3Ket mtdaal den
o
Wat Kikker Karei en Tuimeltje beleefden
Duitschland 1918
Nederlanders te
Weenen
|os
r OORLOGSNIEUWS
Film van de ineenstorting
mm
DEIOSPRIJS
VOOR LONDEN
DONDERDAG 30 JANUARI 1936
lil
S1W1B:
jHH
Holland vierde in de Oosten-
rijksche hoofdstad tuiee wel
verdiende triomphen
Twee geleerden geëerd
jes af, dus 't zaï i bezichtiging I
Furtwaengler 50 jaar
Lenin-museum
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
DOOR FLETCHER
Regisseur Johannes Meyer heeft in
„Frauen, Henker und Soldaten" een stuk
werk geleverd, dat, vooral in den aan
vang, sterk herinnert aan John Ford's „Desert
Patrol" (De Patrouille des doods). Echter al
leen wat het verhaal betreft. Den durf om zijn
hoofdpersonen als figuranten op te laten tre
den in een film, die door het verblindende
witte zand der woestijn en door een wolken-
loozen blakerenden hemel „gespeeld" wordt,
bezat Meyer niet. John Ford ging intusschen
nog verder en vertrouwde de hoofdrol toe aan
een handjevol Arabieren, die alleen aan het
einde van de film, misschien twee volle mi
nuten, zichtbaar waren. Johannes Meyer
waagde zich aan geen experimenten. Hij zorg
de voor een solied draaiboek en zag scherp toe
dat dit solied verfilmd werd.
„Vrouwen, Beulen en Soldaten" is een ge
slaagde film. Veel „vondsten" vallen er niet in
te bewonderen, doch de handeling is boeiend,
interessant, en de aandacht van den toe
schouwer verslapt geen oogenblik, ook al be
staat de film uit twee deelen, die ieder af
zonderlijk een afgerond geheel vormen. De
overgang tusschen die twee deelen is uitste
kend. „Vrouwen, Beulen en Soldaten" heeft
voorts dezen voorsprong op „Goud" en „de
Tunnel", waarvan wij indertijd evenveel goeds
konden zeggen als van deze rolprent, dat het
verhaal niet een aardige, maar goed beschouwd
toch vrij illogisch verdichtsel is, doch een
levend beeld van een historisch tijdperk, het
welk tot heden zeer veel besproken, maar toch
nog nooit zoo volledig in een goed, duidelijk
overzicht vastgelegd werd.
De handeling begint in Mesopotamië. De
Duitsche troepen die daar te zamen met de
Turken jaren lang hebben stand gehouden,
moeten terug trekken. Eindeloos, eindeloos is
de moeilijke marsch der oververmoeide man
nen die hongerig, dorstig en zonder hoop op de
toekomst, door zand en hitte trekken naar de
kust van Palestina. Hun weg is bezaaid met
Duitsch-Turksche kazematten, waarvan de be
zetting uitgemoord rond de kapot geschoten
borstweringen ligt. En overal ontdekken zü de
sporen van Engelsche bommen, Engelsche
granaten en Engelsche patronen. De Engel-
schen kunnen niet ver meer zijn.
Aan den horizon verschijnt een troep Arabie
ren. De soldaten strekken zich uit in het
gloeiende zand. Zij vormen den phalanx welke
tegen de rondrazende paarden der inboorlingen
de eenige afdoende verdediging vormt. Ge
weren worden gericht. Mitrailleuses worden in
stelling gebracht. Doch terwijl de eerste scho
ten weerklinken, duikt er plots een kleine
„Handley Page" uit de wolken. Bommen bar
sten uiteen tusschen den kleinen, dicht opeen-
gepgkten troep. Wanhoop grijpt de mannen
aan, die tegen honger en dorst, tegen de hitte
en tegen 'n alommen vijand gevochten hebben,
doch die tegen de Engelsche vliegers onmach
tig zijn.
Er komt echter redding. Von Prack, de be
roemde Duitsche vlieger, die al dagen geleden
water en proviand zou brengen voor de dwa
lende patrouille, verschijnt. Hij werpt een
paar zakken uit en springt dan met zijn
„Taube" den Engelschman op het lijf, dien
hij naar beneden haalt. De „Handley Page"
verbrandt. Doch de „Taube" heeft een schot
in zijn radiateur gekregen en verliest al zijn
koelwater. Een handgranaat maakt een einde
aan het bestaan van het vliegtuig dat nu toch
onbruikbaar is geworden. Von Prack en zijn
Engelsche gevangene trekken te voet naar
een Duitsch fort. De Duitscher moet den En
gelschman dragen, wanneer deze dreigt te be
zwijken. Wanneer zij het fort bereiken, is er
geen Duitscher meer te vinden. De Engèlschen
hebben ook hier hun intrede gedaan. Von
Prack kan zich alleen nog maar overgeven en
in een gevangenkamp laten opsluiten.
Van achter de hooge prikkeldraadafzetting
van het karr.p ziet hij de Engelschen luidruch
tig den wapenstilstand vieren. In de kranten
leest hij hoe in Duitschland de revolutie
woedt. Hij kan het niet meer uithouden en
vlucht in een gestolen vliegtuig naar Duitsch
land. (Deze tocht op een gestolen Engelsch
toestel van Palestina naar Berlijn is de groot
ste onwaarschijnlijkheid in deze film, doch men
heeft er vrede mee, omdat hij zoo keurig is
uitgebeeld).
Von Prack komt dan in het Duitschland,
waar soldaten hem, den officier, uitlachen. Hij
moet zijn uniform uittrekken om veilig op
straat te kunnen loopen. Negers en Arabieren
bezetten groote stukken van zijn vaderland.
Polen, Balten en Russen trachten Oost-Pruisen
en Silezië te veroveren. En dat houdt hij niet
uit. Hij verzamelt een schaar vrijwilligers om
zich heen. HU voert oorlog tegen de Russen.
Hij schiet ze bij massa's neer, hij vernielt hun
stellingen, verovert een stuk grond. Hij voert
een zinneloozen, een doelloozen oorlog, waar
van de Russen weliswaar de slachtoffers zijn,
doch dien hij desondanks toch eigenlijk alleen
maar voert tegen het Duitschland dat hü, sol
daat die vier jaren lang dag in dag uit zijn
leven waagde voor zijn vaderland, niet terug
kent en waarin hij in alle geval niet leven kan.
Hij vecht tot een kogel hem den dood schenkt
dien de oorlog hem weigerde en zijn laatste
snik heet: „Deutschland
Naast hem speelt een Russische barones, die
alles verloren heeft en ook het geloof in een
betere toekomst. Zij heeft zich, om haar le
ventje van weelde en plezier te kunnen voort
zetten, verkocht aan de bolsjewieken, wier
spionne ze thans is. Von Prack en de barones
leeren elkaar te midden van het oorlogsrumoer
Een getrouw, maar lastig lezer
Belde de redactie op:
I„Zeg, mijnheer, vertel eens even
Is 't nou ernst, of is 't een mop?
Eiken dag zie 'k in de kranten
'n Paar kolom, een heelen lap
Over d' oorlog, maar 'k moet zeggen
Dat ik er niet veel van snap.
Meldt de een een overwinning,
D'ander doet dat evenzeer;
Heeft de Negus wat veroverd,
D' Italianen nog veel meer;
En die vele, vele dooden
Vallen steeds aan d' anderen kant,
En men meldt van alle fronten:
Allen houden dapper stand.
De partijen hebben ieder
Een enormen oorlogsbuit,
En ze rukken bijna dagelijks
Een geweldig stuk vooruit.
'k Lees met aandacht de berichten,
Maar hoe zit dat in elkaar?
Hoe moet men dat alles rijmen?
Is er nou wel iets van waar?"
Waarde lezer, vraag niet verder,
'k Dacht dat u het al wel wist:
Al die legers, zoo aan 't trekken,
Hebben vastelkaar gemist!
Achter al die bergen, ziet u,
En het regent daar erg veel,
En 't is donker, moet u denken,
't Is het zwarte werelddeel!
Is dit antwoord u niet duid'lijk?
Is het u niet naar den zin?
Och, dan moet ik 't maar bekennen
Heusch, wij weten 't evenmin!
HERMAN KRAMER
liefhebben. Tenslotte walgt ze zoo van zich-
zelve, dat ze niet wegvlucht met de terugtrek
kende bolsjewieken. Onder het woedend bom
bardement der troepen van Von Prack blijft
ze rustig staan wachten, tot een shrapnel een
einde maakt aan haar gebroken leven.
De derde hoofdpersoon is de commandant
der bolsjewieken, die een neef is van Von
Prack en die den nieuwen bewindvoerder zijn
diensten aanbood om het veege lijf te redden.
Von Prack en zijn neef strijden niet voor Rus
land en voor Duitschland, doch zij vechten
verbitterd een oude veete uit en tenslotte wordt
de barones de inzet van hun woedend kampen.
De commandant wordt in een duel neerge-
houwen door de sabel van Von Prack.
Ontredderde menschen, die in een roes van
vuur en bloed vergeten willen dat hetgene
waarvoor zij jaren lang hun leven waagden,
tot puin geslagen werd. Ontredderde menschen,
die den moed missen om zich een nieuw leven
op te bouwen en die hun eer en hun gevoel
lafhartig veil hebben voor den meest biedende,
om ten minste den schijn van vroeger te be
waren. Zoo beschouwd is deze film een docu
ment van schrijnend menschelijk leed dat,
helaas, niet uit de verbeelding van een of an
deren dramaturg stamt, doch gegrepen werd
uit een werkelijkheid, die reeds veraf ligt en
waarvan men toch, vooral in landen als
Duitschland en Rusland, nog dagelijks voelt
dat de gevolgen zich doen gelden.
Charlotte Susa is de barones: een goede,
geheimzinnige spionne, en teere geliefde en in
haar diepste wezen toch nog een nationaal
voelende Russische, die haar geliefde verraadt,
wanneer hij tegen haar vaderland vecht. Hans
Albers verbeeldt zoowel Von Prack als den
Russischen commandant. Soms een beetje al
te joviaal, vond Meyer toch in hem het ma
teriaal om een goede film te maken.
IJsgenoegens, een schilderij van Salomon van Ruysdael
Terwijl het geheele continent niet gespan
nen verwachting naar het resultaat van dr.
von Schuschnigg's zoogenaamde particuliere
reis naar Praag zat te kijken en de beter ge-
oriënteerden er op zijn minst een consultatief
pact van verwachtten, ofschoon Schuschnigg
officieel verklaarde, dat er niets anders be
oogd werd dan een uit den weg ruimen van de
oeconomische decentralisatie in Centraal-
Europa, vierde Holland in Weenen twee wel
verdiende triomphen.
Allereerst sprak dr. Visser voor een stamp
volle zaal van de Weensche Urania, een soort
volksuniversiteit, over zijn vierden, gevaarlijken
tocht over 5000 M. hooge passen en maagde
lijke gletschers door het hoogste bergmassief
der aarde. Want hoewel de Mount Everest 220
M. hooger is dan K2, de hoogste top van den
Karakorum, zoo is de gemiddelde hoogte van
de laatstgenoemde bergketen veel hooger dan
die van den Himalaya. De Hollandsche kolonie
was bij deze interessante voordracht bijna vol
tallig aanwezig. Dr. Visser bleek niet alleen
een onversaagd ontdekkingsreiziger, maar ook
een vlot causeur, die over de vaardigheid be
schikte in het Duitsch te improviseeren, hoe
wel hij moest toegeven de finesses betreffen
de de grammatica wel een beetje vergeten te
zijn, waarmee hij terstond de sympathie van
de Weeners had.
Het interessante van zijn laatsten tocht is
wel, dat hij over een gletscher gekomen is, die
zijn Engelsche en Italiaansche voorgangers
vergeefs geprobeerd hadden te nemen. Bewon
derenswaardig is dat zijn vrouw hem op dezen
levensgevaarlijken tocht is gevolgd. Zij werd
dan ook op het souper, dat de Hollandsche
kolonie na afloop in het Grand Hotel gaf,
door een sexegenoote nog eens extra gehuldigd,
nadat prof. Wenckebach zijn bewondering voor
onzen uitzonderlijken en representatieven land
genoot uitgesproken had. Het doet ons hart
altijd goed, den Weeners Hollanders voor te
stellen, die niet alleen „jongens van Stavast"
zijn, maar die bovendien de in ons land zoo
zeldzame eigenschap bezitten de klei van hun
schoenen gepoetst te hebben, al trapte onze
landgenoot dan ook dauw door een gebied,
tienmaal zoo groot als Holland en al maakte
hij o.a. een tocht van 800 K.M. zonder een
levend wezen te zien. Een leek kan begrijpen,
dat de laatste expeditie, wat het transport en.
de levensmiddelenvoorziening betreft, geen
kleinigheid was. Vanuit Leh moesten niet min
der dan 21000 pond meel en 1600 pond boter
meegenomen worden, terwijl de karavaan niet
te groot mocht zijnlBovendien was men aan
zeer sterke temperatuurswisselingen blootge
steld en was er geen ander verwarmingsmate
riaal dan verbrande burzaplanten ter beschik
king. Geen wonder, dat onze landgenoot na
een half jaar vechten met deze bergreuzen
met 40 graden koorts in het Britsch-Indische
laagland terugkwam. Hij had echter belang
rijke ontdekkingen op het gebied der glacio-
logie gedaan, die hem het eeredoctoraat van
de Innsbrücker universiteit bezorgden.
Nauwelijks was Dr. Visser uit Weenen ver
trokken, of er werd in de Zoölogisch-Botani-
sche Gesellschaft een herdenkingsplechtigheid
voor het eerelid wijlen Professor Hugo de Vries
gehouden.
Onze landgenoot prof. Versluys sprak als leer
ling van De Vries over zijn ontwikkelingsgang en
karakter. Het merkwaardige van Hugo De Vries
was, dat hij zich nooit op tijdsstroomingen liet
drijven, maar als een waarachtig genie zelf
nieuwe tijdsstroomingen deed ontstaan. Zoo was
hü ook, gelijk bekend, de eerste die de mutatie
theorie opstelde, aan de hand van persoonlek
opgedane ervaringen bij zün proefnemingen. Pro
fessor Dr. Karl Höfler sprak over de Vries als
physioloog en behandelde voornamelük de jaren
18701890, toen De Vries zich voornamelijk met
plantenphysiologie bezig hield. Hij hield voor de
vuist weg een twintig minuten lange rede en
bleek niet alleen een geleerde maar ook een taal
kunstenaar te zün, zoodat ook de leeken met ple
zier zaten te luisteren. Höfler vestigde er de aan
dacht op, dat De Vries de stichter van de exacte
celphysiologie is geworden, toen hü reeds op 23-
jarigen leeftüd aantoonde, dat de levende cellen
bij bieten wel water, maar niet de roode verfstof
en andere tot de cel behoonende stoffen doorla
ten. Deze eigenschap gaat met het sterven van
de cel verloren. De Vries heeft met zijn ontdek
kingen aangaande den osmotischen druk in de
celkern ook den weg gebaand voor een van de
belangrükste theorieën van den scheikundige
Van 't Hoff. Het was goed voor Hollandsche
ooren, deze twee mannen uit de Nederlandsche
wetenschappelüke wereld in Weenen met zoo
veel eerbied te hooren noemen.
p mijn vacantie-voetreis in Schotland
passeerde ik ook het dorp Dumfries, waar
ik mijn middagmaal gebruikte in de
eenige herberg „Het Wapen van Wallace
„Hebt u onze mooie kerk al gezien, münheer?"
vroeg mij de waard, een lange, magere Schot,
met een uitgestreken gezicht, toen ik na den
eten een sigaar opstak en een kop sterke koffie
bestelde.
„Neen, maar loont het de moeite?" luidde m'n
wedervraag.
„U kunt de sleutels halen bij mijnheer Halkit,
den koster," hernam mün hospes, die het
blükbaar niet noodig achtte mijn vraag te be
antwoorden, daar hij al gezegd had dat de kerk
„mooi" was. „Ziet u daar dat kleine witte
huisje in de laan aan den overkant, zoowat
midden in? Er staan twee fucsia's voor 'traam
en een wit porceleinen hondje met vlekken. Dat
is de kosterij."
Nadat ik m'n vertering betaalde en van den
eigenaar van 't „Wapen van Wallace" afscheid
had genomen, wandelde ik in de aangeduide
richting. Ik zou de mooie kerk gaan zien.
In de kosterü trof ik münheer Halkit aan
een oudachtig man met een massa wit naar
aan de kin en een merkwaardig dunnen, maar
grooten neus. Hem ontvouwde ik mün verlan
gen om de kerk van St. Dunstan onder de
Eiken te bezichtigen en vroeg hem om den
sleutel.
„Bah!" zei mijnheer Halkit. „Bah!"
Ik vond dat niet erg vriendelijk voor een
koster met een witten baard.
De man keerde zich langzaam om, hield een
gebogen hand om zün oor en schreeuwde een
lager gelegen kamer in:
„Effie!" „Ja, vader?" kwam er terug
„Zet den pot van 't vuur en geef me mijn
laarzen. Bah." Hü keek mü loerend aan en zei
toen, op kwasi-opgewekten toon
„Misschien kunt u om 'n uur of vier terug
komen.of om vüf uur?
Wül 't pas kort na eenen was, dacht ik niet,
dat dat kon.
„Bah!" zei koster Halkit. Toen riep hü weer
naar beneden: „Effie! Kük uit, dat 't spek niet
aan flarden kookt.... ik ben over een half
uurtje terug. „Ja, vader," kwam er weer
terug.
,,'t Kookt natuurlijk fijn," mompelde münheer
Halkit, en stak een van z'n groote voeten in
een schoen.
„Als 't zoo dicht bü etenstüd is," zei ik, „geeft
u me den sleutel dan maar. ik zal 'm over een
half uurtje terugbrengen."
„Neen," beet mijnheer Halkit van zich af, met
een leelijken grijns. „Waar die sleutel gaat, ga
ik ook. Maar ik bedank er voor, een boord om
te doen."
De baard van mijnheer Halkit maakte de af
wezigheid van dit kleedingstuk onmerkbaar. We
vertrokken, na tal van wenken voor de verre,
onzichtbare Effie, dat ze de aardappels om
kwart voor tweeën moest opzetten, met 'n
snufje zout, en niet zoo dik schillen, en goed
pitten.
Toen we naast elkaar liepen, voelde ik dat
nujnheer Halkit nog al koel tegen me deed. Hij
scheen 't me kwalük te nemen, dat ik hem af
getrokken had van z'n spek, z'n aardappelen en
z'n dochter, en ofschoon ik m'n best deed om
de kloof tusschen ons te overbruggen met luch-
tigen kout, bleef de koster afgetrokken en ant
woordde slechts met korte, norsche geluiden.
Ik merkte büv. op, dat 't prachtig weer was,
maar münheer Halkit zei: „O, ja?" Ik zei ook,
dat ik vond, dat de kerk een mooie oude kerk
was.
„Bah!" zei de koster. „Waarom hebben ze die
zoo ver van 't dorp gezet? Tweemaal per dag
laten ze me 't halve land door tollen en Zon
dags dne maal! Hadden ze haar niet een beetje
dichter hü m'n huis kunnen zetten, dat 'n
mensch er bü kon? Malligheid."
Terwijl hü bü de kerkdeur, in de diepten van
z'n zakken stond te tasten naar den sleutel,
bewonderde ik een eigenaardigen hoeksteen,
lang geleden geplaatst ter herinnering aan een
zekeren „Luckie Dumbiedikes." Münheer Halkit
ontstak in geestdrift over dezen steen.
„Da's een goeie, stevige steen," prees hij. „Zoo
maken 2p ze tegenwoordig niet meer. En lekker
vlak bij de deur. Ik heb er al dertig jaar m'n
matten tegen uitgeslagen, en hij is nog zoo
goed als wat."
De groote sleutel draaide in 't slot en de deur
draaide open. Door het roode venster wierp de
zon prachtige kleuren op den vloer en in de
bogen van het dak schoolden de schaduwen
samen.
„Gothisch, hè?" merkte ik op.
„Tot nog toe
wel," verzekerde
de geleerde kos- I jy- i
ter, „maar er val- -**.«:/ Te
len aldoor stuk- T
wel niet lang
meer duren. Ziet
u die twee gezichten boven aan de pilaren? t
Eene is de bouwer van de kerk en 't andere de
duivel, maar ik weet niet welke."
„Ja, gothisch," hernam ik. „Eerste helft 15de
eeuw waarschijnlijk, aan dat vierkante raampje
in 't koor te zien."
„Dat zal wel," beaamde de koster, ,,'t Was
er al toen ik kwam, en ik woon hier nu al haast
zestig jaar. Maar ik begrüp niet, waarom ze
zoo'n groote ouwe kerk willen hebben. Alle
menschen uit Dumfries en van veertig mijl in
't rond, kunnen er in. En dat moet ik maar
schoon houden!" Hü wuifde met de hand naar
het füne kantwerk van een graf-ingang onder
den preekstoel.
„U moet dat eens küken! Ziet u 't? Heb je
nu ooit zoo'n toestand gezien, om stof en vui
ligheid op te garen? Vast niet. En spreeuwen
nesten ook, in dezen tüd van 't jaar! 't Is een
schande."
Boven de gebeeldhouwd-eiken koorbanken zag
ik een wapenschild en ik trachtte de teekenin-
gen te onderscheiden.
„Dne hoefüzers met goud, op een azuren veld
en een tarwesehoof in de natuurlijke kleur; dat
zijn zeker de Argyles *van Lorne?"
„Dat moet u mij n*et vragen," mopperde
münheer Halkit gebelgd. „Zeker een ouwe hoef
smid, die wat geld heeft nagelaten om hier 'n
advertentie op te hangen."
„Enfin, 't is een prachtige kerk," verklaarde
ik. „Er mag wel iets gedaan worden om die te
bewaren."
„Bewaren?" riep de koster. „Zü valt in me
kaar! Een oud, vies barak dat is het. Als u eens
een kerk wilt zien, die er zün mag, gaat u dan
eens naar Cowgate; daar hebben de Kwakers
een nieuwe kerk. Alles fün in orde en spik
splinternieuw! Maar die ouwe rommel hier....
Wilt u niet op die koperen roe loopen? U
maakt er krassen in met die ouwe schoenen..
U loopt maar raak als een rund."
Hü schudde het hoofd, keek me uitdagend
aan en riep: „Wedden? Wedden, münheer, dat
ze 't zout in de aardappels vergeet en dat 't
spek tot moes gekookt is? Er is verder niets te
zien, alleen grafsteenen, en die zün buiten."
Mijnheer Halkit sloot de kerkdeur, draaide
den sleutel om en strekte z'n hand uit.
Ik schudde die hartelük en dankte hem voor
z'n geleide.
„Bah," zei de geleerde koster, en hü stak z'n
hand nog eens uit, nu met een meer bevredi
gend resultaat.
„Echt weer om van te genieten," zei ik. „Ik
hoop, dat het eten u zal smaken."
„Wat moet ik er van genieten?" vroeg mün
heer Halkit, alsof hem het grootste onrecht
werd aangedaan. „Almaar om dien ouden rom
mel rond tollen? Malligheid. Maar waar die
sleutel gaat, ga ik ook. Negentien gezangboeken
zijn we kwüt, sinds Kerstmis. Gestolen' En
kussens ook. Vier kussens in één maand! Daar
om ben ik met u mee gegaan."
Den volgenden morgen lagen Kikker Karei en Tuimeltje zoo
vast te slapen, dat ze niet eens hoorden, hoe hard er op de
deur werd geklopt. De huishoudster deed stilletjes de deur
open en daar zag ze de twee bengels nog rustig slapend liggen.
„Die zal ik er zeker wel eens uithalen", lachte ze en enkele mi
nuten later kwam ze terug met een grooten gieter vol met water.
O, zooiets had Tuimeltje nog nooit beleefd. In een sprong was
ie uit zijn bed en kikker Karei zei nog slapend: „Kom maar
Tuimeltje, we zullen zien, dat Wij iets te eten krügen."
„Laten we eens pannekoeken gaan bakken", stelde Tuimeltje
voor, „daar ben ik gek op." „Goed", zei Karei, „we zullen
naar den opperkok gaan" en nadat ze zich gewasschen hadden,
gingen ze naar de keuken. „Heer Kok", zei Karei, mogen we
misschien zelf wat pannekoeken bakken?" „Als je niet te veel
rommel maakt, heb ik er niets tegen", zei de dikke kok en hü
keek Tuimeltje en Karei vriendelük aan. „Hi-hi, wat een gek
kookboek hangt hier", zei Tuimeltje. „Ik ben blü, dat ik geen
ooievaar ben."
Tuimeltje en Karei zochten al de koekepannen bü elkaar, die
er maar te vinden waren. Ze riepen er nog enkele andere kik
kertjes bü en toen begon het lieve leventje. Drie kikkers zaten
meel aan te maken, 'ihimeltje deed olie in de pan en twee
andere lieten voorzichtig het meel er bü loopen. Och, wat bakten
die pannekoeken lekker. Nu moesten ze omgekeerd worden en
Tuimeltje had een reuze voorstel.
Ter gelegenheid van zün vijftigsten verjaar
dag heeft Adolf Hitler den dirigent Furtwaengler*
zün portret gezonden in zilveren lüst, met
eigenhandig geschreven opdracht. Rüksminister
Goebbels schonk den kunstenaar een ivoren di
rigeerstok met goud ingelegd.
Het Philharmonisch Orkest heeft zijn diri
gent het facsimile van de vüfde symphonie van
Beethoven ten geschenke gegeven.
Men ziet hieruit, dat Furtwaengler weer in
genade is aangenomen. Men schünt te willen
vergeten, welke vernederingen men hem 'aan
deed, toen hü het 't vorig jaar voor Hindemith
opnam.
Men is thans te Moskou büna gereed met
de inrichting van een centraal Leninmuseum,
dat bestaan zal uit 20 groote tentoonstellings
zalen. In het museum zullen tentoongesteld
worden de beste schilderijen van Sovjet-schil
ders, o.a. van Brodski, Grabar en veertien
beeldhouwwerken van Andreef, benevens een
groot aantal photographieën en documenten.
a f "T* A DAMME1^ °p dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen p *7kft m bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door p 7^0 - bii een ongeval met p OCl"| bij verlies van een hand,
f\ I .1 .r, A III 1 j Ir, tl ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen vvr» verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen *J\J doodelijken afloop een voet of een oog
49
der
Waar is uw meester? vroeg e
detectives.
Maar noch de huishoudster nog iemand van
haar personeel kon iets zeggen. Al wat ze wisten
was, dat miss Pepita hen in de kleine hall
had bijeengeroepen, zoogenaamd om hun
eenige instructies te geven en ze met haar
revolver dwong de kluis binnen te gaan, waar
ze hen opsloot. Ook konden zü zich niet
voorstellen wat de aanleiding tot die handel-
wüze had kunnen zün; de huiselüke aangele
genheden liepen in de beste orde en er was
niets büzonders gebeurd. Ze wisten dat Kressler
en mr. Von Schleinitz den nacht in het huis
hadden doorgebracht en zouden blijven ont-
büten. Maar meer wisten ze niet te vertel
len.
Naar het laboratorium, riep Hadley Komt
mee met vragen komen we hier niet verder.
De tuin aan de achterzüde van het huis lag
even rustig als aan den voorkant. De deur van
het laboratorium was op slot en gegrendeld.
Er gingen eenige minuten voorbü eer Fol-
lingsbee in de tuinschuur vlak bij een breek-
Üzer gevonden had. Toen het geluid van ver
splinterd hout en weggeschoven grendels ver
klonken was, heeerschte er weer volkomen stlite.
Het gezelschap trad aarzelend binnen, rond-
kükend met scherp onderzoekende oogen.
Plotseling deinsden de voorsten terug, de achter
hen staanden met trillende vingers op iets voor
hen wijzend.
Drie lüken lagen op den grond, de lijken van
Vespucci, van Kressler en van Voh Schleinitz.
Ze schenen zoo kalm den dood te zijn inge
gaan als onschuldige kinderen zich te slapen
leggen en zü die met afschuw op hen neer
zagen begrepen, dat zij op een of andere wüze
kennis hadden gemaakt met denzelfden ge-
heimzinnigen vorm van een dood die onvoorzien
was neergestreken over de vroolüke feeste
lingen in Hotel Petronia.
VIJFDE HOOFDSTUK
Op het eerste gezicht bleek uit niets hoe
deze mannen den dood hadden gevonden.
Kressler lag half weggezakt tegen een muur,
Von Schleinitz maakte den indruk als van
iemand die plotseling gaat zitten en dan met
hoofd en schouders voorover valt. Vespucci was
blijkbaar uit zijn rolstoel gevallen en hü lag
in elkaar gezakt aan den voet van dezelfde
operatietafel, waarop Jocelyn Chenery den
hond had zien liggen, waarop de Italiaan
vivisectie had toegepast. Daargelaten de drie
dooden bood het laboratorium hetzelfde gewone
aspect.
Plotseling kwam Hadley, die zich gebukt had
om naar de lijken te küken met een kreet van
verbazing weer overeind.
Kük eens daar! riep hij uit. En daar!
En daar. D'r is wraak in het spel.
Hü wees eerst naar Vespucci's voorhoofd,
vervolgens naar dat van Kressler en van Von
Schleinitz. Bü elk was recht boven den neus
tusschen de oogen met behulp van een scherp
voorwerp een eigenaardig teeken ingesneden.
Ze moesten na den dood zijn aangebracht, want
al waren ze tamelijk diep er was slechts weinig
bloed uitgekomen, 't Was net of daar leelüke
maar welsprekende roode handteekeningen
waren gezet op de witte strakke gezichten,
geschreven door onverbiddelüke hand.
Dat is een teeken van wraak, zei Hadley.
Ze moeten uit wraak vermoord zün. Alweer
een mysterie.
En plotseling zich herinnerend wat hü den
vorigen nacht had gezien, hurkte hü weer
neer en begon haastig een deel van Vespuc
ci's bovenkleeding uit te trekken. Met een
glimlach van voldoening stond hü weer op.
Ziedaar, het is zooals we dachten, riep
hij uit. Die bult op zün rug was valsch. Goeie
hemel, wat steekt daar weer achter! Maar we
verliezen hier onzen tüd. Waarom heeft dat
meisje het huis verlaten? Laten we naar
Bellingham teruggaan en hooren of uw huis
knecht nog heeft opgebeld, Chenery. Dezen
hier zün dood we kunnen hier niets uit
richten. We moeten dat meisje hebben.
Een aantal agenten werden met de be
waking van de villa belast en toen ging het
gazajschap naar Bellingham's woning terug.
opgewonden over de gebeurtenissen van den
ochtend en zich afvragend hoe de zaak zich
verder ontwikkelen zou. Toen ze bij Bel
lingham arriveerden bleek er nog geen
boodschap gekomen te zün. Een uur ging
voorbü; er kwam geen nieuws. De Minister
vertrok naar Whitehall, de detectives trokken
af, alleen Jocelyn en Hadley bleven, daar
Jannaway hen anders niet bereiken kon. Ein-
dehjk weer een uur later ging de telefoon.
Jocelyn nam hem van den haak. Min of
meer verbluft keerde hij naar Hadley en zün
gastheer terug.
Jannaway vraagt ons, dadelijk naar Hotel
Mirador Victoria te komen, zei hü.
Nog iets gehoord? vroeg Hadley.
Hü zal ons alles vertellen als we daar
zün, antwoordde Jocelyn. Hü was wel onzeker
in zijn antwoorden, en drong er alleen op aan
dat we dadehjk zouden komen met een politie
beambte.
Laat ons dan een van die lui in burger-
kleeren aan de villa oppikken, zei Hadley. De
tijd gaat door.
Hotel Mirodar bleek te zün een hotel garni,
blükbaar door buitenlanders beheerd in een
drukke straat in- de nabüheid van het Victoria-
station. Jannaway die op den ulikgk stond naar
zün meestex gaf den auto een teeken op eenigen
afstand val! het hotel te stoppen en liet de
drie inzittenden op straat uitstappen. Hü leek
teleurgesteld en scheen zün zelfvertrouwen
kwijt te zün.
Ik ben bang dat ik een dommen streek
uitgehaald heb, münheer, begon hü, nadat hü
hen op een hoek van een straat had gebracht,
vanwaar hij het Hotel Mirador in het oog kon
houden.
Ik begin te gelooven dat die jongedame
me bü den neus heeft gehad.
Vertel hem eens wat er gebeurd is, zei
Hadley tot Jocelyn.
Jannaway luisterde met groote oogen naar
de ontdekking op villa Firenza en zün teleur
stelling nam zienderoogen toe.
Ik moet een stommiteit hebben uitgehaald
zei hü kalm. Maar heusch, münheer, ik weet
niet hoe ze me ontsnapt is. Ik zal u alles
vertellen maar ik wil tegelük het oog houden
op die deur omdat ik de jonge dame stellig
zou herkennen, daar ik haar vanmorgen goed
opgenomen heb. Welnu dan heeren. mr.
Sheringham was nog maar een paar
minuten weg toen miss Vespucci die ik al meer
gezien had, zoodat ik haar heel goed ken, in
groote haast den tuin uitkwam. Ze liep ten
minste vérbazend vlug voor een dame en dan
bü zulk een warm weer. Ze was heel eenvoudig
gekleed een blauw sergemantelpak droeg
eet# dichte voile, welke haar gezicht grooten-
deels bedekte en had een Gladstone koffertje
in de hand. Ze ging den kant op van Welling
ton Road en plotseling kwam ik op de ge
dachte dat ik misschien goed zou doen haar
te volgen. En zoo krabbelde ik dat briefje voor
u en ging haar achterop. Bü Marlborough nam
ze een taxi en....
Dacht u er aan het nummer op te nemen?
vroeg Sheringham, die met minzame neerbui-
gendheid den amateur-detective aankeek.
Zeker vergeten, niet?
Ik had dat nummer niet noodig omdat
ik wist dat ik haar stellig niet uit het oog
verliezen zou, antwoordde Jannaway. Ik nam
ook een auto en gaf den chauffeur door de
spreekbuis mün orders. De jongedame reed
rechtdoor zonder omweg te nemen naar dat
hotel. Ik kan zweren dat ik er haar precies
om vüf minuten over tien heb zien ingaan.
En ik zou met nog heiliger eed kunnen be
zweren dat ze het niet verlaten heeft.
In dat geval, zei de beroepsdetective met
een grijnzend lachje, veronderstelt u natuurlijk
dat ze er nog in is. Maar uit uw gezicht maak
ik eer op dat u denkt dat ze er niet meer is.
Jannaway trachtte bü die opmerking den
beleedigde te spelen, maar hü kon het niet
verder brengen dan terneergeslagen te küken.
Van het oogenblik af, dat ze naar binnen
ging, heb ik die deur zoo scherp in het oog
gehouden als een kat een muizengaatje, zei
hü. 't Is de eenige deur van het hotel: Het
eerste uur wachtte ik geduldig en lette nauw
keurig op ieder die naar buiten kwam. Er
kwamen verschillende vreemdelingen uit, maar
niemand die op haar leek en dan nog een non,
een zuster van Barmhartigheid, een verpleeg
ster met een paar kinderen enzoovoort. maar
niemand die iets weg had van miss Vespucci.
En zoo ging ik ten slotte naar binnen en deed
navraag naar haar.
Ha, liet de detective zich ontvallen. En
toen?
(Wordt vervolgd).