Aan de koffietafeltjes te Rome
6
Met twee kameraadjes op avonturenreis
554
ffldoM&aal mn den da§
F 750.-
ALLE ABONNE'S ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen JB- UU»" doodelijken afloop
|ös
ALLES GAAT OM OLIE EN
BENZINE
JM
Echt Germaansch?
Mariene verlaat
Hollywood
VOOR LONDEN
w
DEIOSPRIJS
DINSDAG 14 JANUARI 1936
„Onze ministers gaan te voet en
onze bisschoppen rijden niet
meer in hun auto
Volhouden is het wacht
woord
Onze letterkunde
b™v£Tdie|De inbraak in
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
DOOR FLETCHER
"n Café in Rome. Alles is propvoL Ergens in
een hoek speelt de muziek, waarvan men slechts
nu en dan enkele hooge tonen hoort, omdat het
geroezemoes der druk redeneerende menschen
alles overstemt. De dames en heeren zitten aan
kleine, ronde tafeltjes en hebben hun mantels
en jassen aangehouden.
Vanwege de sancties? Nee, dat deed men in
Rome tien jaar geleden ook reeds zoo. In de
streken ten Zuiden van Milaan heeft men aan
het kachelvraagstuk weinig aandacht geschon
ken, althans de café- en restaurant-bezitters
maken er zich niet druk over of de bezoekers
kou hebben of niet.
Maar één ding hebben de Romeinen op ons
voor, ik moet het eerlijk erkennen, de „Espres
so" is nog altijd even fijn als vroeger, zelfs onze
lekkere Hollandsche koffie kan er niet bij in de
schaduw staan. Het is een kostelijk geurende
drank.
Maar.... al is de koffie nog zoo lekker, men
drinkt in Rome slechts weinig koffie. Alleen bij
het ontbijt. Ook thee is uit de mode geraakt.
Men drinkt slechts het nationale product....
wijn. „Je moet niet vergeten, dat iedere lire die
we voor thee uitgeven als moordend lood op
onze dappere soldaten terugketst," zoo beweer
de de RoAeinsche fabrikant die aan mijn ta
feltje zit, weggedoken in z'n groote overjas, ter
wijl zijn hoed slordig op zijn hoofd staat.
..Hebben julle je auto ook weggedaan?" vraagt
een collega uit Milaan, die zich eveneens in ons
gezelschap bevond.
„Natuurlijk! Als onze Ministers zelfs te voet
gaan en onze Bisschoppen geen auto meer rij
den, moeten ook wij onzen plicht jegens het
Vaderland vervullen!"
„Securozeker) nu de benzine reeds bijna
4 Lire kost. Het is thans heel modern om een
trammetje te nemen," zoo mengde zich een der
andere heeren in het gesprek. „Gisteren zat ik
nog met een der directeuren van de Fiat-fabrie
ken in de autobus!"
„Er rijden ook niet meer zooveel bussen als
vroegerGeloof je nu werkelijk dat we te
weinig benzine in voorraad hebben?"
„Kletspraat manzooals alles wat in de
Engelsche kranten staat!" en hij staat op,
neemt enkele Engelsche kranten van de leestafel
(een wonder dat er nog Engelsche kranten lig
gen) en dan leest hij voor: „De Italianen heb
ben het ontbijt afgeschaft! Wat denken die
Engelschen wel, dat bij ons een ontbijt hetzelfde
is als de volledige maaltijd dien zij nemen met
havermoutsche pap, spiegeleieren met ham,
warm gehakt, gebakken visch en dan nog be
schuitjes met kaas en marmelade als slot? Toen
ik nog vrijgezel was heb ik 's morgens nooit een
ontbijt gebruikt. Onderweg naar mijn kantoor
nam ik altijd in de eerste de beste lunchroom,
staandeweg. een „espresso"en als de jonge
Italianen thans hetzelfde doen dan verbeelden
de Engelschen zich dat dit het resultaat is van
hun sancties!"
Intusschen is het café nog voller geworden.
Tevergeefs zoeken de menschen naar een leeg
tafeltje. Men ziet veel militairen, de meesten in
veldtenue, doch ook marine-officieren en pilo
ten van de luchtvaartafdeeling in hun goud-
bestikte uniformen.
Aan den ingang staan enkele soldaten van
de koloniale reserve, negers. Ze kijken nieuws
gierig rond.
„Wij hebben onze centrale verwarming af
geschaft," zoo vertelt Signora de Luca, de echt-
genoote van een groot-handelaar in zuidvruch
ten.
„Zoo gaat het net zoo goed...."
„Hoelang heeft U reeds centrale verwarming,
Signora," vraag ik haar.
„Hoelang? Reeds drie jaar. Vroeger hadden
we groote kolenkachels, die alleen aangestoken
werden wanneer het heel koud was."
,3ij ons op kantoor brandt heelemaal geen
kachel. Als het heel koud is, houden we onze
Jassen aan." i
„Voor mijn kinderen kan ik zelfs geen Engel
sche cakes meer krijgen," vertelt een andere
dame. „Alleen dadels uit Tripoli en vijgen uit
Sicilië. Ze hebben al zooveel sinaasappelen en
noten gegeten, dat ze deze niet méér blieven."
Als dit de ergste gevolgen van de sancties zijn,
dan zal dat nog wel gaan. Tijdens den wereld
oorlog hebben we wel honger geleden, dat we
er zwart van zagen.
„Het is te hopen, dat het maar veel regent in
het voorjaar. Ik heb in de afgeloopen maand
30 Lire voor de waterleiding moeten betalen."
klaagt Signora en Luca, „Wij hebben onzen re
genbak op het dak en in normale tijden kunnen
we het daarmee doen."
Het gesprek wordt voor enkele oogenblikken
onderbroken als een gezette, oude dame door de
draaideur het café binnenwentelt. Aller oogen
richten zich naar de breede, zwarte rijbroek en
het kleine mutsje volgens het model van de
Legioen-soldaten.
„Heeft U een goede dienstbode?" vervolgt
Signora de Luca na enkele oogenblikken stil
zwijgen.
„Wat denk je wel? In dezen tijd nog een
dienstmeisje houden, dat 200 Lire per maand
vraagt? We moeten zuinig zijn en volhouden!"
Dat is het parool, dat overal wordt uitgege
ven. Volhouden, volhouden in den strijd tegen
de sancties.
„De oorlog zal wel niet zoo lang meer duren.
Binnen vier of vijf maanden is alles afgeloo
pen"
Intusschen had mevrouw Zambelli in een
Engelsche krant zitten bladeren en naar de
plaatjes gekeken. Een heer komt bij ons tafeltje
staan, groet heel beleefd en zegt dan: „Mag
ik de dame opmerkzaam maken, dat u een
Engelsche krant leest!"
„Ach, neem me niet kwalijk.... ik dacht,
dat het een Fransche krant was," en ze legt
het blad achteloos op een stoel.
„Waarom denk je, dat de oorlog spoedig af
geloopen zal zijn? Vanwege het gebrek aan-
benzine? Of vanwege het olie-embargo? Dat
gelooft toch niemand meer!"
„Maar jullie schepen worden toch met olie
gestookt en de vliegtuigen en tanks hebben
toch benzine noodig?
„Zoo? Dus jullie denken, dat de regeering
niet gezorgd heeft, dat er genoeg benzine in
voorraad is?"
„Maar waar maken de kranten zich dan zoo
druk over en vanwaar dan die bezuinigingen?"
De man klopte mij heel gemoedelijk op den
schouder.
„Dat is juist onze politiek mijn vriendje.
Vraag dat maar eens aan onze politici, waar
om zij zich zoo aanstellen en doen alsof ze
geheel onvoorbereid warenAan het olie
embargo zullen zij niet beginnen."
Er hangt een zware atmosfeer in het café. Het
is juist of de muziek op geluidlooze instrumen
ten speelt. Het gewirwar van stemmen vloeit
als een branding over de tafels; er zijn slechts
enkele electrische lampen aangestoken: voor
geschreven bezuiniging! De groote koffieketels
dampen als kleine locomotieven. Uit twintig,
dertig kraantjes tegelijk vloeit de kostbare
zwarte drank. Tusschen alles door rinkelt de
bel van de kassa.
„Gisteren heeft onze huisbaas de huur ver-
hoofd tot 500 Lire per maand."
„Hoeveel kamers?" vroeg ik.
„Drie kamers met een keuken. Alles wordt
duurder en de salarissen gaan niet omhoog."
Plotseling wordt het gesprek onderbroken.
Een toffe krantenjongen komt het koffiehuis
binnengestormd en roept luidkeels: „Het laat
ste nieuws van het Noordelijk front!"
„Populoooo
„Gazetaaaa!"
Bij den jager op groot wild: Als u de
kop wilt zien.moet tl een étage hoo-
ger gaan kijken!
„Corrieeeere!"
De krantenjongen maakt goede zaken. Zijn
tasch is bijna leeg verkocht, maar hij heeft nog
voorraad genoeg. Overal worden de koppen dei-
kranten hardop voorgelezen: „De spanning in
Egypte". „De aarzeling van Amerika". „De
sancties blijken een mislukking
Maar iedereen houdt z'n hart vast en weet
niet waar het heen moet....
En op de straten schreeuwt de krantenjon
gen: het laatste nieuws en hij proclameert
luidkeels nieuwe successendie echter in
werkelijkheid voor de Italianen achterwege
blijven
Maar hij maakt goede zaken!
Voor den Katholieken Kring te Eindhoven
heeft Gerard Knuvelder een voordracht
gehouden over het onderwerp „Onze let
terkunde als spiegel van onze nationale cul
tuur". Uit den aard der zaak kon slechts een
gering onderdeel van de rijke hoeveelheid ma
teriaal behandeld worden. Spr. wil enkele kern
problemen beschouwen.
In de verschillende cultuurgebieden wordt on
derscheid gemaakt tusschen wat als ongeordend
wordt gezien en wat als geordend wordt gezien.
Het is dezelfde tegenstelling, welke in de reli
gies bestaat, waar men naast de persoonlijke
goden een onpersoonlijk kosmisch beginsel vindt.
Spr. wil hier hoofdzakelijk de Grieksche en de
Germaansche cultuur beschouwen. De cultuur
der Grieken is gericht op het bepaalde, op het
gekende en heeft een minachting voor het on
gevormde, het ongekende. Dit is het apolini-
sche element in de Grieksche cultuur, waar
naast ook het dionysische element gevonden
wordt, dat aan het eerste tegengesteld is. Er is
een zekere overeenkomst tusschen de Grieksche
cultuur en de culte latine, waarvan Frankrijk
thans de draagster is. Zoolang deze cultuur het
verzadigingspunt niet heeft bereikt, is zij voor
uitstrevend, bereikt zij dit punt, dan wordt zij
conservatief.
Tegengesteld aan de Grieksche en de Fran
sche cultuur is de Germaansche cultuur, waarin
het dionysische element overheerscht. Deze te
genstellingen vindt men op verschillend gebied,
zooals schilderkunst, muziek, staatkunde. Ka
rakteristiek voor de Germaansche opvatting is.
de strijd tegen den persoonlijken God, welken
strijd men ontmoet bij Luther, bij Kant. bij
Nietzsche. Naast dit overheerschende dionysische
element, vindt men bij de Germanen het tegen
deel hiervan in den vorm van een dorst en
verlangen naar het Zuiden, naar Griekenland,
en ook naar het Westen, naar Frankrijk.
Deze twee cultuurvormen hebben ook in de
Nederlandsche cultuur hun rol gespeeld. Typee
rend voor Nederland is, dat het een bijna even
wichtige vereeniging van deze twee elementen
heeft bereikt. In de letterkunde is de ontwik
keling hiertoe zeer goed na te gaan.
In de middeleeuwen ontmoeten we de ridder
romans, waarin we de Merovingische cultuur
vinden, n.l. de Frankische romans, waarin het
woeste, barbaarsche element overheerscht.
In den tijd van Karei den Gro'oten is deze
woestheid en ruwheid reeds aanzienlijk vermin
derd. In deze vroeg-M. E.-sche romans vindt
men eigenlijk meer Germaansche dan christe
lijke elementen. Daarna, rond 1170, komt ook
in de Nederlandsche litteratuur en wel van
Henric van Veldeke, het Zuidelijke element tot
invloed, voornamelijk bij de minne-lyriek. Vel
deke is geworden een van de eerste Duitsche
minnezangers, waardoor hij de verbinding tus
schen de Romaansche en Germaansche littera
tuur is geworden. Een tweede figuur van dezelf
de beteekenis is Hadewijch, de grootste dich
teres van de middeleeuwen.
Vervolgens komt spr. op de zestiende eeuw
en de geuzenliederen, die een aparten toon heb
ben in onze litteratuur. Men vindt hierin het
nationale en het religieuze element op merk
waardige wijze saamgegroeid. Een eeuw later, na
de periode van het Humanisme, waarin de Ne
derlandsche geest wegzinkt, komen we aan de
periode van Vondel en Hooft, welke beide dich
ters spr. eenigszins uitvoeriger behandelt. Hooft
ZI6ARETTEN
Verzuchting:.... in mijn jeugd ging
dat helaas lang niet zoo gemakkelijk!
is de dichter van de renaissance, Vondel van
de barok; Vondel met zijn sombere visie op het
werkelijke leven is een typisch Germaansche
figuur.
Na deze periode is er stilte tot aan de tach
tiger jaren, toen de vernieuwing kwam. Tusschen
de tachtigers en de generatie van 1920, welke
weer naar een eigen vormgeving streeft, bestaat
weer dezelfde tegenstelling, die in de historie
der litteratuur voortdurend voorkomt. De tegen
stelling tusschen de klassieke vormgeving en de
ongereglementeerde vormgeving, welke laatste
in fel bewogen tijden herhaaldelijk verschijnt, is
terug te voeren tot de primaire tegenstelling.
Uit onze letterkunde zien wij, aldus spr.'s con
clusie, een volk op het kruispunt van vele cul
turen; een volk, dat ontvankelijk is en de an
dere culturen weet te assimileeren. Dit is vol
gens spr. een uiting van krachtigen Germaan-
schen aard. Er ontstaat eerst gevaar voor onze
cultuur als wij een vreemde cultuur niet meer
kunnen assimileeren, maar ernaar streven deze
onvervormd over te nemen. In dit kritieke sta
dium verkeert ons volk thans, aldus de spreker.
Het behoeft geen betoog, dat wij zijn bewerin
gen geheel voor zijn rekening laten.
Voor de filmsterren blijkt het in Amerika
ook al geen paradijs meer te zijn. Ze ver
dienen geld genoeg, maar ze moeten zóo
bang zijn voor gangsters, afpersers, ontvoerders
en allerlei ander geboefte, dat ze zich te omrin
gen hebben met een zwaar gewapende lijfwacht,
die schatten geld verslindt. Ook eischt de Ameri-
kaansche fiscus een onbarmhartig groot deel
van de inkomsten op.
De ster Mariene Dietrich, het idool van mil-
lioenen droomen (niet steeds de verhevenste!)
over den ganschen aardbol, steekt naar Enge
land over. Zij kan niet meer leven in den
voortdurenden angst, dat men haar haar doch
tertje zal ontrooven, zooais men Lindbergh
heeft beroofd van zijn baby, die bovendien gru
welijk vermoord werd. Ook kan zij de groote
lasten die het leven te Hollywood haar oplegt,
o.a. de kosten van zes man bewakend perso
neel voor haar dochtertje, niet meer betalen.
Aan een correspondent van het boulevardblad
Paris-Soïr heeft Mariene Dietrich verklaard
waarom zij heengaat.
Ik ben het beu, zei de ster, mijn loopbaan
moet er dan maar onder lijden. Ik kan niet
meer in de Vereenigde Staten leven, want mo
reel kan ik de vrees voor de kinderroovers, die
me door het hoofd spookt, niet verdragen en
financieel kan ik niet langer voor die wacht
voor mijn dochtertje opkomen. Ik heb noch
den moed noch de middelen meer om tegen
dien prijs hier te blijven. Capone had ook een
lijfwacht van zes man, wanneer hij op vrije
voeten was. Is dat een leven voor een moeder
en een kind?
Ook Piet liet zich niet onbetuigd en hij
stapte op Wietje's vader toe en drukte hem
de hand, terwijl hij ook Wietje hartelijk ge
luk wenschte met het feit, dat zij ook haar
vader weer gevonden had.
Gaandeweg kwamen er steeds meer men
schen in het groepje staan, zoodat er ein
delijk een groote menigte stond en men be
sloot een auto te huren, om daarmee zoo
spoedig mogelijk naar het huis van Piet's
vader te gaan.
Onderweg vertelde Li Chang den vader
van Wietje zijn belevenissen. Hij had toen
hij alleen was achtergebleven, de heele
wereld doorkruist. Overal was hij geweest en
van allerlei baantjes had hij gehad. Zoo
was hij stoker geworden op een schip dat
naar Holland ging en daar had men geen
werk meer voor hem, zoodat hij thans zijn
cost moest verdienen met het verkoopen
van pinda-tabletten.
Shill lachte in zijn vuistje, toen hij, het
ochtendblad over de toonbank van zijn
tweedehandschwinkeltje uitgespreid, de
bekendmaking las van de hooge belooning, uit
geloofd door Scotland-Yard voor aanwijzingen,
die konden leiden tot opsporing van de daders
van de inbraak en den juweelendiefstal, enkele
dagen tevoren in Oxfordstreet gepleegd.
Shill grinnikte van plezier. Daar, iets ver
der, las hij nog een kort nabericht, waaruit
hem bleek, dat de recherche op een totaal ver
keerd spoor was, en nu, na drie dagen, nog
geen flauw idee scheen te hebben dat hij, de
opkooper Shill, ditmaal zelf de handen uit de
mouwen gestoken had. Voor het eerst en waar
schijnlijk tevens voor het laatst van zijn leven.
Alle drommels-nog-toeWat een prachtkans
was dat ook geweest en wat een buit aan geld
en juweelen! Veel meer dan hij ooit had kun
nen droomen, het vierdubbele van wat die
krantenknullen vermeld hadden.
Shill had den tijd. Voor zijn part konden er
maanden, meer dan een jaar overheen gaan,
voor hij het veilig zou achten de kostbare ju
weelen uit hun zetting te lichten en stuk voor
stuk aan den man te brengen. En prijzen zou
hij maken! Hü, Shill, die voor alles een gaatje
wist, en die den handelaars het vel over de
ooren zou weten te halen. En safe waren ze
zeker, bij hem aan huis. Op een plekje, waar
alle detectives van de geheele wereld bij elkaar
ze niet vinden zouden, veiliger dan in de
zwaarst gepantserde kluis van de Bank of
England.
Shill keek op, toen de voordeur van zijn
„antiquiteiten-winkel" openrammelde.
Zoo! Old Ratch, mompelde hij.
Diep-voorovergebogen kwam een stok-oud,
haveloos mannetje binnenstrompelen en legde
hijgend, zonder een woord te spreken, een zwa-
ren gouden zegelring op de toonbank.
Shill nam den ring tusschen de vingers, be
keek hem van nabij en liet hem op de palm
van zijn hand huppelen.
Toch niet gestolen, Ratch?
Neen, hijgde deze. Erfstuk!
Dacht ik wel, Ratch.
Dit was één van Shill's veiligheidsmaatre
gelen. Nimmer nog had de recherche hem er
op kunnen betrappen dat hij willens en wetens
gestolen goed opgekocht had. „Zaakjes met een
luchtje laat ik me niet mee in," had hij reeds
herhaalde malen naar voren gebracht, als hij aan
den tand gevoeld werd. De recherche wist wel
beter, maar Shill was hun tot nu toe te slim
af geweest.
Shill keek den afgeleefden zwerver bijna me
delijdend aan. Hij schoof hem een pondbiljet
toe en zei goedig:
'tls eigenlijk meer dan ik geven kan,
Ratch.
Hij zag zwijgend toe hoe de tobberd naar het
geld greep.
Je wordt oud, Ratch.
Deze boog het bankbiljet op en strompelde
terug naar de voordeur. Maar, terwijl zijn be
vende handen zich naar den deurknop uit
strekten, weigerden plotseling zijn beenen hun
dienst. Hij wankelde achterwaarts, zakte be
wusteloos in elkaar en bleef op een leege, ge
kantelde pakkist liggen.
Shill sprong toe. Hij maakte Ratch' boven-
kleeren los, en vloog naar het keukentje ach
ter zijn winkel. Na enkele seconden was hij te
rug met een glas water en een schoteltje azijn.
Hij bette zijn slapen en trachtte wat water
in den geopenden mond te gieten.
Mariene zwijgt, de oogen vergroot door een
afschuw, die niet aan eenig kunstmiddel doet
denken. Ze is nu een moeder als alle andere.
Ze brengt haar ontroering tot zwügerf en ver
volgt:
Als de belastingen minder hoog' waren haa
ik het nog enkele jaren kunnen uitzingen. Ik
zou tien, twintig politie-agenten aangenomen
hebben. In de tegenwoordige omstandigheden
blijft me niets over dan- vluchten. Mijn kame
raden Mary Pickford en William Powell, die
geen kinderroovers te duchten hebben, want ze
hebben geen kinderen, moesten Hollywood al
den rug toekeeren, want ze wfenschten zich niet
naar die buitensporige eischen te schikken.
Alles is hier al zoo duur. Ik heb geen bun
galow kunnen vinden met tennisveld en
zwem bekken voor de gezondheid van mijn kind
voor minder dan duizend dollar per maand.
Wat moet van mij en mijn kind worden als het
succes me in den steek laat? Ik wasch liever
te Parijs borden dan met deze vrees onder die
bedreiging door te leven.
Op dat oogenblik vleugt een glimlach, de be
kende, over het gezicht.
Gelukkig is het nog zoo ver niet. Korda biedt
me 4.500.000 franken om een film in Engeland
te draaien. Ik heb hem een optie tot 15 Fe
bruari gegeven, tot ik het scenario gelezen heb,
want ik wil nog alleen films spelen, die in mijn
smaak vallen, die bij mijn gevoeligheid passen.
Maar ik zal zoo veel mogelijk te Parijs zijn bij
mijn man Rudolf Sieber, metteur en scène en
architect, vooral het laatste, want op het
oogenblik de cinema
De deur gaat open en laat een meisje van
een jaar of tien, blond en opbruisend, door,
dat Mariene om den hals vliegt, de kleine Ma
ria, het bedreigde kind. Achter haar komt de
onderwijzeres, maar in de voorhal wandelen
twee kerels als boomen wandelende boomen!
heen en weer. De zakken van hun buis pui
len, dat kan niet van doozen caramels zijn
Him blik volgt me totdat ik in de laan ver
dwenen ben
Onbeweeglijk, met verstarde oogen, staarde
Ratch hem aan.
Shill voelde den pols, den hartslag.Ratch
moest een hartverlamming gekregen hebben.
Old Ratch was dood.
Shill nam het beweginglooze lichaam in zijn
armen, droeg het achter zijn toonbank en leg
de het neer op een hoop vodden.
Shili dacht na, snel en ingespannen. En een
duivelsch plan rijpte in zijn misdadigersbrein.
Hij liep naar het schuurtje achter op het erf
van zijn magazijn en verdween erin. Na enkele
minuten kwam hij terug. In de hand hield hij
een brillanten broche, gevat in platina. Snel
schoof hij de broche in een der zijzakken van
Ratach' zwerversplunje, sloot zijn voordeur en
spoedde zich ijlings naar de naastgelegen tele
fooncel.
Holms, de chef van Scotland-Yard, belde zijn
assistent.
Onmiddellijk de race-wagen voor! Er is
een zwerver in Shill's winkel in elkaar gezakt,
na even tevoren een brillantenbroche, afkomstig
van die kraak in Oxford-street, te koop aan
geboden te hebben. Shill zelf belt me zoo juist
op. Vlug!
Op hetzelfde oogenblik waarop Holms uit den
wagen sprong, stak shill den sleutel in de
voordeur van zijn winkeltje.
Ik heb gemeend, mr. Holms, zei hij onder
danig, goed te doen met nog vóór den Ge
neeskundigen Dienst u even te waarschuwen,
temeer omdat hij tóch dood is. Maar ook, in
dien dit niet gebeurd was, zou ik u gewaar
schuwd hebben, omdat ik uit de beschrijving
in de dagbladen
met vrij groote i'
inbraak in Ox- r\ r j
ford-street meen UXjOTuStreet 1
herkend te heb- 1
ben... en u weet,
mr. Holms, zaakjes met een luchtje laat ik me
niet mee in.
Holms spoorde tot spoed aan.
Maak open die deur. Waar ligt ie?
Shill opperde nog snel het begin van een
vraag:
De uitgeloofde belooning, mr. Holms, is
toch.
Vanzelf! Als die aanwijzing steekhoudend
blijkt, is de belooning voor jou. Maak open die
deur!
Shill stiet de deur open, en stapte naar bin
nen, op den voet gevolgd door Holms. Hij liep
achter de toonbank...., en bleef stéan, als aan
den grond genageld
Het lijk was verdwenen.
Holms liep door den winkel naar de keuken,
en zag om zich heen. Hij wees Shill op een
openstaand venster en op sporen van vochtige
voetstappen in het achter-uitgangetje:
Je bent nog geen dokter Schill! je hebt
niet goed uit je oogen gekeken, jongen! Die
snaak is weer bijgekomen, en heeft de beenen
genomen
Hij dacht een oogenblik na, en zei toen:
Maar dat is niet zoo erg, Shill. We zullen
hem wel vinden.
Holms maakte rechtsomkeer en sprong in
zijn race-wagen. De car verdween in razende
vaart.
Shill was radeloos. Ratch was bijgekomen!
Wat nu? Ratch zou de broche in zijn zak vin
den, en Old Ratch las óók kranten! Old Ratch
was oud, maar Old Ratch was bij! Hij zou be
grijpen, onmiddellijk, alles, Shill's opzet, Shill's
inbraak, Shill's plan, om hem, den doodge-
waanden Old Ratch, de schuld in de schoenen
te schuiven, en zóó met de premie te gaan
strijken! En deels uit wraak, deels uit zucht
naar de belooning, zou Ratch hem vóór zijn,
en aangifte doen!
En voor het eerst van zijn leven verloor Shill
zijn kop. Hij vloog naar zijn schuurtje, greep,
graaide onder een hoop kolengruis, trok er
het sigarenkistje uit te voorschijn, gevuld met
den buit uit Oxford-street. Hij rende terug,
nam het geld uit zijn kas, stopte zijn zakken
nog vol met meerdere gouden sieraden, die
hier en daar in zijn winkel geborgen lagen,
stak het sigarenkistje onder zijn colbert,
sprong zijn winkel uit, liet de voordeur open
staan en liep op een draf de straat op.
Shill draafde zonder doel den weg langs. Hij
wist niet waarhéén, en wat dan. Hij rende be-
zinningloos de eene straat uit, de andere weer
in.... Toén, plotseling, op een hoek, botste hij
tegen Holms op
Eén oogenblik bleef hij hem met wijdgeopen-
den mond als versuft staan aangapen.dén
trachtte hij het kistje nog dieper onder zijn
jas te verbergen, en wilde het op een loopen
zetten.
Doch op een wenk van Holms werd hij door
diens assistent gegrepen.
Laat eens zien, Shill, wat je in dat kistje
hebt. Je doet zoo vreemd, jongen.
En terwijl hij den inhoud van het kistje
doorzocht, zei hij glimlachend tot zijn assis
tent:
Een beetje geluk mogen we ook wel eens
hebben
Maar er klonk een zweem van medelijden in
zijn stem, toen hij erop volgen liet:
Ik was juist op weg naar je winkel, Shill.
Odd Ratch is een paar straten verder voor de
tweede maal in elkaar gezakt. En ditmaal voor
goed. Die broche is inderdaad afkomstig uit
Oxford-street, en ik was juist van plan, met je
over die belooning te komen praten. Je zult nu
wel een andere belooning krijgen, Shill. Ik
schat het op een jaar of vier.
op dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen
ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen
bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door
verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen
F 7 n;0 een ongeval met p O bij verlies van een hand,
ww» doodelijken afloop ttWU»" een voet of een oog
35
Een groote groep volk school dag op dag voor
den deftigèn gevel van Hotel Petronia sa
men en staarde met groote oogen en open
mond naar het gebouw, welks eigenaars, als
ze het betamelijk gevonden hadden, er snel een
fortuin uit hadden kunnen slaan, met de kamer
waarin het fatale banket werd gehouden,
tegen een shilling per man, te laten bezich
tigen. Onder deze menigte, in clubs en in
kroegen, bij de groepen van wandelaars in de
parken, en overal waar een aantal personen
bijeen waren werd over niets dan over dit
vreeselijk voorval gesproken en de bladen,
vooral die van meer sensationeel karakter,
bewogen hemel en aarde om nieuws te pakken
te krijgen. Het duurde niet lang of de geheele
hoofdstad lag onder den algemeenen indruk,
dat Londen aan de genade was overgeleverd van
een gewetenlooze schurkenbende, die zoo handig
was, zoo knap in het vernietigen, dat zij met
bovennatuurlijke macht begiftigd moest zijn.
Deze eene slag was slechts een voorproefje,
andere zouden spoedig volgen. De heele stad.
de heele natie wellicht was als een lam, dat
de slager naar het hem beliefde, de keel kon
afsnijden.
Individueele vrees is iets verschrikkelijks
maar ze kan niet in vergelijking treden met
de vrees die op een menigte, op de massa
drukt. De vrees in het onderhavige geval was
een kalme vrees en dientengevolge veel intenser
dan de vrees welke tot uitdrukking komt in
een wilde onbeheerschte paniek. Niemand wist
waar, of wanneer of op wien de naaste slag
zou vallen. Vermoedelijk zou die slag nog veel
drastischer, nog veel verplettender zijn dan de
eerste. Naar alle waarschijnlijkheid zouden de
vernietigers overgaan tot een slachting op
groote schaal. Daarom bleef het volk weg van
de plaatsen van openbare samenkomst, de
vroomsten slechts gingen naar de kerk;
theaters, variété's, concertzalen lagen ver
laten; in de meest bevolkte deelen -der stad
vroeg men zich angstig af, of misschien tegen
hen die plotselinge verdelging zou gericht zijn;
ieder die daartoe in staat was bleef thuis of
verliet de stad.
De drang naar steun en bescherming drong
natuurlijk ontelbaren naar het departement
van Binnenlandsche Zaken, om den autoriteiten
te vragen iets te doen en dat spoedig te doen.
Uit alle kringen en klassen kwam men om
inlichtingen vragen: machtigen en rijken vroe
gen om bescherming; nederigen en armen
vroegen om bescherming. De mindere man, die
in Belgrave en Mayfair woonde, wilde weten
wat er ging gebeuren; de winkelier van het
Strand en zijn broer in Oxford Street, maakten
zich zenuwachtig over hetzelfde. Want de
zaken liepen naar een crisis en stonden vrijwel
stil. Niemand wilde ergens naar toe. Een
ochtendreceptie, een ontvangst ten Hove en
een groote feestelijkheid moesben sine die wor
den uitgesteld; een nieuw oorlogsschip liep in
de Theems van stapel, zonder dat ook maar
iemand anders tegenwoordig was dan de werklui,
aan wie het was opgedragen; nauwelijks
iemand ging naar Ascot. En toch, de dagen
gingen voorbij en er gebeurde niets. Een week
was verloopen sinds de gebeurtenis van Hotel
Pretonia, mr. Pontifex was begraven op het
kleine kerkhof in de nabijheid van Somer-
bourne Huize, Lord Caltenbury, tot dan Minister
van Buitenlandsche Zaken was Eerste Lord van
de Schatkist geworden en Eerste Minister in
zijn plaats en er was niets gebeurd. De
mededeeling van d'en Minister van Binnen
landsche Zaken in alle bladen, welke naar haar
bedoeling den begrijpelijken wenk bevatte dat
de losprijs, aan mr. Pontifex gevraagd, zou
worden betaald, was tot dusver genegeerd en
iedereen leed onder de onzekerheid, waarover
men toch ook weer verbaasd stond.
Niemand in geheel Londen had over de
ontstellende gebeurtenissen zoo verbluft ge
staan als inspecteur-detective Marillier, wien
het nóg nooit te beurt was gevallen, dat hij
in zulk een geval gemoeid was. Marillier was
op zijn manier een merkwaardig man en een
type. Van nature was hij iemand, die over
heel wat dingen verrast moest zijn, want hij
had een zeer bekrompen verstand en vrijwel
geen verbeelding. Maar hij had den aard van
1 een bloedhond en als zijn neus eenmaal op efen
spoor was, dat een stevige lucht afgaf kon
hij het onvermoeid blijven volgen. Oorspron
kelijk gedetacheerd in de provincie, was hij naar
de Londensche politie overgegaan en alleen
door zijn taaie vasthoudendheid had hij zijn
tegenwoordigen rang weten te bereiken, daarbij
intusschen flink geholpen door de aanbeveling
van den Eerste Minister, toen hij diens ont
stolen eigendommen had terugbezorgd. Marillier
had sindsdien gelijksoortige successen. Marillier
gehad, maar dat was altijd geweest bij boos
doeners van vleesch en bloed die je bij den
kraag kon pakken. Waar hij echter in de zaak
van Somerboume Huize en Hotel Petronia over
tobde, was dat hij blijkbaar bovennatuurlijke
wezens moest ontdekken, even ontastbaar als
een spiegelbeeld of de weerkaatsing van het
licht in een regenboog.
Een week ongeveer na de conferentie op het
departement van Binnenlandsche Zaken keerde
Marillier langs het Strand van een bezoek aan
Hotel Petronia terug, waar hij vaak rond
neusde in de kamer welke Paul J. Milman voor
zijn noodlottige partij had genomen, toen hij
eén lichten tik op zijn arm voelde Zich om-
keerende bevond hij zich tegenover een man,
die hem geheel onbekend was. Hij keek hem
vragend aan.
Ik vraag u wei excuus, zei de vreemde
ling. Heb ik de eer te spreken met inspecteur
detective Marillier?
Zoo heet ik, antwoordde Marillier plech
tig.
Ik zou wel een klein onderhoud met u
willen hebben, herjiam de onbekende. Hij keek
eens rond en vervolgde dan: Precies. Zullen we
een zitje nemfen op de binnenplaats van Cecil?
Van nature achterdochtig, nam Marillier den
vreemdeling op. Het was een lange, knappe
man, met vollen baard, onberispelijk gekleed, in
houding en spraak een persoon van stand.
Hoewel hij volmaakt Engelsch sprak, kreeg
Marillier den indruk dat het een buitenlander
was, al kon hij zijn nationaliteit niet thuis
brengen. Hij aarzelde een oogenblik, zich af
vragend wat de man van hem zou moeten
hebben.
Wel mijnheer, zei hij ten slotte, als het
iets belangrijks is
't Is hoogst belangrijk, antwoordde de
vreemdeling. En 't zal voor u persoonlijk zeer
vcordeelig zijn, naar mij te luisteren.
Marillier vatte den wenk. Hij keek op zijn
horloge en antwoordde: Nu, vijf minuten dan,
mijnheer.
De vreemdeling manoeuvreerde handig door
de dichte menigte en den tuin van Cecil bin
nengaand bracht hij Marillier naar een rustig
hoekje. Daar het een warme ochtend was,
bestelde hij voor zichzelf en zijn compagnon
een verfrissenden drank van de allerduurste
soort en bood vervolgens den detectieve een
uitgelezen sigaar aan. Marillier die van alles
hield wat goed was, aanvaardde deze buiten
sporigheden zonder bedenken en zette zich be
haaglijk in zijn stoei om te luisteren, naar wat
de man hem' te vertellen had.
Ik vernam, zei de onbekende, toen de kellner
een ruime fooi had opgestreken en vertrokken
was, dat u sterk gemoeid zijt in wat we zullen
noemen de zaak van hotel Petronia. Ik hoorde
van verschillende zijden en las het ook in de
bladen. En ik vermoed, vervolgde hij, toen
Marillier vluchtig knikte, dat u in het bezit bent
van den geheimzinnigen ring waarover gespro
ken wordt.
't Is mogelijk van wel en het is mogelijk
van niet, antwoordde Marillier, min of meer
norsch en achterdochtig.
We zulten aannemen van wel, ging de
onbekende onverstoord verder. Hij kwam een
stap naar voren en tikte den detective op den
arm. Mijn vriend, fluisterde hü, ik wensch
diten ring te hebben.
VUFDE HOOFDSTUK
Marillier had niet slechts achterdocht ten
opzichte van alles en ieder aangewend als
behoorende bij zijn beroep, maar hjj had die
achterdocht ook geërfd van zijn vader of van
zijn moeder, mogelijk van beiden, en hij ves
tigde een blik op den vreemdeling die aan
duidelijkheid niets te wenschen overliet. Tegelijk
maakte hij aanstalten om op te staan.
Als u denkt, dat u met mij doen kunt wat
u wilt, begon hij langzaam, dan bent u aan het
verkeerde kantoor enmaar de vreemdeling
die vol zelfvertrouwen scheen te zijn en in alle
geval heel zelfbewust optrad, deed hem met een
gebaar weer plaats nemen.
(Wordt vervolgd)