mn den dag
p
Wat Kikker Karei en Tuimeltje beleefden
Herinneringen van Schaper
tufóftaal
VOOR LONDEN
WOENSDAG 29 JANUARI 1936
Geen prullaria
DEIOSPRIJS
SOCIALISME IN TWEE
STRIJD
Op den index
Italiaansche reclamekunst
Mijn avontuur
met Freddy
DOOR FLETCHER
Den volgenden dag, toen ik een wandeling
had gemaakt, kwam Freddy Smollet op een
drafje op me toeloopen.
„Ik heb overal naar je gezocht!" riep hij
buiten adem. „We gaan straks om 7 uur op
de boot!"
„Op de boot? Waarheen?" vroeg ik.
„Naar Malema!"
„Waar is dat?"
„Waar we juist vandaan zijn gekomen, na
tuurlijk. Daarheen gaan we weer terug."
„Ik vind dat je me wel had kunnen zeggen
dat het eiland Malema heette," mopperde ik.
„Hloe kon ik je
aar je om t uur
vanavond aan de kade bent bij de „Avria". En
denk een beetje aan je manieren en voorkomen,
want een jacht is geen vrachtboot."
„Een jacht!" riep ik verbaasd.
„Zeven uur!" zei Freddy en weg was hij.
Zoo kwam het dat we om 7 uur dien avond
aan boord van het groote Amerikaansche luxe-
jacht de „Avria" waren.
Freddy, keurig in een wit linnen costuum ge
kleed, rookte een dure sigaar en zat op z'n ge
mak in een dekstoel, alsof hij z'n leven lang
nooit iets anders had gedaan. Naast hem zat
een stel Amerikanen in witte broeken en blauwe
blazers.
„Ja," hoorde ik Freddy tegen hen zeggen, „ik
heb al een paar maal parelgronden gezien, maar
die waren niets vergeleken bij deze. Als m'n
vriend en ik geld hadden, zouden we daar zelf
aan 't werk gaan. Maar we hebben niets, dus is
het voor ons het beste ze te verkoopen."
„En landde u zoo onverwacht?" vroeg een
der heeren.
„Ja," antwoordde Freddy. „Het schip, waar
mee we voeren, de „Alabama", liep tijdens een
storm tegen een klip op. Alle mannen verdron
ken, behalve m'n vriend en ik. We hielden ons
aan een plank vast en werden eenige uren later
op het eiland Malema geworpen. We hadden
niets anders dan oesters en cocasnoten om van
te leven. Zóó ontdekten we de parels.
Ik hoorde dit alles aan en huiverde bij de
gedachte aan al de leugens die hij uitkraamde.
We bereikten het eiland en ankerden het
jacht in een kleine baai. Daarna gingen we
aan land. We begonnen met z'n allen de oes
ters te zoeken in de omgeving van de klip, want
daar hadden we ze gelegd.
Natuurlijk zat in bijna elk van hen een pa
rel, althans iets dat op een parel geleek. De
Amerikanen hadden niet het minste wantrou
wen. Men verwacht immers geen valsche parels
in levende oesters.
Tenslotte gaven de Amerikanen aan Freddy
15.000 dollars voor alle rechten enz. Freddy
nam het geld aan en direct gingen we toen naar
Pernambuco terug, nadat hij hun wijs gemaakt
had dat we nog verschillende zaken te regelen
hadden. Mij gaf hij 3000 dollars en met de rest
keerde hij naar Plymouth terug, trouwde Laura
Gray en begon daar een prachtige vischzaak,
die goed rendeerde.
Nooit heeft Freddy nog iets van z'n Ameri
kaansche vrienden gehoord. Ik echter wel, toen
ik daar toevallig eens in de buurt kwam.
Iedereen sprak toen over de eigenaardige ge
schiedenis van het vinden van een parelbed,
waar men zeer veel oesters had gevonden met
twee parels er in, één echte en één valsche.
De parelkenners stonden voor een raadsel
en ik, die het had kunnen oplossen, moest zwij
gen en zweeg ook toen ik hoorde dat die Ame
rikanen er tonnen aan verdienden.
dat nu vertellen,
daar ik dien
naam eerst nu
verzonnen heb.
Maar dat doet er
ook niet toe. Zorg
ATT TT* A 'C op blad zün ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen 1? *7bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door 17 *7^0 bij een ongeval met p 9CA bij verlies van een hand,
rt I ,1 Ti 1 vl 1r. ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen WW» verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen A doodelijken afloop A een yoet of een oog
AANGIFTE MOETOP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
48
't Is beter dat men u niet bij me ziet,
merkte Sheringham op, toen hij met Janna-
way Bellingham's tuin door ging. Het vierde huis
rechts om den hoek van de eerstvolgende straat,
de naam staat in bronzen letters op de deur,
niet? Dus u gaat vooruit en blijft aan het
begin van de straat heel toevallig staan, ik
loop door, kan ik er binnen dan gaat u terug,
kom ik er niet binnen, nou dan gaat het
niet.
Mij best, antwoordde Jannaway. Ik heb
het begrepen. Ik vermoed dat u zonder moeite
in den tuin zult komen, maar wat zult u dan
verder doen?
Sheringham, ingewijd in alle geheimen van
de recherche keek het broekje in die kunst
naast hem medelijdend aan en antwoordde:
Wat ik dan doen zal? Och jongeman, als
je ooit zooveel gezien zult hebben als ik
wat nooit gebeuren zal dan zul je even ge
makkelijk klaar staan als ik met wat men een
uitvlucht noemt. Eenmaal binnen kom ik wel
verder. Ik ben er om bekend hoe ik elke ge
legenheid uitbuit. Ik kan aangebeld hebben
om een nieuw verzekeringssysteem aan te be
velen, ik kan op orders uit zijn voor een
nieuwen familiebijbel, ik kan de wateropne-
mer zijn, of de man van de electriciteit. D'r
is geen krimp. En nu vooruit. Ik héb liever
niet dat men ons hier samen de deur ziet uit
gaan.
Jannaway stapte overeenkomstig het verlan
gen van den detective vooruit en slenterde al
spoedig op de stille straat, waarvan Villa
Firenza het laatste huis vormde. Toen She
ringham verscheen, was hij druk bezig met
het lezen van een goed van pas geplaatste aan
kondiging, waarin mededeeling werd gedaan
van den verkoop van bepaalde begeerenswaar-
dig terreinen in die omgeving maar tegelijker
tijd hield hij den detective in het oog en wachtte
hij het verloop der gebeurtenissen af.
Overeenkomstig hetgeen hij las op de bronzen
plaat van de tuindeur drukte Sheringham op
een belknop maar er kwam niets. Na een paar
minuten belde hij opnieuw en na weer enkele
minuten nog eens. Toen na tien minuten de
deur nog steeds gesloten bleef, kwam hij op
Jannaway toe en wenkte hem met den vinger.
JannaWay ging haastig op hem af.
Er schijnt me niemand te hooren, zei de
detective. Ik houd het er voor dat er iets
niet in orde is. Als jij de tuindeur in het oog
houd, ga ik terug, verslag doen. We zullen
den toegang moeten forceeren. Die stilte rond
het huis staat me niet aan. Kijk maar goed uit
je oogen.
Jannaway had hem wel willen vragen wat
hij van de zaak dacht, maar Sheringham
spoedde zich weg. Het was een bijzonder warme
morgen en onderweg naar mr. Bellingham's
woning passeerde hij een nette herberg. Hij
ging er binnen om zijn dorst te lesschen. Daar
waren eenige minuten mee gemoeid, met het
afleggen van het resteerende deel van den
weg gingen eveneens eenige minuten heen en
dan had hij er nog een paar noodig om verslag
uit te brengen. Daarop volgde een bespreking
over het plan de campagne welke eindigde met
de beslissing dat het heele gezelschap zich naar
het huis zou begeven. De Minister van Bin-
nenlandsche Zaken die geen vrees kende wilde
de verantwoordelijkheid op zich nemen, onmid
dellijk een onderhoud te vragen aan Signor Ves
pucci, hij zou later zijn handelwijze wel uit
leggen.
Dus begaven zij zich op weg naar Villa
Firenza, doch toen ze daar aankwamen was
er geen Jannaway te zien. In plaats daarvan
naderde hen een jongen met scherpe gelaats
trekken, die ben brutaal opnam.
Is een uwer mr. Chenery? vroeg hij.
Ja, ik ben mr. Chenery, antwoorde Joce-
lyn naar voren komend. Wat is er?
De jongen haalde een verkreukeld stuk papier
voor den dag.
Een kerel slenterde hier zoo juist wat
rond en gaf me dit papier, mijnheer, en hij
zei dat u hierlangs zou komen en dat ik het
u geven moest, antwoordde hij. Hij gaf me een
shilling en zei dat ik er van u ook een brijgen
zou.
Hier heb je er een, zei Jocelyn en hij
rukte het papier bijna uit de vingers van den
jongen en maakte het gejaagd open. Ja, 't is
van Jannaway: De jongedame zwaar gesluierd
en blijkbaar zeer gehaast, heeft zoo juist het
huis verlaten in de richting van Wellington
Road. Ik volg haar. Ik zal zoo spoedig mogelijk
naar mr. Bellingham telefoneeren, C. J.
Flink zoo, Jannaway, zei Hadley. Een han
dige jongen.
Bel nog eens, beval de Minister van Bin-
nenlandsche Zaken.
Toen er na een aantal minuten nog geen
antwoord kwam werd hij ongeduldig. Hij
keek de detectives eens aan.
Wij zouden dien jongen over den muur kun
nen tillen en hem de deur laten openen merkte
Follingsbee op. Ze schijnt alleen op de klink
te zijn.
Zou die jongen tot die hulp bereid zijn?
Desgevraagd gaf hij te kennen dat men hem
voor een halve kroon over alle muren tillen
mocht. Enkele oogenblikken later liep het kleine
gezelschap in de koele schaduw van Signor Ves
pucci's tuin.
In dit heerlijke vredige oord scheen den
genen die het kenden niets veranderd. Noch
Jocelyn noch Hadley zag iets ongewons of
onverwachts. De fontein spoot schitterende
stralen van diamant tegen de warme zon en
de overhangende boomen. In de takken van
den hoogen beuk die het lage huis over
schaduwde, koerden klagend de duiven die
Pepita dagelijks voerde op het grasperk. Overal
boomen in bloesem en planten in bloementooi.
Het groene frissche grasperk, de geur van bloem
en weide deden alles behalve aan misdaad den
ken. En toch lag voor de meesten van het ge
zelschap dat den tuin binnenstapte zooveel
geheimzinnigs in deze plaats besloten, dat zij
met gedempte stem spraken en slechts schoor
voetend voortgingen in de richting van het
huis als verwachtten ze half dat er iets ge
beuren ging.
De haldeur stond wijd open, er in liet een
zware oude klok waarvoor Jocelyn meermalen in
bewondering had gestaan haar regelmatig getik
hooren. Maar overigens was alles rustig, zoo
rustig dat men dien indruk kreeg van ver
latenheid.
Er schijnt niemand in de buurt te zijn,
merkte een der detectives op. U mijnheer
Chenery en mijnheer Hadley kent den weg.
Zoudt u de leiding niet op u nemen.
Hadley stapte de hal door met Jocelyn en
den Minister in zijn onmiddellijke nabijheid.
Zij openden de kamers welke op de gang uit
kwamen; alle waren leeg, in een ervan welke
Jocelyn nog niet had gezien stond een ontbijt
klaar voor vier personen, maar niemand had
het nog aangeroerd. In alle vertrekken zoowel
als in de gang heerschte een vreemde stilte.
't Is een gek geval, zei de Minister, terwijl
hij verwonderd rondzag. Er schijnt absoluut
niemand aanwezig; maar hewat is dat?
Van ergens in het huis, ver weg klonk een
gedempt geluid, als vuistslagen op een zware
deur. Allen volgden onwillekeurig Hadley die
terstond de richting inging vanwaar het geluid
afkomstig scheen. Hij haastte zich door een
gang, ging een hoek om en nog een en de
slagen klonken al harder en dichterbij.
Dat komt uit de dienstbodenkamer, zei
hij. Ik vermoed dat we wel iets zullen ont
dekken. Door een dubbele deur aan het eind
van de tweede gang bereikten ze een kleine
hal met steenen vloer, waarop verschillende
deuren uitkwaiAen. 't Was blijkbaar de bin
nenkant van een daarvan, waarop de slagen
neerkwamen.
D'r is iemand in opgesloten, zei Hadley en
de sleutel steekt nog in het sleutelgat.
Zonder verdere complimenten draaide hij
den sleutel om en trok de zware deur open
van wat blijkbaar een provisiekamer of een
groote kluis was, die slechts door een met
dikke spijlen toegerust raam hoog in den
buitenmuur van licht werd voorzien. Zoodra
de deur open was kwamen een vijftal ver
schrikt kijkende dienstboden te voorschijn,
allen vrouwen, van wie drie in tranen en aan
den rand van een zenuwtoeval.
Wat beteekent dit? vroeg Hadley toen de
voorste, blijkbaar de huishoudster, aan het
hoofd van de schare op de hal stond. Hoe bent
u daarin gekropen en hoe lang bent u er in
geweest?
Er in gekropen, mijnheer, en hoe lang?
riep de huishoudster verontwaardigd. Het komt
ons voor, dat het een menschenleeftijd ge
duurd moet hebben en misschien is het maar
een paar uren geweest. En hoe we hier in
gekomen zijn? We moesten wel, toen miss
Pepita ons haar revolver voor den neus hield.
En ik zou wel eens willen weten wat er van
morgen hier in huls aan de hand is.
(Wordt vervolgd.)
op dien strijd terug.
Dat begint al aanstonds met een herin
nering aan de radicale Amsterdammers,
die onder aanvoering van Domela Nieu-
wenhuis de S. D. A. P. onmiddellijk na
haar oprichting te lijf gingen met argu
menten, zoo tastbaar, dat de leiders van
dien tijd, na een vergadering met deze
lieden, eikaars wonden moesten verbin
den. Dat waren de extremisten, die beweer
den dat „zelfs de bril op iemands neus
geen privaat eigendom meer mocht zijn"
en waaronder er één rondliep, die een eed
had gezworen, om „zich niet meer te was-
schen aleer water en zeep gemeenschap
pelijk eigendom zouden zijn geworden."
„Ik herinner nog eens aan dit alles kan
Schaper zóó héél ha het begin van zijn boek
al waarschuwen om de jongeren voor te
houden, hoe de geboorte der S. D. A. P. was,
opdat zij niet vergeten den oorsprong der par
ty tegen anarchistische geweldtheorieën
en „vrijheids"-idealen. Wie daér naar hun
keren, kunnen het wél meenen met de ar
beidersklasse, doch zij behooren elders"
(blz. 15).
Dat was in 1894. In 1906 stak binnen
de partij precies hetzelfde gevaar het
hoofd wéér op. Enkele nobele menschen,
gegroepeerd om Herman Gorter en Me-
Meer en meer wint de beweging veld, om uit
de kerken en huiskamers de religieuze voorwer
pen en voortbrengselen van de kerkelijke kunst
te weren, die niet anders zijn dan goedkoop en
smakeloos fabriekswerk. Men kan tegenwoordig
voor een redelijken prijs goede moderne kunst
koopen, die niemand ergert, den smaak ver
edelt en de godsdienstige idee waardig weer
geeft. Men moet geen schijn van grond meer
hebben, wanneer men den katholieken verwijt,
dat zij er een „santekraam" op na houden.
De vicaris-generaal van het Bisdom Paderbom
heeft in zijn kerkelijk ambtsorgaan de volgende
verklaring opgenomen:
De geestelijkheid van ons bisdom wordt op
het hart gedrukt nauwlettend acht te slaan
op het colporteeren van boeken en godsdienstige
voorwerpen in hunne parochies. De parochia-
ne worden verzocht zich geen religieuze Kitsch
aan te schaffen in den vorm van lichtgevende
kruisbeelden, communiekaarsen met electrische
lampjes, etc. Het wordt meer dan ooit tijd, dat
alle valsch-vrome godsdienstige voorwerpen en
suikerzoete afbeeldingen van heiligen uit onze
Bedevaartplaatsen verdwijnen. Het is onge
twijfeld beter weinige, maar artistiek gave hei
ligenbeelden en wijwatersvaten te bezitten, dan
vele en smakelooze. Men heeft meer genoegen
aan schoone dingen waarvoor men iets be
taalt, dan aan smakelooze fabriekswaren, die den
spot drijven met onze godsdienstige gevoelens.
Indien het volk geen navraag doet naar deze
religieuze prullerijen, zoo zullen deze prulle-
rijen spoedig uit de winkels verdwijnen en geen
aanleiding meer geven tot het koopen van
goedkoope doch smakelooze waren.
Men oogst wat men zaait. Het so
cialisme, dat op alle terreinen van
het maatschappelijk leven syste
matisch een geest van s t r ij d tusschen de
klassen zaaide, oogst den strijd in de eigen
gelederen, draagt van jongs af aan het
teeken van den inner lij ken tweestrijd
op het voorhoofd. Telkens komt de weten
schappelijkheid van het stelsel in conflict
met de populariteit, de theorie in verzet
tegen de practijk. Marx zelf zag zich al
genoodzaakt te verklaren, dat hij geen
Marxist was, in den zin waarin blijkbaar
reeds tijdens zijn leven enkelen die aandui
ding verstonden. Engels schreef in 1890 al
een scherp requisitoir tegen een groep „stu
denten, litteratoren en andere jonge, ge
declasseerde bourgeois", die zich in de par
tij hadden geworpen en meenden daar de
lakens te moeten uitdeelen.
In ons eigen land vormt het socialisme
op dezen algemeenen regel geen uitzonde
ring. Daarvan getuigen Schaper's herinne
ringen.
Schaper was ongetwijfeld een der meest
militante figuren in de beweging. Niet al
leen in zijn jonge jaren, toen hij heftig
debatteerde met de dominees in Gronin
gen, een soort hongeroproer organiseerde
tegen de „speknekken", de rijke dikke boe
ren en toen hem zijn betrekking ontno
men werd, omdat hij zich laatdunkend had
uitgelaten over Zijne Majesteit den Koning
maar ook later, toen hij al lang in de
Kamer zat bleef hij een vurig, tempera
mentvol strijder, die niemand ontzag als
het erop aankwam, die den steilen de Sa-
vornin Lohman als „die mooie mijnheer"
aanduidde en de heele rechterzijde
openlijk uitschold voor een „smerige ellen
dige troep dompers", toen zij hem niet in
repliek liet komen tegen Talma. Daarnaast
echter bezat Schaper een scherpen kijk op
de werkelijkheid. Toen Troelstra hem tij
dens een zeer gematigde rede eens toeriep
of hij het woord „revolutie" uit zijn woor
denboek had geschrapt, antwoordde hij
„Neen, doch in mijn woordenboek staat het
woord „realiteit" vóór „revolutie". Dat ty
peert hem geheel en al. Hevig kon hij uit
vallen, bergen werk kon hij verzetten
wat reisde en trok en studeerde en sprak
hij niet zijn heele leven door! doch
niet voor een utopie. Hij was een man
van klare doeleinden en van eerlijke, open
hartige middelen.
Pijnlijk trof daarom juist hemde eeuwi
ge tweestrijd in het socialisme, de strijd
tusschen eenerzijds de extremisten, die al
leen maar denken aan den naderenden
grooten dag der wereldrevolutie en ander
zijds de realisten door de eerstgenoem-
den bij voorkeur de „oude sokken" ge
noemd die liever den geleidelijken
weg van politieke en economische ac
tie in partij en vakbeweging bewandelen.
Ieder oogenblik komt hij in dit omvang
rijke tweede deel van zijn gedenkschriften
vrouw Roland Holst wierpen zich met de
volle geestdrift van hun dichterlijke na
turen in de beweging, doch zóó onbekookt
in hun steil en stram vasthouden aan de
Marxistische leerstellingen, dat zij allés
dreigden te bederven, wat aan goeds werd
opgebouwd. Wie niet met hen van mee
ning was, dat de massa zeer spoedig
rijp zou zijn en dat de komst der omwen
teling nabij was, werd uitgemaakt voor
een „revisionist", wat in het toenmalig
spraakgebruik zooveel beteekende als slap
peling. En uit angst voor hun striemende
verwijten, volgde een groot deel der partij.
In de officieele propagandageschriften
zelfs gingen de revolutionnaire tonen
weer overheerschen. Schaper behoorde toen,
ofschoon hij persoonlijk groote achting
voor Gorter en mevr. Roland Holst bezat
en ook veel oprechte vriendschap van hen
ondervond, tot degenen, die zich het
scherpst tégen hun groep richtte omdat
hem de gevaren van dit soort extremisme
duidelijk voor oogen stonden. De spoorweg
staking van 1903 had hem geleerd tot wel
ke tragische resultaten een dergelijke
koortsachtige, onnatuurlijk opgeschroefde
gemoedstoestand leidt, hoeveel minachting
voor den „kleinen arbeid" in parlement
en vakvereeniging uit de barricadenro-
mantiek voortvloeit en vooral tot hoe
groote teleurstelling het uitblijven van den
„grooten dag der dagen" der gepreekte we
reldrevolutie, van den „eindstrijd", waar
voor allen „gereed moeten zijn" leidt. Zijn
argumenten vonden gehoor bij het congres,
dat tenslotte de „Nieuwe-Tijd"-groep van
de beide dichters en de „Tribune"-groep
van Wijnkoop en van Ravesteyn uit de par
tij zette.
En wéér schrijft Schaper:
„Ik releveer dit alles niet om oude koeien
uit de sloot te halen en oude wonden open
te rijten. Het is echter noodig hieraan te
herinneren, daar door de heele geschiedenis
der sociaal-democratie zich telkens het ver
schijnsel vóórdoet, dat jongere medestrijders
meenen, dat zij met jeugdig vuur een nieu
wen geest in de beweging moeten brengen
en dan.... naar links!" (blz. 232).
Dat was in 1906 Het „revolutie"-avon-
tuur van November 1918, waarin zich
Troelstra zelf verwikkelde, gaf Schaper
reeds de scherpste bladzijden van het eer
ste deel zijner Herinneringen in de pen.
Doch ook daaruit had men niet voldoende
geleerd.
Aan het einde van zijn boek, aan het
einde van zijn leven mag men wel zeggen,
want hij schreef de laatste bladzijden en
kele weken voor zijn dood, moet Schaper
opnieuw waarschuwen.
„Steeds knaagt aan de arbeidersbeweging
een worm: het extremisme. Neem van welke
decennia in de laatste halve eeuw ook ken
nis en bijna steeds wordt ge getroffen door
weer een geslacht of weer een groep perso
nen, die drijven naar onmiddellijke „daden",
naar plotselingen ommekeer, naar geweldda
dige revolutie. De meest heldere kop ont
komt er niet aan op gezette tijden, om zich
te begoochelen met het denkbeeld, dat nu de
tijden rijp zijn dat het kapitalisme valt en
Freddy Smollet was kapitein op een vracht
schip, dat van Plymouth op Amerika voer.
Hij was een aardige, joviale kerel, die ech
ter een groot gebrek had. Men kon geen woord
gelooven van alles wat hij vertelde. Slechts een
maal heb ik hem de waarheid hooren spreken,
toen hij Laura Gray vertelde, dat hij haar lief
had en met haar wilde trouwen! Laura was niet
alleen knap, maar ook goed en hartelijk.
„Trouw met me," zei Freddy, „en ik zal een
som geld bij elkaar zien te krijgen, die groot ge
noeg is, om er een vischwinkel in Plymouth
men te beginnen."
Maar Laura was ook voorzichtig en ant
woordde, dat hij dan maar eerst moest zorgen
het geld bij elkaar te krijgen en daarna maar
eens terug moest komen. En bij dit antwoord
bleef ze.
Zoo stonden de zaken, toen ik Freddy in Per
nambuco ontmoette. Z'n schip had averij opge-
loopen en slenterde hij rond.
„De schuit is veel te oud," vertelde hij me,
„en de maatschappij wil geen andere geven. Het
is mij te gevaarlijk en ik laat m'n plaats aan
een ander om er mee naar Engeland terug te
varen."
Terwijl we zoo langs het strand liepen, zag
ik eensklaps een paaxlen halssnoer in het zand
liggen. Aan het goedkoope slot zagen we, dat
het geen echte parels konden zijn en we hadden
gelijk. Dit bleek bij onderzoek. Het waren heele
mooie Japansche namaak-parels.
„Die parels zien er lang niet slecht uit," meen
de Freddv.
„Dat vind ik ook."
„Geef ze mij mee," hernam hij, „en kom van
avond om acht uur aan het Zeemanshuis. IK
denk dat het vandaag een groote dag voor ons
wordt."
Ik lachtte, want ik hechtte niet veel waarde
aan z'n woorden, gaf ze hem en ontmoette hem
weer op het afgesproken uur. Aan z'n gezicht
kon ik zien, dat er wat bijzonders aan de hand
was.
„Luister eens," begon hij, „je weet dat twin
tig mijlen ten Noorden van hier een eilandje
ligt.'"
„Dat weet ik niet, maar als jij het zegt, zal
het wel zoo zijn," spotte ik.
„Nou dan, jij en ik gaan daar eens een week
vacantie nemen. Ik heb met een schipper, een
ouden kennis van me, die daar vlak in de buurt
komt, alles geregeld, om ons daar af te zetten
en op de terugreis weer op te pikken."
„En wat gaan we daar op dat eiland doen?
Robinson Crusoë spelen?"
„Neen, dat niet. Maar als m'n plan lukt, zal
Laura m'n vrouw worden en zullen we een aar-
digen vischwinkel in Plymouth hebben, nog
voor dit jaar om is."
„En ik dan? Wat moet er dan met mij ge
beuren?" vroeg ik, daar ook ik voor het groot
ste gedeelte van 't jaar zonder werk rondliep.
„Jij komt ook in de zaak, ouwe jongen. Jij
moet alles verzorgen, inkoopen, ijs enz."
Zoo werden we dan een week later op een
klein eiland midden in den Oceaan gezet, met
als proviand bussen vleesch, gecondenseerde
melk, water en beschuit. Eerst op het eiland
maakte Freddy mij deelgenoot van z'n plannen.
Het was een fantastische geschiedenis. Het was
echter te laat om terug te keeren. Ik besloot
dus maar met hem mee te doen.
De inhammen en kreken van dit kleine eiland
lagen vol groote oesters. We verzamelden ze in
een kleine kreek, onder het rif van een rots,
doch deden in eke oesterschelp een parel van
het gevonden halssnoer. Er waren er een massa
en het was een alles behalve gemakkelijk werk.
Veertien dagen later keerden we naar Per
nambuco terug. Ik kan niet zeggen dat ik me
erg op mijn gemak gevoelde. Veroordeeld te
worden in je eigen vaderland, is al niet prettig,
maar om in een vreemd werelddeel met de po
litie in aanraking te komen, scheen me het top
punt van ellende. Het was echter te laat om
daarover na te denken.
De zon schijnt in het berenvertrek van den Berlijnschen dierentuin
Karei en Tuimeltje moesten den heelen inktvloer schoon-
boenen. Ze haaldeia een emmer met water,, twee harde borstels
en groene zeep en op hun knieën schrobden ze den vloer, zoo
hard ze maar konden. De onderwijzer stond bij hen. Ze
mochten geen woord zeggen. Groote zweetdruppels liepen langs
hun gezicht. Tuimeltje vond het verschrikkelijk en huilde,
maar de onderwijzer had geen medelijden met de twee deug
nieten en toen ze klaar waren moesten ze direct naar bed.
Kikker Karei en Tuimeltje lagen nu in bed. Een half
uur hadden ze noodig om af te koelen, zoo warm hadden ze
het gekregen van het schrobben. Eens spraken ze wat met el
kaar, maar toen vielen de oogen van kikker Karei langzaam
dicht. Tuimeltje vond het echt vervelend, want het was nog
zoo vroeg in den avond. Daarbij begon het nachtlichtje, dat
een kever in zijn hand droeg, ook al uit te gaan en Tuimeltje
was oh zoo bang, zoo alleen te moeten liggen in het donker.
Het kaarsje was opgebrand. Kikker Karei snurkte zijn
best en Tuimeltje lag eenzaam in de groote kamer. Eens
klaps meende hij iets te hooren. Sssssssssss
sssssTuimeltje kroop van angst onder de dekens. Toen hij
eventjes later er weer boven uitkwam, zag hij een paar groote
oogen op zich afkomen. Hij maakte kikker Karei gauw wak
ker en vertelde wat er in de kamer was. „Wees toch niet zoo
bang" bromde Karei, „dat zijn lichtgevende diertjes. Laat ze
maar liever slapen" en hij draaide zich om en snurkte nog
harder dani eerst.
„Als dit zoo dóórgaat zegt Schaper te
recht bereidt men den weg voor het
fascisme. Krantjes en traktaatjes en
meetings zijn vruchteloos, wanneer onze tac
tiek tot zulk een stelsel leidt." (blz. 416).
En dat gaat door tot de laatste jaren toe
en dat wordt steeds gevaarlijker! Wat heeft
de affaire van de „Zeven Provinciën", die
het revolutionnaire bloed in de Nederland-
sche socialisten weer aan het koken
bracht, het aanzien der partij niet een
kwaad gedaan; wat heeft het haar niet
een vijanden bezorgd! En wat bezorgt haar
de houding van socialistische gemeente
bestuurders of vakbondleiders, die den
moed missen om de verantwoording te
dragen voor onaangename maatregelen, wat
bezorgt haar de houding van partij-instan
ties die gemeenteraadsleden als lastheb
bers, als kruiers van de kiezers beschou
wen, wat bezorgt haar de oogendienarij
van de massa niet telkens nieuwe vijan
den!
De congregatie van het heilig officie heeft
het werk: „Mijlpalen in de Geschiedenis van
het Christendom", van Eernest Buonaiuti, op
den index geplaatst.
Het extremisme de verachting van
den weg der legaliteit tiert weer welig
éndient te worden verslagen, wil het
socialisme zich handhaven, dient verslagen
te worden in de eigen gelederen! De eeu
wige tweestrijd is het dwingende noodlot
geworden van hen die strijd zaaiden. Tra
gisch beeld!
Op een boerderij nabij Hamburg werd
een kalf met vijf pooten geboren. On
danks dit gebrek moet het dier in den
besten welstand verkeeren
de arbeidersklasse rijp is om de heele macht
op te eischen en over te nemen. In de laat
ste 6 a 7 jaren zagen wij het óók weer in
de S. D. A. P. optreden. Het kommunisme is
opzij gezet, een andere „revolutionnaire" groep
verscheen weer op haar beurt. En het Par
tijbestuur, niets geleerd van de historie met
„De Tribune" in het begin der eeuw, die veel
te lang gelegenheid gelaten werd om in de
partij te kankeren en de strijders te ju
dassen, liet „De Socialist" maar weer be
staan tot dit het gros der leden de keel be
gon uit te hangen en de dusgenaamde Onaf
hankelijke Socialistische Partij kon worden
opgericht(blz. 399).
De eerste tentoonstelling van Italiaaiasdhe
publiciteitskunst, georganiseerd door het fas
cistisch syndicaat der schoone kunsten, zal
binnenkort worden geopend in het Groot Ten
toonstellingspaleis. De bekendste kunstenaars
van het affiche zullen aan deze tentoonstel
ling deelnemen, evenals de bekendste graphi-
sche firma's en de grootste industrieele on
dernemingen.