JEUGDIGE LEZERTJES
-■
Zoekt gij betrouwbaar j 1 Plaats dan een „Omroeper"
Personeel? voor 80.000 gezinnen j
West-T erschelling
WITTE BONEN
MET SPEK
-
H
IiiimniiminnmmtiinmmimiiiiiiHiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiuiHiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiniiniiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiumË DONDERDAG 30 JANUARI 1936 auiuiuiiiiiiiiiiuiiuiiiuiuiiiiiiuiiiimuiimiuiuuiiiiiiuiiiiiiiimiiiiinuimiiiuiiiiiiiuiiiimnranimuimiuiiJ
Op een der hellingen van de Ned. Scheepsbouw Mij. ie Amster
dam is de kiel gelegd voor den flottieljeleider „Tromp". Het
monteeren der eerste kielplaten
Oliebollendag te Rotterdam voor het crisis-comité. De bestellingen
worden prompt uitgevoerd
Een detail van de Stroomlijn-finale uit de nieuwe Bouwmeester
revue Lachende Comedianten
illIlllIll V O OIIlllIIllllll
te
De
tribu]
groot
Ifi
laste
S.
met 1
tijdsti
merk
schill
zijn k
nome
tot ee
honde
houdt
bereii
opene
dat di
een
huurd
dienei
aehtei
van d
Ver
laste
maan
zich
ten, c
de a
Worm
meest'
had.
Doo
w.o. d
d. K
verde<
sterda
De
politie
die vt
op he
merve
gemee
comm
V
aan
vert
geoi
Ven
de
twe<
De
Kreek
v. d- I
fa. in
Geo
financ
cair x
kenim
deficit
kwart
van f
Zijn.
Het
eerste
Evei
ten a
De
stede
gcstoli
gaven
en lal
dachts
stolen
Ve
Ongeü
verd
deel
Mij.
voor
De
voor
Spr.
duiste:
laste
van h
„Wilhi
zonder
tenonc
Op
de vei
ren er
op vol
De 1
en am
sta teer
ren g
voorts,
had 6
werd
safe r
heeft
slot n
en ze:
maker
in ore
Verc
hij he
lijksoo
dat ie
kon ki
De
de Inl
Verc
De
39 de
n (Slot).
Toen de prins niet meer in het slot
terugkeerde, ontstond er een gewel
dige paniek onder de hofhouding, en
de opperceremoniemeester trok van ver
twijfeling de haren uit zijn hoofd. Hij
haalde den inspecteur van politie en den
overste van het leger en samen overlegden
ze, wat er gedaan moest worden.
„Ik stuur terstond al mijn soldaten uit,
om den prins te zoeken, zei de overste, en
met rinkelende sporen en opgeheven borst
liep hij het paleis uit om zijn onderge
schikten mee te deelen, dat de prins zoek
was en zij hem moesten zoeken.
„Nog niet zoo dom", dacht de inspecteur
en deed hetzelfde.
En niet lang daarna marcheerden hee-
le compagnieën soldaten de stadspoort uit
en doorkruisten alle velden en bosschen, om
den verlorene te zoeken, van wien echter
nergens een spoor werd ontdekt.
Een der agenten, die onder leiding van
den inspecteur, hun speurtocht begonnen
waren, had aan een ouden boer gevraagd
of hij niemand voorbij had zien komen. De
oude boer dacht lang na, krabde achter zijn
ooren en zei tenslotte: „Ja-j.a-ja, d'r zijn
hier wel een paar menschen langs gekomen.
Eerst een boerenknecht, toen een vagebond,
daarna de postbode en tenslotte nog een
kleine jongen met gewone kleeren aan."
„Hoera", riep agent Kreukneus, „dat is
hij". -„Al ziet hij er niet als een prins uit,
dat komt omdat hij natuurlijk bestolen
is. Welke kant is hij uitgegaan?"
De oude boer wees hem de richting. Daar
was een groote wei met hooihoopen en
Kreukneus sloop nu van de eene naar de
andere en stak zijn sabel in het hóoi. Toen
hij bij de laatste gekomen was en er eens
extra diep in prikte, kwam een stemgeluid:
„Au, au wie steekt me?"
„Kom er uit, koninklijke hoogheid, u is
ontdekt. Nu krijg ik zeker wel een lintje".
Er bewoog niets meer in de hoop en
Kreukneus riep:
„Het spijt me wel, hoogheid, maar dan zal
ik u er uit moeten halen".
Angstig kwam toen een jongen uit de
hoop te voorschijn. Bevend zei.hij:
„Ik ben Hans Knikkebeen, die bij mijn
baas ben weggeloopen, maar ik wil weer
graag terug".
„Nee, hoogheid, u houdt mij toch niet
voor het lapje", zei Kreukneus, „ik herken
u wel". Hij maakte een diepe buiging.
„Wil ik u den weg wijzen?"
Hans Knikkebeen was al heel blij, dat hij
niet bij zijn kraag gegrepen werd en ging
gewillig mee. In het slot kreeg hij een nieu
we zijden broek en de pas opgepoetste
rijksappel en scepter. Nu moest hij regee-
ren. Hij zei, dat hij eerst wel graag wat
wilde eten, want hij had vreeselijke hon
ger. Vreugdestralend kwam de opperhof-
ceremoniemeester melden dat het gelukt
was, varkensvleesch te braden, en soep met
ballen en komkommersla klaar te maken.
Hans Knikkebeen dacht echter: „Als ze
me echt voor den prins houden, dan wil ik
ook koninklijk eten hebben", en hij ver
langde goudfazant met slagroom en aard
beien. Iedere dag kreeg hij nu koninklijk
eten, tot hem op zekere dag noch de zil
verforellen, noch de goudfazant, noch de
aardbeien met slagroom meer smaakten.
„Hebben ze hier dan nooit iets anders?"
zei hij boos tot den opperhofceremonie-
meester, „ik beveel, dat men voor mij witte
bonen met spek klaarmaakt".
De ceremoniemeester bracht het bevel
over.
Maar de opperhofkok zei:
„Zoo'n erbarmelijk eten is nog nooit in
de hofkeuken klaargemaakt, dat moet de
jongste keukenjongen maar doen, daar voel
ik me zelf te goed voor".
De jongste keukenjongen moest dus de
bonen met spek bereiden. Maar hij liet ze
veel te lang op het vuur staan. Ze werden
op een gouden bord geschept en de opper-
hofceremoniemeester droeg dit eigenhan
dig naar Hans Knikkebeen. Blij begon deze
aan den maaltijd, maar zoodra had hij de
eerste lepel met boonen in zijn mond ge
stoken of hij riep:
„BrrrrZe zijn zoo hard als kiezelstee-
nen. Die kan ik niet eten!"
Bleek van schrik holde de opperceremo
niemeester naar de keuken en commandeer
de: „Vlug nog een keer, neem nu Turk-
sche bonen, die worden misschien zach
ter."
Maar ook de Turksche bonen waren niet
te eten, want de jongste keukenjongen had
er nu te veel zout in gedaan. Hans Knik
kebeen was erg boos.
De overste moest terstond komen en
naar de Pieter Paaltjesstraat rijden. Daar
woonde in een schoenmakerskelder een
oude vrouw, die, zoals ze hem verteld had
den, voortreffelijk witte bonen met spek
kon bereiden. De overste moest haar in
zijn rijtuig meebrengen naar het paleis.
Toen de vrouw van den schoenmaker
hoorde, dat zij mee naar het paleis van
den prins moest om witte bonen met spek
te koken, sloeg ze haar handen boven het
hoofd ineen en riep:
„Wat 'n eer, wat 'n eer, herementijd,
wacht even, dan haal ik mijn wollen om
slagdoek."
In die tussentijd keek de overste een
beetje in de werkplaats rond en zag er een
jongen zitten op een schoenmakerskruk,
die ijverig op de schoenzolen hamerde. Hij
ging naar hem toe en zei:
„Jij lijkt me een ijverige kerel. Je ouders
hebben zeker heel veel plezier van je."
De schoenmaker, die opgestaan was,
maakte een diepe buiging.
„In het begin wilde hij niet," zei hij,
„heer overste, toen had hij allerlei rare
fratsen in zijn hoofd en beweerde zelfs dat
hij prins Achmed was, maar die streken
heeft hij afgeleerd en ik moet zeggen dat
ik nooit een betere hulp heb gehad. Hij
maakt zelfs al laarzen voor de kurassiers!"
De jongen keek op; de overste week ver
baasd achteruit en stamelde:
„Is u dan niet werkelijk prins Achmed?"
De jongen lachte.
„Ja zeker," zei hij, „beste overste Houw
degen, ik ben prins Achmed in levenden
lijve, maar niemand wil dat geloven. Daar
om ben ik maar hier gebleven en heb ge
leerd, wat het wil zeggen te moeten wer
ken voor zijn brood. En dat beviel me ten
slotte zo goed, dat ik helemaal niet meer
weg -wilde. Maar nu ik u zie, zou ik toch
graag wel weer willen regeren."
De overste salueerde en antwoordde:
„Tot uw dienst, koninklijke hoogheid."
De schoenmaker was op zijn knieën ge
vallen en hief zijn handen gevouwen in de
lucht. Want hij vreesde, dat de prins
wraak zou nemen voor het pak slaag, dat
hij hem had toegediend. Maar prins Ach
med zei:
„Meester, wees maar niet bang, je bent
Wat nog verborgen is. Ook een
vliegtuig zal geëxposeerd worden op
de automobielententoonstelling in het
R.A.I.-gebouw te Amsterdam
Het prachtig gelegen hotel „Iglerhof"
te Igls nabij Innsbruck in Tirol, waar
H. M. de Koningin en H. K. H. Prinses
Juliana haar intrek zullen nemen ge
durende de wintervacantie welke de
vorstelijke personen binnenkort aldaar
hopen door te brengen
naar de directie. Daar krijg ik het geld voor
de premie weer terug."
„En de rest?" vroeg Henk. Hij wist wel,
dat de velletjes van de Hollandse hermelij
nen geen geld opbrengen.
„De rest? Wel die gaat de grond in."
Dat vond Henk toch jammer. Hij vond,
dat je toch ten minste wel de schedeltjes
(Fig. 3) kon bewaren.
„Wel," was het antwoord, „als u er nog
wat mee kunt doen, kom ze dan gerust
maar bij mij halen: ik heb er drie thuis."
Blij, dat hij deze toezegging had gekre
gen, fietste Henk verder. Het was nu eb,
zoodat hij een heel eind langs het strand
kon fietsen. Hij wilde nog even naar de
verlaten meeuwennesten gaan kijken aan.
de Oostkant, op de „Boschplaat" zoals de
zandbank met omgeving daar heet. Spoe
dig had hij zijn doel bereikt, dank zij de
gunstige wind. Bij de meeuwennesten lagen
verscheidene meeuwenballen, dat zijn de
onverteerbare resten van mossels en krab
ben, die de meeuwen uit hun krop verwij
deren, evenals de roofvogels en uilen d#
onverteerbare beentjes. Natuurlijk verza
melde Henk hier een flinke voorraad van.
Maar er lagen helaas ook veel dode meeu
wen, die slachtoffers waren van de herme
lijnen. De sporen van hermelijnpootjes
(Fig. 4) lieten geen twijfel over. En toen
Henk die uitgestrekte duinen bekeek met
hun vele holen en spleten, toen begreep hij
wel, dat het misschien mogelijk zou zijn de
hermelijnen te beperken, maar dat de kans
al heel klein was, die vlugge rovers, die
zich bovendien vlug vermenigvuldigen, uit
te roeien op het eiland. Met een weemoedig
gevoel ten opzichte van al de gedode vo
gels reed hij verder, maar spoedig deden
de heldere zon en de blauwe lucht de wolk
van zijn voorhoofd verdwijnen. Het werd
intussen tijd naar huis te gaan, wilde hij
het gunstige getij voor het fietsen langs
het strand niet missen. Thuisgekomen ging
hij de hermelijnen halen. Zij zagen er heeï
wat minder fleurig uit dan de vlugge dier
tjes, die soms over de weg heen schieten
(Fig. 5). Henk nam de schedeltjes later alS
aandenken mee en gaf er een aan Mientjo
voor haar leraar in de natuurlijke historie.
A. 1*
een beste kerel en je vrouw is al even goed.
Voortaan moeten jullie in mijn slot komen
wonen en benoem ik jou tot mijn hof-
schoenmaker. Maar van nu af aan maak
ik zelf mijn eigen schoenen."
Ze stegen daarna met z'n vieren in de
hofkoets en in galop ging het terug naar
het koninklijk paleis. Daar zat Hans Knik
kebeen nog altijd te wachten op de witte
bonen. Plotseling ging de deur open, de
echte prins Achmed, de overste en de
schoenmaker met zijn vrouw traden de
zaal binnen.
Hans Knikkebeen rolde van schrik haast
van zijn zetel.
„Heer in de hemel, hoe zal dat aflopen,"
vroeg hij zich af. Direct daarop had de
schoenmaker hem al bij zijn oor gegrepen
en riep:
„Jij, galgenaas, jij zou over ons willen
regeren!"
Maar prins Achmed wenkte dat hij Hans
Knikkebeen los moest laten.
„Het is heel goed," zei hij, „dat eens
iemand meegemaakt heeft, hoe het een
prins vergaat. Nu kan hij aan iedereen
vertellen, dat ook een prins het niet altijd
zo goed heeft, als men wel denkt.
Een behoorlijk maal witte bonen kan hij
niet eens krijgen."
Na dien tijd verveelde prins Achmed
zich nooit meer en regeerde naar ieders
genoegen over zijn onderdanen. En wan
neer hij trek had in een hartig brokje, kreeg
hij het, daar zorgde de schoenmakersvrouw
wel voor.
Hans Knikkebeen, die zooveel op prins
Achmed leek, is een beroemd schoenmaker
geworden.
Eind goed, al goed.
Henk was deze zomer op Terschelling
eens een grote tocht gaan maken. Hij
begon zijn tocht langs het fietspad,
dat West-Terschelling met het grote bad
paviljoen verbindt, 't Was nog vroeg op den
morgen, dus Henk reed op zijn gemak. Hè,
hij hoopte nu eens iets bizonders te zullen
zien. En die hoop werd niet teleurgesteld. Op
een paar meter van hem af schoot eens
klaps een konijntje over de weg (Fig. 1) en
even later nog twee. Nu, konijnen zijn zeld
zaam geworden op het eiland en Henk be
schouwde deze ontmoeting dus als een
gunstig voorteken. De rest van de weg viel
echter tegen; hij zag niets bizonders meer.
Hij besloot voor hij verder naar de Oost
punt van het eiland ging, een praatje te
gaan maken met den opzichter van het
Staatsbosbeheer, die juist in de duinen aan
het werk was. Henk kende hem wel. Toen
Henk zijn ontmoeting met de konijnen be
sprak, begon de opzichter te vertellen.
„Vroeger kwamen hier veel konijnen en
ook veel ratten voor. De konijnen deden
schade aan de duinen en de ratten aan het
graan. Het Staatsbosbeheer meende in
1931, dat het tijd werd eens met al die
knaagdieren af te rekenen. Tevoren had
den ze al egels (Fig. 2) ingevoerd, maar
dat scheen tegen de ratten niet genoeg te
helpen. Toen zijn ze begonnen hermelijnen
in te voeren en wezels. Dat hielp beter; op
het oogenblik zijn er bijna geen ratten meer
op het eiland te vinden. En konijnen zie je
alleen bij uitzondering. Maar het spreekt
vanzelf, dat toen de ratten op waren, de
hermelijnen naar ander voedel gingen zoe
ken en dat vonden ze vooral in de kippen
hokken van de boeren, 't Gevolg was: al
lerlei klachten. En daar bleef het niet bij.
De zangvogeltjes en zelfs de meeuwen wa
ren niet veilig voor de vraatzucht van die
roofdieren, menig zangertje verdween voor
goed. En waar de zangvogeltjes verdwij
nen, daar vieren de rupsen en schadelijke
kevers en andere dieren feest. Eindelijk be
sloot het Staatsbosbeheer een einde aan de
hermelijnenplaag te maken. Een premie"
werd uitgeloofd aan degenen, die hermelij
nen inleverden. De honden, vroeger afge
richt op het rattenvangen, werden nu ge
bruikt om hermelijnen te vangen en met
succes. Ik heb ten minste al heel wat
staartjes ingeleverd," zoo besloot de opzich
ter zijn verhaal. En toen Henk hem wat
verbaasd aankeek, zei hij: „Kijk dat gaat
zoo. De mensen brengen mij de doode her
melijnen, ik geef hun de premie, de staart
wordt afgehakt en door mij opgezonden