemeenschapszin bjj te brengen.
De K.N.A.C. schrijft ons;
Rechter bochten moeten, indien men er
aanspraak op wil maken correct te rijden, zoo
scherp mogelijk, met een kleinen straal, wor
den gereden.
Afgezien van het correct rijden als zoodanig
iets, waarop een goed automobilist zeker
onder alle omstandigheden prijs zal stellen
eischt in de eerste plaats de veiligheid van
het verkeer, dat een rechter bocht steeds zoo
kort mogelijk genomen wordt, terwijl de lin
ker daarentegen wijduit moet worden gereden.
In beide gevallen zijn deze eischen gesteld om
aan het van den anderen kant komend ver
keer de gelegenheid te geven, om zonder ge
vaar gelijktijdig bochten en straathoeken te
kunnen passeeren.
In de praktijk schijnt deze gulden regel
voor een veilig verkeer in onze steden en dor
pen, met meestal niet al te breede straten en
wegen, nogal bezwaren op te leveren, of te
worden verwaarloosd. De gevolgen zijn soms
zeer noodlottig, maar over het algemeen be
palen ze zich tot meer of minder ernstige
materieele schade en in de statistiek wordt
dan weer de rubriek ongevallen ten gevolge
van verkeersfouten van autobestuurders aan
zienlijk vermeerderd.
Een goed automobilist zal, zoowel uit het
oogpunt van het gevaar, alsook omdat hij er
prijs op stelt onder alle omstandigheden blijk
te geven een perfect rijder te zijn, linker en
rechterbochten „model" rijden.
Er rijden nog duizenden autobestuurders
rond, die wel gaarne goed zouden willen rijden,
maar doordat hun indertijd bij het leeren der
gelijke kleine „Kniffe" niet zijn bijgebracht,
aan het sukkelen blijven en eigenlijk in de
meening zijn, dat het niet anders kan.
Als argument voor het niet correct nemen
van een rechter bocht wordt meestal aange
voerd de lange wielbasis van den auto. Wij
geven toe, dat met een wagen met korte wiel
basis gemakkelijker een korte bocht naar
rechts is te maken dan met een langen wa
gen, maar ook daarmee zal men een korten,
bijna haakscihen booht kunnen maken, als
men hierbij de volgende methode volgt.
Vóór het inbuigen van den bocht blijft men
zuiver op de rechter weghelft, d.w.z. men rijdt
met de linkerwielen precies op het midden
van den rijweg. In plaats nu direct bij den
straathoek het stuur rechts om te halen,
wacht men even tot de motorkap volgens het
oog van den bestuurder den hoek gepasseerd
is, en pas nu haalt men snel het stuur naar
rechts om, waarbij men gelijktijdig even bij-
remt. Op deze wijze loopt men nooit kans, dat
de achterwielen het trottoir zullen raken en
toch draait de geheele wagen vlak langs het
trottoir, zonder dat het noodig is de verrader
lijke methode, om zich vóór het nemen van
den rechterbocht eerst op de linkerweghelft
£e begeven, te volgen. Deze methode kan alleen
noodig zijn voor bedrijfsautomobielen of trek
kers met opleggers van ongewone afmetingen.
Deze manoeuvre is inderdaad gevaarlijk, <jm-
dat de bestuurder namelijk tijdig zijn rich
tingwijzer naar rechts heeft uitgestoken en de
vlak achter hem rijdende automobilist, dit
teeken ziende, meent veilig hem aan de lin
kerzijde te kunnen voorbijrijden. Maar juist
op dat oogenblik gaat zijn voorrijder de ver
raderlijke manoeuvre uithalen, door met een
naar reahts uitgestoken richtingaanwijzer
sterk naar links te zwenken om zijn rechter
bocht breed uit te nemen.
Er zijn natuurlijk omstandigheden, waarbij
de in te rijden zijstraat zóó smal is, dat het niet
mogelijk is zonder zich op de linkerzijde
van de eveneens smalle straat, waarin men
rijdt, te begeven het nauwe straatje in te
zwenken. Dit moet echter onder de uitzonde
ringen gerekend worden en dan zal de goede
bestuurder, na in den achteruitkijkspiegel ge
keken te hebben of de weg vrij is, éérst zijn
linker richtingaanwijzer uitsteken, geheel links
gaan rijden, om pas, nadat het doorgaande
verkeer gepasseerd is, waarvan hij zich in den
spiegel kan overtuigen, rechts in te slaan met
den rechts uitgestoken richtingaanwijzer.
Een voorname rol bij het gemakkelijk en
goed nemen van bochten speelt de rem. Wan
neer men bij het inrijden even krachtig bij-
remt, zal men bemerken, dat de wagen om
zoo te zeggen gedeeltelijk door de remmen
de bocht wordt ingestuurd. Vóór het ingaan
heeft men den wagen de noodige vertraging
gegeven, door de motor als rem te gebruiken.
In het begin van de bocht wordt deze ver
traging even geaccentueerd door een druk op
het rempedaal, om dan in de tweede helft al
de verloren snelheid te herwinnen door wat
gas te geven.
Bij het maken van een ruim genomen lin
ker bocht ziet men nog al eens, dat de be
stuurder het sterk naar links omgehaalde
stuur te laat terugdraait. De auto volgt direct
het stuur en het gevolg is, dat de correct ge
nomen linkerbocht met wijden straal eindigt
in een ongracieuzen zwaai, waarbij deze tot
verwondering of schrik al naar gelang de
situatie van den tegenligger, die op zulk
een surprise allerminst kon rekenen, op de
linker weghelft terecht komt. Nog vóór de
bocht geheel is beëindigd, moet men dus reeds
het stuur redresseeren, om zuiver de i rijbaan
te kunnen vervolgen.
Om op de juiste wijze linksaf te slaan en
daarbij niet te zondigen tegen de regels van
een veilig verkeer, is het niet alleen noodig,
dat men daarbij let op de behandeling van het
stuur en de remmen, maar ook dat men den
richtingaanwijzer tijdig uitsteekt. Het uitste
ken van den linker richtingaanwijzer mag ech
ter nooit als een imperatief teeken worden op
gevat dat zou willen zeggen: „ik ga linksaf"
zonder meer. Men diene zich van te voren te
overtuigen, dat het links afslaan geen gevaar
voor anderen oplevert. En daarom is een rich
tingaanwijzer, zonder tevens den achteruit
kijkspiegel te raadplegen, een gevaarlijk mid
del om de veiligheid te verhoogen. Wie linksaf
wil gaan, laat eerst de dichtst genaderde te
genliggers passeeren en observeert in zijn
achteruitkijkspiegel, of hij niet wordt inge
haald, om eerst daarna met behulp van den
richtingaanwijzer linksaf te buigen.
Het is helaas een Veel voorkomende, ver
keerde opvatting, dat het uitsteken van den
richtingaanwijzer rechten zou geven. Wij ci-
teeren daarom ten slotte nog even het betref
fende artikel uit het gewijzigde Motor- en
Rijwielreglement, dat daarover het volgende
zegt:
Art. 4 sub 4. Het doen blijken van het voor
nemen om van richting te veranderen, geeft
een bestuurder nooit aanspraak op een voor
rang, welke hem krachtens de regeling, ver
vat in de overige bepalingen van dit Regle
ment, niet toekomt.
Het jaar 1936 is een luguber jubileumjaar.
Dan kunnen n.l. niet minder dan drie burger
twisten, welke ook in Haarlem danig huisge
houden hebben, „herdacht" worden: de Hoek
sche en Kabeljauwsche twisten, die precies 500
jaar geleden hevig oplaaiden, de strijd tusschen
de z.g. Patriotten en Prinsgezinden, waarvoor
nu 150 jaar geleden in Haarlem de groote trom
letterlijk en figuurlijk geroerd- werd, en ten
slotte de overheersching door de Franschen,
vóór 125 jaar, waarvan sommige gevolgen tot
op den huidigen dag in Haarlem doorwerken.
De middeleeuwen, die zoowaar, ondanks hun
„donkerte", om hun sociale en maatschappe
lijke ordening thans weer in het brandpunt der
wetenschappelijke en politieke belangstelling
staan, stelt de doorsnee-lezer zich voor als een
tijd, waarin zwaar-geharnaste ridders met wap
perende pluimenbossen op hun helmen, in groo>-
te, plompe kasteelen, met kolossaal-dikke mu
ren leefden, en in de steden, welke naar hun
grootte ons niet meer dan dorpen toelijken,
halfbeschaafde burgers in armzalige woningen,
waar varkens en kippen, om nog niet te spre
ken van de katten en de muizen, rustig rond-
kuierden. De Hoeksche en Kabeljauwsche twis
ten (ter opfrissching van de op de Lagere
school opgedane geschiedeniskennis zij er aan
herinnerd, dat de naam ontstaan is aan het
vischtuig „hoek", welke den kabeljauw moet van
gen) beschouwt men als een romantischen, niet
al te tragisch op te vatten strijd tusschen de
opkomende en steeds machtiger en krachtiger
wordende burgerij (de Kabeljauwschen) en den
adel, die zijn overwicht verliest en toch zijn
macht op en tegenover de burgerij wil hand
haven (de Hoekschen).
Hoezeer echter de romantiek een bloedig
aureool draagt, moge blijken uit hetgeen hier
verteld zal worden over den strijd in Haarlem.
Wel kenden de Middeleeuwers de moderne
strijdmiddelen van gifgassen, brandbommen,
dum-dumkogels, enz. niet, waarmede thans in
Afrika de „onbeschaafde" Ethiopiërs worden ge
lukkig gemaakt, maar per slot van zaken blijft
het resultaat hetzelfde of men nu door een
modernen mitrailleurkogel gedood wordt of door
een middeleeuwsche vergiftigde speer van
een lansknecht, of een bom u met één slag het
leven beneemt of dat u levend verbrandt door
kokende olie, waarmede de middeleeuwsche be
legerden gewoon waren hun belegeraars te be
gieten.
Als men een hond wil slaan, is spoedig een
stok gevonden, zegt een spreekwoord. De aan
leiding, welke noodig was om de Hoeksche en
Kabeljauwsche twisten te doen ontbranden,
werd gevonden in een persoonlijke veete tus
schen Vrouwe Margaretha, die in 1345 haar ge-'
sneuvelden broer Graaf Willem IV in Holland
opvolgde, en haar zoon Willem, die de regee-
ring weer van haar had overgenomen tegen
betaling van een groot jaargeld, maar het jaar
geld niet betaalde, weshalve Vrouwe Margaretha
de regeering van haar zoon terugeischte. Moe
der en zoon verzoenden zich met elkaar, maar
een aantal Hollandsche steden, onder wie Haar
lem, wenschten niet door een Vrouw geregeerd
te worden en erkenden Willem in 1351 als
Graaf van Holland. Ook Vrouwe Margaretha
had haar aanhangers (voornamelijk adelijken,
die hoopten wat in de melk te brokkelen te krij
gen als een gravin regeerde) en de strijd ont
stond.
In Haarlem vertoonde de strijd telkens bij
iedere phase het volgende beeld: een flinke
vechtpartij met een aantal dooden, de Graaf
komt in de stad, de schuldigen worden gestraft
en de schade moet vergoed worden. De vrede
duurt eenige jaren en dan opnieuw strijd.
Zoo verging het in 1377, toen de heer v. Bre-
derode met zijn soldaten zijn tegenstander, Si
mon van Zaanen, in diens woning aan de Ko
ningstraat (de tegenwoordige Mariaschool)
belegerde. Slmon v. Zaanen was hem echter te
slim af, sloot de poort van zijn huis, doodde de
indringers en liet toen niet minder dan 24
doode tegenstanders uit de ramen van zijn
woning werpen
Hertog Albrecht van Beieren kwam persoon
lijk naar Haarlem, herstelde den vrede, die
duurde tot zijn dood in 1404. Weer werd dan
Simon van Zaanen aangevallen en nu gedood.
De burgerij vloog elkaar in de haren (op 1
Augustus 1405). 5 burgers sneuvelden en 300
werden de stad uitgejaagd. Het slot te Heem
stede werd verwoest.
Dan verscheen ten tooneele Jacoba van Beie
ren, in den laatsten tijd weer befaamd gewor
den, dank zij een even befaamden roman. Haar
lem koos haar zijde en kreeg van haar daarom
vele voorrechten. Een jaar later gaat Haarlem
echter naar haar tegenstander, Philips van
Bourgondië, over en nu kreeg Haarlem niet ai-
leen van dezen Hertog vele voorrechten, maar
het ook duchtig aan den stok met Jacoba van
Beieren. In 1425 werd het herstelde kasteel te
Heemstede voor de derde maal door de Kabel
jauwschen vernield. De Haarlemmers verloren
dan te Alphen een gevecht tegen Jacoba, die
met behulp van de, om de hooge belastingen
zeer ontevreden Kennemers, het beleg om
Een zeer gevaarlijke manoeuvre. De
rechterrichtingaanwijzer is uitgestoken
terwijl de bestuurder begint met naar
links af te buigen
Haarlem sloeg. De Haarlemmers hadden eerst
ijlings het Haarlemmerhout laten omhakken,
opdat dit bosch geen schuilplaats voor de be
legeraars zou worden. De stad verdedigde zich
moedig en het beleg eindigde met een wapen
stilstand op 5 Mei 1426. Philips van Bourgondië
was n.l. komen opdagen en Jacoba maakte dat
ze wegkwam!
De dankbare Philips schonk weer vele nieu
we voorrechten aan Haarlem en een schade
loosstelling, te betalen door de Kennemers, die
immers Jacoba hadden geholpen en nu moes
ten „bloeden". Bovendien stelde hij het eerste
democratische stadsbestuur in Haarlem in. Hij
bepaalde, dat de burgers 80 vertegenwoordigers
zouden kiezen, die op hun beurt 4 burgemees
ters zouden benoemen. Zoo werd de vroedschap
(een soort van gemeenteraad) gevormd. Hier
mede loste Philips een belofte in, welke hij
tijdens het beleg aan de Haarlemmers gedaan
had.
De dood van Jacoba van Beieren in 1436'
bracht een nieuw hoogtepunt in den strijd. De
Kabeljauwsche Haarlemmers verwoesten het
kasteel te Assendelft en daarna dat van Bre-
derode. Uit weerwraak werd daarop door de
Hoekschen het kasteel te Heemskerk verwoest.
Sommige kasteelen zijn sedert dien geheel van
den aardbodem Verdwenen, andere als dat van
Brederode, bleven slechts als ruïne voortbe
staan. Men keek in dien tijd niet op de ver
woesting van een kasteel meer of minder!
De geschiedschrijver Cornells de Koning, aan
wiens boek we tezamen met de chronologie van
Janssen van Raay eenige bijzonderheden ont
leenden, vertelt het volgende schokkende voor
val uit den strijd, welke opnieuw opkwam toen
Philips een stadhouder aanstelde en de Hoek
schen weer invloed kregen.
Uit Amsterdam werden een aantal Kabel
jauwschen verdreven, die in Haarlem de par
tijen tegen elkaar in het harnas joegen.
„Op het kleppen der klokken kwamen beide
partijen op de Groote Markt in het geweer. Ge
reed om elkaar te bevechten, namen vrienden,
bloedverwanten en buren afscheid van elkaar
en wenschten elkander voor eeuwig vaarwel.
Twee dagen stonden de vijandelijke burgers
in den hevigsten slagregen met geveld geweer
in slagorde gereed om voor de goede zaak des
vaderlands, zooals zij het noemden, te strijden.
Een priester, met het H. Sacrament tusschen
beide partijen op en neer gaande, hield hen nog
in ontzag. De Hoekschen trokken af, geleid door
hun aanvoerder Klaas van Adrichem, burge
meester der stad. Simon van Adrichem, zijn
broer, stond aan het hoofd der Kabeljauwschen,
waaronder zich de vleeschhouwers bevonden
(die zijn aan bloed gewend!), en trok tegen zijn
broer op en bestormde zijn huis. Ook de huizen
der Hoekschen werden nu bestormd. Zij boden
echter hevigen tegenstand. Het gevecht werd
algemeen en duurde verscheidene dagen. Een
aantal burgers sneuvelde in dien strijd, die niet
eerder eindigde dan toen Philips, de Landsheer
zelf in de stad kwam. Zijn gemalin Isabella was
reeds naar Haarlem gekomen om vrede te ma
ken. Zij werd zeer onbehoorlijk ontvangen, doch
slaagde er niettemin in den strijd eenigszins te
stillen."
Philips, die op 7 April 1445 de stad binnen
trok, was natuurlijk zeer verbolgen over de on
behoorlijke ontvangst van zijn echtgenoote. Hij
wilde Haarlem eerst vergiffenis schenken, na
dat 100 notabele burgers „betering" zouden
hebben gedaan op bloote knieën en tegen beta
ling van een hooge boete. Bovendien verander
de hij het bestuur van de stad, liet de voor
naamste aanvoerders straffen en verbood aan
de stad nog langer koophandel in Holland en
Zeeland te drijven, waardoor ze zeer verarmde.
Wel schonk Philips den 17den November van
hetzelfde jaav aan Haarlem den voetval kwijt,
maar door het handelsverbod verarmde de stad
zoo zeer, dat zij tenslotte haar schulden niet
meer kon betalen
Haarlem heeft wel prachtige resultaten van
de Hoeksche en Kabeljauwsche twisten gehaa.
Tientallen burgers gedood, vele kasteelen ver
woest, ontzettende schade aan de huizen der
stad en het Haarlemmerhout en een financieel
en economisch bankroet. Moge dit voor allen,
die in den huidigen tijd tweespalt en oneenig-
heid onder het Nederlandsche volk brengen (al
of niet onder het mom van „herstellen der Na
tionale eenheid") ©en herinnering en waar
schuwing zijn!
Mandsjoekwo is het pestcentrum der wereld.
Dit kan men zonder overdrijving concludeeren.
De zwarte dood, de geesel der menschheid, vindt
hier rijken oogst en treedt er regelmatig op.
Van tijd tot tijd verbreidt hij zich epidemisch
over een groote uitgestrektheid en eischt taï-
looze menschenlevens. De laatste groote epi
demie in Mandsjoerjje kwam voor in 1910 en
1911. In die jaren vielen 60.000 slachtoffers.
Ook de jaren 1930 en '33 eischten menschen
levens.
Sedert 1916 heeft zich in West-Europa geen
geval van pestziekte voorgedaan. Te Venetië
werd in 1897 een Internationale Pestconventie
afgesloten, welke voor alle onderteekenende
staten verplichtingen in deze inhield. Deze
conventie heeft sedert dien met succes ge
tracht de pestziekte uit Europa te bannen.
Hoe vreeselijk de pestziekte in vroeger eeuweni
heeft gewoed, is uit de geschiedenis bekend.
Zij kwam in de 14e eeuw uit China naar Euro
pa, waarschijnlijk door karavanen en schepen
naar hier overgebracht. Zij werd het eerst in
Silezië en Marseille waargenomen en verbreidde
zich dan met angstwekkende snelheid over ge
heel Europa.
Wij, moderne menschen, kunnen ons daarvan
nauwelijks een begrip vormen. Uit geschriften
en boeken uit dien tijd weten wij echter, dat
het zoo geweest is. Geheele dorpen, ja gansche
steden in Europa, waren aan dood en verwoest
ting prijs gegeven. Het ontzettendste was ech
ter, dat medische hulp, welke toentertijd nog
zeer primitief was, niet baatte. Bijna alle zie
ken stierven binnen de drie dagen na het op
komen der pestbuilen. In de drie jaren van
1348 tot 1350 stierven in Europa 25 millioen
menschen. Nadien verdween de ziekte om in
1899 in het Russische Gouvernement Astrakan te
worden waargenomen. Evenwel eischte de
epidemie toen niet zoo veel slachtoffers.
De verwekker der pest, de pestbacil, werd in
1894 door Yersin ontdekt. Medisch onderzoek
wees uit, dat de pestbacil door de huid dringt.
Onzindelijkheid op huid en kleeren bevordert
de verbreiding der ziekte.
De incubatietijd duurt in den regel 2 tot 5
dagen en zelden langer dan 15 dagen. De eer
ste voorteekenen der pestziekte zijn zware
hoofdpijn, hooge koorts en dorst. Tot op heden
heeft de wetenschap geen serum tegen de pest
gevonden. Toch is het gelukt door immunisee-
ring dieren van de ziekte te vrijwaren. In het
Parijsch Instituut Pasteur en het Berner In
stituut voor Infectieziekten zijn in de laatste
jaren meerdere sera beproefd, doch een vol
komen bevredigend resultaat heeft men tot
nog toe niet bereikt.