3Ket mtdaal den o Wat Kikker Karei en Tuimeltje beleefden Duitschland 1918 Nederlanders te Weenen |os r OORLOGSNIEUWS Film van de ineenstorting mm DEIOSPRIJS VOOR LONDEN DONDERDAG 30 JANUARI 1936 lil S1W1B: jHH Holland vierde in de Oosten- rijksche hoofdstad tuiee wel verdiende triomphen Twee geleerden geëerd jes af, dus 't zaï i bezichtiging I Furtwaengler 50 jaar Lenin-museum AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL DOOR FLETCHER Regisseur Johannes Meyer heeft in „Frauen, Henker und Soldaten" een stuk werk geleverd, dat, vooral in den aan vang, sterk herinnert aan John Ford's „Desert Patrol" (De Patrouille des doods). Echter al leen wat het verhaal betreft. Den durf om zijn hoofdpersonen als figuranten op te laten tre den in een film, die door het verblindende witte zand der woestijn en door een wolken- loozen blakerenden hemel „gespeeld" wordt, bezat Meyer niet. John Ford ging intusschen nog verder en vertrouwde de hoofdrol toe aan een handjevol Arabieren, die alleen aan het einde van de film, misschien twee volle mi nuten, zichtbaar waren. Johannes Meyer waagde zich aan geen experimenten. Hij zorg de voor een solied draaiboek en zag scherp toe dat dit solied verfilmd werd. „Vrouwen, Beulen en Soldaten" is een ge slaagde film. Veel „vondsten" vallen er niet in te bewonderen, doch de handeling is boeiend, interessant, en de aandacht van den toe schouwer verslapt geen oogenblik, ook al be staat de film uit twee deelen, die ieder af zonderlijk een afgerond geheel vormen. De overgang tusschen die twee deelen is uitste kend. „Vrouwen, Beulen en Soldaten" heeft voorts dezen voorsprong op „Goud" en „de Tunnel", waarvan wij indertijd evenveel goeds konden zeggen als van deze rolprent, dat het verhaal niet een aardige, maar goed beschouwd toch vrij illogisch verdichtsel is, doch een levend beeld van een historisch tijdperk, het welk tot heden zeer veel besproken, maar toch nog nooit zoo volledig in een goed, duidelijk overzicht vastgelegd werd. De handeling begint in Mesopotamië. De Duitsche troepen die daar te zamen met de Turken jaren lang hebben stand gehouden, moeten terug trekken. Eindeloos, eindeloos is de moeilijke marsch der oververmoeide man nen die hongerig, dorstig en zonder hoop op de toekomst, door zand en hitte trekken naar de kust van Palestina. Hun weg is bezaaid met Duitsch-Turksche kazematten, waarvan de be zetting uitgemoord rond de kapot geschoten borstweringen ligt. En overal ontdekken zü de sporen van Engelsche bommen, Engelsche granaten en Engelsche patronen. De Engel- schen kunnen niet ver meer zijn. Aan den horizon verschijnt een troep Arabie ren. De soldaten strekken zich uit in het gloeiende zand. Zij vormen den phalanx welke tegen de rondrazende paarden der inboorlingen de eenige afdoende verdediging vormt. Ge weren worden gericht. Mitrailleuses worden in stelling gebracht. Doch terwijl de eerste scho ten weerklinken, duikt er plots een kleine „Handley Page" uit de wolken. Bommen bar sten uiteen tusschen den kleinen, dicht opeen- gepgkten troep. Wanhoop grijpt de mannen aan, die tegen honger en dorst, tegen de hitte en tegen 'n alommen vijand gevochten hebben, doch die tegen de Engelsche vliegers onmach tig zijn. Er komt echter redding. Von Prack, de be roemde Duitsche vlieger, die al dagen geleden water en proviand zou brengen voor de dwa lende patrouille, verschijnt. Hij werpt een paar zakken uit en springt dan met zijn „Taube" den Engelschman op het lijf, dien hij naar beneden haalt. De „Handley Page" verbrandt. Doch de „Taube" heeft een schot in zijn radiateur gekregen en verliest al zijn koelwater. Een handgranaat maakt een einde aan het bestaan van het vliegtuig dat nu toch onbruikbaar is geworden. Von Prack en zijn Engelsche gevangene trekken te voet naar een Duitsch fort. De Duitscher moet den En gelschman dragen, wanneer deze dreigt te be zwijken. Wanneer zij het fort bereiken, is er geen Duitscher meer te vinden. De Engèlschen hebben ook hier hun intrede gedaan. Von Prack kan zich alleen nog maar overgeven en in een gevangenkamp laten opsluiten. Van achter de hooge prikkeldraadafzetting van het karr.p ziet hij de Engelschen luidruch tig den wapenstilstand vieren. In de kranten leest hij hoe in Duitschland de revolutie woedt. Hij kan het niet meer uithouden en vlucht in een gestolen vliegtuig naar Duitsch land. (Deze tocht op een gestolen Engelsch toestel van Palestina naar Berlijn is de groot ste onwaarschijnlijkheid in deze film, doch men heeft er vrede mee, omdat hij zoo keurig is uitgebeeld). Von Prack komt dan in het Duitschland, waar soldaten hem, den officier, uitlachen. Hij moet zijn uniform uittrekken om veilig op straat te kunnen loopen. Negers en Arabieren bezetten groote stukken van zijn vaderland. Polen, Balten en Russen trachten Oost-Pruisen en Silezië te veroveren. En dat houdt hij niet uit. Hij verzamelt een schaar vrijwilligers om zich heen. HU voert oorlog tegen de Russen. Hij schiet ze bij massa's neer, hij vernielt hun stellingen, verovert een stuk grond. Hij voert een zinneloozen, een doelloozen oorlog, waar van de Russen weliswaar de slachtoffers zijn, doch dien hij desondanks toch eigenlijk alleen maar voert tegen het Duitschland dat hü, sol daat die vier jaren lang dag in dag uit zijn leven waagde voor zijn vaderland, niet terug kent en waarin hij in alle geval niet leven kan. Hij vecht tot een kogel hem den dood schenkt dien de oorlog hem weigerde en zijn laatste snik heet: „Deutschland Naast hem speelt een Russische barones, die alles verloren heeft en ook het geloof in een betere toekomst. Zij heeft zich, om haar le ventje van weelde en plezier te kunnen voort zetten, verkocht aan de bolsjewieken, wier spionne ze thans is. Von Prack en de barones leeren elkaar te midden van het oorlogsrumoer Een getrouw, maar lastig lezer Belde de redactie op: I„Zeg, mijnheer, vertel eens even Is 't nou ernst, of is 't een mop? Eiken dag zie 'k in de kranten 'n Paar kolom, een heelen lap Over d' oorlog, maar 'k moet zeggen Dat ik er niet veel van snap. Meldt de een een overwinning, D'ander doet dat evenzeer; Heeft de Negus wat veroverd, D' Italianen nog veel meer; En die vele, vele dooden Vallen steeds aan d' anderen kant, En men meldt van alle fronten: Allen houden dapper stand. De partijen hebben ieder Een enormen oorlogsbuit, En ze rukken bijna dagelijks Een geweldig stuk vooruit. 'k Lees met aandacht de berichten, Maar hoe zit dat in elkaar? Hoe moet men dat alles rijmen? Is er nou wel iets van waar?" Waarde lezer, vraag niet verder, 'k Dacht dat u het al wel wist: Al die legers, zoo aan 't trekken, Hebben vastelkaar gemist! Achter al die bergen, ziet u, En het regent daar erg veel, En 't is donker, moet u denken, 't Is het zwarte werelddeel! Is dit antwoord u niet duid'lijk? Is het u niet naar den zin? Och, dan moet ik 't maar bekennen Heusch, wij weten 't evenmin! HERMAN KRAMER liefhebben. Tenslotte walgt ze zoo van zich- zelve, dat ze niet wegvlucht met de terugtrek kende bolsjewieken. Onder het woedend bom bardement der troepen van Von Prack blijft ze rustig staan wachten, tot een shrapnel een einde maakt aan haar gebroken leven. De derde hoofdpersoon is de commandant der bolsjewieken, die een neef is van Von Prack en die den nieuwen bewindvoerder zijn diensten aanbood om het veege lijf te redden. Von Prack en zijn neef strijden niet voor Rus land en voor Duitschland, doch zij vechten verbitterd een oude veete uit en tenslotte wordt de barones de inzet van hun woedend kampen. De commandant wordt in een duel neerge- houwen door de sabel van Von Prack. Ontredderde menschen, die in een roes van vuur en bloed vergeten willen dat hetgene waarvoor zij jaren lang hun leven waagden, tot puin geslagen werd. Ontredderde menschen, die den moed missen om zich een nieuw leven op te bouwen en die hun eer en hun gevoel lafhartig veil hebben voor den meest biedende, om ten minste den schijn van vroeger te be waren. Zoo beschouwd is deze film een docu ment van schrijnend menschelijk leed dat, helaas, niet uit de verbeelding van een of an deren dramaturg stamt, doch gegrepen werd uit een werkelijkheid, die reeds veraf ligt en waarvan men toch, vooral in landen als Duitschland en Rusland, nog dagelijks voelt dat de gevolgen zich doen gelden. Charlotte Susa is de barones: een goede, geheimzinnige spionne, en teere geliefde en in haar diepste wezen toch nog een nationaal voelende Russische, die haar geliefde verraadt, wanneer hij tegen haar vaderland vecht. Hans Albers verbeeldt zoowel Von Prack als den Russischen commandant. Soms een beetje al te joviaal, vond Meyer toch in hem het ma teriaal om een goede film te maken. IJsgenoegens, een schilderij van Salomon van Ruysdael Terwijl het geheele continent niet gespan nen verwachting naar het resultaat van dr. von Schuschnigg's zoogenaamde particuliere reis naar Praag zat te kijken en de beter ge- oriënteerden er op zijn minst een consultatief pact van verwachtten, ofschoon Schuschnigg officieel verklaarde, dat er niets anders be oogd werd dan een uit den weg ruimen van de oeconomische decentralisatie in Centraal- Europa, vierde Holland in Weenen twee wel verdiende triomphen. Allereerst sprak dr. Visser voor een stamp volle zaal van de Weensche Urania, een soort volksuniversiteit, over zijn vierden, gevaarlijken tocht over 5000 M. hooge passen en maagde lijke gletschers door het hoogste bergmassief der aarde. Want hoewel de Mount Everest 220 M. hooger is dan K2, de hoogste top van den Karakorum, zoo is de gemiddelde hoogte van de laatstgenoemde bergketen veel hooger dan die van den Himalaya. De Hollandsche kolonie was bij deze interessante voordracht bijna vol tallig aanwezig. Dr. Visser bleek niet alleen een onversaagd ontdekkingsreiziger, maar ook een vlot causeur, die over de vaardigheid be schikte in het Duitsch te improviseeren, hoe wel hij moest toegeven de finesses betreffen de de grammatica wel een beetje vergeten te zijn, waarmee hij terstond de sympathie van de Weeners had. Het interessante van zijn laatsten tocht is wel, dat hij over een gletscher gekomen is, die zijn Engelsche en Italiaansche voorgangers vergeefs geprobeerd hadden te nemen. Bewon derenswaardig is dat zijn vrouw hem op dezen levensgevaarlijken tocht is gevolgd. Zij werd dan ook op het souper, dat de Hollandsche kolonie na afloop in het Grand Hotel gaf, door een sexegenoote nog eens extra gehuldigd, nadat prof. Wenckebach zijn bewondering voor onzen uitzonderlijken en representatieven land genoot uitgesproken had. Het doet ons hart altijd goed, den Weeners Hollanders voor te stellen, die niet alleen „jongens van Stavast" zijn, maar die bovendien de in ons land zoo zeldzame eigenschap bezitten de klei van hun schoenen gepoetst te hebben, al trapte onze landgenoot dan ook dauw door een gebied, tienmaal zoo groot als Holland en al maakte hij o.a. een tocht van 800 K.M. zonder een levend wezen te zien. Een leek kan begrijpen, dat de laatste expeditie, wat het transport en. de levensmiddelenvoorziening betreft, geen kleinigheid was. Vanuit Leh moesten niet min der dan 21000 pond meel en 1600 pond boter meegenomen worden, terwijl de karavaan niet te groot mocht zijnlBovendien was men aan zeer sterke temperatuurswisselingen blootge steld en was er geen ander verwarmingsmate riaal dan verbrande burzaplanten ter beschik king. Geen wonder, dat onze landgenoot na een half jaar vechten met deze bergreuzen met 40 graden koorts in het Britsch-Indische laagland terugkwam. Hij had echter belang rijke ontdekkingen op het gebied der glacio- logie gedaan, die hem het eeredoctoraat van de Innsbrücker universiteit bezorgden. Nauwelijks was Dr. Visser uit Weenen ver trokken, of er werd in de Zoölogisch-Botani- sche Gesellschaft een herdenkingsplechtigheid voor het eerelid wijlen Professor Hugo de Vries gehouden. Onze landgenoot prof. Versluys sprak als leer ling van De Vries over zijn ontwikkelingsgang en karakter. Het merkwaardige van Hugo De Vries was, dat hij zich nooit op tijdsstroomingen liet drijven, maar als een waarachtig genie zelf nieuwe tijdsstroomingen deed ontstaan. Zoo was hü ook, gelijk bekend, de eerste die de mutatie theorie opstelde, aan de hand van persoonlek opgedane ervaringen bij zün proefnemingen. Pro fessor Dr. Karl Höfler sprak over de Vries als physioloog en behandelde voornamelük de jaren 18701890, toen De Vries zich voornamelijk met plantenphysiologie bezig hield. Hij hield voor de vuist weg een twintig minuten lange rede en bleek niet alleen een geleerde maar ook een taal kunstenaar te zün, zoodat ook de leeken met ple zier zaten te luisteren. Höfler vestigde er de aan dacht op, dat De Vries de stichter van de exacte celphysiologie is geworden, toen hü reeds op 23- jarigen leeftüd aantoonde, dat de levende cellen bij bieten wel water, maar niet de roode verfstof en andere tot de cel behoonende stoffen doorla ten. Deze eigenschap gaat met het sterven van de cel verloren. De Vries heeft met zijn ontdek kingen aangaande den osmotischen druk in de celkern ook den weg gebaand voor een van de belangrükste theorieën van den scheikundige Van 't Hoff. Het was goed voor Hollandsche ooren, deze twee mannen uit de Nederlandsche wetenschappelüke wereld in Weenen met zoo veel eerbied te hooren noemen. p mijn vacantie-voetreis in Schotland passeerde ik ook het dorp Dumfries, waar ik mijn middagmaal gebruikte in de eenige herberg „Het Wapen van Wallace „Hebt u onze mooie kerk al gezien, münheer?" vroeg mij de waard, een lange, magere Schot, met een uitgestreken gezicht, toen ik na den eten een sigaar opstak en een kop sterke koffie bestelde. „Neen, maar loont het de moeite?" luidde m'n wedervraag. „U kunt de sleutels halen bij mijnheer Halkit, den koster," hernam mün hospes, die het blükbaar niet noodig achtte mijn vraag te be antwoorden, daar hij al gezegd had dat de kerk „mooi" was. „Ziet u daar dat kleine witte huisje in de laan aan den overkant, zoowat midden in? Er staan twee fucsia's voor 'traam en een wit porceleinen hondje met vlekken. Dat is de kosterij." Nadat ik m'n vertering betaalde en van den eigenaar van 't „Wapen van Wallace" afscheid had genomen, wandelde ik in de aangeduide richting. Ik zou de mooie kerk gaan zien. In de kosterü trof ik münheer Halkit aan een oudachtig man met een massa wit naar aan de kin en een merkwaardig dunnen, maar grooten neus. Hem ontvouwde ik mün verlan gen om de kerk van St. Dunstan onder de Eiken te bezichtigen en vroeg hem om den sleutel. „Bah!" zei mijnheer Halkit. „Bah!" Ik vond dat niet erg vriendelijk voor een koster met een witten baard. De man keerde zich langzaam om, hield een gebogen hand om zün oor en schreeuwde een lager gelegen kamer in: „Effie!" „Ja, vader?" kwam er terug „Zet den pot van 't vuur en geef me mijn laarzen. Bah." Hü keek mü loerend aan en zei toen, op kwasi-opgewekten toon „Misschien kunt u om 'n uur of vier terug komen.of om vüf uur? Wül 't pas kort na eenen was, dacht ik niet, dat dat kon. „Bah!" zei koster Halkit. Toen riep hü weer naar beneden: „Effie! Kük uit, dat 't spek niet aan flarden kookt.... ik ben over een half uurtje terug. „Ja, vader," kwam er weer terug. ,,'t Kookt natuurlijk fijn," mompelde münheer Halkit, en stak een van z'n groote voeten in een schoen. „Als 't zoo dicht bü etenstüd is," zei ik, „geeft u me den sleutel dan maar. ik zal 'm over een half uurtje terugbrengen." „Neen," beet mijnheer Halkit van zich af, met een leelijken grijns. „Waar die sleutel gaat, ga ik ook. Maar ik bedank er voor, een boord om te doen." De baard van mijnheer Halkit maakte de af wezigheid van dit kleedingstuk onmerkbaar. We vertrokken, na tal van wenken voor de verre, onzichtbare Effie, dat ze de aardappels om kwart voor tweeën moest opzetten, met 'n snufje zout, en niet zoo dik schillen, en goed pitten. Toen we naast elkaar liepen, voelde ik dat nujnheer Halkit nog al koel tegen me deed. Hij scheen 't me kwalük te nemen, dat ik hem af getrokken had van z'n spek, z'n aardappelen en z'n dochter, en ofschoon ik m'n best deed om de kloof tusschen ons te overbruggen met luch- tigen kout, bleef de koster afgetrokken en ant woordde slechts met korte, norsche geluiden. Ik merkte büv. op, dat 't prachtig weer was, maar münheer Halkit zei: „O, ja?" Ik zei ook, dat ik vond, dat de kerk een mooie oude kerk was. „Bah!" zei de koster. „Waarom hebben ze die zoo ver van 't dorp gezet? Tweemaal per dag laten ze me 't halve land door tollen en Zon dags dne maal! Hadden ze haar niet een beetje dichter hü m'n huis kunnen zetten, dat 'n mensch er bü kon? Malligheid." Terwijl hü bü de kerkdeur, in de diepten van z'n zakken stond te tasten naar den sleutel, bewonderde ik een eigenaardigen hoeksteen, lang geleden geplaatst ter herinnering aan een zekeren „Luckie Dumbiedikes." Münheer Halkit ontstak in geestdrift over dezen steen. „Da's een goeie, stevige steen," prees hij. „Zoo maken 2p ze tegenwoordig niet meer. En lekker vlak bij de deur. Ik heb er al dertig jaar m'n matten tegen uitgeslagen, en hij is nog zoo goed als wat." De groote sleutel draaide in 't slot en de deur draaide open. Door het roode venster wierp de zon prachtige kleuren op den vloer en in de bogen van het dak schoolden de schaduwen samen. „Gothisch, hè?" merkte ik op. „Tot nog toe wel," verzekerde de geleerde kos- I jy- i ter, „maar er val- -**.«:/ Te len aldoor stuk- T wel niet lang meer duren. Ziet u die twee gezichten boven aan de pilaren? t Eene is de bouwer van de kerk en 't andere de duivel, maar ik weet niet welke." „Ja, gothisch," hernam ik. „Eerste helft 15de eeuw waarschijnlijk, aan dat vierkante raampje in 't koor te zien." „Dat zal wel," beaamde de koster, ,,'t Was er al toen ik kwam, en ik woon hier nu al haast zestig jaar. Maar ik begrüp niet, waarom ze zoo'n groote ouwe kerk willen hebben. Alle menschen uit Dumfries en van veertig mijl in 't rond, kunnen er in. En dat moet ik maar schoon houden!" Hü wuifde met de hand naar het füne kantwerk van een graf-ingang onder den preekstoel. „U moet dat eens küken! Ziet u 't? Heb je nu ooit zoo'n toestand gezien, om stof en vui ligheid op te garen? Vast niet. En spreeuwen nesten ook, in dezen tüd van 't jaar! 't Is een schande." Boven de gebeeldhouwd-eiken koorbanken zag ik een wapenschild en ik trachtte de teekenin- gen te onderscheiden. „Dne hoefüzers met goud, op een azuren veld en een tarwesehoof in de natuurlijke kleur; dat zijn zeker de Argyles *van Lorne?" „Dat moet u mij n*et vragen," mopperde münheer Halkit gebelgd. „Zeker een ouwe hoef smid, die wat geld heeft nagelaten om hier 'n advertentie op te hangen." „Enfin, 't is een prachtige kerk," verklaarde ik. „Er mag wel iets gedaan worden om die te bewaren." „Bewaren?" riep de koster. „Zü valt in me kaar! Een oud, vies barak dat is het. Als u eens een kerk wilt zien, die er zün mag, gaat u dan eens naar Cowgate; daar hebben de Kwakers een nieuwe kerk. Alles fün in orde en spik splinternieuw! Maar die ouwe rommel hier.... Wilt u niet op die koperen roe loopen? U maakt er krassen in met die ouwe schoenen.. U loopt maar raak als een rund." Hü schudde het hoofd, keek me uitdagend aan en riep: „Wedden? Wedden, münheer, dat ze 't zout in de aardappels vergeet en dat 't spek tot moes gekookt is? Er is verder niets te zien, alleen grafsteenen, en die zün buiten." Mijnheer Halkit sloot de kerkdeur, draaide den sleutel om en strekte z'n hand uit. Ik schudde die hartelük en dankte hem voor z'n geleide. „Bah," zei de geleerde koster, en hü stak z'n hand nog eens uit, nu met een meer bevredi gend resultaat. „Echt weer om van te genieten," zei ik. „Ik hoop, dat het eten u zal smaken." „Wat moet ik er van genieten?" vroeg mün heer Halkit, alsof hem het grootste onrecht werd aangedaan. „Almaar om dien ouden rom mel rond tollen? Malligheid. Maar waar die sleutel gaat, ga ik ook. Negentien gezangboeken zijn we kwüt, sinds Kerstmis. Gestolen' En kussens ook. Vier kussens in één maand! Daar om ben ik met u mee gegaan." Den volgenden morgen lagen Kikker Karei en Tuimeltje zoo vast te slapen, dat ze niet eens hoorden, hoe hard er op de deur werd geklopt. De huishoudster deed stilletjes de deur open en daar zag ze de twee bengels nog rustig slapend liggen. „Die zal ik er zeker wel eens uithalen", lachte ze en enkele mi nuten later kwam ze terug met een grooten gieter vol met water. O, zooiets had Tuimeltje nog nooit beleefd. In een sprong was ie uit zijn bed en kikker Karei zei nog slapend: „Kom maar Tuimeltje, we zullen zien, dat Wij iets te eten krügen." „Laten we eens pannekoeken gaan bakken", stelde Tuimeltje voor, „daar ben ik gek op." „Goed", zei Karei, „we zullen naar den opperkok gaan" en nadat ze zich gewasschen hadden, gingen ze naar de keuken. „Heer Kok", zei Karei, mogen we misschien zelf wat pannekoeken bakken?" „Als je niet te veel rommel maakt, heb ik er niets tegen", zei de dikke kok en hü keek Tuimeltje en Karei vriendelük aan. „Hi-hi, wat een gek kookboek hangt hier", zei Tuimeltje. „Ik ben blü, dat ik geen ooievaar ben." Tuimeltje en Karei zochten al de koekepannen bü elkaar, die er maar te vinden waren. Ze riepen er nog enkele andere kik kertjes bü en toen begon het lieve leventje. Drie kikkers zaten meel aan te maken, 'ihimeltje deed olie in de pan en twee andere lieten voorzichtig het meel er bü loopen. Och, wat bakten die pannekoeken lekker. Nu moesten ze omgekeerd worden en Tuimeltje had een reuze voorstel. Ter gelegenheid van zün vijftigsten verjaar dag heeft Adolf Hitler den dirigent Furtwaengler* zün portret gezonden in zilveren lüst, met eigenhandig geschreven opdracht. Rüksminister Goebbels schonk den kunstenaar een ivoren di rigeerstok met goud ingelegd. Het Philharmonisch Orkest heeft zijn diri gent het facsimile van de vüfde symphonie van Beethoven ten geschenke gegeven. Men ziet hieruit, dat Furtwaengler weer in genade is aangenomen. Men schünt te willen vergeten, welke vernederingen men hem 'aan deed, toen hü het 't vorig jaar voor Hindemith opnam. Men is thans te Moskou büna gereed met de inrichting van een centraal Leninmuseum, dat bestaan zal uit 20 groote tentoonstellings zalen. In het museum zullen tentoongesteld worden de beste schilderijen van Sovjet-schil ders, o.a. van Brodski, Grabar en veertien beeldhouwwerken van Andreef, benevens een groot aantal photographieën en documenten. a f "T* A DAMME1^ °p dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen p *7kft m bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door p 7^0 - bii een ongeval met p OCl"| bij verlies van een hand, f\ I .1 .r, A III 1 j Ir, tl ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen vvr» verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen *J\J doodelijken afloop een voet of een oog 49 der Waar is uw meester? vroeg e detectives. Maar noch de huishoudster nog iemand van haar personeel kon iets zeggen. Al wat ze wisten was, dat miss Pepita hen in de kleine hall had bijeengeroepen, zoogenaamd om hun eenige instructies te geven en ze met haar revolver dwong de kluis binnen te gaan, waar ze hen opsloot. Ook konden zü zich niet voorstellen wat de aanleiding tot die handel- wüze had kunnen zün; de huiselüke aangele genheden liepen in de beste orde en er was niets büzonders gebeurd. Ze wisten dat Kressler en mr. Von Schleinitz den nacht in het huis hadden doorgebracht en zouden blijven ont- büten. Maar meer wisten ze niet te vertel len. Naar het laboratorium, riep Hadley Komt mee met vragen komen we hier niet verder. De tuin aan de achterzüde van het huis lag even rustig als aan den voorkant. De deur van het laboratorium was op slot en gegrendeld. Er gingen eenige minuten voorbü eer Fol- lingsbee in de tuinschuur vlak bij een breek- Üzer gevonden had. Toen het geluid van ver splinterd hout en weggeschoven grendels ver klonken was, heeerschte er weer volkomen stlite. Het gezelschap trad aarzelend binnen, rond- kükend met scherp onderzoekende oogen. Plotseling deinsden de voorsten terug, de achter hen staanden met trillende vingers op iets voor hen wijzend. Drie lüken lagen op den grond, de lijken van Vespucci, van Kressler en van Voh Schleinitz. Ze schenen zoo kalm den dood te zijn inge gaan als onschuldige kinderen zich te slapen leggen en zü die met afschuw op hen neer zagen begrepen, dat zij op een of andere wüze kennis hadden gemaakt met denzelfden ge- heimzinnigen vorm van een dood die onvoorzien was neergestreken over de vroolüke feeste lingen in Hotel Petronia. VIJFDE HOOFDSTUK Op het eerste gezicht bleek uit niets hoe deze mannen den dood hadden gevonden. Kressler lag half weggezakt tegen een muur, Von Schleinitz maakte den indruk als van iemand die plotseling gaat zitten en dan met hoofd en schouders voorover valt. Vespucci was blijkbaar uit zijn rolstoel gevallen en hü lag in elkaar gezakt aan den voet van dezelfde operatietafel, waarop Jocelyn Chenery den hond had zien liggen, waarop de Italiaan vivisectie had toegepast. Daargelaten de drie dooden bood het laboratorium hetzelfde gewone aspect. Plotseling kwam Hadley, die zich gebukt had om naar de lijken te küken met een kreet van verbazing weer overeind. Kük eens daar! riep hij uit. En daar! En daar. D'r is wraak in het spel. Hü wees eerst naar Vespucci's voorhoofd, vervolgens naar dat van Kressler en van Von Schleinitz. Bü elk was recht boven den neus tusschen de oogen met behulp van een scherp voorwerp een eigenaardig teeken ingesneden. Ze moesten na den dood zijn aangebracht, want al waren ze tamelijk diep er was slechts weinig bloed uitgekomen, 't Was net of daar leelüke maar welsprekende roode handteekeningen waren gezet op de witte strakke gezichten, geschreven door onverbiddelüke hand. Dat is een teeken van wraak, zei Hadley. Ze moeten uit wraak vermoord zün. Alweer een mysterie. En plotseling zich herinnerend wat hü den vorigen nacht had gezien, hurkte hü weer neer en begon haastig een deel van Vespuc ci's bovenkleeding uit te trekken. Met een glimlach van voldoening stond hü weer op. Ziedaar, het is zooals we dachten, riep hij uit. Die bult op zün rug was valsch. Goeie hemel, wat steekt daar weer achter! Maar we verliezen hier onzen tüd. Waarom heeft dat meisje het huis verlaten? Laten we naar Bellingham teruggaan en hooren of uw huis knecht nog heeft opgebeld, Chenery. Dezen hier zün dood we kunnen hier niets uit richten. We moeten dat meisje hebben. Een aantal agenten werden met de be waking van de villa belast en toen ging het gazajschap naar Bellingham's woning terug. opgewonden over de gebeurtenissen van den ochtend en zich afvragend hoe de zaak zich verder ontwikkelen zou. Toen ze bij Bel lingham arriveerden bleek er nog geen boodschap gekomen te zün. Een uur ging voorbü; er kwam geen nieuws. De Minister vertrok naar Whitehall, de detectives trokken af, alleen Jocelyn en Hadley bleven, daar Jannaway hen anders niet bereiken kon. Ein- dehjk weer een uur later ging de telefoon. Jocelyn nam hem van den haak. Min of meer verbluft keerde hij naar Hadley en zün gastheer terug. Jannaway vraagt ons, dadelijk naar Hotel Mirador Victoria te komen, zei hü. Nog iets gehoord? vroeg Hadley. Hü zal ons alles vertellen als we daar zün, antwoordde Jocelyn. Hü was wel onzeker in zijn antwoorden, en drong er alleen op aan dat we dadehjk zouden komen met een politie beambte. Laat ons dan een van die lui in burger- kleeren aan de villa oppikken, zei Hadley. De tijd gaat door. Hotel Mirodar bleek te zün een hotel garni, blükbaar door buitenlanders beheerd in een drukke straat in- de nabüheid van het Victoria- station. Jannaway die op den ulikgk stond naar zün meestex gaf den auto een teeken op eenigen afstand val! het hotel te stoppen en liet de drie inzittenden op straat uitstappen. Hü leek teleurgesteld en scheen zün zelfvertrouwen kwijt te zün. Ik ben bang dat ik een dommen streek uitgehaald heb, münheer, begon hü, nadat hü hen op een hoek van een straat had gebracht, vanwaar hij het Hotel Mirador in het oog kon houden. Ik begin te gelooven dat die jongedame me bü den neus heeft gehad. Vertel hem eens wat er gebeurd is, zei Hadley tot Jocelyn. Jannaway luisterde met groote oogen naar de ontdekking op villa Firenza en zün teleur stelling nam zienderoogen toe. Ik moet een stommiteit hebben uitgehaald zei hü kalm. Maar heusch, münheer, ik weet niet hoe ze me ontsnapt is. Ik zal u alles vertellen maar ik wil tegelük het oog houden op die deur omdat ik de jonge dame stellig zou herkennen, daar ik haar vanmorgen goed opgenomen heb. Welnu dan heeren. mr. Sheringham was nog maar een paar minuten weg toen miss Vespucci die ik al meer gezien had, zoodat ik haar heel goed ken, in groote haast den tuin uitkwam. Ze liep ten minste vérbazend vlug voor een dame en dan bü zulk een warm weer. Ze was heel eenvoudig gekleed een blauw sergemantelpak droeg eet# dichte voile, welke haar gezicht grooten- deels bedekte en had een Gladstone koffertje in de hand. Ze ging den kant op van Welling ton Road en plotseling kwam ik op de ge dachte dat ik misschien goed zou doen haar te volgen. En zoo krabbelde ik dat briefje voor u en ging haar achterop. Bü Marlborough nam ze een taxi en.... Dacht u er aan het nummer op te nemen? vroeg Sheringham, die met minzame neerbui- gendheid den amateur-detective aankeek. Zeker vergeten, niet? Ik had dat nummer niet noodig omdat ik wist dat ik haar stellig niet uit het oog verliezen zou, antwoordde Jannaway. Ik nam ook een auto en gaf den chauffeur door de spreekbuis mün orders. De jongedame reed rechtdoor zonder omweg te nemen naar dat hotel. Ik kan zweren dat ik er haar precies om vüf minuten over tien heb zien ingaan. En ik zou met nog heiliger eed kunnen be zweren dat ze het niet verlaten heeft. In dat geval, zei de beroepsdetective met een grijnzend lachje, veronderstelt u natuurlijk dat ze er nog in is. Maar uit uw gezicht maak ik eer op dat u denkt dat ze er niet meer is. Jannaway trachtte bü die opmerking den beleedigde te spelen, maar hü kon het niet verder brengen dan terneergeslagen te küken. Van het oogenblik af, dat ze naar binnen ging, heb ik die deur zoo scherp in het oog gehouden als een kat een muizengaatje, zei hü. 't Is de eenige deur van het hotel: Het eerste uur wachtte ik geduldig en lette nauw keurig op ieder die naar buiten kwam. Er kwamen verschillende vreemdelingen uit, maar niemand die op haar leek en dan nog een non, een zuster van Barmhartigheid, een verpleeg ster met een paar kinderen enzoovoort. maar niemand die iets weg had van miss Vespucci. En zoo ging ik ten slotte naar binnen en deed navraag naar haar. Ha, liet de detective zich ontvallen. En toen? (Wordt vervolgd).

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1936 | | pagina 9