mn den dag p Wat Kikker Karei en Tuimeltje beleefden Herinneringen van Schaper tufóftaal VOOR LONDEN WOENSDAG 29 JANUARI 1936 Geen prullaria DEIOSPRIJS SOCIALISME IN TWEE STRIJD Op den index Italiaansche reclamekunst Mijn avontuur met Freddy DOOR FLETCHER Den volgenden dag, toen ik een wandeling had gemaakt, kwam Freddy Smollet op een drafje op me toeloopen. „Ik heb overal naar je gezocht!" riep hij buiten adem. „We gaan straks om 7 uur op de boot!" „Op de boot? Waarheen?" vroeg ik. „Naar Malema!" „Waar is dat?" „Waar we juist vandaan zijn gekomen, na tuurlijk. Daarheen gaan we weer terug." „Ik vind dat je me wel had kunnen zeggen dat het eiland Malema heette," mopperde ik. „Hloe kon ik je aar je om t uur vanavond aan de kade bent bij de „Avria". En denk een beetje aan je manieren en voorkomen, want een jacht is geen vrachtboot." „Een jacht!" riep ik verbaasd. „Zeven uur!" zei Freddy en weg was hij. Zoo kwam het dat we om 7 uur dien avond aan boord van het groote Amerikaansche luxe- jacht de „Avria" waren. Freddy, keurig in een wit linnen costuum ge kleed, rookte een dure sigaar en zat op z'n ge mak in een dekstoel, alsof hij z'n leven lang nooit iets anders had gedaan. Naast hem zat een stel Amerikanen in witte broeken en blauwe blazers. „Ja," hoorde ik Freddy tegen hen zeggen, „ik heb al een paar maal parelgronden gezien, maar die waren niets vergeleken bij deze. Als m'n vriend en ik geld hadden, zouden we daar zelf aan 't werk gaan. Maar we hebben niets, dus is het voor ons het beste ze te verkoopen." „En landde u zoo onverwacht?" vroeg een der heeren. „Ja," antwoordde Freddy. „Het schip, waar mee we voeren, de „Alabama", liep tijdens een storm tegen een klip op. Alle mannen verdron ken, behalve m'n vriend en ik. We hielden ons aan een plank vast en werden eenige uren later op het eiland Malema geworpen. We hadden niets anders dan oesters en cocasnoten om van te leven. Zóó ontdekten we de parels. Ik hoorde dit alles aan en huiverde bij de gedachte aan al de leugens die hij uitkraamde. We bereikten het eiland en ankerden het jacht in een kleine baai. Daarna gingen we aan land. We begonnen met z'n allen de oes ters te zoeken in de omgeving van de klip, want daar hadden we ze gelegd. Natuurlijk zat in bijna elk van hen een pa rel, althans iets dat op een parel geleek. De Amerikanen hadden niet het minste wantrou wen. Men verwacht immers geen valsche parels in levende oesters. Tenslotte gaven de Amerikanen aan Freddy 15.000 dollars voor alle rechten enz. Freddy nam het geld aan en direct gingen we toen naar Pernambuco terug, nadat hij hun wijs gemaakt had dat we nog verschillende zaken te regelen hadden. Mij gaf hij 3000 dollars en met de rest keerde hij naar Plymouth terug, trouwde Laura Gray en begon daar een prachtige vischzaak, die goed rendeerde. Nooit heeft Freddy nog iets van z'n Ameri kaansche vrienden gehoord. Ik echter wel, toen ik daar toevallig eens in de buurt kwam. Iedereen sprak toen over de eigenaardige ge schiedenis van het vinden van een parelbed, waar men zeer veel oesters had gevonden met twee parels er in, één echte en één valsche. De parelkenners stonden voor een raadsel en ik, die het had kunnen oplossen, moest zwij gen en zweeg ook toen ik hoorde dat die Ame rikanen er tonnen aan verdienden. dat nu vertellen, daar ik dien naam eerst nu verzonnen heb. Maar dat doet er ook niet toe. Zorg ATT TT* A 'C op blad zün ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen 1? *7bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door 17 *7^0 bij een ongeval met p 9CA bij verlies van een hand, rt I ,1 Ti 1 vl 1r. ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen WW» verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen A doodelijken afloop A een yoet of een oog AANGIFTE MOETOP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL 48 't Is beter dat men u niet bij me ziet, merkte Sheringham op, toen hij met Janna- way Bellingham's tuin door ging. Het vierde huis rechts om den hoek van de eerstvolgende straat, de naam staat in bronzen letters op de deur, niet? Dus u gaat vooruit en blijft aan het begin van de straat heel toevallig staan, ik loop door, kan ik er binnen dan gaat u terug, kom ik er niet binnen, nou dan gaat het niet. Mij best, antwoordde Jannaway. Ik heb het begrepen. Ik vermoed dat u zonder moeite in den tuin zult komen, maar wat zult u dan verder doen? Sheringham, ingewijd in alle geheimen van de recherche keek het broekje in die kunst naast hem medelijdend aan en antwoordde: Wat ik dan doen zal? Och jongeman, als je ooit zooveel gezien zult hebben als ik wat nooit gebeuren zal dan zul je even ge makkelijk klaar staan als ik met wat men een uitvlucht noemt. Eenmaal binnen kom ik wel verder. Ik ben er om bekend hoe ik elke ge legenheid uitbuit. Ik kan aangebeld hebben om een nieuw verzekeringssysteem aan te be velen, ik kan op orders uit zijn voor een nieuwen familiebijbel, ik kan de wateropne- mer zijn, of de man van de electriciteit. D'r is geen krimp. En nu vooruit. Ik héb liever niet dat men ons hier samen de deur ziet uit gaan. Jannaway stapte overeenkomstig het verlan gen van den detective vooruit en slenterde al spoedig op de stille straat, waarvan Villa Firenza het laatste huis vormde. Toen She ringham verscheen, was hij druk bezig met het lezen van een goed van pas geplaatste aan kondiging, waarin mededeeling werd gedaan van den verkoop van bepaalde begeerenswaar- dig terreinen in die omgeving maar tegelijker tijd hield hij den detective in het oog en wachtte hij het verloop der gebeurtenissen af. Overeenkomstig hetgeen hij las op de bronzen plaat van de tuindeur drukte Sheringham op een belknop maar er kwam niets. Na een paar minuten belde hij opnieuw en na weer enkele minuten nog eens. Toen na tien minuten de deur nog steeds gesloten bleef, kwam hij op Jannaway toe en wenkte hem met den vinger. JannaWay ging haastig op hem af. Er schijnt me niemand te hooren, zei de detective. Ik houd het er voor dat er iets niet in orde is. Als jij de tuindeur in het oog houd, ga ik terug, verslag doen. We zullen den toegang moeten forceeren. Die stilte rond het huis staat me niet aan. Kijk maar goed uit je oogen. Jannaway had hem wel willen vragen wat hij van de zaak dacht, maar Sheringham spoedde zich weg. Het was een bijzonder warme morgen en onderweg naar mr. Bellingham's woning passeerde hij een nette herberg. Hij ging er binnen om zijn dorst te lesschen. Daar waren eenige minuten mee gemoeid, met het afleggen van het resteerende deel van den weg gingen eveneens eenige minuten heen en dan had hij er nog een paar noodig om verslag uit te brengen. Daarop volgde een bespreking over het plan de campagne welke eindigde met de beslissing dat het heele gezelschap zich naar het huis zou begeven. De Minister van Bin- nenlandsche Zaken die geen vrees kende wilde de verantwoordelijkheid op zich nemen, onmid dellijk een onderhoud te vragen aan Signor Ves pucci, hij zou later zijn handelwijze wel uit leggen. Dus begaven zij zich op weg naar Villa Firenza, doch toen ze daar aankwamen was er geen Jannaway te zien. In plaats daarvan naderde hen een jongen met scherpe gelaats trekken, die ben brutaal opnam. Is een uwer mr. Chenery? vroeg hij. Ja, ik ben mr. Chenery, antwoorde Joce- lyn naar voren komend. Wat is er? De jongen haalde een verkreukeld stuk papier voor den dag. Een kerel slenterde hier zoo juist wat rond en gaf me dit papier, mijnheer, en hij zei dat u hierlangs zou komen en dat ik het u geven moest, antwoordde hij. Hij gaf me een shilling en zei dat ik er van u ook een brijgen zou. Hier heb je er een, zei Jocelyn en hij rukte het papier bijna uit de vingers van den jongen en maakte het gejaagd open. Ja, 't is van Jannaway: De jongedame zwaar gesluierd en blijkbaar zeer gehaast, heeft zoo juist het huis verlaten in de richting van Wellington Road. Ik volg haar. Ik zal zoo spoedig mogelijk naar mr. Bellingham telefoneeren, C. J. Flink zoo, Jannaway, zei Hadley. Een han dige jongen. Bel nog eens, beval de Minister van Bin- nenlandsche Zaken. Toen er na een aantal minuten nog geen antwoord kwam werd hij ongeduldig. Hij keek de detectives eens aan. Wij zouden dien jongen over den muur kun nen tillen en hem de deur laten openen merkte Follingsbee op. Ze schijnt alleen op de klink te zijn. Zou die jongen tot die hulp bereid zijn? Desgevraagd gaf hij te kennen dat men hem voor een halve kroon over alle muren tillen mocht. Enkele oogenblikken later liep het kleine gezelschap in de koele schaduw van Signor Ves pucci's tuin. In dit heerlijke vredige oord scheen den genen die het kenden niets veranderd. Noch Jocelyn noch Hadley zag iets ongewons of onverwachts. De fontein spoot schitterende stralen van diamant tegen de warme zon en de overhangende boomen. In de takken van den hoogen beuk die het lage huis over schaduwde, koerden klagend de duiven die Pepita dagelijks voerde op het grasperk. Overal boomen in bloesem en planten in bloementooi. Het groene frissche grasperk, de geur van bloem en weide deden alles behalve aan misdaad den ken. En toch lag voor de meesten van het ge zelschap dat den tuin binnenstapte zooveel geheimzinnigs in deze plaats besloten, dat zij met gedempte stem spraken en slechts schoor voetend voortgingen in de richting van het huis als verwachtten ze half dat er iets ge beuren ging. De haldeur stond wijd open, er in liet een zware oude klok waarvoor Jocelyn meermalen in bewondering had gestaan haar regelmatig getik hooren. Maar overigens was alles rustig, zoo rustig dat men dien indruk kreeg van ver latenheid. Er schijnt niemand in de buurt te zijn, merkte een der detectives op. U mijnheer Chenery en mijnheer Hadley kent den weg. Zoudt u de leiding niet op u nemen. Hadley stapte de hal door met Jocelyn en den Minister in zijn onmiddellijke nabijheid. Zij openden de kamers welke op de gang uit kwamen; alle waren leeg, in een ervan welke Jocelyn nog niet had gezien stond een ontbijt klaar voor vier personen, maar niemand had het nog aangeroerd. In alle vertrekken zoowel als in de gang heerschte een vreemde stilte. 't Is een gek geval, zei de Minister, terwijl hij verwonderd rondzag. Er schijnt absoluut niemand aanwezig; maar hewat is dat? Van ergens in het huis, ver weg klonk een gedempt geluid, als vuistslagen op een zware deur. Allen volgden onwillekeurig Hadley die terstond de richting inging vanwaar het geluid afkomstig scheen. Hij haastte zich door een gang, ging een hoek om en nog een en de slagen klonken al harder en dichterbij. Dat komt uit de dienstbodenkamer, zei hij. Ik vermoed dat we wel iets zullen ont dekken. Door een dubbele deur aan het eind van de tweede gang bereikten ze een kleine hal met steenen vloer, waarop verschillende deuren uitkwaiAen. 't Was blijkbaar de bin nenkant van een daarvan, waarop de slagen neerkwamen. D'r is iemand in opgesloten, zei Hadley en de sleutel steekt nog in het sleutelgat. Zonder verdere complimenten draaide hij den sleutel om en trok de zware deur open van wat blijkbaar een provisiekamer of een groote kluis was, die slechts door een met dikke spijlen toegerust raam hoog in den buitenmuur van licht werd voorzien. Zoodra de deur open was kwamen een vijftal ver schrikt kijkende dienstboden te voorschijn, allen vrouwen, van wie drie in tranen en aan den rand van een zenuwtoeval. Wat beteekent dit? vroeg Hadley toen de voorste, blijkbaar de huishoudster, aan het hoofd van de schare op de hal stond. Hoe bent u daarin gekropen en hoe lang bent u er in geweest? Er in gekropen, mijnheer, en hoe lang? riep de huishoudster verontwaardigd. Het komt ons voor, dat het een menschenleeftijd ge duurd moet hebben en misschien is het maar een paar uren geweest. En hoe we hier in gekomen zijn? We moesten wel, toen miss Pepita ons haar revolver voor den neus hield. En ik zou wel eens willen weten wat er van morgen hier in huls aan de hand is. (Wordt vervolgd.) op dien strijd terug. Dat begint al aanstonds met een herin nering aan de radicale Amsterdammers, die onder aanvoering van Domela Nieu- wenhuis de S. D. A. P. onmiddellijk na haar oprichting te lijf gingen met argu menten, zoo tastbaar, dat de leiders van dien tijd, na een vergadering met deze lieden, eikaars wonden moesten verbin den. Dat waren de extremisten, die beweer den dat „zelfs de bril op iemands neus geen privaat eigendom meer mocht zijn" en waaronder er één rondliep, die een eed had gezworen, om „zich niet meer te was- schen aleer water en zeep gemeenschap pelijk eigendom zouden zijn geworden." „Ik herinner nog eens aan dit alles kan Schaper zóó héél ha het begin van zijn boek al waarschuwen om de jongeren voor te houden, hoe de geboorte der S. D. A. P. was, opdat zij niet vergeten den oorsprong der par ty tegen anarchistische geweldtheorieën en „vrijheids"-idealen. Wie daér naar hun keren, kunnen het wél meenen met de ar beidersklasse, doch zij behooren elders" (blz. 15). Dat was in 1894. In 1906 stak binnen de partij precies hetzelfde gevaar het hoofd wéér op. Enkele nobele menschen, gegroepeerd om Herman Gorter en Me- Meer en meer wint de beweging veld, om uit de kerken en huiskamers de religieuze voorwer pen en voortbrengselen van de kerkelijke kunst te weren, die niet anders zijn dan goedkoop en smakeloos fabriekswerk. Men kan tegenwoordig voor een redelijken prijs goede moderne kunst koopen, die niemand ergert, den smaak ver edelt en de godsdienstige idee waardig weer geeft. Men moet geen schijn van grond meer hebben, wanneer men den katholieken verwijt, dat zij er een „santekraam" op na houden. De vicaris-generaal van het Bisdom Paderbom heeft in zijn kerkelijk ambtsorgaan de volgende verklaring opgenomen: De geestelijkheid van ons bisdom wordt op het hart gedrukt nauwlettend acht te slaan op het colporteeren van boeken en godsdienstige voorwerpen in hunne parochies. De parochia- ne worden verzocht zich geen religieuze Kitsch aan te schaffen in den vorm van lichtgevende kruisbeelden, communiekaarsen met electrische lampjes, etc. Het wordt meer dan ooit tijd, dat alle valsch-vrome godsdienstige voorwerpen en suikerzoete afbeeldingen van heiligen uit onze Bedevaartplaatsen verdwijnen. Het is onge twijfeld beter weinige, maar artistiek gave hei ligenbeelden en wijwatersvaten te bezitten, dan vele en smakelooze. Men heeft meer genoegen aan schoone dingen waarvoor men iets be taalt, dan aan smakelooze fabriekswaren, die den spot drijven met onze godsdienstige gevoelens. Indien het volk geen navraag doet naar deze religieuze prullerijen, zoo zullen deze prulle- rijen spoedig uit de winkels verdwijnen en geen aanleiding meer geven tot het koopen van goedkoope doch smakelooze waren. Men oogst wat men zaait. Het so cialisme, dat op alle terreinen van het maatschappelijk leven syste matisch een geest van s t r ij d tusschen de klassen zaaide, oogst den strijd in de eigen gelederen, draagt van jongs af aan het teeken van den inner lij ken tweestrijd op het voorhoofd. Telkens komt de weten schappelijkheid van het stelsel in conflict met de populariteit, de theorie in verzet tegen de practijk. Marx zelf zag zich al genoodzaakt te verklaren, dat hij geen Marxist was, in den zin waarin blijkbaar reeds tijdens zijn leven enkelen die aandui ding verstonden. Engels schreef in 1890 al een scherp requisitoir tegen een groep „stu denten, litteratoren en andere jonge, ge declasseerde bourgeois", die zich in de par tij hadden geworpen en meenden daar de lakens te moeten uitdeelen. In ons eigen land vormt het socialisme op dezen algemeenen regel geen uitzonde ring. Daarvan getuigen Schaper's herinne ringen. Schaper was ongetwijfeld een der meest militante figuren in de beweging. Niet al leen in zijn jonge jaren, toen hij heftig debatteerde met de dominees in Gronin gen, een soort hongeroproer organiseerde tegen de „speknekken", de rijke dikke boe ren en toen hem zijn betrekking ontno men werd, omdat hij zich laatdunkend had uitgelaten over Zijne Majesteit den Koning maar ook later, toen hij al lang in de Kamer zat bleef hij een vurig, tempera mentvol strijder, die niemand ontzag als het erop aankwam, die den steilen de Sa- vornin Lohman als „die mooie mijnheer" aanduidde en de heele rechterzijde openlijk uitschold voor een „smerige ellen dige troep dompers", toen zij hem niet in repliek liet komen tegen Talma. Daarnaast echter bezat Schaper een scherpen kijk op de werkelijkheid. Toen Troelstra hem tij dens een zeer gematigde rede eens toeriep of hij het woord „revolutie" uit zijn woor denboek had geschrapt, antwoordde hij „Neen, doch in mijn woordenboek staat het woord „realiteit" vóór „revolutie". Dat ty peert hem geheel en al. Hevig kon hij uit vallen, bergen werk kon hij verzetten wat reisde en trok en studeerde en sprak hij niet zijn heele leven door! doch niet voor een utopie. Hij was een man van klare doeleinden en van eerlijke, open hartige middelen. Pijnlijk trof daarom juist hemde eeuwi ge tweestrijd in het socialisme, de strijd tusschen eenerzijds de extremisten, die al leen maar denken aan den naderenden grooten dag der wereldrevolutie en ander zijds de realisten door de eerstgenoem- den bij voorkeur de „oude sokken" ge noemd die liever den geleidelijken weg van politieke en economische ac tie in partij en vakbeweging bewandelen. Ieder oogenblik komt hij in dit omvang rijke tweede deel van zijn gedenkschriften vrouw Roland Holst wierpen zich met de volle geestdrift van hun dichterlijke na turen in de beweging, doch zóó onbekookt in hun steil en stram vasthouden aan de Marxistische leerstellingen, dat zij allés dreigden te bederven, wat aan goeds werd opgebouwd. Wie niet met hen van mee ning was, dat de massa zeer spoedig rijp zou zijn en dat de komst der omwen teling nabij was, werd uitgemaakt voor een „revisionist", wat in het toenmalig spraakgebruik zooveel beteekende als slap peling. En uit angst voor hun striemende verwijten, volgde een groot deel der partij. In de officieele propagandageschriften zelfs gingen de revolutionnaire tonen weer overheerschen. Schaper behoorde toen, ofschoon hij persoonlijk groote achting voor Gorter en mevr. Roland Holst bezat en ook veel oprechte vriendschap van hen ondervond, tot degenen, die zich het scherpst tégen hun groep richtte omdat hem de gevaren van dit soort extremisme duidelijk voor oogen stonden. De spoorweg staking van 1903 had hem geleerd tot wel ke tragische resultaten een dergelijke koortsachtige, onnatuurlijk opgeschroefde gemoedstoestand leidt, hoeveel minachting voor den „kleinen arbeid" in parlement en vakvereeniging uit de barricadenro- mantiek voortvloeit en vooral tot hoe groote teleurstelling het uitblijven van den „grooten dag der dagen" der gepreekte we reldrevolutie, van den „eindstrijd", waar voor allen „gereed moeten zijn" leidt. Zijn argumenten vonden gehoor bij het congres, dat tenslotte de „Nieuwe-Tijd"-groep van de beide dichters en de „Tribune"-groep van Wijnkoop en van Ravesteyn uit de par tij zette. En wéér schrijft Schaper: „Ik releveer dit alles niet om oude koeien uit de sloot te halen en oude wonden open te rijten. Het is echter noodig hieraan te herinneren, daar door de heele geschiedenis der sociaal-democratie zich telkens het ver schijnsel vóórdoet, dat jongere medestrijders meenen, dat zij met jeugdig vuur een nieu wen geest in de beweging moeten brengen en dan.... naar links!" (blz. 232). Dat was in 1906 Het „revolutie"-avon- tuur van November 1918, waarin zich Troelstra zelf verwikkelde, gaf Schaper reeds de scherpste bladzijden van het eer ste deel zijner Herinneringen in de pen. Doch ook daaruit had men niet voldoende geleerd. Aan het einde van zijn boek, aan het einde van zijn leven mag men wel zeggen, want hij schreef de laatste bladzijden en kele weken voor zijn dood, moet Schaper opnieuw waarschuwen. „Steeds knaagt aan de arbeidersbeweging een worm: het extremisme. Neem van welke decennia in de laatste halve eeuw ook ken nis en bijna steeds wordt ge getroffen door weer een geslacht of weer een groep perso nen, die drijven naar onmiddellijke „daden", naar plotselingen ommekeer, naar geweldda dige revolutie. De meest heldere kop ont komt er niet aan op gezette tijden, om zich te begoochelen met het denkbeeld, dat nu de tijden rijp zijn dat het kapitalisme valt en Freddy Smollet was kapitein op een vracht schip, dat van Plymouth op Amerika voer. Hij was een aardige, joviale kerel, die ech ter een groot gebrek had. Men kon geen woord gelooven van alles wat hij vertelde. Slechts een maal heb ik hem de waarheid hooren spreken, toen hij Laura Gray vertelde, dat hij haar lief had en met haar wilde trouwen! Laura was niet alleen knap, maar ook goed en hartelijk. „Trouw met me," zei Freddy, „en ik zal een som geld bij elkaar zien te krijgen, die groot ge noeg is, om er een vischwinkel in Plymouth men te beginnen." Maar Laura was ook voorzichtig en ant woordde, dat hij dan maar eerst moest zorgen het geld bij elkaar te krijgen en daarna maar eens terug moest komen. En bij dit antwoord bleef ze. Zoo stonden de zaken, toen ik Freddy in Per nambuco ontmoette. Z'n schip had averij opge- loopen en slenterde hij rond. „De schuit is veel te oud," vertelde hij me, „en de maatschappij wil geen andere geven. Het is mij te gevaarlijk en ik laat m'n plaats aan een ander om er mee naar Engeland terug te varen." Terwijl we zoo langs het strand liepen, zag ik eensklaps een paaxlen halssnoer in het zand liggen. Aan het goedkoope slot zagen we, dat het geen echte parels konden zijn en we hadden gelijk. Dit bleek bij onderzoek. Het waren heele mooie Japansche namaak-parels. „Die parels zien er lang niet slecht uit," meen de Freddv. „Dat vind ik ook." „Geef ze mij mee," hernam hij, „en kom van avond om acht uur aan het Zeemanshuis. IK denk dat het vandaag een groote dag voor ons wordt." Ik lachtte, want ik hechtte niet veel waarde aan z'n woorden, gaf ze hem en ontmoette hem weer op het afgesproken uur. Aan z'n gezicht kon ik zien, dat er wat bijzonders aan de hand was. „Luister eens," begon hij, „je weet dat twin tig mijlen ten Noorden van hier een eilandje ligt.'" „Dat weet ik niet, maar als jij het zegt, zal het wel zoo zijn," spotte ik. „Nou dan, jij en ik gaan daar eens een week vacantie nemen. Ik heb met een schipper, een ouden kennis van me, die daar vlak in de buurt komt, alles geregeld, om ons daar af te zetten en op de terugreis weer op te pikken." „En wat gaan we daar op dat eiland doen? Robinson Crusoë spelen?" „Neen, dat niet. Maar als m'n plan lukt, zal Laura m'n vrouw worden en zullen we een aar- digen vischwinkel in Plymouth hebben, nog voor dit jaar om is." „En ik dan? Wat moet er dan met mij ge beuren?" vroeg ik, daar ook ik voor het groot ste gedeelte van 't jaar zonder werk rondliep. „Jij komt ook in de zaak, ouwe jongen. Jij moet alles verzorgen, inkoopen, ijs enz." Zoo werden we dan een week later op een klein eiland midden in den Oceaan gezet, met als proviand bussen vleesch, gecondenseerde melk, water en beschuit. Eerst op het eiland maakte Freddy mij deelgenoot van z'n plannen. Het was een fantastische geschiedenis. Het was echter te laat om terug te keeren. Ik besloot dus maar met hem mee te doen. De inhammen en kreken van dit kleine eiland lagen vol groote oesters. We verzamelden ze in een kleine kreek, onder het rif van een rots, doch deden in eke oesterschelp een parel van het gevonden halssnoer. Er waren er een massa en het was een alles behalve gemakkelijk werk. Veertien dagen later keerden we naar Per nambuco terug. Ik kan niet zeggen dat ik me erg op mijn gemak gevoelde. Veroordeeld te worden in je eigen vaderland, is al niet prettig, maar om in een vreemd werelddeel met de po litie in aanraking te komen, scheen me het top punt van ellende. Het was echter te laat om daarover na te denken. De zon schijnt in het berenvertrek van den Berlijnschen dierentuin Karei en Tuimeltje moesten den heelen inktvloer schoon- boenen. Ze haaldeia een emmer met water,, twee harde borstels en groene zeep en op hun knieën schrobden ze den vloer, zoo hard ze maar konden. De onderwijzer stond bij hen. Ze mochten geen woord zeggen. Groote zweetdruppels liepen langs hun gezicht. Tuimeltje vond het verschrikkelijk en huilde, maar de onderwijzer had geen medelijden met de twee deug nieten en toen ze klaar waren moesten ze direct naar bed. Kikker Karei en Tuimeltje lagen nu in bed. Een half uur hadden ze noodig om af te koelen, zoo warm hadden ze het gekregen van het schrobben. Eens spraken ze wat met el kaar, maar toen vielen de oogen van kikker Karei langzaam dicht. Tuimeltje vond het echt vervelend, want het was nog zoo vroeg in den avond. Daarbij begon het nachtlichtje, dat een kever in zijn hand droeg, ook al uit te gaan en Tuimeltje was oh zoo bang, zoo alleen te moeten liggen in het donker. Het kaarsje was opgebrand. Kikker Karei snurkte zijn best en Tuimeltje lag eenzaam in de groote kamer. Eens klaps meende hij iets te hooren. Sssssssssss sssssTuimeltje kroop van angst onder de dekens. Toen hij eventjes later er weer boven uitkwam, zag hij een paar groote oogen op zich afkomen. Hij maakte kikker Karei gauw wak ker en vertelde wat er in de kamer was. „Wees toch niet zoo bang" bromde Karei, „dat zijn lichtgevende diertjes. Laat ze maar liever slapen" en hij draaide zich om en snurkte nog harder dani eerst. „Als dit zoo dóórgaat zegt Schaper te recht bereidt men den weg voor het fascisme. Krantjes en traktaatjes en meetings zijn vruchteloos, wanneer onze tac tiek tot zulk een stelsel leidt." (blz. 416). En dat gaat door tot de laatste jaren toe en dat wordt steeds gevaarlijker! Wat heeft de affaire van de „Zeven Provinciën", die het revolutionnaire bloed in de Nederland- sche socialisten weer aan het koken bracht, het aanzien der partij niet een kwaad gedaan; wat heeft het haar niet een vijanden bezorgd! En wat bezorgt haar de houding van socialistische gemeente bestuurders of vakbondleiders, die den moed missen om de verantwoording te dragen voor onaangename maatregelen, wat bezorgt haar de houding van partij-instan ties die gemeenteraadsleden als lastheb bers, als kruiers van de kiezers beschou wen, wat bezorgt haar de oogendienarij van de massa niet telkens nieuwe vijan den! De congregatie van het heilig officie heeft het werk: „Mijlpalen in de Geschiedenis van het Christendom", van Eernest Buonaiuti, op den index geplaatst. Het extremisme de verachting van den weg der legaliteit tiert weer welig éndient te worden verslagen, wil het socialisme zich handhaven, dient verslagen te worden in de eigen gelederen! De eeu wige tweestrijd is het dwingende noodlot geworden van hen die strijd zaaiden. Tra gisch beeld! Op een boerderij nabij Hamburg werd een kalf met vijf pooten geboren. On danks dit gebrek moet het dier in den besten welstand verkeeren de arbeidersklasse rijp is om de heele macht op te eischen en over te nemen. In de laat ste 6 a 7 jaren zagen wij het óók weer in de S. D. A. P. optreden. Het kommunisme is opzij gezet, een andere „revolutionnaire" groep verscheen weer op haar beurt. En het Par tijbestuur, niets geleerd van de historie met „De Tribune" in het begin der eeuw, die veel te lang gelegenheid gelaten werd om in de partij te kankeren en de strijders te ju dassen, liet „De Socialist" maar weer be staan tot dit het gros der leden de keel be gon uit te hangen en de dusgenaamde Onaf hankelijke Socialistische Partij kon worden opgericht(blz. 399). De eerste tentoonstelling van Italiaaiasdhe publiciteitskunst, georganiseerd door het fas cistisch syndicaat der schoone kunsten, zal binnenkort worden geopend in het Groot Ten toonstellingspaleis. De bekendste kunstenaars van het affiche zullen aan deze tentoonstel ling deelnemen, evenals de bekendste graphi- sche firma's en de grootste industrieele on dernemingen.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1936 | | pagina 9