Wat Kikker Karei en Tuimeltje beleefden I óid imHaal mn den dag r Middeleeuwsche Kunst te New-York LIEFDE EN EER DINSDAG 11 FEBRUARI 1936 EEN SCHENKING VAN ROCKEFELLER dij, St!7 La- i De transfusie Shakespeare-ver- talingen DOOR M. E. FRANCIS De leeraar hield zich op den achtergrond, want In het Gildeboek (all. 4 van den 18en Jaar gang) vertelt Jan Eloy Brom over het museum Van oude middeleeuwsche kunst te New-York, dat als zelfstandig onderdeel van het groote „Metropolitan Museum of Art" gevestigd is in „The Cloisters", Forth Wasington Avenue. Dit museum, waarvan de bouw en inrichting tip 2)^ millioen dollars worden geschat, is hco bijzonder troetelkind van Mr. John D. Rocke feller Jr., die in 1925 den aankoop van den toen- maligen eigenaar-verzamelaar, den beeldhou wer George Grey Barnard, door het Metro politan Museum mogelijk maakte en er daar na talrijke kunstwerken uit zijn eigen verza meling door schenking aan toevoegde. Niet voldaan echter met wat hij deed. heelt sinds enkele jaren Mr. Rockefeller het plan gekoesterd een geheel nieuw „Cloisters"-com- plex te bouwen. Toen hij in 1930 twee heuvels met prachtig uitzicht op de Hudson aan de stad New-York schonk om er het „Fort Tryon Park" te maken, reserveerde hij de mooiste dezer heuveltoppen voor het museum gebouw dat hij zich droomde en begiftigde met dit terrein het Metropolitan Museum. Hij droeg in 1931 den architect Charles Collens op een ontwerp te maken voor een groot complex ge bouwen, dat de illusie moest opwekken van een enorm, in verschillende perioden tot stand gekomen mlddeleeuwsch klooster. Na een langdurige studiereis in Zuid-Frank rijk heeft Mr. Collens thans zijn plannen vol tooid en volgens wensch van den stichter zal onmiddellijk met den bouw begonnen worden. In hert begin van 1938 zal het geheel voltooid zijn en hoopt men de nieuwe „Cloisters" te kunnen openstellen voor het publiek. Het tegenwoordige museum, in provisorische gebou wen ondergebracht en ongunstig gelegen, trok het laatste jaar bijna 50.000 bezoekers; het nieuwe mag zeker het dubbele aantal verwach ten. Uitwendig zal het hoofdaccent der nieuwe gebouwen gevormd worden door een zwaren. massieven toren in Romaanschen stijl, die een getrouwe copie zal zijn van den in vervallen toestand nog bestaanden toren van het oude St. Michaëlsklooster te Cuxa bij Prades in Zuid-FYankrijk. Het is de kloostergang van ditzelfde klooster met zijn roodmarmeren zuilen 9n rijk met figuraal beeldhouwwerk versierde kapiteelen niet een copie, maar de echte die een der belangrijkste bezittingen vormt van het oude „cloisters" museum; deze klooster hof werd steen voor steen uit Zuid-Frankrijk haar New-York overgebracht en daar weer opgebouwd en zal nu in het nieuwe gebouw Aansluiten bij den imposanten toren van Cuxa. Hondom den toren en de kloostergang van Cuxa, die het centrum vormen, zijn groepen van zalen en galerijen geprojecteerd met elk k^eer eigen binnenhoven, zuilengangen en ka- Dellen; iedere groep zal een verschillenden ®tUl der middeleeuwen van vroeg-Romaansch tot de flamboyante Gothiek toe in beeld bren- Sen. Een zich om den heuvel slingerende weg. die over borstwering-en van verweerde steen Vergezichten op de „Hudsonrivier" te genieten zai geven, zal naar den top leiden, waar een kroote kloosterpoort toegang verleent tot de bebouwen, nadat men zijn komst met den Swaren deurklopper zal hebben kenbaar ge maakt. De inhoud van het museum zal in hoofdzaak hestaan uit meer monumentale voorwerpen. De Voorhanden kunstwerken vormen bij elk deel vkn den bouw het uitgangspunt; het gebouw Jkl slechts dienen ter beschutting en als ach Afgrond voor die kunstwerken. Tallooze mid deleeuwsche beeldhouwwerken in steen, nu Voor een deel in depót bewaard, zullen in den houw worden ingemetseld op met zorg uitge kochte plaatsen; de zuilen der kloosterhoven kuiien de gebeeldhouwde kapiteelen dragen, die 'h de 13e14e eeuw in Frankrijk ontstonden, hRde altaren en retabels met schilderingen en houtsculpturen zullen er de kapellen sieren; °P de groote bronzen en smeedijzeren lesse naars zullen de enorme middeleeuwsche gra dualen liggen, die uit Italië en Spanje kwa den; de graftomben der ridders en bisschop hen van het mlddeleeuwsch Europa zullen hier, na de reis over den oceaan, rust vinden; de Oude Madonna's van het Ile-de-France en uit Lotharingen zullen er met hun weemoedigen filimlach neerzien op de bezoekers enzoo- Lis thans reeds in de tijdelijke kloostergebou wen, zal elke heilige er wel weer zijn keerske zien branden, al zal deze romantische decora tie dan ook niet meer spreken van het stil ver trouwen eener vrome ziel! Men kan er zich over verwonderen, dat een plan als dit in onzen tijd in Amerika tot uit voering komt, terwijl men in Europa bij bouw en inrichting van nieuwere musea zich juist meer en meer afkeert van de vroegere opvat ting, dat een oud voorwerp moet geëxposeerd worden in een ruimte, die er in stijl min of meer mee overeenkomt. Musea als het „Ger- manlsche Museum" in Neurenberg of als ons Rijksmuseum, met zalen die in Romaanschen, Gothischen en Renaissance-stijl ontworpen zijn. worden in ons werelddeel niet meer ge bouwd. Integendeel gaat de tendens hoe lan ger hoe meer naar een zoo neutraal mogelijke omgeving, waar het oude kunstwerk geheel voor zich zelf spreekt en de omgeving slechts een zoo weinig mogelijk opvallenden, neutra len achtergrond er voor vormt. Het nieuwe Museum Boymans, waarin het type van zeer eenvoudige, lichte witte zalen is volgehouden voor de kunstwerken van alle tijden en stijlen, toont overtuigend hoezeer deze opvatting het kunstwerk op zich ten goede komt. Het ge bouw moet zoo weinig mogelijk aandacht voor zich vragen, maar slechts dienen om alle aan dacht op de kunstwerken te concentreeren. Men kent natuurlijk ook in New-York heel goed deze nieuwere opvattingen omtrent mu- seumbouw en men brengt ze er in het „Me tropolitan Museum" ook zelf op voortreffelijke wijze in toepassing. Waarom dan nog dit groot- sche plan voor een super-museum in den ouden trant in 't land van den vooruitgang? Men moet Amerika bezocht hebben om het zich te kunnen verklaren! In Europa met zijn oude culturen zijn overal de brokken middeleeuw sche architectuur voor 't grijpen; willen wij hier middeleeuwsche kloosters en abdijen zien. dan zijn er in ons land en zeker in de na burige landen tal van prachtige oude com plexen. die ons min of meer in de sfeer van vroeger tijden kunnen terugbrengen. De Ame rikanen bezitten evenwel niets van dien aa'-d Er is wel een oude „American Art" die bij hen in hoog aanzien staat en men is ei trotsch op een oud voorwerp als „American School" te kunnen betitelen zooals ook van de Duitsche, Fransche, Vlaamsche school gespro ken wordt. Maardie kunst gaat niet ver der terug dan de 18e, hoogstens de 17e eeuw en bij nader onderzoek is het meestal met anders dan het werk van een Europeesch vak man, een meubelmaker, een zilversmid, die met. zijn werkplaats den oceaan overstak; het zijn meest bescheiden, eenvoudige voorwerpen van handwerkskunst. Maar een ensemble, uit de middeleeuwen, waarin de cultuur en de sfeer der middeleeuwen aanschouwelijk wordt, ts voor den Amerikaan natuurlijk iets geheel on gekends, tenzij hij behoort tot de betrekkelijk heel weinigen, die zich nu en dan hun „trip to Europe" kunnen veroorloven. Voor de groote massa, die niets anders kent van de wereld dan het eigen land, de eigen stad met hst jachtend business-leven te midden van sky scrapers en woonkazernes, zijn de serene rust en de geestelijke verheffing, die uitgaan van een oud kloostercomplex, iets waarvan zij zich geen denkbeeld kan vormen. Den New-Yorkers daarvan dicht bij huis zulk een indruk te ge ven, al is het dan niet in een echt klooster, maar in een kloostermuseum, dat zooveel mo gelijk uit oude oorspronkelijke onderdeelen is samengesteld, is daarom het begrijpelijk doel van Rockefeller, dat in de gegeven omstandig heden niet onsympathiek aandoet, ook al hou^t dit mooie plan in z'n opzet als imitatie, als „would-be" een sterk Amerikaansch bij- smaakfe. Holland, dat met zooveel moeite en jaren lang geduld een Egmond tracht te doen her leven, zou zeggen: waarom niet dezelfde mil- lioenen besteed aan den bouw van echte kloosters ln dit jonge land, dat deze zeker ook wel kan gebruiken en waarvan nog heel wat meer geestesverrijking en cultuurverheffing zou uitgaan dan van een museum, zelfs al is dit nóg zoo grootsch opgezet en aj lijkt het nóg zoo bedrieglijk op een eeuwenoude abdij? Het wezenlijke, het leven zal Rockefeller's stichting missen; dit museumklooster zal van begin af een doodgeboren kind zijn en blijven, omdat het kloosterleven er zal worden voorgesteld als een sprookje uit lang vervlogen tijden inplaats van ook daar te zijn een levend cultuurelement van onzen tijd, waarvoor in onzen tijd plaats is en waaraan onze tijd, ook in Amerika, waarlijk wel behoefte heeft. Maardat zal mr. John D. Jr. wellicht niet weten of niet inzien! H««/iMVV\W^AU Ut/p \fc iXXftOXW- Dat was een leelijke straf voor de ondeugden. Ze moesten aan tafel blijven tot de anderen gegeten hadden en zouden dan het tapijt moeten kloppen. Maar de twee bedrogen kikkers wil den nu ook eens genieten en vlug gingen ze met een stoffer en blik naar den schoorsteen en deden een heele hoop roet in een zak. Toen keken ze rond of Tuimeltje en Karei er niets van hadden gemerkt en snelden naar buiten, met den vollen zak roet. Buiten gekomen kropen de twee kikkers onder het tapijt en schudden er den zak roet in leeg. Natuurlijk allemaal netjes aan den binnenkant, anders zouden Tuimeltje en Karei het zien en zou de pret er af zijn. Toen dat gebeurd was gingen ze voor het keukenraam zitten en wachtten af tot de matten kloppers verschenen. „Laten we het vroolijk opnemen", was het eerste wat Karei zei en Tuimeltje vond het ook de beste manier om er doorheen te komen. „Het is maar gelukkig, dat ik nog geen honger heb", zei Tuimeltje. .Laten we maar vlug beginnen, des te eerder zijn we er van af" en hun mutsen stevig op hun hoofd drukkend, be gonnen ze er op los te slaan. Lenna en Johan zaten aan den zoom van een bosch even uit te rusten van den fietstocht en bespraken het onderwerp dat al eenige maanden hun geest bezighield. ,Als het zoo voortgaat," meende Johan, „dan kunnen wij nooit aan trouwen denken. Wat moeten wij met zoo'n klein salaris beginnen?" ,Ik kan heel zuinig het huishouden bestie ren," bracht Lona in. „Niet zóó zuinig dat wij er komen kunnen, kind. Denk eens aan; huishuur, belasting, le vensonderhoud Ik heb al wel tienmaal een berekening gemaakt, maar hoe ik ook cijfer en tel, ik kom er niet. Zie zelf maar." Johan Harden nam een papier uit zijn bin nenzak en gaf het Lona. Terwijl zij de uitgaven bestudeerde en vergeleek met hetgeen Johan maandelijks verdiende, zat hij met een bedrukt gezicht voor zich uit te staren. Stil schoof Lona hem zijn schema toe en zei zuchtend: „Neen, het gaat niet. Maar wel kan ik mijn plaats op kantoor aanhouden, en dan hebben wij voldoende om ons huishouden te bekostigen." „Daar komt niets van in, Lona. Je weet hoe ik het over het algemeen apprecieer dat vrou wen in haar eigen levensonderhoud willen voor zien, maar eenmaal getrouwd, moet dit een einde nemen. Hoe anderen hierover denken, laat me onverschillig, maar „ik" vind, dat als een vrouw voor, na en tusschen haar kantoor uren zich moet afsloven, om thuis alles aan kant te hebben, dat dit geen leven voor haar is. Neen, meiske, op dergelijke basis ga ik geen huwelijk aan, hoezeer ik er ook naar verlang. Was meneer Raags maar niet zoo'n vrek, zoo'n uitzuiger!" viel Johan uit. „Als de tijden niet zoo slecht waren, dan bleef ik niet bij hem in betrekking. Maar waar vind ik nü een anderen baas'" „Nergens," beweerde Lona op overtuigenden toon. „Laten we in 's hemelsnaam houden het geen we hebben." „Hij kin meer betalen," ging de jongeman woedend voort. „De zaken gaan steeds nog uit stekend. Maar hij is een vrek, zooals ik zei. En alles is bij hem plicht, doch zélf vergeet hij de zijnen en laat mij voor een hongerloon werken. HU weet maar al te goed, hoevelen er klaar staan, om als ik weg zou gaan, in mUn plaats te komen en misschien nog wel voor minder salaris.... En als hU nu een gezin had, maar hU heeft niet eens een vrouw." „Hoe is het met hem? Gaat hij nog niet vooruit?" „Neen, nog niets. HU schUnt erg zwak te zUn." „Hoelang is hu nu in het ziekenhuis?" „Vier weken. Ik behartig zUn zaak, of ze de mUne is. „Plicht" zou hU zeggen, „niet anders dan plicht.... Maar kom, we moeten opstap pen. Het wordt tUd en ik moet nog even naar hem toe, om over de zaak te spreken, anders slaapt hU niet rustig." Een uur later stond Johan bi) het ziekbed van zUn patroon, over wiens toestand juist door twee professoren consult was gehouden. „Hoe is het nu met hem?" vroeg Johan aan de verpleegster. „Transfusie is hoogst noodzakelUk en wel onmiddellUk. Maar waar zoo gauw iemand ge vonden, die zich daarvoor beschikbaar wil stel len? In een grootere stad is men daar beter op voorzien." „Ik wil wel," zei Johan zonder aarzelen. „Ik ben kerngezond." „U? Dan ga ik het vlug aan de professoren zeggen," haastte ze zich. De transfusie had plaats. Johan ondervond er geen nadeelige gevolgen van en het leven van meneer Raags werd er door gered. Misschien krijg je voor deze zelfopoffering nu wat meer salaris," hoopte Lona. „Wie weet." meende Johan, maar inwendig betwUfelde hij het voor deze daad, die niet in verband stond met zyn werk. Toen meneer Raags vernam dat Johan zich voor de transfusie had aangeboden, bedankte hU hem en voegde er bU: „Ik zou hetzelfde voor mUn patroon gedaan hebben: dit als mUn plicht beschouwd." „Dit was ook met mU het geval," zei Johan, „maar tevens uit menschelUk gevoel." „WU begrijpen elkaar," knikte de zieke, en er was tot groote verbazing van Johan, eenige uiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiinii WINTER llllllllllllllllflllllllllllu Zal de winter tóch nog komen Met zijn jrissche kou, zijn vorst? Met zijn ijs en met zijn stamppot, Met zijn erwtensoep en worst? Zullen wij tóch profiteeren, Als het schaatsenrijden wordt, Van de snelheid van de ijzers, Van de vreugde van de sport? Zullen wij toch weer genieten Van de stemming op de baan, Waar de menschen, frisch en monter, Warm-gekleed weer schaatsen gaan? Zal de winter tóch nog komen Met zijn gruwelijke kou, Met gebrek en met ellende Met zijn leed en met zijn rouw? Zal de winter toch weer komen Met de armoe en de pijn, Die, wanneer de vorst in 't land is, Altijd begeleiders zijn? Zullen zij, die dan genieten Van gezonde wintersport, Hen gedenken, in wier huizen Dan zoo erg geleden wordt? HERMAN KRAMER üiiiiimimiiimimimmiimiiniiiiiimiiiiHiiiiimmiiiiiiiminimiiniË ontroering in de stem van zUn patroon te be- speuren. Het gewone leven op kantoor werd na eenige maanden hervat, alleen met dit verschil, dat meneer Raags nu wat later verscheen, waardoor Johan in de gelegenheid was met Lona gauw even telefonisch eenige woorden te wisselen. En aldus betrapte Gerard Raags hem op een morgen en hoorde hu Johan vertellen „Meneer ziet er weer best uit. Gelukkig maar voor den man. Maar ik had gedacht, nu ik bij z'n ziekte zooveel werk heb gehad, zeker wel wat meer salaris te krijgen, maar niets, hoor! Nog niet eens een bedankje. Hij weet zeker niet, of hU heeft er geen besef van, hoeveel avonden ik hier heb zitten werken, doch ik zeg hem er niets van, zooals ik je vroeger zei, want dat ligt niet in mUn aard. Maar het viel me toch geweldig tegen gisteravond, toen hU mü betaalde. Ik had er zoo'n beetje op gehoopt. En wat nu het ergste is: nu zullen we dus voor eerst ook niet kunnen trouwen, liefste. Je weet, hoe me dit spUt voor ons beiden. Ik verlang er zoo naar je ge lukkig te zien. Wanneer zal die ten we den moed i maar niet ver- liezen. Er is toch niets aan te verhelpen, Lona." Het gesprek was ten einde. Toen Gerard Raags het kantoor binnenkwam zat Johan over zijn werk gebogen. Even rustte de blik van den ouden man op den jongen klerk en een goed opmerker zou er een Mjna vaderlUke teederheid in ontdekt hebben. „Goeden morgen," zei hij. „Goeden morgen, meneer," groette Johan terug. Raags opende enkele brieven en schraapte zich daarna de keel, alsof hU een speech moest afsteken. „Zeg, Harden," begon hU, spelend met een potlood, „je hebt mU nooit eens iets over je persoonlUke aangelegenheden verteld." Johan staarde hem verbluft aan. Had hU iets van zUn gesprek met Lona gehoord? Hoe kwam h\j er anders toe, hierover zoo opeens te be ginnen? Raags vervolgde: „Beschouw het niet als bemoeizucht van me, maar sinds ik je mUn leven te danken heb, maakte ik een plan op, dat ik nu uitgewerkt heb. Maar daar zullen wU het later over heb ben. Heb je een meisje?" HU heeft gelukkig niets gehoord, dacht Johan. „Ja, meneer. We zUn al een jaar verloofd. ZU is op kantoor bU Steiman." „Zoo! Een Uverige bU dus?" „Zeer Uverig, meneer. En goed...." „En mooi.... er bestaat geen liever kind, dan zU, niet waar?" glimlachte Raags. Nog meer verwonderd keek Johan zUn pa troon aan. Kende hU Lona? En had hU tóch iets opgevangen? „Zie," hernam Raags ernstig, „wat mUn plan is. Ondanks je frisch bloed, waarmee JU me ge red hebt, voel ik me niet zooals vroeger en wilde ik graag een directeur voor mUn zaak hebben. En ik heb me voorgenomen, Jou deze betrekking aan te bieden met voorloopig je sa laris verdubbelden aandeel in de winst." „Me.... mij?" stotterde Johan. „Ja, jou." „Maar danzouden we kunnen trouwen!" riep de jonge man buiten zichzelf van vreugde. „Dat is mUn zaak niet." HU wees naar de telefoon. „Als je het je meisje, heet ze niet Lona? even wilt meedeelen?" Met een Juichkreet vloog Johan op en drukte de hand van zijn patroon, of hp die breken wilde. „Hallo! hallo!" gilde Johan aan de telefoon. „Ben jU het, Lona?" Gerard Raags stond met een opgewekt ge zicht naast hem en fluisterde: „Vergeet ook niet dat ik haar vanavond hier verwacht." „O! liefste, wat een geluk!" jubelde Johan. „BegrUp je net wel goed, Lona? Dringt het wel tot je door?" „Eö zeg haar," klonk het zacht naast hem, „dat er al sinds mUn komst uit het zeikenhuis bU een notaris een testament gedeponeerd is, waar alleen jöüw naam in voorkomt." Toen hing Johan van alteratie den haak op, hoewel hij Lona niet eens de gelegenheid ge geven had, een woord te zeggen. De telefoon rinkelde, rinkelde, maar Lona kreeg geen ge hoor, want Johan scheen zich af te vragen, of hij waakte, of droomde. Toen schudde hU den ouden man bU de schouders en zei diep ontroerd: „Als u weer ziek wordt.... als u weer nieuwe kracht mocht noodig hebben „Kom, nu gauw aan het werk," zei Raags, zgn aandoening beheerschend. „Er ligt veel te wachten. Als je verloofde hier is, praten we verder. Rijksminister dr. Goebbels heeft aan een aantal bekende persoonlUkheden in de Duit sche tooneelwereld en literatuurwetenschap de vraag gesteld wat hun standpunt is in de den laatsten tUd zoo op den voorgrond ge treden kwestie van de Shakespearevertalingen van Schlegel-Tieck aan den eenen en Rothe aan den anderen kant. Goebbels heeft zich voorbehouden na ontvangst van de antwoor den een regeling te treffen voor de Duitsche schouwburgen, waarbU bepaald zal worden welke van de beide vertalingen in het vervolg toonaangevend geacht zal moeten worden voor de tegenwoordige Duitsche opvoeringen. Daar- bU zal vermeden worden nadeelige gevolgen van deze literaire kwestie voor de ontwikkeling van het Duitsche tooneel te doen ontstaan. blue BAND \jukaan oifa/runeri 664-0182 H f 8 „Nee, dan ga jU naar het college en dan Leb ik de kans niet meer. Je moet me de kans ^bhnen. Kom mee, in het bosch is een fUn sthkje gras." Horney stond tegen zUn zin op. Op dat oogenblik hield bU de brug over de "vier een auto stil, waar een heer en dame Uitstapten, die ontvangen werden door den Leraar, belast met het toezicht op de nret- Liakertjes. „Ik had glad vergeten, dat het vandcag acantie was," riep de heer met luide, vroolijke „ik moest toch in Preston zijn en Jjaarom kwamen Lady Anna en ik eens even Laar Dick kijken Waar zi de jongen?" „Hu -was zoo Juist aan het visschen bU de ®ocht," zei de leeraar. ..Hij en kleine Roger Beck ®'hgen er samen op uit." „Roger Beck," zeide zij. „Hoor je, San „Kleine Roger Beck van Beckford," ging de Leraar verder. „Onze baron op school. Een «ardig kereltje." „Ik wist niet, dat het kind ai oud genoeg was LLi naar school te gaan," zei de dame peinzend tot haar man, die plotseling ernstig was ge worden. „Laat eens kUken," zei hU- „De arme Mary is al tien jaar dood. HU moet oud genoeg zUn. Een aardig ventje, zei u?" „Ja, een flinke kerel, al leert hU niet te vlug. Maar dat komt misschien nog wel." „En hU is een vriendje van Dick," zei Lady Anna. „Vreemd, hè San? Weten ze, dat ze neven zUn?" „Neven?" riep de geestelUke uit. „Natuur lijk, daar dacht ik niet aan, mUnheer Hor- nock." „ZUn moeder was mUn volle nicht," zei mUn heer Homock. „Arme ziel, haar vader was te streng voor haar. Onterfde haar omdat zU katholiek werd. Dat zou mijn vader met mU misschien ook gedaan hebben, Anna. als hU nog in leven was geweest," zei hij zacht tot rijn vrouw. „Nu," antwoordde Lady Anna op denze'fden toon, „dan zou ik net zoo gedaan hebben, als Mary Beck, me er niets van aan getrokken hebben en toch met jou getrouwd zUn." Het diep doorp'oegde gelaat van den man. want al was hij rUk, toch droeg zijn gezicht het stempel van harden arbeid, verzachtte zich en hij fluisterde: „Dat geloof lk ook, kind." ZU waren nu bU de bocht van de rivier en hun gids stond ineens stil. Daar naast elkaar lagen twee bengels, twee jasjes en petten, maar de jongens waren nergens te zien. „Ze zUn er toch niet ingevallen?" schrok Lady Anna. BUna, voor ze uitgesproken had, kwam een kleine jongen het bosch uitrennen. ZUn gezicht was rood en gekneusd en onder het loopen streek hU ongeduldig met den rug van zU'n hand langs zUn neus, die flink gebloed had. „Hallo," zei de leeraar. „Vechten? KUk, het 'js Beek." „Dan heeft hU met Dick gevochten," zei Lady Anna. De hUgende Roger was nu vlak bU hen, maar zonder naar hen op te zien, greep hU een van de petten en doopte die in het water. „Beek," riep de leeraar streng. „Wat be- teekent dat?" „Dick heeft zich bezeerd," riep Lady Anna Hornock. „ZUn neus alleen maar," riep Roger, „De rmjne hield op." Met zijn pet vol water begon hU terug te loopen naar het bosch, toen de groote man zyn hand op zijn schouder legde. „Wie won?" vroeg hij met lachende oogen. „Verleden September ging ik onder en met Paschen ook, maar nu hU," antwoordde Roger. „Waarom vechten jullie zoo?" vroeg Lady Anna. „O, om niks," zei Roger, terwUl hij zoo vlug als zUn natte last hem toeliet, wegliep. „Ik vond zijn hoed gek en hu zei, dat ik niet kon tellen," „En waarom vochten jullie nu dan weer?" vroeg Lady Anna een beetje buiten adem, want Roger liep zoo vlug. „O, omdat hU mU er onder kreeg, ik wou quitte zijn." een gewoon partijtje vechten werd oogluikend toegelaten en op een vacantiedag vond hij het maar beter niet te veel te hooren en te zien. „Jawel, maar hU kreeg jou er tweemaal onder, je bent dus nog niet quitte," zei mUn heer Hornock. „Toch wel," ging Roger voort. „Hij is twee jaar ouder, jawel het is nu goed," Daar zagen zij Dick, die zonder resultaat het bloed met mos trachtte te stelpen, tegen een boom geleund zitten. HU sprong op toen hU zijn ouders zag en keek een beetje betreuterd. „Het was allemaal om dien misselUken hoed, moeder, maar nu is het weer goed." Roger haalde een ver van schoonen zakdoek uit zUn zak en begon met water den neus van zU'n tegenstander te betten. „Houd je hoofd achterover, Homy. Je moest eigenlUk plat gaan liggen; als je een sleutel had, ging het beter. MUn grootma deed het altUd met den deursleutel," vertelde hU. terwUl hij op zU'n hurken zat. „Als Tom te hard ge raakt had. Tom is onze knecht, hU leerde me boksen." Glimlachend haalde mijnheer Homock zijn bos sleutels uit den zak en al waren ze geen van alle zoo groot als de daursleutels van Lady Beek, tezamen met de waterbehandeling hielpen zij Dick weer gauw opknappen en kon digde hU dan ook spoedig zU'n algeheel herstel aan. „Je ziet er nog al netjes uit, om ergens heen te gaan. Maar we zullen in het hotel wel een stukje rauwe biefstuk kunnen krijgen, dan word je tenminste niet heelemaai groen en blauw. Nu moesten jullie elkaar maar de hand geven." „Dat hebben we al gedaan," riep Roger, ter wijl hU een bruine knuist uitstak. Na die ceremonie zei Lady Anna een beetje ernstig: „Jullie moesten goede maatjes zUn. Weet Je wel, dat jullie neven zijn?" De Jongens keken elkaar aan, lachten en Roger schudde van neen. „Ik denk toch van niet," zei Roger. „Grootma zegt, er is niemand meer van de familie. Ze zegt, dat ik de laatste Beek ben." „Maar Je hebt toch een moeder gehad, beste jongen," zei Lady Anna. „Heeft niemand je daar ooit iets van verteld?" „WU hebben haar portret thuis," antwoordde Roger. „Grootma zegt. dat Ze stierf na mUn vader." „Je lUkt op haar," zei mijnheer Hornock. Dick keek zUn vriendje leuk aan. „Ik vind het gek, dat we neven zUn," zeide hu. „Nu," zei zUn vader, „als jU mee gaat, moest Roger ook maar mee gaan." Roger kreeg een kleur tot onder zUn blonde baren. „Ik niet," zei hU- „Ik heb grootma beloofd, dat ik niet met vreemden uit zou gaan." „Maar dit is wat anders, Beek," kwam de leeraar haastig tusschenbeide. „Je grootmoeder wist niet, dat je hier een neef had, die wel eens nader met Ie zou willen kennis maken." „Och, kom mee, Roger." riep Dick. „Het is vreeseJJjk leuk en we zullen het er eens van nemen." „Neen," hield Roger vol. „Ik heb het grootma beloofd." Hij draaide zich om, stak zUn handen diep in zUn zakken met een vastbesloten air en de leeraar legde Lady Anna en mUnheer Hornock uit, dat Lady Beek er erg op gestaan had, zoowel tegen Roger, als tegenover de directie van de school. „Ik denk," zeide hU, „dat zU een bepaald iemand op het oog had, wiens ontmoeting met Roger zU niet wensch te." Er werd verder niets meer over het onder werp gezegd, maar toen dien avond Samuel Hornock tegenover zUn vrouw in den spoorweg coupé zat. begon hU er over. „Dat kereltje heeft onzen Dick enorm veel goed gedaan," zei hU. „HU is tweemaal zoo flink als eerst. Ik was maar bang, dat hU te slap zou worden, maar daar past Roger wel voor op." „Dick was altUd stil," zei zUn moeder. ,Maar over kleinen Roger heb Je ge'ijk. Ik zou hem wel meer willen zien. beter willen kennen." „Juist," zei Sam. „De kerel zegt. dat hU in de vacantie werkt. Werk is prachtig, ik wou, dat Dick het wat meer deed." „Dat komt nog wel," zei Lady Anna. ,-Een rUk man kan ook een heeleboel werk vinden." „Ja, ja, Anna, we moeten hem laten voelen, dat hü ook nog plichten heeft. HU is niet alleen voor de pret op de wereld." Lady Anna trok een gezicht tegen haar man. (Wordt vervolgd.)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1936 | | pagina 7