den dag
Met twee kameraadjes op avomturemreis
Het Aartsbisschoppelijk Seminarie
|os
Solfège-methode
WONDERLIJKE VISSCHEN
In de Folklore
m
VOOR LONDEN
3ES0SPRIJS
DONDERDAG 16 JANUARI 1936
ZAKELIJKHEID, MAAR
NIET „NIEUW
nen komen \Door regen
en onweer
Generaal Nobile
Temperatuursdaling bij
rooken
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
DOOR FLETCHER
M
Bijna een geheele aflevering van het Bouw
kundig Weekblad „Architectura" is ge
wijd aan het nieuwe Aartsbisschoppelijke
Beminarie te Apeldoorn.
De architect A. P. Smits schrijft een inlei
dend woord, waarin hij er op wijst van hoe
veel belang het is, dat een bouwmeester reke
ning houdt met de wenschen van de opdracht
gevers. Daarna komt de architect van den
bouw, de heer J. M. v. Hardeveld, zelf aan het
woord; om een uitvoerige uiteenzetting te ge
ven van zijn bedoelingen en de gestelde
eischen.
Bij zegt o. a„ dat de vormgeving de plan-
indeeling van het gebouw volgt op den voet.
De gevels zijn de resultante van het plan en in
dit opzicht zou men hier van een zekere zake
lijkheid" kunnen spreken, zij het ook zonder
het praedicaat „nieuw".
Dit „functionalisme" der gevels is dan ook
oorzaak dat de gevel aan den Arnhemscheweg,
de voorgevel als men wil, hoewel het niet de
belangrijkste gevel is, een sterk asymmetrischen
opzet vertoont. De gevels aan de speelplaatsen
en den binnenhof zijn daarentegen, als gevolg
van het grondplan, in hoofdzaak symmetrisch.
De gevels vertoonen sterk den invloed van
het gevolgde travee- en constructiesysteem.
Bü het verstrekken van de opdracht is mij de
eisch gesteld, dat aan het gebouw alle luxe
moest worden vermeden, doch de duurzaam
heid sterk in het oog moest worden gehouden
en het onderhoud tot een minimum diende tc
worden beperkt.
Vandaar dat alles wat zweemt naar versiering
is weggelaten, de daken ononderbroken en sterk
overstekend zijn gehouden, sprongen in muur
werk zijn vermeden. Alleen de hoofdingang en
de erker van de presidentskamer zijn in zand
steen (Maulbronner) uitgevoerd, met het Aarts
bisschoppelijk wapen en een tweetal beelden
(H. Borromeus en H. Aloysius, vervaardigd door
Wim Harzing).
Wel is op constructief belangrijke plaatsen,
als bi] dorpels, treden, gevelafdekkingen, boog-
aanzetten, kapeïramen enz., natuursteen toe
gepast. Over de ommetseling der stalen ramen
met terra-cotta blokken is reeds gespro
ken. Zij werken sterk in het aspect der ge
vels mee en zijn ook duidelijk op de afbeeldin
gen te zien. De kleur der terra-cotta is licht
geel, eenlgszins genuanceerd.
Daarentegen is de kleur der gevels miskleurig
rood (Jurgens Waalsteenfabriek Bingerden).
De flauw hellende daken (40 gr., voor de
Kapel 50 gr.), zijn van verbeterde Romein-
sche pannen in zwart mat-glazuur (de Valk te
Echt).
De gevel-„compositie" beperkt zich dus in
hoofdzaak tot het plaatsen der ramen. De
grootte der ramen is nauwkeurig afgestemd op
de normale lichtbehoefte der vertrekken. Zon
der concessies naar den romantischen kant
door het aanbrengen van te kleine ramen.
Zonder anderzijds te vervallen in een glas-orgie,
zooals die met een bepaalde architectuurstroo-
ming van den laatsten tijd inhaerent schijnt. Ik
vind n.l. dnt de bezwaren der glasbouwerij cr
dik op liggen, technische en economische, om
van behaaglijkheids- en aesthetische factoren
maar niet te spreken. Zeer behartigenswaardige
opmerkingen heeft te dezen opzichte een all
round vakman als W. Kromhout gemaakt in
zijn artikel over de Jubileum-tentoonstelling
ög SSHï Mütgteit is&ll
van A. en A. te Amsterdam. Bij de architec-
tuurbeoordeeling spreekt Vader Tijd een belang
rijk woord mee, zoodat ik maar zeggen wil dat
ik het minder belangrijk vind wat men nü van
dit Seminarie, dan wat men er over vijf en
twintig jaar van zeggen zal.
De gedenksteen in het nieuwe Semina
rie, gelegd namens Z. H. Exc. den Aarts
bisschop
Interessante demonstratie
Dezer d'agen hield een kleine Deensche
groep van gediplomeerde zangleerares-
sen, onder leiding van de ontwerpster der
methode, mevrouw Dagmar Borup in Amster
dam (Den Haag en Utrecht) een zeer interes
sante demonstratie, daar.oe aangezocht door
den directeur van het Amsterdamsch Conserva
torium, Sem Dresden.
Mevrouw Dagmar Borup is leerares aan het
Koninklijk Conservatorium te Kopenhagen en
leidt tevens de solfège-klassen van de Ballet
school der Koninklijke Opera aldaar. In een
kor'.e muziek-aesthetische beschouwing in de
Duitsche taal door de ontwerpster gaf zij als
haar meer.ing, dat muziek, als de internatio
nale taal, een methode verdraagt, die met tot
een land of volk behoeft te worden beperkt.
Zy gaat uit van de gedachte, dat het gehoor
de krachtigste ontwikkeling noodig heeft, om
reeas van den jeugdigen leerling die noodzake-
lyke concen ratie te kunnen eischen, die noo
dig is, om zoo spoedig mogeiyk van werkelijk
muzikaal luisteren te kunnen spreken, m.a.w.
het gemoed van den leerling ontvankeiyk te
maken voor schoonheid en klankvormen, een
grondslag te leggen voor een vreugdegevoel, by
't hooren naar muziek.
zy zoekt dus reeds in den aanvang harer
methode (die door jarenlange ervaring is opge
bouwd) naar de totale belangstelling voor elk
der muziek-elementen. Een der dames, mej.
Edi h Hennings. leerlinge van de inleidster,
zette nu in 't Hollandsch een les voor kin
deren in elkaar, waarbij de andere aanwezige
dames als kinderen moesten fungeeren. Uit den
aard der zaak kon dit niet voldoende gedetail
leerd geschieden en zoo gaf deze les een on
voldoend overzicht van de progressie, die men
wil volgen.
De totaalindruk was voor my toch wel, dat
men alle droog getheoretiseer absoluut ver
mijdt, direct op het doel afgaat zonder bui-
tennissige omwegen, die men op dit terrein zoo
graag wil bewandelen.
Kwarten worden met de volle hand geklapt,
achtsten met de vier vingers van de rechter
hand in de palm van de linkerhand. Er ont
slaat dus een voor 't oor direct waarneembaar
verschil, dat, door vlugge beurten aan de aan
wezige leerlingen, vlug moet worden genoemd.
Het rhythmisch element krijgt een zeer groote
beurt door de geheele methode.
Zij vergemakkeiykt dit door alle rhythme te
„verklanken". Met een potlood worden zeer veel
varieerend'e rhythmen getikt, zoodat zy aan 't
hoofdstuk gemengde maatsoorten, polyrhythmus
en gesyncopeerde rythmen gekomen, van haar
leerlingen bijna telegrafisten maakt.
Het moet gezegd: alles ging vlot en met een
groot gemak. Het dictee neemt vanzelfsprekend
een zeer groote plaats in.
De intervallenleer berust op de herkenning
der intervallen uit de tevoren geleerde tetra-
chorden.
De eerste melodische dicties zyn geteekende
kringetjes voor heele tonen, voor halve tonen
kringen met een punt er in en la', er voor
grootere toonafstanden kortere of langere stre
pen, schuin naar boven of naar beneden naar
mate de .sprong" groot of klein en hooger of
lager is. Zoo komt de diatoni^he, daarna de
chromatische toonosfening aan de beurt, na
dat kruisen en mollen zijn aangeleerd. Ontle
ding van het volkslied rhythmisch en melodisch.
Daarna een lied. waarin een modulatie voor
komt en waar de plaats wordt aangetoond,
waar de modulatie geschiedt en waar zy weer
naar den oorspronkelijken toonaard teruggaat.
Luisteren naar Kerktoonaarden brengt den leer
ling ook hiermee in kennis, waarna ontleding
volgt. Kennen de leerlingen de toonaarden, dan
moeten zy die in verschillende rhythmische vor
men zingen, die gememoriseerd worden. Be
kende motieven en thema's worden den leerlin
gen meerdere malen voorgespeeld en gezongen.
Over 't geheel moest ik eerder aan vakoplei
ding denken, dan schoolmethode, verondersteld,
dat Deensche kinderen van dezelfde soort zijn
als de onze. Wat na de pauze werd gedemon
streerd. Met virtuoze zekerheid, die zelfs iede-
ren vakmusicus, hier aanwezig, verbaasde, wer
den de gecompliceerde vragen beantwoord en de
toonladders in overma ige secunden, reine en
verminderde quarten en quinten opgebouwd.
Parallel harmonische en reine kleine tertsen,
homonieme groote terts, een en tweestemmig
in elkaar overgaande intervaloefeningen wer
den na eenig nadenken bijna zonder fouten
be- en genoemd.
Alle bekende accoorden, soms meer of min
der gealtereerd, werden benoemd in zijn geheel,
de intervallen gedicteerd en opgeschreven (niet
alles slaagde in dit onderdeel, zelfs niet voor
deze zeer begaafde dames), daarna prima vista
gezongen.
Tot slot werd het lezen in alle oude en
nieuwe sleutels gedemonstreerd.
Dit deel was, zooals ik ïeeds zeide, zuiver
voor de vakopleiding, 't Eerste deel had voor
Het nieuwe Aartsbisschoppelijk Seminarie te Apeldoorn: overzichtsfoto
van het Noord-Oosten uit
Gy herinnert U uit Antoon Coolen's „Dorp
aan de Rivier" die kostelijke broeder
schap, dat gilde van den snoek, die alle
verrichtingen van den wonderlijken visch ge-
trouweiyk opteekende, om hem voor het nage
slacht te bewarenen gy hebt misschien
niet geheel begrepen, wat de broederschap
daarmee bereikt had, hoe zy een eeuwenlang
gevreesden watergeest had overwonnen,
hem als het ware opgetrokken had uit de
grondelooze diepte en een plaats gegeven in
het dorpsleven.
Alleen Brabanders kunnen zoo iets doen!
Voor eenige jaren heeft men in het Paters-
moer op de Chaamsche heide een anderen
snoek, begroeid met mos en wier en met een
kop als een otter, willen vangen.
De club van elf zou dat groote werk ver
richten, zy vervoerden een pompinstallatie
langs den rullen zandweg en begonnen het
„peilloos diepe" meer leeg te pompen. Er was
veel volk op de been; er werd bier gedronken
en gepiekt; maar ja, wat overdag gewonnen
was, ging 's nachts weer teloor, en na een dag
of vier gaf de club er den brui aan en keerde
terug naar Chaam met als eerigen buit een
mandje arm-dikke palingen.
De snoek zit er nog: stroopers en smokke
laars, die van over de Strybeeksche heide
achter den Goudsberg om komen, hebben vaak
zyn grooten kop uit het meertje omhoog zien
steken. Maar dat heeft hen niet weerhouden
om den volgenden avond denzelfden weg te
nemen.
Buiten Brabant worden zulke visschen meer
gevreesd. Geen wonder; want daar maken ze
het gezegde „zoo stom als een visch" te schan
deze spreken, en hoe!
By Parchim in Mecklenburg ligt een meer
midden in een wondermooi beukenbosch. Daar
is in oude tijden de stad Ninove verzonken en
nog altyd mogen de burgers van Parchim daar
niet visschen. Desondanks brachten op een
avond een paar visschers er op een wagen een
boot naar toe en begonnen midden in den
nacht te visschen.
het elementaire zangonderricht zyn nut.
Begrijpeiykerwys was de belangstelling van
de vakmusici op het geheel gericht, terwyi ver
schillende zanglesraren, leeraressen. ondërwy-
zers, speciaal op 't eerste deel hun aandacht
vestigden. Resumeerend: we merkten enkele
nieuwe vormen van aanleeren op, alhoewel
reeds verschillende op een andere wijze,
wellicht even doeltreffend in bekende methoden
voorkomen, terwijl we vooral in de toepassing
der aanschouwelijke intervalleer persooniyk ge
bruikte hulpmiddelen terugvonden, die even
min als de gedemonstreerde op oorspronkebjk-
heid mogen bogen.
L. S.
Toen ze het net optrokken, was het zoo
zwaar, dat ze het nauwelijks binnen boord
konden halen. Ze hadden een reuzensnoek ge
vangen, die wel meer dan honderd pond
zwaar was.
Op hetzelfde oogenblik begon het meer on
rustig te worden en men hoorde de stem van
een meisje.
zy lokte de varkens met de woorden: „nut-
sche, nutsche!"
Daarop hoorde men de stem van een man.
„Heb je ze nu allemaal by elkaar?"
Het meisje antwoordde: „Ik heb er negen
en-negentig; alleen het varken met één oog
is weg."
En ze riep opnieuw: „nutsche, nutsche."
Toen sprong de snoek plotseling uit de boot
en riep: „Hier ben ik! Hier ben ik al!
En terstond was het doodstil op het meer.
In de verte sloeg de torenklok van Parchim
middernacht.
In 't sinds lang drooggelegde Lüske Meer,
op de grens van Groningen en Oost-Friesland,
zat ook al zoo'n visch met één oog.
Toen er eens een paar menschen uit den
omtrek aan het visschen waren, klonk er een
stem uit de diepte: „Laat my éénoogige beerl)
toch leven!" Van schrik lieten ze het net
glippen en roeiden haastig naar den kant.
In het Aamsveen bij Enschede ligt het
Moscou of Grondelooze meer. Daar is het niet
pluis, want 's nachts zit er aan den rand van
het meer een man, die met een vingerhoed
water schept uit de kom. Het is een jager, die
er gejaagd heeft op Kerstdag en nu tot deze
straf veroordeeld is en eerst verlost zal zyn,
als hü het heele meer heeft leeggeschept.
Voor eenige jaren ging er eens een jager
uit de stad met zijn „klopper" (dryver) op
Dankdag jagen. Ze joegen een haas op. hij
kreeg hem goed onder schot en hy kon ze
raken, geloof maar! Toen de klopper echter
toeliep om den haas op te rapen, lag er enkel
een eikentak, die middendoor was geschoten.
Hü kreeg het er benauwd van.
„Mijnheer, mynheer" riep hü, ,,'t gaat hier
niet riahtig toe, laten we gauw naar huis
gaan. D'r zit er alle nachten al één aan het
Meer te spoken, laten we oppassen dat er dees
nacht niet drie zitten."
Dit Grondelooze Meer herbergt ook een bij
zonderen visch. Eens kregen twee daglooners
hem beet, een snoek van honderd pond. Zij
moesten een dikken eikentak nemen, en daar
den visch by den kop aan hangen, en zoo tus-
schen zich indragen, anders hadden ze het
dier nooit thuis gekregen.
Maar toen ze voor het huis stonden, met
hun buit, daar roerde zich de visch. Waps!
sloeg hü ze allebei voor den mond, dat ze over
den grond tuimelden, draaide zich om en
sprong op zyn staart naar het meer terug. En
hy riep ze nog uit de verte toe: „I-j meen
den, da-j mi-J hadden, joo; de grootnis, disse
keer!"
En zoo komt het dat wij geen enkele van
die wonderiyke visschen kunnen toonen, om
onze verhalen te staven.
J. R. W. SINNINGHE.
1) Manneiyk varken.
't Was een snikheete dag geweest, omstreeks'
midden Juli. Tegen den avond! kwam een hevig
onweer opzetten, vergezeld van een ontzetten-
den plasregen. Iedereen holde naar huis of
zocht een veilig onderkomen in een café of an
derszins.
Ik holde ook, maar naar een publieke tele
fooncel, die een straat verder slond dan waar
ik was. Ik trok de deur open, maar een stem
riep: „Bezet!"
Het bleek dat er een jongedame in de cel was,
een allerliefst meisje, dat ik enkele maanden
geleden ook al in deze buurt ontmoet had. Hier
stond ze nu weer en ik kwam zoo maar binnen
vallen, waar ik haar stoorde in een telefoon
gesprek.
„Neemt u me niet kwalijk," hijgde ik, nog
buiten adem van het harde loopen, „ik had niet
gezien, dat de cel bezet was
Ik trok me haastig terug en de deur sloot zich
mechanisch achter me dicht. Ze werd echter
direct weer geopend, maar nu van den anderen
kant. Het jonge meisje stond op den drempel.
„Ga uw gang maar." zei ze, „ik maakte geen
gebruik van de telefoon. Ik schuil slechts voor
den regen en het onweer."
„Inderdaad?" antwoordde ik.
„Ja, het kwam zoo onverwachts opzetten;
eerst 'heb ik onder de boomen geschuild, maar
dat kon niet langer en nu was de eenige
plaats
Al den tijd dat ze sprak, staarde ik haar als
betooverd aan.
„Ziet u, ik heb vandaag juist een nieuwen
hoed op," legde ze verder uit.
Ik herstelde me. „Ja, dat zie ik, het is
een allerliefst hoedje."
„Wilt u niet naar binnen gaan?" vroeg ze,
„u wordt doornat als u daar blijft staan."
Ik ging naar binnen.
„En nu moet ik er uit, terwijl u van de tele
foon gebruik maakt." Ze zei het en duwde de
deur opnieuw open.
„Volstrekt niet," hield ik haar tegen en wees
op een adverten'ie, die op den omslag van het
telefoonboek stond.
„Spoed-Garage. Auto's te huur, dag en nacht
geopend. Telefoon 5932."
„Als u het me toestaatzei ik, meteen
den hoorn oonemend. Ik draaide 5932.
„Met de Spoed-garage? Kunt u me direct
een wagen sturen?"
„Ja, binnen tien minuten verwacht ik er
weer een terug," klonk een stem aan den an
deren kant.
„Goed," zei ik. „Ik wacht in de telefooncel
aa.i den ingang van het Heinsius-Park. Stuur
direct, den wagen hierheen, als er een terug
komt."
Ik hing den hoorn weer op.
„Mag ik de eer hebben u naar huis te bren
gen?" vroeg ik aan m'n ïotgenoote.
„O. ik ben u zeer verplicht. Dat is een prac-
tisch idee van u." lachte ze. ,,Myn hoed zou
anders bedorven zyn."
Na eenige minuten van aangename conversa
tie, zag ik dat een dikke man haastig de straat
overstak. De regen gutste hem van z'n hoed.
Hij rukte de deur van de telefooncel open en
wilde binnen stappen.
„Gebruikt u de elefoon?" vroeg hy.
„Neen, op 't oogenblik niet", antwoordde ik.
„Nu, ruk dan in. Menschen die de telefoon
moeten gebruiken, kunnen hier toch niet in
dat natte weer rondloopen, terwül U hier staat
te schuilen?"
„Waarom niet?" vroeg ik verontwaardigd.
,,Deze jonge dame draagt een nieuwen hoed,
die totaal bedorven wordt als hij met den regen
in aanraking komt.
De dikke man zwaaide met z'n handen. „En
ik moet opbellen; het kost me allemaal geld,
hoe langer ik hier sta te praten. Vooruit, hoe
pel op!"
„Een oogenblik", verzocht ik. „Als uw tele
foongesprek niet strikt privé is, heeft u er
misschien niets op tegen, wanneer deze dame
hier biyft schuilen, totdat onze taxi komt. Het
zou toch jammer zijn, haar hoed te laten
bederven."
„Ga er uit!" snauwde de man. „Het kan me
niet schelen, als dat kind hier blijft. Voor myn
part mag ze het gesprek hooren."
Ik ging naar buiten, en hy naar binnen.
De dag van het afscheid naderde. De
stuurman had besloten dat er een groot
afscheidsfeest moest gegeven worden ien
naar alle kanten werden uitnoodigingen
verstuurd. Prof. Poppelstock, moeder Her
mann, en aan wie al niet.
Ook Pauline, de vrouw van den stuur
man kwam reeds na enkele dagen, en het
weerzien tusschen haar en de kinderen was
erg hartelijk. Hermann, die weer vrij was,
had geschreven dat zyn vrouw ook zou
komen, en hyzelf enkele dagen later.
Doch de Lange had nog een verrassing.
Hij had toevallig gelezen dat de vroegere
hofmeester van de „Tubantia" thans in
Londen een betrekking had en hy had ge
meend dat deze brave man ook bij het
feest hoorde. Hü reisde naar Londen en
de hofmeester die bly was dat hy zijn
ouden vriend weer terug zag, was direct
bereid om mee te gaan, ook daar hy Piet
en Wietje gaarne terug wilde zien. Per
vliegtuig van de K. L. M. reisden de beide
mannen naar Holland.
Voor een paar minuten zocht ik een schuil
plaats onder de dichtst byzynde boomen, waar
het water in m'n nek sijpelde. Ik zag den dik
ken man de telefooncel weer uitgaan en weg
rennen, waarna ik direct weer naar het meisje
ging.
„Wat een onbeschofte kerel!" riep ik ver
stoord.
,,Ja, 't was een slecht opgevoed mensch",
lachte ze. „Hij schynt een galanteriewinkel
te hebben en vertelde aan de politie, dat een
autobestuurder een te korte bocht gemaakt
had en z'n winkel was binnengereden, omdat
het stuur niet heelemaal in orde scheen te
zyn. De bestuurder is zonder iets te zeggen
weggeloopen, zeker om hulp te halen, maar
dat is al meer dan een half uur geleden, en
hy is nog niet terug gekomen. Intusschen kun
nen de klanten
alleen maar bin-
ze over den wa
gen klimmen,
want de auto
schijnt vast te zit- f 5
ten en ze kunnen
hem niet opzy duwen."
„Lieve hemel!" riep ik. „Waar zijn m'n ge
dachten? Dat is mijn wagen."
„Wat zegt u daar?"
„Ja, ik kwam hier om m'n garage op te bel
len met het verzoek direct den auto te laten
weghalen. Maar toen ik u hier zag, ben ik dat
allemaal vergeten."
Ze bloosde allerliefst.
„Welnu", zei ze, „nu u zich alles weer herin
nert, zou u nu niet beter doen, direct terug
te gaan om te zien wat er met uw wagen ge
beurd is
„Maar dat zou onzen avond in de war stu
ren."
„Onzen avond?"
„Ja, ik dacht zoo, dat we misschien ergens
heen konden gaan."
Op dit oogenblik kwam de door my bestelde
taxi voor. Ik hield het portier voor Paula
want zoo bleek ze te heeten open en ging
naast haar zitten.
„Maarmaar wat moet er nu met uw
wagen gebeuren?"
,Dat kan me geen zier schelen. Auto's zyn
er genoeg, maar een meisje zooals u, is er
maar een. Bovendien is het ding verzekerd,
terwijl bij dit regenweer niemand het in z'n
hoofd zal krygen, galanterieën te gaan koo-
pen."
Zoo kwam ik, door regen en onweer, aan mijn
Paula, m'n lief vrouwtje, wier gelukkige echt
genoot ik nu al jaren lang' ben.
Generaal Nobile, de commandant van het in
het Noordpoolgebied verongelukte luchtschip, die
na deze catastrophe Italië heeft verlaten en zich
vervolgens in de Sovjet-Unie heeft gevestigd,
bevestigde aan Reuter, dat hij voornemens is
naar zyn vaderland terug te keeren, wanneer
zifn contract te Moskou als adviseur van het
centraal instituut voor de luchtvaart zal zijn af -
geloopen. Nobile voegde hieraan toe, dat hy
verleden jaar reeds was uitgenoodigd naar Italië
terug te keeren, maar dat hy besloten had in
Rusland te blyven om zyn contractueele ver
plichtingen na te komen.
De inwerking van nicotine op
vingertoppen en teenen
In de „Umschau in Wissenschaft und Tech-
nik" deelden de Amerikaansche onderzoekers
J. S. Wright en D. Moffat een interessante ont
dekking mede. Zy zyn n.l. tot de ervaring ge
komen, dat zelfs na het rooken van één enkele
sigaret reeds een aanmerkelüke afkoeling van
de toppen van de vingers en teenen valt waar
te nemen. Deze temperatuursdaling bedraagt
ongeveer 1.2 graad C en kan by straf voortgezet
rooken zelfs tot 3.6 graad s'.ygen.
Naar de meening van de geleerde onderzoe
kers wordt dit verschijnsel door de nicotine te
voorschyn geroepen. Dit vergif heeft 'n kramp
achtig samentrekken van de bloedvaten ten ge
volge, zoodat in de allerfyns'.e bloedvaatjes, die
zich in de vingertoppen bevinden de bloedsom
loop zeer belemmerd wordt of geheel ophoudt.
Daardoor ontstaat de temperatuursverlaging in
vingers en teenen.
De groote beteekenis van deze nieuwe ont
dekking is hierin gelegen, dat de geneesheeren
door een eenvoudige proefneming kunnen vast
stellen, in welke mate hun patiënten bij het
rooken aan den invloed der nicotine blootstaan,
om hieruit al of niet tot de noodzakelykheld
van een rookverbod te concludeeren.
A I 17 A 'd °P b'ac^ zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen 17 levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door ï7 *7^0 bij een ongeval met p O
M 8 ,B .r. Jl^l l\ "i ii ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen wwt doodelijken afloop «vv#
bij verlies van een hand,
een voet of een oog
37
Marillier was nu kwaad op zichzelf, dat hy
niet nog meer gevraagd had. De onbekende had
zoo gemakkelijk het bedrag van vyf- op zes
duizend verhoogd, dat Marillier begon te denken
dat hij best het dubbele van het oorspronke-
lyke aanbod had kunnen vragen.
Hoe denkt u mij te betalen? vroeg hy
stuursch. Ik zou liever geen chèque willen heb
ben. 't Zou gereed geld moeten zyn.
Gereed geld, natuurlyk, myn waarde heer,
antwoordde de vreemdeling. Maar zesduizend
pond in goud. dat zou tamelijk zwaar zyn
biljetten dus van de Enge'sche bank. niet?
Als ze maar echt zyn, zei de achterdoch
tige Mari'lier.
De onbekende keek hem verwytenü aan
en de detective haastte zich er aan toe te
voegen, dat men wei genoodzaakt was op
z'n hoede te zyn Ze kwamen daarop over
een dat Marillier den ring zou gaan nalen
terwyi de millionnair van Nergenshuizen
zich naar zyn bank begaf om het geld op te
nemen.
Over een uur zoowat komt u hier terug
en dan vraagt ge naar mr. Morton. Dat is
niet myn echte naam, maar de naam waarmee
men my in dit hotel kent Men zal u dan naar
myn eigen kamer brengen en daar zullen we
de zaak afhandelen. Mocht ik iets te laat zijn, I
wacht dan op me.
Marillier begaf zich naar Scotland Yard enj
nam den ring uit de safe waarin hy nem had
weggesloten. Zesduizend pond voor een stukje
goud met een montuur, waarvoor beslist geen
kostbare steen genomen was. Och er waren wel
honderd excuses voor te vinden dat hij hem
verloren had. De ohbekende behoorde blijkbaar
tot die menschen die met het enkele bezit tevre
den zijn en er niet mee te koop lcopen, zoo was
er dus voor hem niet het minste gevaar. Zes-
du'zend pond voor de overhandiging
En voor zijn trouwbreuk! De laatste gedachte
bracht zweetpareltjes op MariTers voorhoofd
en gaf hem een onaangenaam gevoel maar
in den geest zag h'i zijn buitenplaatsje er. alle
genoegens die hij daar van ziin vee ging be'e-
ven en den ring in zijn vestzak st°kend. keerde
hij naar Cecil terug. Binnen de t'en nunuT.en
na zyn aankomst daar was de transactie tus
schen hem en den pseudo mr. Morton vol
trokken de ring bevond zich in mr. Mor
ton's zak en Mariniers portefeuille was zes
bankb'ljetten van elk duizend pond rijker.
Daar we e'kaar wel niet meer zullen
ontmoeten, waarde vriend, zei de koooer van
den ring, wil ik u ten afscheid een raad geven.
Maak terstond of althans spoed:g bekend dat
u den ring verloren hebt. Denk een aannome-
lyke geschiedenis uit, bijvoorbeeld dat hy door
een gaatje uit uw vestzak is verdwenen, of zoo
iets. Dat is een bloot toeval en dan loopt u geen
straf op. Zeg verder geen woord over hetgeen
tusschen u en mij verhandeld is. Dat zal het
beste zijn voor u. U begrijpt me zeker wel.
Marrillier, die aandachtig naar den onbe
kende geluisterd had, knikte langzaam, en gaf
een knipoogje.
Ik zal zwijgen als.... als het graf.
Goeden morgentot genoegen, zei de
onbekende.
Marillier ging heen. Voor het eerst in zijn
diensttijd had hij het vertrouwen, dat men in
hem stelde gebroken. Maar de zes bankbil
jetten lagen koesterend tegen zyn borst.
ZESDE HOOFDSTUK
Van alle leden van het Britsche kabinet ver
dient in den tegenwoordigen tijd stellig de
Minister van Binnenlandsche Zaken de meeste
sympathie van zijn medemenschen. Niemand
die zijn dagen heeft dcor te brengen in de
wildernis van Whitehall en zyn nachten in
de Sahara van St. Stephen's vindt zooveel aan
leiding om kaal te worden, aan slechte spijs
vertering te lijden, naar de go'f-links uit te
knyoen of zich aan den drank te buiten te gaan
als hy. Als William Sykes aan zyn nek moet
worden opgehangen tot de dood er op volgt,
omdat hy het hoofd van zijn vrouw met em voor
hamer in gruizelementen ges'agen heeft wordt
de Minister van Binnenlandsche Zaken door de
helft van het publiek voor een minister van
wreedheid gehouden indien hij den ongelukkige
niet begenadigt. Als tyrannieke vredesrechters
Thomas Buggins naar de gevangenis sturen
omdat hij een haas gestropt heeft, wordt de
Minister van Binnenlandsche Zaken door het
gilde der langharigen in hun vreemdsoortige
kleedij uitgejouwd. Indien dames, die willen
stemmen, dat twijfelachtig voorrecht niet kun
nen krygen wordt de Minister van Binnen and-
sche Zaken door haar volgelingen afgestraft,
of worden zijn kinderen van zijn eigen deur
geroofd. Indien een lijdzame politieagent zijn
gummistok laat neerdalen op een heer die hem
zyn oor heeft afgebeten, hem een blauw oog
heeft geslagen en hem een stevigen stomp in
de richting van zijn maag heeft toegediend,
dan wordt de Minister van Binnenlandsche
Zaken voor een b'uut gescholden en worden
zwaarwichtige beschouwingen ge'everd over zyn
afkomst, 't Is dan ook g~en wonder dat alle
ministers van Binnenland-che Zaken hun haren
verliezen, een scherpe tong krijgen en groeven
ever hun voorhoofd.
Het pak van kwellingen dat zoo zwaar ge
wogen had op de schouders van den overleden
mr. Pontifex was met nog zwaarder gewicht
op den Minister van Binnenlandsche Zaken
neergedaald. De aanda-ht van ieder in den
lande en van velen daarbuiten scheen op hem
te zyn geconcentreerd. Alle s'ag van volk. en
met name eervol onts'a^en beambten en
geesteiyken gaven zachte wenken ten aanzien
van wat er gedaan diende te worden; degenen
die geen wenken te geven hadden, schreven
ontelbare riemen papier in alle soorten en van
iedere kwaliteit vol met beleedigingen aan
het adres van den Minister van Binnenland
sche Zaken, de ambtenaren in functie en het
geheele Londensche politiekorps. Waanwyze
personen van het mannelyk geslacht en be
daagde dames die staatspapieren bezaten,
schreven lange brieven waarin ze te kennen
gaven dat ze geen inkomstenbelasting meer
zouden betalen totdat ze er verzekerd van
waren dat ze rustig in hun bed konden slapen.
Een algemeen geacht ingezetene, bekend om
zijn humaan optreden en voor zijn pleidooi ten
gunste van de Boeren in den tyd van den
vrijwel vergeten Zuid-Afrikaanschen oorlog,
verklaarde dat men niet beter kon doen dan
iederen vreemdeling in het land om hals te
brengen; hy wilde gratis twintig guillotines
beschikbaar stellen en legde tegelykertyd zyn
lidmaatschap van het Vredesgencotschap neer.
Naar al deze wenken, waar kreeg hy anders
vyf duirend pond per jaar voor, werd de
Minister van Binnenlandsche Zaken geacht
met belangstelling te luisteren. Feit intusschen
was, dat de ongelukkige minister vcor al die
wenken even weinig be'angstelling koesterde
als voor wat de menigte te berde bracht, die
zich voor zyn departement verzamelde en
hem zelfs volgde naar zyn vrouw en kinderen
in Prince's Gardens, onder den indruk dat,
daar hy niet iets buitengewoons deed, het lot
van Milman en zyn vrienden in Hotel Petroma
ook het lot worden zou van de bewoners van
Highbury New Park. Mile End Road, Golder's
Green en South Kensington.
Op de mededeeling in de bladen kwam geen
antwoord. Een week ging voorby, tien dagen,
veertien dagen, de Minister van Binnenlandsche
Zaken ontving geen aanduiding omtrent het
geen hem te doen stond. Er gebeurde in het
geheel niets en er kwamen aanwyzingen dat
Londen met zyn gewone luchthartigheid, waar
de spraakmakende gemeente zich nooit langer
dan negen dagen met 'n geval, al is het nog
zoo geheimzinnig, kan bezig houden, weer op
rust kwam. De correspondentie welke aan het
departement zoo veel hoofdbrekens gekost had,
begon te verminderen, de menigte welke den
Minister van Binnenlandsche Zaken verveeld
had, nam zienderoogen af. Evenwel, degenen
die de conferentie aan het departement hadden
bygewoond deelden niet in dien terugkeer van
het vertrouwen; ze zaten als op heete kolen in
afwachting.
En dan, plotseling, zy het dan niet onver
wacht, kwam het antwoord van de geheim
zinnige samenzweerders. Het kwam zooals ook
al de mededeelingen aan mr. Pontifex op een
eigenaardige manier. Toen hij op een morgen op
weg van huis naar zijn bureau in zyn auto
stapte werd den Minister van Binnenlandsche
Zaken door zijn chauffeur een gezegelde enve
loppe overhandigd.
Pardon mijnheer, zei de chauffeur. Een
persoon stopte dit zoo juist in myn hand en
droeg mij op het u te geven, zoodra u naar
buiten kwam.
(Wordt vervolgd)