den dag Met twee kameraadjes op avomturemreis Het Aartsbisschoppelijk Seminarie |os Solfège-methode WONDERLIJKE VISSCHEN In de Folklore m VOOR LONDEN 3ES0SPRIJS DONDERDAG 16 JANUARI 1936 ZAKELIJKHEID, MAAR NIET „NIEUW nen komen \Door regen en onweer Generaal Nobile Temperatuursdaling bij rooken AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL DOOR FLETCHER M Bijna een geheele aflevering van het Bouw kundig Weekblad „Architectura" is ge wijd aan het nieuwe Aartsbisschoppelijke Beminarie te Apeldoorn. De architect A. P. Smits schrijft een inlei dend woord, waarin hij er op wijst van hoe veel belang het is, dat een bouwmeester reke ning houdt met de wenschen van de opdracht gevers. Daarna komt de architect van den bouw, de heer J. M. v. Hardeveld, zelf aan het woord; om een uitvoerige uiteenzetting te ge ven van zijn bedoelingen en de gestelde eischen. Bij zegt o. a„ dat de vormgeving de plan- indeeling van het gebouw volgt op den voet. De gevels zijn de resultante van het plan en in dit opzicht zou men hier van een zekere zake lijkheid" kunnen spreken, zij het ook zonder het praedicaat „nieuw". Dit „functionalisme" der gevels is dan ook oorzaak dat de gevel aan den Arnhemscheweg, de voorgevel als men wil, hoewel het niet de belangrijkste gevel is, een sterk asymmetrischen opzet vertoont. De gevels aan de speelplaatsen en den binnenhof zijn daarentegen, als gevolg van het grondplan, in hoofdzaak symmetrisch. De gevels vertoonen sterk den invloed van het gevolgde travee- en constructiesysteem. Bü het verstrekken van de opdracht is mij de eisch gesteld, dat aan het gebouw alle luxe moest worden vermeden, doch de duurzaam heid sterk in het oog moest worden gehouden en het onderhoud tot een minimum diende tc worden beperkt. Vandaar dat alles wat zweemt naar versiering is weggelaten, de daken ononderbroken en sterk overstekend zijn gehouden, sprongen in muur werk zijn vermeden. Alleen de hoofdingang en de erker van de presidentskamer zijn in zand steen (Maulbronner) uitgevoerd, met het Aarts bisschoppelijk wapen en een tweetal beelden (H. Borromeus en H. Aloysius, vervaardigd door Wim Harzing). Wel is op constructief belangrijke plaatsen, als bi] dorpels, treden, gevelafdekkingen, boog- aanzetten, kapeïramen enz., natuursteen toe gepast. Over de ommetseling der stalen ramen met terra-cotta blokken is reeds gespro ken. Zij werken sterk in het aspect der ge vels mee en zijn ook duidelijk op de afbeeldin gen te zien. De kleur der terra-cotta is licht geel, eenlgszins genuanceerd. Daarentegen is de kleur der gevels miskleurig rood (Jurgens Waalsteenfabriek Bingerden). De flauw hellende daken (40 gr., voor de Kapel 50 gr.), zijn van verbeterde Romein- sche pannen in zwart mat-glazuur (de Valk te Echt). De gevel-„compositie" beperkt zich dus in hoofdzaak tot het plaatsen der ramen. De grootte der ramen is nauwkeurig afgestemd op de normale lichtbehoefte der vertrekken. Zon der concessies naar den romantischen kant door het aanbrengen van te kleine ramen. Zonder anderzijds te vervallen in een glas-orgie, zooals die met een bepaalde architectuurstroo- ming van den laatsten tijd inhaerent schijnt. Ik vind n.l. dnt de bezwaren der glasbouwerij cr dik op liggen, technische en economische, om van behaaglijkheids- en aesthetische factoren maar niet te spreken. Zeer behartigenswaardige opmerkingen heeft te dezen opzichte een all round vakman als W. Kromhout gemaakt in zijn artikel over de Jubileum-tentoonstelling ög SSHï Mütgteit is&ll van A. en A. te Amsterdam. Bij de architec- tuurbeoordeeling spreekt Vader Tijd een belang rijk woord mee, zoodat ik maar zeggen wil dat ik het minder belangrijk vind wat men nü van dit Seminarie, dan wat men er over vijf en twintig jaar van zeggen zal. De gedenksteen in het nieuwe Semina rie, gelegd namens Z. H. Exc. den Aarts bisschop Interessante demonstratie Dezer d'agen hield een kleine Deensche groep van gediplomeerde zangleerares- sen, onder leiding van de ontwerpster der methode, mevrouw Dagmar Borup in Amster dam (Den Haag en Utrecht) een zeer interes sante demonstratie, daar.oe aangezocht door den directeur van het Amsterdamsch Conserva torium, Sem Dresden. Mevrouw Dagmar Borup is leerares aan het Koninklijk Conservatorium te Kopenhagen en leidt tevens de solfège-klassen van de Ballet school der Koninklijke Opera aldaar. In een kor'.e muziek-aesthetische beschouwing in de Duitsche taal door de ontwerpster gaf zij als haar meer.ing, dat muziek, als de internatio nale taal, een methode verdraagt, die met tot een land of volk behoeft te worden beperkt. Zy gaat uit van de gedachte, dat het gehoor de krachtigste ontwikkeling noodig heeft, om reeas van den jeugdigen leerling die noodzake- lyke concen ratie te kunnen eischen, die noo dig is, om zoo spoedig mogeiyk van werkelijk muzikaal luisteren te kunnen spreken, m.a.w. het gemoed van den leerling ontvankeiyk te maken voor schoonheid en klankvormen, een grondslag te leggen voor een vreugdegevoel, by 't hooren naar muziek. zy zoekt dus reeds in den aanvang harer methode (die door jarenlange ervaring is opge bouwd) naar de totale belangstelling voor elk der muziek-elementen. Een der dames, mej. Edi h Hennings. leerlinge van de inleidster, zette nu in 't Hollandsch een les voor kin deren in elkaar, waarbij de andere aanwezige dames als kinderen moesten fungeeren. Uit den aard der zaak kon dit niet voldoende gedetail leerd geschieden en zoo gaf deze les een on voldoend overzicht van de progressie, die men wil volgen. De totaalindruk was voor my toch wel, dat men alle droog getheoretiseer absoluut ver mijdt, direct op het doel afgaat zonder bui- tennissige omwegen, die men op dit terrein zoo graag wil bewandelen. Kwarten worden met de volle hand geklapt, achtsten met de vier vingers van de rechter hand in de palm van de linkerhand. Er ont slaat dus een voor 't oor direct waarneembaar verschil, dat, door vlugge beurten aan de aan wezige leerlingen, vlug moet worden genoemd. Het rhythmisch element krijgt een zeer groote beurt door de geheele methode. Zij vergemakkeiykt dit door alle rhythme te „verklanken". Met een potlood worden zeer veel varieerend'e rhythmen getikt, zoodat zy aan 't hoofdstuk gemengde maatsoorten, polyrhythmus en gesyncopeerde rythmen gekomen, van haar leerlingen bijna telegrafisten maakt. Het moet gezegd: alles ging vlot en met een groot gemak. Het dictee neemt vanzelfsprekend een zeer groote plaats in. De intervallenleer berust op de herkenning der intervallen uit de tevoren geleerde tetra- chorden. De eerste melodische dicties zyn geteekende kringetjes voor heele tonen, voor halve tonen kringen met een punt er in en la', er voor grootere toonafstanden kortere of langere stre pen, schuin naar boven of naar beneden naar mate de .sprong" groot of klein en hooger of lager is. Zoo komt de diatoni^he, daarna de chromatische toonosfening aan de beurt, na dat kruisen en mollen zijn aangeleerd. Ontle ding van het volkslied rhythmisch en melodisch. Daarna een lied. waarin een modulatie voor komt en waar de plaats wordt aangetoond, waar de modulatie geschiedt en waar zy weer naar den oorspronkelijken toonaard teruggaat. Luisteren naar Kerktoonaarden brengt den leer ling ook hiermee in kennis, waarna ontleding volgt. Kennen de leerlingen de toonaarden, dan moeten zy die in verschillende rhythmische vor men zingen, die gememoriseerd worden. Be kende motieven en thema's worden den leerlin gen meerdere malen voorgespeeld en gezongen. Over 't geheel moest ik eerder aan vakoplei ding denken, dan schoolmethode, verondersteld, dat Deensche kinderen van dezelfde soort zijn als de onze. Wat na de pauze werd gedemon streerd. Met virtuoze zekerheid, die zelfs iede- ren vakmusicus, hier aanwezig, verbaasde, wer den de gecompliceerde vragen beantwoord en de toonladders in overma ige secunden, reine en verminderde quarten en quinten opgebouwd. Parallel harmonische en reine kleine tertsen, homonieme groote terts, een en tweestemmig in elkaar overgaande intervaloefeningen wer den na eenig nadenken bijna zonder fouten be- en genoemd. Alle bekende accoorden, soms meer of min der gealtereerd, werden benoemd in zijn geheel, de intervallen gedicteerd en opgeschreven (niet alles slaagde in dit onderdeel, zelfs niet voor deze zeer begaafde dames), daarna prima vista gezongen. Tot slot werd het lezen in alle oude en nieuwe sleutels gedemonstreerd. Dit deel was, zooals ik ïeeds zeide, zuiver voor de vakopleiding, 't Eerste deel had voor Het nieuwe Aartsbisschoppelijk Seminarie te Apeldoorn: overzichtsfoto van het Noord-Oosten uit Gy herinnert U uit Antoon Coolen's „Dorp aan de Rivier" die kostelijke broeder schap, dat gilde van den snoek, die alle verrichtingen van den wonderlijken visch ge- trouweiyk opteekende, om hem voor het nage slacht te bewarenen gy hebt misschien niet geheel begrepen, wat de broederschap daarmee bereikt had, hoe zy een eeuwenlang gevreesden watergeest had overwonnen, hem als het ware opgetrokken had uit de grondelooze diepte en een plaats gegeven in het dorpsleven. Alleen Brabanders kunnen zoo iets doen! Voor eenige jaren heeft men in het Paters- moer op de Chaamsche heide een anderen snoek, begroeid met mos en wier en met een kop als een otter, willen vangen. De club van elf zou dat groote werk ver richten, zy vervoerden een pompinstallatie langs den rullen zandweg en begonnen het „peilloos diepe" meer leeg te pompen. Er was veel volk op de been; er werd bier gedronken en gepiekt; maar ja, wat overdag gewonnen was, ging 's nachts weer teloor, en na een dag of vier gaf de club er den brui aan en keerde terug naar Chaam met als eerigen buit een mandje arm-dikke palingen. De snoek zit er nog: stroopers en smokke laars, die van over de Strybeeksche heide achter den Goudsberg om komen, hebben vaak zyn grooten kop uit het meertje omhoog zien steken. Maar dat heeft hen niet weerhouden om den volgenden avond denzelfden weg te nemen. Buiten Brabant worden zulke visschen meer gevreesd. Geen wonder; want daar maken ze het gezegde „zoo stom als een visch" te schan deze spreken, en hoe! By Parchim in Mecklenburg ligt een meer midden in een wondermooi beukenbosch. Daar is in oude tijden de stad Ninove verzonken en nog altyd mogen de burgers van Parchim daar niet visschen. Desondanks brachten op een avond een paar visschers er op een wagen een boot naar toe en begonnen midden in den nacht te visschen. het elementaire zangonderricht zyn nut. Begrijpeiykerwys was de belangstelling van de vakmusici op het geheel gericht, terwyi ver schillende zanglesraren, leeraressen. ondërwy- zers, speciaal op 't eerste deel hun aandacht vestigden. Resumeerend: we merkten enkele nieuwe vormen van aanleeren op, alhoewel reeds verschillende op een andere wijze, wellicht even doeltreffend in bekende methoden voorkomen, terwijl we vooral in de toepassing der aanschouwelijke intervalleer persooniyk ge bruikte hulpmiddelen terugvonden, die even min als de gedemonstreerde op oorspronkebjk- heid mogen bogen. L. S. Toen ze het net optrokken, was het zoo zwaar, dat ze het nauwelijks binnen boord konden halen. Ze hadden een reuzensnoek ge vangen, die wel meer dan honderd pond zwaar was. Op hetzelfde oogenblik begon het meer on rustig te worden en men hoorde de stem van een meisje. zy lokte de varkens met de woorden: „nut- sche, nutsche!" Daarop hoorde men de stem van een man. „Heb je ze nu allemaal by elkaar?" Het meisje antwoordde: „Ik heb er negen en-negentig; alleen het varken met één oog is weg." En ze riep opnieuw: „nutsche, nutsche." Toen sprong de snoek plotseling uit de boot en riep: „Hier ben ik! Hier ben ik al! En terstond was het doodstil op het meer. In de verte sloeg de torenklok van Parchim middernacht. In 't sinds lang drooggelegde Lüske Meer, op de grens van Groningen en Oost-Friesland, zat ook al zoo'n visch met één oog. Toen er eens een paar menschen uit den omtrek aan het visschen waren, klonk er een stem uit de diepte: „Laat my éénoogige beerl) toch leven!" Van schrik lieten ze het net glippen en roeiden haastig naar den kant. In het Aamsveen bij Enschede ligt het Moscou of Grondelooze meer. Daar is het niet pluis, want 's nachts zit er aan den rand van het meer een man, die met een vingerhoed water schept uit de kom. Het is een jager, die er gejaagd heeft op Kerstdag en nu tot deze straf veroordeeld is en eerst verlost zal zyn, als hü het heele meer heeft leeggeschept. Voor eenige jaren ging er eens een jager uit de stad met zijn „klopper" (dryver) op Dankdag jagen. Ze joegen een haas op. hij kreeg hem goed onder schot en hy kon ze raken, geloof maar! Toen de klopper echter toeliep om den haas op te rapen, lag er enkel een eikentak, die middendoor was geschoten. Hü kreeg het er benauwd van. „Mijnheer, mynheer" riep hü, ,,'t gaat hier niet riahtig toe, laten we gauw naar huis gaan. D'r zit er alle nachten al één aan het Meer te spoken, laten we oppassen dat er dees nacht niet drie zitten." Dit Grondelooze Meer herbergt ook een bij zonderen visch. Eens kregen twee daglooners hem beet, een snoek van honderd pond. Zij moesten een dikken eikentak nemen, en daar den visch by den kop aan hangen, en zoo tus- schen zich indragen, anders hadden ze het dier nooit thuis gekregen. Maar toen ze voor het huis stonden, met hun buit, daar roerde zich de visch. Waps! sloeg hü ze allebei voor den mond, dat ze over den grond tuimelden, draaide zich om en sprong op zyn staart naar het meer terug. En hy riep ze nog uit de verte toe: „I-j meen den, da-j mi-J hadden, joo; de grootnis, disse keer!" En zoo komt het dat wij geen enkele van die wonderiyke visschen kunnen toonen, om onze verhalen te staven. J. R. W. SINNINGHE. 1) Manneiyk varken. 't Was een snikheete dag geweest, omstreeks' midden Juli. Tegen den avond! kwam een hevig onweer opzetten, vergezeld van een ontzetten- den plasregen. Iedereen holde naar huis of zocht een veilig onderkomen in een café of an derszins. Ik holde ook, maar naar een publieke tele fooncel, die een straat verder slond dan waar ik was. Ik trok de deur open, maar een stem riep: „Bezet!" Het bleek dat er een jongedame in de cel was, een allerliefst meisje, dat ik enkele maanden geleden ook al in deze buurt ontmoet had. Hier stond ze nu weer en ik kwam zoo maar binnen vallen, waar ik haar stoorde in een telefoon gesprek. „Neemt u me niet kwalijk," hijgde ik, nog buiten adem van het harde loopen, „ik had niet gezien, dat de cel bezet was Ik trok me haastig terug en de deur sloot zich mechanisch achter me dicht. Ze werd echter direct weer geopend, maar nu van den anderen kant. Het jonge meisje stond op den drempel. „Ga uw gang maar." zei ze, „ik maakte geen gebruik van de telefoon. Ik schuil slechts voor den regen en het onweer." „Inderdaad?" antwoordde ik. „Ja, het kwam zoo onverwachts opzetten; eerst 'heb ik onder de boomen geschuild, maar dat kon niet langer en nu was de eenige plaats Al den tijd dat ze sprak, staarde ik haar als betooverd aan. „Ziet u, ik heb vandaag juist een nieuwen hoed op," legde ze verder uit. Ik herstelde me. „Ja, dat zie ik, het is een allerliefst hoedje." „Wilt u niet naar binnen gaan?" vroeg ze, „u wordt doornat als u daar blijft staan." Ik ging naar binnen. „En nu moet ik er uit, terwijl u van de tele foon gebruik maakt." Ze zei het en duwde de deur opnieuw open. „Volstrekt niet," hield ik haar tegen en wees op een adverten'ie, die op den omslag van het telefoonboek stond. „Spoed-Garage. Auto's te huur, dag en nacht geopend. Telefoon 5932." „Als u het me toestaatzei ik, meteen den hoorn oonemend. Ik draaide 5932. „Met de Spoed-garage? Kunt u me direct een wagen sturen?" „Ja, binnen tien minuten verwacht ik er weer een terug," klonk een stem aan den an deren kant. „Goed," zei ik. „Ik wacht in de telefooncel aa.i den ingang van het Heinsius-Park. Stuur direct, den wagen hierheen, als er een terug komt." Ik hing den hoorn weer op. „Mag ik de eer hebben u naar huis te bren gen?" vroeg ik aan m'n ïotgenoote. „O. ik ben u zeer verplicht. Dat is een prac- tisch idee van u." lachte ze. ,,Myn hoed zou anders bedorven zyn." Na eenige minuten van aangename conversa tie, zag ik dat een dikke man haastig de straat overstak. De regen gutste hem van z'n hoed. Hij rukte de deur van de telefooncel open en wilde binnen stappen. „Gebruikt u de elefoon?" vroeg hy. „Neen, op 't oogenblik niet", antwoordde ik. „Nu, ruk dan in. Menschen die de telefoon moeten gebruiken, kunnen hier toch niet in dat natte weer rondloopen, terwül U hier staat te schuilen?" „Waarom niet?" vroeg ik verontwaardigd. ,,Deze jonge dame draagt een nieuwen hoed, die totaal bedorven wordt als hij met den regen in aanraking komt. De dikke man zwaaide met z'n handen. „En ik moet opbellen; het kost me allemaal geld, hoe langer ik hier sta te praten. Vooruit, hoe pel op!" „Een oogenblik", verzocht ik. „Als uw tele foongesprek niet strikt privé is, heeft u er misschien niets op tegen, wanneer deze dame hier biyft schuilen, totdat onze taxi komt. Het zou toch jammer zijn, haar hoed te laten bederven." „Ga er uit!" snauwde de man. „Het kan me niet schelen, als dat kind hier blijft. Voor myn part mag ze het gesprek hooren." Ik ging naar buiten, en hy naar binnen. De dag van het afscheid naderde. De stuurman had besloten dat er een groot afscheidsfeest moest gegeven worden ien naar alle kanten werden uitnoodigingen verstuurd. Prof. Poppelstock, moeder Her mann, en aan wie al niet. Ook Pauline, de vrouw van den stuur man kwam reeds na enkele dagen, en het weerzien tusschen haar en de kinderen was erg hartelijk. Hermann, die weer vrij was, had geschreven dat zyn vrouw ook zou komen, en hyzelf enkele dagen later. Doch de Lange had nog een verrassing. Hij had toevallig gelezen dat de vroegere hofmeester van de „Tubantia" thans in Londen een betrekking had en hy had ge meend dat deze brave man ook bij het feest hoorde. Hü reisde naar Londen en de hofmeester die bly was dat hy zijn ouden vriend weer terug zag, was direct bereid om mee te gaan, ook daar hy Piet en Wietje gaarne terug wilde zien. Per vliegtuig van de K. L. M. reisden de beide mannen naar Holland. Voor een paar minuten zocht ik een schuil plaats onder de dichtst byzynde boomen, waar het water in m'n nek sijpelde. Ik zag den dik ken man de telefooncel weer uitgaan en weg rennen, waarna ik direct weer naar het meisje ging. „Wat een onbeschofte kerel!" riep ik ver stoord. ,,Ja, 't was een slecht opgevoed mensch", lachte ze. „Hij schynt een galanteriewinkel te hebben en vertelde aan de politie, dat een autobestuurder een te korte bocht gemaakt had en z'n winkel was binnengereden, omdat het stuur niet heelemaal in orde scheen te zyn. De bestuurder is zonder iets te zeggen weggeloopen, zeker om hulp te halen, maar dat is al meer dan een half uur geleden, en hy is nog niet terug gekomen. Intusschen kun nen de klanten alleen maar bin- ze over den wa gen klimmen, want de auto schijnt vast te zit- f 5 ten en ze kunnen hem niet opzy duwen." „Lieve hemel!" riep ik. „Waar zijn m'n ge dachten? Dat is mijn wagen." „Wat zegt u daar?" „Ja, ik kwam hier om m'n garage op te bel len met het verzoek direct den auto te laten weghalen. Maar toen ik u hier zag, ben ik dat allemaal vergeten." Ze bloosde allerliefst. „Welnu", zei ze, „nu u zich alles weer herin nert, zou u nu niet beter doen, direct terug te gaan om te zien wat er met uw wagen ge beurd is „Maar dat zou onzen avond in de war stu ren." „Onzen avond?" „Ja, ik dacht zoo, dat we misschien ergens heen konden gaan." Op dit oogenblik kwam de door my bestelde taxi voor. Ik hield het portier voor Paula want zoo bleek ze te heeten open en ging naast haar zitten. „Maarmaar wat moet er nu met uw wagen gebeuren?" ,Dat kan me geen zier schelen. Auto's zyn er genoeg, maar een meisje zooals u, is er maar een. Bovendien is het ding verzekerd, terwijl bij dit regenweer niemand het in z'n hoofd zal krygen, galanterieën te gaan koo- pen." Zoo kwam ik, door regen en onweer, aan mijn Paula, m'n lief vrouwtje, wier gelukkige echt genoot ik nu al jaren lang' ben. Generaal Nobile, de commandant van het in het Noordpoolgebied verongelukte luchtschip, die na deze catastrophe Italië heeft verlaten en zich vervolgens in de Sovjet-Unie heeft gevestigd, bevestigde aan Reuter, dat hij voornemens is naar zyn vaderland terug te keeren, wanneer zifn contract te Moskou als adviseur van het centraal instituut voor de luchtvaart zal zijn af - geloopen. Nobile voegde hieraan toe, dat hy verleden jaar reeds was uitgenoodigd naar Italië terug te keeren, maar dat hy besloten had in Rusland te blyven om zyn contractueele ver plichtingen na te komen. De inwerking van nicotine op vingertoppen en teenen In de „Umschau in Wissenschaft und Tech- nik" deelden de Amerikaansche onderzoekers J. S. Wright en D. Moffat een interessante ont dekking mede. Zy zyn n.l. tot de ervaring ge komen, dat zelfs na het rooken van één enkele sigaret reeds een aanmerkelüke afkoeling van de toppen van de vingers en teenen valt waar te nemen. Deze temperatuursdaling bedraagt ongeveer 1.2 graad C en kan by straf voortgezet rooken zelfs tot 3.6 graad s'.ygen. Naar de meening van de geleerde onderzoe kers wordt dit verschijnsel door de nicotine te voorschyn geroepen. Dit vergif heeft 'n kramp achtig samentrekken van de bloedvaten ten ge volge, zoodat in de allerfyns'.e bloedvaatjes, die zich in de vingertoppen bevinden de bloedsom loop zeer belemmerd wordt of geheel ophoudt. Daardoor ontstaat de temperatuursverlaging in vingers en teenen. De groote beteekenis van deze nieuwe ont dekking is hierin gelegen, dat de geneesheeren door een eenvoudige proefneming kunnen vast stellen, in welke mate hun patiënten bij het rooken aan den invloed der nicotine blootstaan, om hieruit al of niet tot de noodzakelykheld van een rookverbod te concludeeren. A I 17 A 'd °P b'ac^ zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen 17 levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door ï7 *7^0 bij een ongeval met p O M 8 ,B .r. Jl^l l\ "i ii ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen wwt doodelijken afloop «vv# bij verlies van een hand, een voet of een oog 37 Marillier was nu kwaad op zichzelf, dat hy niet nog meer gevraagd had. De onbekende had zoo gemakkelijk het bedrag van vyf- op zes duizend verhoogd, dat Marillier begon te denken dat hij best het dubbele van het oorspronke- lyke aanbod had kunnen vragen. Hoe denkt u mij te betalen? vroeg hy stuursch. Ik zou liever geen chèque willen heb ben. 't Zou gereed geld moeten zyn. Gereed geld, natuurlyk, myn waarde heer, antwoordde de vreemdeling. Maar zesduizend pond in goud. dat zou tamelijk zwaar zyn biljetten dus van de Enge'sche bank. niet? Als ze maar echt zyn, zei de achterdoch tige Mari'lier. De onbekende keek hem verwytenü aan en de detective haastte zich er aan toe te voegen, dat men wei genoodzaakt was op z'n hoede te zyn Ze kwamen daarop over een dat Marillier den ring zou gaan nalen terwyi de millionnair van Nergenshuizen zich naar zyn bank begaf om het geld op te nemen. Over een uur zoowat komt u hier terug en dan vraagt ge naar mr. Morton. Dat is niet myn echte naam, maar de naam waarmee men my in dit hotel kent Men zal u dan naar myn eigen kamer brengen en daar zullen we de zaak afhandelen. Mocht ik iets te laat zijn, I wacht dan op me. Marillier begaf zich naar Scotland Yard enj nam den ring uit de safe waarin hy nem had weggesloten. Zesduizend pond voor een stukje goud met een montuur, waarvoor beslist geen kostbare steen genomen was. Och er waren wel honderd excuses voor te vinden dat hij hem verloren had. De ohbekende behoorde blijkbaar tot die menschen die met het enkele bezit tevre den zijn en er niet mee te koop lcopen, zoo was er dus voor hem niet het minste gevaar. Zes- du'zend pond voor de overhandiging En voor zijn trouwbreuk! De laatste gedachte bracht zweetpareltjes op MariTers voorhoofd en gaf hem een onaangenaam gevoel maar in den geest zag h'i zijn buitenplaatsje er. alle genoegens die hij daar van ziin vee ging be'e- ven en den ring in zijn vestzak st°kend. keerde hij naar Cecil terug. Binnen de t'en nunuT.en na zyn aankomst daar was de transactie tus schen hem en den pseudo mr. Morton vol trokken de ring bevond zich in mr. Mor ton's zak en Mariniers portefeuille was zes bankb'ljetten van elk duizend pond rijker. Daar we e'kaar wel niet meer zullen ontmoeten, waarde vriend, zei de koooer van den ring, wil ik u ten afscheid een raad geven. Maak terstond of althans spoed:g bekend dat u den ring verloren hebt. Denk een aannome- lyke geschiedenis uit, bijvoorbeeld dat hy door een gaatje uit uw vestzak is verdwenen, of zoo iets. Dat is een bloot toeval en dan loopt u geen straf op. Zeg verder geen woord over hetgeen tusschen u en mij verhandeld is. Dat zal het beste zijn voor u. U begrijpt me zeker wel. Marrillier, die aandachtig naar den onbe kende geluisterd had, knikte langzaam, en gaf een knipoogje. Ik zal zwijgen als.... als het graf. Goeden morgentot genoegen, zei de onbekende. Marillier ging heen. Voor het eerst in zijn diensttijd had hij het vertrouwen, dat men in hem stelde gebroken. Maar de zes bankbil jetten lagen koesterend tegen zyn borst. ZESDE HOOFDSTUK Van alle leden van het Britsche kabinet ver dient in den tegenwoordigen tijd stellig de Minister van Binnenlandsche Zaken de meeste sympathie van zijn medemenschen. Niemand die zijn dagen heeft dcor te brengen in de wildernis van Whitehall en zyn nachten in de Sahara van St. Stephen's vindt zooveel aan leiding om kaal te worden, aan slechte spijs vertering te lijden, naar de go'f-links uit te knyoen of zich aan den drank te buiten te gaan als hy. Als William Sykes aan zyn nek moet worden opgehangen tot de dood er op volgt, omdat hy het hoofd van zijn vrouw met em voor hamer in gruizelementen ges'agen heeft wordt de Minister van Binnenlandsche Zaken door de helft van het publiek voor een minister van wreedheid gehouden indien hij den ongelukkige niet begenadigt. Als tyrannieke vredesrechters Thomas Buggins naar de gevangenis sturen omdat hij een haas gestropt heeft, wordt de Minister van Binnenlandsche Zaken door het gilde der langharigen in hun vreemdsoortige kleedij uitgejouwd. Indien dames, die willen stemmen, dat twijfelachtig voorrecht niet kun nen krygen wordt de Minister van Binnen and- sche Zaken door haar volgelingen afgestraft, of worden zijn kinderen van zijn eigen deur geroofd. Indien een lijdzame politieagent zijn gummistok laat neerdalen op een heer die hem zyn oor heeft afgebeten, hem een blauw oog heeft geslagen en hem een stevigen stomp in de richting van zijn maag heeft toegediend, dan wordt de Minister van Binnenlandsche Zaken voor een b'uut gescholden en worden zwaarwichtige beschouwingen ge'everd over zyn afkomst, 't Is dan ook g~en wonder dat alle ministers van Binnenland-che Zaken hun haren verliezen, een scherpe tong krijgen en groeven ever hun voorhoofd. Het pak van kwellingen dat zoo zwaar ge wogen had op de schouders van den overleden mr. Pontifex was met nog zwaarder gewicht op den Minister van Binnenlandsche Zaken neergedaald. De aanda-ht van ieder in den lande en van velen daarbuiten scheen op hem te zyn geconcentreerd. Alle s'ag van volk. en met name eervol onts'a^en beambten en geesteiyken gaven zachte wenken ten aanzien van wat er gedaan diende te worden; degenen die geen wenken te geven hadden, schreven ontelbare riemen papier in alle soorten en van iedere kwaliteit vol met beleedigingen aan het adres van den Minister van Binnenland sche Zaken, de ambtenaren in functie en het geheele Londensche politiekorps. Waanwyze personen van het mannelyk geslacht en be daagde dames die staatspapieren bezaten, schreven lange brieven waarin ze te kennen gaven dat ze geen inkomstenbelasting meer zouden betalen totdat ze er verzekerd van waren dat ze rustig in hun bed konden slapen. Een algemeen geacht ingezetene, bekend om zijn humaan optreden en voor zijn pleidooi ten gunste van de Boeren in den tyd van den vrijwel vergeten Zuid-Afrikaanschen oorlog, verklaarde dat men niet beter kon doen dan iederen vreemdeling in het land om hals te brengen; hy wilde gratis twintig guillotines beschikbaar stellen en legde tegelykertyd zyn lidmaatschap van het Vredesgencotschap neer. Naar al deze wenken, waar kreeg hy anders vyf duirend pond per jaar voor, werd de Minister van Binnenlandsche Zaken geacht met belangstelling te luisteren. Feit intusschen was, dat de ongelukkige minister vcor al die wenken even weinig be'angstelling koesterde als voor wat de menigte te berde bracht, die zich voor zyn departement verzamelde en hem zelfs volgde naar zyn vrouw en kinderen in Prince's Gardens, onder den indruk dat, daar hy niet iets buitengewoons deed, het lot van Milman en zyn vrienden in Hotel Petroma ook het lot worden zou van de bewoners van Highbury New Park. Mile End Road, Golder's Green en South Kensington. Op de mededeeling in de bladen kwam geen antwoord. Een week ging voorby, tien dagen, veertien dagen, de Minister van Binnenlandsche Zaken ontving geen aanduiding omtrent het geen hem te doen stond. Er gebeurde in het geheel niets en er kwamen aanwyzingen dat Londen met zyn gewone luchthartigheid, waar de spraakmakende gemeente zich nooit langer dan negen dagen met 'n geval, al is het nog zoo geheimzinnig, kan bezig houden, weer op rust kwam. De correspondentie welke aan het departement zoo veel hoofdbrekens gekost had, begon te verminderen, de menigte welke den Minister van Binnenlandsche Zaken verveeld had, nam zienderoogen af. Evenwel, degenen die de conferentie aan het departement hadden bygewoond deelden niet in dien terugkeer van het vertrouwen; ze zaten als op heete kolen in afwachting. En dan, plotseling, zy het dan niet onver wacht, kwam het antwoord van de geheim zinnige samenzweerders. Het kwam zooals ook al de mededeelingen aan mr. Pontifex op een eigenaardige manier. Toen hij op een morgen op weg van huis naar zijn bureau in zyn auto stapte werd den Minister van Binnenlandsche Zaken door zijn chauffeur een gezegelde enve loppe overhandigd. Pardon mijnheer, zei de chauffeur. Een persoon stopte dit zoo juist in myn hand en droeg mij op het u te geven, zoodra u naar buiten kwam. (Wordt vervolgd)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1936 | | pagina 9