HOE ARM NAPELS LEEFT. JÊ Gevaar dreigt in de bocht Een luguber jubileumjaar DE GROOTE GEZINNEN IN FRANKRIJK KN.A.C. GEEFT GOEDE METHODE AAN DRIE BURGERTWISTEN „JUBILEEREN" 1 ZONDAG 12 JANUARI 1936 DE STRAAT IS HET DAKLOOZE HUIS Steeds wisselende kreten der am bulante handelaren, vermengd met het get jengel van een orgeltje Moderne hygiëne is er onbekend WÊÊKm mm Voortreffelijke rede van oud minister George Per not Jt De rechterbocht worde zoo kort mogelijk, de linker daaren tegen wijduit genomen Voorname rol van de remmen De richtingaanwijzers Hoe de Hoeksche en Kabel- jauwsche twisten in Haar lem huishielden Ook Jacoba van Beieren deed mee De vonk 1/ fl m VUii1 - 1436.... De zwarte dood waart over Mandsjoekwo Het pestspook loert aan de oevers van den Amoer De vreemdeling krijgt, als hij het Stazione Centrale verlaten heeft, een geheel ver keerden indruk van Napels. Vóór zich ziet hij een groot pleinin alle richtingen kriskrast 't verkeer van trams, auto's, lawaaiige lorries, rij tuigjes, en uiterst-beweeglijke menschen, om zich te verliezen in lange, breede straten, ge vuld met verblindend-wit zonnelicht en blauw zwarte schaduwen. Het is het beeld van een rumoerige zuidelijke stad, bedrijvig, modem zonder aanspraak op architectonische schoon heid, doch wèl berekend op haar taak van ge weldige havenstad: de „poort van het nabije Oosten" En als onze vreemdeling den moed heeft te voet den weg te volgen die naar de „Mergei- lina" en den boulevard van Santa Lucia leidt, vindt hij weinig aanleiding zijn eerste impres sies te herzien. :t Is waar: de bestrating met ongelijke bazaltblokken verraadt haar antiek- Romeinschen oorspronghet getjengel en gesuis van de trams is wel heel erg uitgelaten maar overigens zijn deze winkelstraten „we- reldsteedsch". Groote étalage-ruiten, uitstal lingen, cinema's, ijswinkels, confiserieën, „ta- bacchi" (die de slechte sigaretten van het rijks- monopolie verkoopen, evenals het dure, want door den Staat verkochte, tafelzout....), en velerlei andere nuttige instellingen waar men de lire kan inwisselen tegen noodige of onnoo- dige voorwerpen! Aan het einde van dit stra ten-complex ligt dan de geweldige haven, met haar witte en rood-zwarte zeekasteelen van alle nationaliteiten eeh warmkleurige schilderij die nooit verveelt. Geleund op het parapet van den luxueusen Santa Lucia boulevard (een aaneenschakeling van groote hotels en officieele gebouwen) kan men urenlang het gewoel daar beneden gadeslaan. Het is als een kleurig ma rionettenspel, dat smaakvol is geënsceneerd te gen den achtergrond der geweldige heliotrope baai, de geel-purperen bergwanden van Saler no en de dreigende majesteit van den Vesuvius, wiens eeuwige rookpluim zich samentrekt of uitspreidt op den wind Maar hoe. interessant ook en in volkomen overeenstemming met de beloften van Baede ker en Grieben dit is niets dan het uiter lijke hulsel van Napels: een net van strakke lijnen, met den stevigen voorvinger der mo derne noodzakelijkheid getrokken door het la byrinth van straten, stegen, en sloppen dat de groote massa, de werkelijke ziel dezer mil- lioenen-stad, herbergt. Ga terug naar de brui sende Via Nazionale en buig, rechts of links naar willekeur af in een der vele zijstraten... Of wel: steek den boulevard van Santa Lucia over, langs den zijkant der vreemdelingenpa leizenen het stadsbeeld is, als bij toover- slag, veranderd. Aan beide kanten hooge ver- velooze huizenrijen, roestige balkonnetjes, guir landes van de meest intieme wasch, in diverse stadia van hernieuwde blankheid. Op iederen straathoek een zorgvuldig met glas afgedekt Mariabeeldje van fel-gekleurd gips, of het le- vensgroote portret van een bijzonder geliefd Heilige. Hier blinkt het goed-verzorgde koper van afdak of „eeuwig lampje", en in armoedige vaasjes staan bloemen gerangschikt, echte en nagemaakte, de dagelijksche offeranden der devote wijk-bewoners. De straat is hier niet alleen verkeersweg: zij ls het daklooze huis waarin het geheele leven wordt uitgeleefd, waar men als één groote familie lief en leed deelt, en de kinderen op groeien in het stof en vuil der goten, waar de fruit- en groentennegotie op elke tien meter een beoefenaar vindt, en geleurd wordt met alles waarana deze armen behoefte kunnen hebben. Voor deze poortvormige deuren, die toegang geven tot de holwoningen dezer berooiden, zitten de vrouwen: dik, slonzig, oud en verwelkt, als eenige glorie van vergane charmes, haar rijk. dom aan blauw-zwarte haren en de groote, me- lancholiek-bruine oogen. Zij converseeren al schreeuwende met buren, ergens verderop en houden een oogje op den rijken kinderschat. Zij houden de wacht bij een poovere „negotie": venijnig-gekleurd snoepgoed, wat half-vergane vijgen en perziken op een groezelig rietmatje uitgestald, „versnaperingen" voor de jeugd die nog ergens een .soldo" heeft gevonden of gebe deldNaast moeder speelt de jongste spruit, half-naakt hetgeen luiers spaart! in het straatvuil en zoekt met engelen-oogen in een smerig bruin snoetje naar de attracties van het plaveisel. En vaak is ook de „kostwinner" bui ten aan het werk, behamert zinkplaten, repa. reert manden, is de gemoedelijke „padrone" van een tapperijtje, dat een zuren stank van leege wijnvaten uitgolft: één ingrediënt in het odeuren-mengsel, waarvan deze wijken door drongen zijn. Wat zouden de armenbuurten van Napels, broeikassen van cholera en andere ellende, zijn zonder de steeds wisselende straatkreten der ambulante handelaren, of het getjengel van een orgeltje, door vader voortgeduwd, terwijl een kind, schrijlings op het instrument gezeten, on vermoeid den slinger draait? Als ooit de koop- 1 K 1 De bocht wordt gemakshalve afgesneden. Wat van den anderen kant komt moet maar stoppen, 't trottoir op, of „brokken" tot de „nettezza urbana" langs komt om althans het grootste gedeelte van al dit onbehoorlijks mee te nemen!" man in watermeloenen zijn „stalletje" be staande uit een leege kist en een oude parasol moet doen verdwijnen, of het aanbieden van citroen-limonade, „orzate" sasseparilla en andere lafenissen van bedenkelijke reinheid verboden wordt, is het einde nabij van dien overvollen, broeienden mierenhoop, die Napels' volkswijk is. De ambulance-koopmanHij is een engel uit Gods Hemelen voor het Napolitaansche pro letariërs-kind, dat zich voor zijn paar .soldi" (gekregenof in de betere buurten gebe. deldden buik vult met gekookte mais, 'n bos druiven, wat vijgen of een handvol gezou ten vischjesHü is de „bazar" voor de volksmoeder die bij hem haar keukengerei koopt, die voldoet aan haar vrouwelijk verlangen naar een „zijden lintje", een versiersel voor huis of „bambino". Van hem slaat ze gekleurde prentjes in, of naaigerij, hij haalt haar over tot de luxe van „kristallen" waterglazen, of van een rieten mandje om de dagelijksche inkoopen naar de hoogte der vierde of vijfde étage mee te hijschen. Het eindeloos voorbijtrekken dezer kooplieden vult het bestaan der Napolitaansche volks menigte met verwachtingen en verrassingen. Men weet het uur van den dag bij het ver schijnen van den „limonata"-man, of van de nijvere koopvrouw, die in 'n grooten ijzeren pot- op-wielen (waarin het kokende water simmert en spattert) een berg van goud-gele kolven ge kookte mais achter zich aantrekt! Moderne hygiëne is in deze volksbuurten een nog vrijwel onbekend verschijnsel. Men werpt er alles wat men kwijt wil op straat. Urenlang ligt het afval van voedsel en fruit te rotten en te stinken in de felle zon. Er klonteren duizen den vliegen aan vast, die zich nauwelijks laten verjagen als eindelijk de wagens der „nettezza urbana" langs komen, om althans het grootste gedeelte van al dit onbehoorlijks mee te nemen! De prille jeugd gebruikt de trottoirs als pu- lieke latrine en nieumand die zich aan deze openbare vertooning stootUit de één kamerwoningen komt de muffe lucht van slecht- geventileerde hokken; men ziet er de bedden, het armzalig commodetje, het Mariabeeldje met zijn devote lichtje en de gore vaalheid van de gekalkte muren, 's Avonds als de kinderen reeds lang van vermoeidheid in slaap zijn ge vallen, geleund tegen den huismuur of languit gestrekt op het plaveisel zit men er bijeen tot ver na middernacht, om slechts schoorvoe tend de bedomptheid der „slaapgelegenheid" op te zoeken. Hier ligt dan, in de meeste gevallen, de geheele familie bijeen, achter gesloten straat deuren, zonder eenige andere mogelijkheid tot lUchtververschingEr valt inderdaad nog veel te doen om dezen menschen een waardiger samenleven mogelijk te maken! Stroomend water is nog een uitzondering. Dat hebben slechts de nieuwere huizenblokken; in de meeste straten sjouwen meisjes en vrou wen den ganschen dag door met potten en emmers water, getapt uit de publieke kranen. De volle potten lichten zij op het hoofd en zóó beladen loopen zij u, met kalmen pas, fier rechtop, voorbij. Maar hoezeer de verpleging van het lichaam nog op den achtergrond staat, men heeft hier "n waren hartstocht voorglimmende schoe nen! Reeds van vroeg in den morgen af hoort ge het „rom-bom-bom" van den schoenpoetser, die, zijn „fabriek" aan een leeren riem over den schouder dragend, met een eind hout tegen de schoenenkist slaat en eiken voorbijganger aan klampt als een mogelijk cliënt! Jongens, die nauwelijks de schooljaren achter zich kunnen hebben, slungels van om en bij de twintig, oude mannetjes met flarden voor eenige kleeding zij allen behooren tot het gilde der schoen- smeer-verkwisters. Tot den allerlaagsten rang want ook voor deze „industrieelën" is de pro motie niet uitgesloten! Op een goeden dag komt er een einde aan hun zwervend bestaan. Dan hebben zij genoeg overgespaard om ergens een aftandschen leu ningstoel en dito parasol te koopen. De stoel wordt vastgehamerd op een rollend podium en de gelukkige schoenpoetser aanvaardt zijn nieu we sociale functie ergens in de betere wijken, op een „vaste plaats". Hij is van nu af aan ver dwenen uit het kleurige leven der volkswijken. Thans dient hij uitsluitend de „bourgeoisie" en den vreemdeling, die zich gemakkelijk zittend de schoenen laten opglimmen. Het proletariaat van Napels beschouwt hem als een „verloren zoon"! JOOP W. F. STOPPELMAN De Bond van Groote Gezinnen in Frankrijk heeft een congres gehouden, waarop on der meer het woord werd gevoerd door den vroegeren Minister van Justitie George Pernot, die een redevoering hield over het doel dezer organisatie. De Bond van Groote Gezinnen werd in Frankrijk in het jaar 1921 gesticht en stelt zich ten doel om de hoofden dezer kinderrijke fa milies te organiseeren, teneinde hun gezamen lijke belangen te verdedigen. Bij den Bond zijn De maïs-verkoopster te Napels, die in 'n grooten ijzeren pot-op-wielen, waarin het kokende water simmert en spattert, een berg van goud-gele kolven gekookte maïs achter zich aantrekt De Napolitaansche schoenpoetsers zijn jongens, die nauwelijks de schooljaren achter zich kunnen hébben thans aangesloten 300.000 huisgezinnen met on geveer 2.000.000 kinderen. De Fransche bevolkingsstatistieken wijzen een voortdurende daling van het geboortecijfer aan. Terwijl in het jaar 1932 het geboortecijfer nog 17.3 per 1000 bedroeg, was dit cijfer in 1934 reeds gedaald tot 16.1 per 1000. Uit de cijfers die thans reeds over het jaar 1935 be kend geworden zijn, blijkt duidelijk dat het ge boortecijfer zich nog steeds in dalende lijn be weegt. Oud-Minister Pernot verklaarde dat deze toestand voor Frankrijk nog des te noodlottiger is, daar in de naburige landen een steeds stij gend geboortecijfer valt waar te nemen. In Italië heeft men voor 1935 zelfs een geboorte overschot van ruim 400.000. Wanneer men deze verschijnselen in ©ogenschouw neemt, zoo ver volgt de Minister, mag Frankrijk .niet langer werkeloos toezien. Tot iederen prijs moet een strijd worden aangebonden tegen de samen zwering van het stilzwijgen dat rond dezen hachelijken toestand wordt gespannen. Het steed- dalende geboortecijfer heeft voor Frank rijk een katastrofalen omvang' aangenomen. De Bond van Groote Gezinnen is zich goed bewust, dat een volk niet een gemeenschap is van los- loopende individuen, maar een organisch geheel van huisgezinnen; slechts door het herstel van het huisgezin zal Frankrijk de thans heerschen- de crisis, die in haar oorsprong van moreelen aard is, bezweren kunnen. De Bond van Groote Gezinnen heeft aan de Regeering den eisch gesteld om de belastingen, die juist op de groote huisgezinnen drukken, te verlagen. Er zijn reeds verschillende maatregelen besproken om den grooten gezinnen belangrijke faciliteiten te ver- leenen. De uitgaven, die de Staat daarvoor moet doen, zijn zeer productief, daar de groote gezinnen aan het land niet alleen soldaten, maar ook belastingbetalers en verbruikers ver schaffen. Verder wordt bij de Regeering er op aangedrongen om den jongelui het stichten van een nieuw gezin te vergemakkelijken, terwijl de jong-gehuwden geholpen moeten worden om meerdere kinderen te kunnen onderhouden. De Bond moet echter zijn werkzaamheid niet uitsluitend tot stoffelijke dingen beperken. Aan de leden moet de overtuiging worden bijge bracht, dat het huisgezin alleen kan bloeien in een gezonde zedelijke atmosfeer. In het bij zonder werd de eisch gesteld, dat de autoritei ten den strijd zullen aanbinden tegen de slechte lectuur en de openbare zedeloosheid. Tenslotte moet ook aan het Fransche gezin op politiek en sociaal terrein die plaats worden ingeruimd, waarop het recht heeft. Daarom moet gestreefd worden om het gezins-kiesrecht te verkrijgen, dat wil zeggen dat huisvaders van gezinnen met meer dan drie kinderen een stem meer mogen uitbrengen dan de gewone kiezers. Een derge lijk streven is niet revolutionnair, maar beoogt het algemeen welzijn in dienst der natie. Het is juist een kenmerk van de tegenwoordige cri sis, dat veel Franschen geen zorgen koesteren omtrent het algemeen welzijn. Al diegenen, die deelnemen aan den kruistocht voor het herstel van het Christelijk huisgezin in Frankrijk, mogen ervan overtuigd zijn, dat zij verdienste lijk werk verrichten door het Fransche volk meer gemeenschapszin bjj te brengen. De K.N.A.C. schrijft ons; Rechter bochten moeten, indien men er aanspraak op wil maken correct te rijden, zoo scherp mogelijk, met een kleinen straal, wor den gereden. Afgezien van het correct rijden als zoodanig iets, waarop een goed automobilist zeker onder alle omstandigheden prijs zal stellen eischt in de eerste plaats de veiligheid van het verkeer, dat een rechter bocht steeds zoo kort mogelijk genomen wordt, terwijl de lin ker daarentegen wijduit moet worden gereden. In beide gevallen zijn deze eischen gesteld om aan het van den anderen kant komend ver keer de gelegenheid te geven, om zonder ge vaar gelijktijdig bochten en straathoeken te kunnen passeeren. In de praktijk schijnt deze gulden regel voor een veilig verkeer in onze steden en dor pen, met meestal niet al te breede straten en wegen, nogal bezwaren op te leveren, of te worden verwaarloosd. De gevolgen zijn soms zeer noodlottig, maar over het algemeen be palen ze zich tot meer of minder ernstige materieele schade en in de statistiek wordt dan weer de rubriek ongevallen ten gevolge van verkeersfouten van autobestuurders aan zienlijk vermeerderd. Een goed automobilist zal, zoowel uit het oogpunt van het gevaar, alsook omdat hij er prijs op stelt onder alle omstandigheden blijk te geven een perfect rijder te zijn, linker en rechterbochten „model" rijden. Er rijden nog duizenden autobestuurders rond, die wel gaarne goed zouden willen rijden, maar doordat hun indertijd bij het leeren der gelijke kleine „Kniffe" niet zijn bijgebracht, aan het sukkelen blijven en eigenlijk in de meening zijn, dat het niet anders kan. Als argument voor het niet correct nemen van een rechter bocht wordt meestal aange voerd de lange wielbasis van den auto. Wij geven toe, dat met een wagen met korte wiel basis gemakkelijker een korte bocht naar rechts is te maken dan met een langen wa gen, maar ook daarmee zal men een korten, bijna haakscihen booht kunnen maken, als men hierbij de volgende methode volgt. Vóór het inbuigen van den bocht blijft men zuiver op de rechter weghelft, d.w.z. men rijdt met de linkerwielen precies op het midden van den rijweg. In plaats nu direct bij den straathoek het stuur rechts om te halen, wacht men even tot de motorkap volgens het oog van den bestuurder den hoek gepasseerd is, en pas nu haalt men snel het stuur naar rechts om, waarbij men gelijktijdig even bij- remt. Op deze wijze loopt men nooit kans, dat de achterwielen het trottoir zullen raken en toch draait de geheele wagen vlak langs het trottoir, zonder dat het noodig is de verrader lijke methode, om zich vóór het nemen van den rechterbocht eerst op de linkerweghelft £e begeven, te volgen. Deze methode kan alleen noodig zijn voor bedrijfsautomobielen of trek kers met opleggers van ongewone afmetingen. Deze manoeuvre is inderdaad gevaarlijk, <jm- dat de bestuurder namelijk tijdig zijn rich tingwijzer naar rechts heeft uitgestoken en de vlak achter hem rijdende automobilist, dit teeken ziende, meent veilig hem aan de lin kerzijde te kunnen voorbijrijden. Maar juist op dat oogenblik gaat zijn voorrijder de ver raderlijke manoeuvre uithalen, door met een naar reahts uitgestoken richtingaanwijzer sterk naar links te zwenken om zijn rechter bocht breed uit te nemen. Er zijn natuurlijk omstandigheden, waarbij de in te rijden zijstraat zóó smal is, dat het niet mogelijk is zonder zich op de linkerzijde van de eveneens smalle straat, waarin men rijdt, te begeven het nauwe straatje in te zwenken. Dit moet echter onder de uitzonde ringen gerekend worden en dan zal de goede bestuurder, na in den achteruitkijkspiegel ge keken te hebben of de weg vrij is, éérst zijn linker richtingaanwijzer uitsteken, geheel links gaan rijden, om pas, nadat het doorgaande verkeer gepasseerd is, waarvan hij zich in den spiegel kan overtuigen, rechts in te slaan met den rechts uitgestoken richtingaanwijzer. Een voorname rol bij het gemakkelijk en goed nemen van bochten speelt de rem. Wan neer men bij het inrijden even krachtig bij- remt, zal men bemerken, dat de wagen om zoo te zeggen gedeeltelijk door de remmen de bocht wordt ingestuurd. Vóór het ingaan heeft men den wagen de noodige vertraging gegeven, door de motor als rem te gebruiken. In het begin van de bocht wordt deze ver traging even geaccentueerd door een druk op het rempedaal, om dan in de tweede helft al de verloren snelheid te herwinnen door wat gas te geven. Bij het maken van een ruim genomen lin ker bocht ziet men nog al eens, dat de be stuurder het sterk naar links omgehaalde stuur te laat terugdraait. De auto volgt direct het stuur en het gevolg is, dat de correct ge nomen linkerbocht met wijden straal eindigt in een ongracieuzen zwaai, waarbij deze tot verwondering of schrik al naar gelang de situatie van den tegenligger, die op zulk een surprise allerminst kon rekenen, op de linker weghelft terecht komt. Nog vóór de bocht geheel is beëindigd, moet men dus reeds het stuur redresseeren, om zuiver de i rijbaan te kunnen vervolgen. Om op de juiste wijze linksaf te slaan en daarbij niet te zondigen tegen de regels van een veilig verkeer, is het niet alleen noodig, dat men daarbij let op de behandeling van het stuur en de remmen, maar ook dat men den richtingaanwijzer tijdig uitsteekt. Het uitste ken van den linker richtingaanwijzer mag ech ter nooit als een imperatief teeken worden op gevat dat zou willen zeggen: „ik ga linksaf" zonder meer. Men diene zich van te voren te overtuigen, dat het links afslaan geen gevaar voor anderen oplevert. En daarom is een rich tingaanwijzer, zonder tevens den achteruit kijkspiegel te raadplegen, een gevaarlijk mid del om de veiligheid te verhoogen. Wie linksaf wil gaan, laat eerst de dichtst genaderde te genliggers passeeren en observeert in zijn achteruitkijkspiegel, of hij niet wordt inge haald, om eerst daarna met behulp van den richtingaanwijzer linksaf te buigen. Het is helaas een Veel voorkomende, ver keerde opvatting, dat het uitsteken van den richtingaanwijzer rechten zou geven. Wij ci- teeren daarom ten slotte nog even het betref fende artikel uit het gewijzigde Motor- en Rijwielreglement, dat daarover het volgende zegt: Art. 4 sub 4. Het doen blijken van het voor nemen om van richting te veranderen, geeft een bestuurder nooit aanspraak op een voor rang, welke hem krachtens de regeling, ver vat in de overige bepalingen van dit Regle ment, niet toekomt. Het jaar 1936 is een luguber jubileumjaar. Dan kunnen n.l. niet minder dan drie burger twisten, welke ook in Haarlem danig huisge houden hebben, „herdacht" worden: de Hoek sche en Kabeljauwsche twisten, die precies 500 jaar geleden hevig oplaaiden, de strijd tusschen de z.g. Patriotten en Prinsgezinden, waarvoor nu 150 jaar geleden in Haarlem de groote trom letterlijk en figuurlijk geroerd- werd, en ten slotte de overheersching door de Franschen, vóór 125 jaar, waarvan sommige gevolgen tot op den huidigen dag in Haarlem doorwerken. De middeleeuwen, die zoowaar, ondanks hun „donkerte", om hun sociale en maatschappe lijke ordening thans weer in het brandpunt der wetenschappelijke en politieke belangstelling staan, stelt de doorsnee-lezer zich voor als een tijd, waarin zwaar-geharnaste ridders met wap perende pluimenbossen op hun helmen, in groo>- te, plompe kasteelen, met kolossaal-dikke mu ren leefden, en in de steden, welke naar hun grootte ons niet meer dan dorpen toelijken, halfbeschaafde burgers in armzalige woningen, waar varkens en kippen, om nog niet te spre ken van de katten en de muizen, rustig rond- kuierden. De Hoeksche en Kabeljauwsche twis ten (ter opfrissching van de op de Lagere school opgedane geschiedeniskennis zij er aan herinnerd, dat de naam ontstaan is aan het vischtuig „hoek", welke den kabeljauw moet van gen) beschouwt men als een romantischen, niet al te tragisch op te vatten strijd tusschen de opkomende en steeds machtiger en krachtiger wordende burgerij (de Kabeljauwschen) en den adel, die zijn overwicht verliest en toch zijn macht op en tegenover de burgerij wil hand haven (de Hoekschen). Hoezeer echter de romantiek een bloedig aureool draagt, moge blijken uit hetgeen hier verteld zal worden over den strijd in Haarlem. Wel kenden de Middeleeuwers de moderne strijdmiddelen van gifgassen, brandbommen, dum-dumkogels, enz. niet, waarmede thans in Afrika de „onbeschaafde" Ethiopiërs worden ge lukkig gemaakt, maar per slot van zaken blijft het resultaat hetzelfde of men nu door een modernen mitrailleurkogel gedood wordt of door een middeleeuwsche vergiftigde speer van een lansknecht, of een bom u met één slag het leven beneemt of dat u levend verbrandt door kokende olie, waarmede de middeleeuwsche be legerden gewoon waren hun belegeraars te be gieten. Als men een hond wil slaan, is spoedig een stok gevonden, zegt een spreekwoord. De aan leiding, welke noodig was om de Hoeksche en Kabeljauwsche twisten te doen ontbranden, werd gevonden in een persoonlijke veete tus schen Vrouwe Margaretha, die in 1345 haar ge-' sneuvelden broer Graaf Willem IV in Holland opvolgde, en haar zoon Willem, die de regee- ring weer van haar had overgenomen tegen betaling van een groot jaargeld, maar het jaar geld niet betaalde, weshalve Vrouwe Margaretha de regeering van haar zoon terugeischte. Moe der en zoon verzoenden zich met elkaar, maar een aantal Hollandsche steden, onder wie Haar lem, wenschten niet door een Vrouw geregeerd te worden en erkenden Willem in 1351 als Graaf van Holland. Ook Vrouwe Margaretha had haar aanhangers (voornamelijk adelijken, die hoopten wat in de melk te brokkelen te krij gen als een gravin regeerde) en de strijd ont stond. In Haarlem vertoonde de strijd telkens bij iedere phase het volgende beeld: een flinke vechtpartij met een aantal dooden, de Graaf komt in de stad, de schuldigen worden gestraft en de schade moet vergoed worden. De vrede duurt eenige jaren en dan opnieuw strijd. Zoo verging het in 1377, toen de heer v. Bre- derode met zijn soldaten zijn tegenstander, Si mon van Zaanen, in diens woning aan de Ko ningstraat (de tegenwoordige Mariaschool) belegerde. Slmon v. Zaanen was hem echter te slim af, sloot de poort van zijn huis, doodde de indringers en liet toen niet minder dan 24 doode tegenstanders uit de ramen van zijn woning werpen Hertog Albrecht van Beieren kwam persoon lijk naar Haarlem, herstelde den vrede, die duurde tot zijn dood in 1404. Weer werd dan Simon van Zaanen aangevallen en nu gedood. De burgerij vloog elkaar in de haren (op 1 Augustus 1405). 5 burgers sneuvelden en 300 werden de stad uitgejaagd. Het slot te Heem stede werd verwoest. Dan verscheen ten tooneele Jacoba van Beie ren, in den laatsten tijd weer befaamd gewor den, dank zij een even befaamden roman. Haar lem koos haar zijde en kreeg van haar daarom vele voorrechten. Een jaar later gaat Haarlem echter naar haar tegenstander, Philips van Bourgondië, over en nu kreeg Haarlem niet ai- leen van dezen Hertog vele voorrechten, maar het ook duchtig aan den stok met Jacoba van Beieren. In 1425 werd het herstelde kasteel te Heemstede voor de derde maal door de Kabel jauwschen vernield. De Haarlemmers verloren dan te Alphen een gevecht tegen Jacoba, die met behulp van de, om de hooge belastingen zeer ontevreden Kennemers, het beleg om Een zeer gevaarlijke manoeuvre. De rechterrichtingaanwijzer is uitgestoken terwijl de bestuurder begint met naar links af te buigen Haarlem sloeg. De Haarlemmers hadden eerst ijlings het Haarlemmerhout laten omhakken, opdat dit bosch geen schuilplaats voor de be legeraars zou worden. De stad verdedigde zich moedig en het beleg eindigde met een wapen stilstand op 5 Mei 1426. Philips van Bourgondië was n.l. komen opdagen en Jacoba maakte dat ze wegkwam! De dankbare Philips schonk weer vele nieu we voorrechten aan Haarlem en een schade loosstelling, te betalen door de Kennemers, die immers Jacoba hadden geholpen en nu moes ten „bloeden". Bovendien stelde hij het eerste democratische stadsbestuur in Haarlem in. Hij bepaalde, dat de burgers 80 vertegenwoordigers zouden kiezen, die op hun beurt 4 burgemees ters zouden benoemen. Zoo werd de vroedschap (een soort van gemeenteraad) gevormd. Hier mede loste Philips een belofte in, welke hij tijdens het beleg aan de Haarlemmers gedaan had. De dood van Jacoba van Beieren in 1436' bracht een nieuw hoogtepunt in den strijd. De Kabeljauwsche Haarlemmers verwoesten het kasteel te Assendelft en daarna dat van Bre- derode. Uit weerwraak werd daarop door de Hoekschen het kasteel te Heemskerk verwoest. Sommige kasteelen zijn sedert dien geheel van den aardbodem Verdwenen, andere als dat van Brederode, bleven slechts als ruïne voortbe staan. Men keek in dien tijd niet op de ver woesting van een kasteel meer of minder! De geschiedschrijver Cornells de Koning, aan wiens boek we tezamen met de chronologie van Janssen van Raay eenige bijzonderheden ont leenden, vertelt het volgende schokkende voor val uit den strijd, welke opnieuw opkwam toen Philips een stadhouder aanstelde en de Hoek schen weer invloed kregen. Uit Amsterdam werden een aantal Kabel jauwschen verdreven, die in Haarlem de par tijen tegen elkaar in het harnas joegen. „Op het kleppen der klokken kwamen beide partijen op de Groote Markt in het geweer. Ge reed om elkaar te bevechten, namen vrienden, bloedverwanten en buren afscheid van elkaar en wenschten elkander voor eeuwig vaarwel. Twee dagen stonden de vijandelijke burgers in den hevigsten slagregen met geveld geweer in slagorde gereed om voor de goede zaak des vaderlands, zooals zij het noemden, te strijden. Een priester, met het H. Sacrament tusschen beide partijen op en neer gaande, hield hen nog in ontzag. De Hoekschen trokken af, geleid door hun aanvoerder Klaas van Adrichem, burge meester der stad. Simon van Adrichem, zijn broer, stond aan het hoofd der Kabeljauwschen, waaronder zich de vleeschhouwers bevonden (die zijn aan bloed gewend!), en trok tegen zijn broer op en bestormde zijn huis. Ook de huizen der Hoekschen werden nu bestormd. Zij boden echter hevigen tegenstand. Het gevecht werd algemeen en duurde verscheidene dagen. Een aantal burgers sneuvelde in dien strijd, die niet eerder eindigde dan toen Philips, de Landsheer zelf in de stad kwam. Zijn gemalin Isabella was reeds naar Haarlem gekomen om vrede te ma ken. Zij werd zeer onbehoorlijk ontvangen, doch slaagde er niettemin in den strijd eenigszins te stillen." Philips, die op 7 April 1445 de stad binnen trok, was natuurlijk zeer verbolgen over de on behoorlijke ontvangst van zijn echtgenoote. Hij wilde Haarlem eerst vergiffenis schenken, na dat 100 notabele burgers „betering" zouden hebben gedaan op bloote knieën en tegen beta ling van een hooge boete. Bovendien verander de hij het bestuur van de stad, liet de voor naamste aanvoerders straffen en verbood aan de stad nog langer koophandel in Holland en Zeeland te drijven, waardoor ze zeer verarmde. Wel schonk Philips den 17den November van hetzelfde jaav aan Haarlem den voetval kwijt, maar door het handelsverbod verarmde de stad zoo zeer, dat zij tenslotte haar schulden niet meer kon betalen Haarlem heeft wel prachtige resultaten van de Hoeksche en Kabeljauwsche twisten gehaa. Tientallen burgers gedood, vele kasteelen ver woest, ontzettende schade aan de huizen der stad en het Haarlemmerhout en een financieel en economisch bankroet. Moge dit voor allen, die in den huidigen tijd tweespalt en oneenig- heid onder het Nederlandsche volk brengen (al of niet onder het mom van „herstellen der Na tionale eenheid") ©en herinnering en waar schuwing zijn! Mandsjoekwo is het pestcentrum der wereld. Dit kan men zonder overdrijving concludeeren. De zwarte dood, de geesel der menschheid, vindt hier rijken oogst en treedt er regelmatig op. Van tijd tot tijd verbreidt hij zich epidemisch over een groote uitgestrektheid en eischt taï- looze menschenlevens. De laatste groote epi demie in Mandsjoerjje kwam voor in 1910 en 1911. In die jaren vielen 60.000 slachtoffers. Ook de jaren 1930 en '33 eischten menschen levens. Sedert 1916 heeft zich in West-Europa geen geval van pestziekte voorgedaan. Te Venetië werd in 1897 een Internationale Pestconventie afgesloten, welke voor alle onderteekenende staten verplichtingen in deze inhield. Deze conventie heeft sedert dien met succes ge tracht de pestziekte uit Europa te bannen. Hoe vreeselijk de pestziekte in vroeger eeuweni heeft gewoed, is uit de geschiedenis bekend. Zij kwam in de 14e eeuw uit China naar Euro pa, waarschijnlijk door karavanen en schepen naar hier overgebracht. Zij werd het eerst in Silezië en Marseille waargenomen en verbreidde zich dan met angstwekkende snelheid over ge heel Europa. Wij, moderne menschen, kunnen ons daarvan nauwelijks een begrip vormen. Uit geschriften en boeken uit dien tijd weten wij echter, dat het zoo geweest is. Geheele dorpen, ja gansche steden in Europa, waren aan dood en verwoest ting prijs gegeven. Het ontzettendste was ech ter, dat medische hulp, welke toentertijd nog zeer primitief was, niet baatte. Bijna alle zie ken stierven binnen de drie dagen na het op komen der pestbuilen. In de drie jaren van 1348 tot 1350 stierven in Europa 25 millioen menschen. Nadien verdween de ziekte om in 1899 in het Russische Gouvernement Astrakan te worden waargenomen. Evenwel eischte de epidemie toen niet zoo veel slachtoffers. De verwekker der pest, de pestbacil, werd in 1894 door Yersin ontdekt. Medisch onderzoek wees uit, dat de pestbacil door de huid dringt. Onzindelijkheid op huid en kleeren bevordert de verbreiding der ziekte. De incubatietijd duurt in den regel 2 tot 5 dagen en zelden langer dan 15 dagen. De eer ste voorteekenen der pestziekte zijn zware hoofdpijn, hooge koorts en dorst. Tot op heden heeft de wetenschap geen serum tegen de pest gevonden. Toch is het gelukt door immunisee- ring dieren van de ziekte te vrijwaren. In het Parijsch Instituut Pasteur en het Berner In stituut voor Infectieziekten zijn in de laatste jaren meerdere sera beproefd, doch een vol komen bevredigend resultaat heeft men tot nog toe niet bereikt.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1936 | | pagina 8