Potosi, de bron der zilvervloten
<Ketutö&aal van den dag
D
Wat Kikker Karei en Tuimeltje beleefden
'N TROUWE KLANT
LIEFDE
EN EER
WOENSDAG 12 FEBRUARI 1936
IN 1545 ONTDEKT
Dadelijk begon de
„rush"
Opgravingen in het
Gieseldal
Door ijs geconserveerd
I Ruzie met Ans j
Spiritus uit brood
Trein naar Noach
DOOR M. E. FRANCIS
Glinsterende metaaldruppels of
zilverdraadjes verrieden de in
den grond verborgen
schatten
Einde December 1615 kwam als Virrey of
Onderkoning naar Peru: Don Francisco
van Borgia en Aragon, Prins van Esqui-
lache en Graaf van Mayaldo, Ridder van de
Orde van Santiago en Montesa. Hij was geboren
te Madrid en nog maar 32 jaren oud. Nog
nooit was iemand zoo jong al voor Onderko
ning der Koloniën in de termen gevallen. Bo
vendien kende het Madrileensche publiek hem
alleen uit zijn verzen en avonturen.... over
het algemeen geen van beide als aanbeveling
beschouwd voor een magistraat.
Maar Filips de Derde was nogal met hem
bevriend en verdacht hem bovendien van een
goed vers. and en van een sterken koelbloedigen
wil. Hij bleek gelijk te hebben.
Het was noodig. Zoo enthousiast men in
Holland was over den strooptocht van Van
Spilbergen in 1615, zoo ongerust was men in
Spanje geworden over de veiligheid in de ko
loniën. Als in vredestijd (het was midden in het
Twaalfjarig Bestand! zulke expedities werden
Uitgerust, wat moest dat dan worden als het
weer oorlog was?
Don Francisco ging onmiddellijk na aan
komst aan het werk. Hij rustte een eskader uit
en versterkte Callao, de haven van Lima, en
meer belangrijke punten der kust. En toeD
dan ook, na afloop van het Bestand, Jacob
1' Hermite met de z.g. Nassausche vloot kwam
opzetten, was het, zooals het in de wereld dik
wijls gebeurt, wel met meer recht, maar met
véél minder succes. Nergens vond men nog de
weerloosheid waar men op had gerekend. In
tegendeel ging, zooals De Boer aanhaalt in zijn
„Van Oude Voyagiën", alles „reent contrarie".
Niels wilde gelukken, langs de geheele kust. De
zilvervloot was net weggezeild naar Panama
en ut havens waren alle in staat van tegen
weer. Toen ging men eraar. denken de bron
zélf dier zilvervloten te veroveren: Potosi, mid'
den op het 4000 meter hooge plateau der Andes.
Maar Arica, de haven, waarmee men had moe
ten beginnen, bleek al direct onneembaar voor
de onzen. En dat was maar goed ook. Want van
zoo'n tocht, van een zevenhonderd kilometer
over de bergketens, door de barre woestijn, op
die hoogte naar Potosi, een stad van toender-
tyd toch zeker 150.000 inwoners, was geen man
teruggekomen.
Potosi was in 1545 ontdekt. Een Indiaan die
op den berg een troep lama's hoedde en in
een rotsspleet had overnacht, vond 's morgens
enkele glinsterende metaaldruppels aan het
steenblok waartegen zijn vuur had gebrand.
(Volgens een andere legende trok hij bij het
klimmen een struikje, waaraan hij zich vast
hield, uit den steengrond en ontdekte toen
glinsterende zilverdraadjes tusschen de wortels;
ook volstrekt niet onmogelijk.) Hij begreep de
waarde van zijn vondst, want de zilvermijnen
van Porco, daar in de buurt, werden voor de
komst der Spanjaarden al op bevel van den
Inca ontgonnen, en bracht zijn patroon, den
Spanjaard Villaruel, op de hoogte. Deze zette
onmiddellijk, naar mijnbouwkundige zede en
Wet, de grenspaaltjes van zijn „claim" uit en
werd de gelukkige ontdekker en stichter van
Potosi.
Later zond hij een petitie aan Karei V om
dien titel, van Descubridor y Fundador, te mo
gen voeren, en ter ondersteuning gaf hij ruim
250.000 kilo zilver mede. Geen wonder dat er
geen bezwaren waren! Bovendien kreeg de stad
een wapen, den titel van Villa Imperial en nog
verschillende privileges.
Maar ondërtusschen was de „rush" al begon
nen. Alles wat maar een beetje avonturiers-
bloed in de aderen had (en daar was in dien
tijd heelemaal geen gebrek aan) stroomde er
heen, niet alleen uit Amerika, maar ook volop
uit Europa. Het was een zestiende-eeuwsch
Klondyka. De grootste wanorde heerschte na
tuurlijk in het begin, maar 25 jaren later, om
streeks 1570, pakte de groote Onderkoning Fran
cisco de Toledo de zaak aan. De geheele stad
Werd herbouwd, 24 hoofdstraten en 11 bruggen
uitgelegd, 15 kerken en kerkjes en verschillende
kloosters, waaronder van Franciscanen, Jezuï-
ten en „Mercedarios" gesticht.
De stad ligt aan den voet van den prachtigen,
zuiver kegelvormigen berg, die zelf tot 4725
meter reikt. In den loop der eeuwen zijn uit
meer dan 500 schachten en tunnels alle soorten
van gesteenten gekomen, die nu over het ge
heele oppervlak verspreid liggen. En deze blau
we, roode, grijze, bruine, groene gesteenten, ver
weerd tot alle tinten, van wit tot donkerbruin,
haast zwart, van lila tot geel, geven den schit
terenden kegel het uiterlijk van een ontzaglijken
doffen opaal.
Goed georganiseerd en bestuurd, werd Potosi
een bloeiende stad, die met haar rijkdom let
terlijk al haar wenschen kon bevredigen. Zelfs
tot uit Europa liet men komen wat men be
geerde. Scheepsladingen kunstschatten, schil
derijen (en copieën!) van de beste meesters gin
gen als retourvracht der zilvervlo.en naar
Mexico en Peru. De huizen en paleizen werden
zoo royaal mogelijk ingericht. Met zilver inge^
legde meubels, Perzische tapijten, kostbare stof'
feering versierden de kamers. Niet alleen had
men zilveren lepels, vorken, bekers en karaffen,
maar borden en schalen, en ook waschkommen
en lampetkannen, en alle verdere gemakken die
de beschaving voor slaapkamers heeft uitge
dacht, waren bij de gegoede burgers van
het metaal dat de Cerro Rico (de rijke
berg) zoo overvloedig afgaf. En tot voor weinige
jaren was hei bij de welgestelden in Bolivia
(vroeger Hoog Peru) nóg zoo. In de kerken
tragen de beelden nog altijd zilveren kronen,
schepters en andere emblemen. De kruisen, wie
rookvaten, kandelaars waren natuurlijk, ook nu
nog algemeen in de goed onderhouden kerken,
van zilver. In Sucre de hoodstad van Bolivia
en niet La Paz (alleen zetel van de regeering)
zooals vrijwel alle atlassen, aardrijkskunde
boeken en -leermeesters beweren waren de
pilaren der Kathedraal tot manshoogte met
zilver bekleed.
Pas in den oorlog tegen Spanje werden veel
van deze schatten door de meestal antiklerikale
vrijheidshelden gerequireerd. Maar ook nu nog
staan de beroemde genadebeelden, vooral in het
door heel Zuid-Amerika bekende Copacabana,
stijf van goud, zilver en edelsteenen.
In 1578 liet de Onderkoning een volkstelling
houden; Potosi bleek 120.000 inwoners te heb
ben. Dat was 33 jaar na de stichting.
Natuurlijk is er in zóó'n milieu strijd; niet
alleen in de volksbuurten, in de tallooze herber
gen, speelholen, of schermscholen, maar ook bij
de hooge burgerij. Zooals wij Hoekschen kenden
en Kabeljauwen, zoo stonden in Potosi tegenover
elkaar de Basken, uit Noord-Spanje, tegenover
de Andalusiërs, Castilianen en de Creolen, de
in de kolonie geboren Spanjaarden. Meer dan
100 jaar hebben ze mekaar bevochten onder den
naam van Vascongados en Vicunas. De Basken,
van geboorte puike mijnwerkers, waren over het
algemeen de bezitters der mijnen en dreven den
grooten zakenhandel. In het bestuur hadden ze
gewoonlijk de meerderheid. Het waren sterke,
stugge kerels, zeer vasthoudend aan hun rechten
en gebruiken, maar werkzaam en verstandig. De
Vicunas, zoo genoemd naar hun gewoonte sier
lijke hoeden te dragen van vicunawol (de vicuna
is een klein bruin lama-achtig wild; de wol
mocht vroeger slechts door den Inca worden ge
dragen) waren van zuidelijker slag: uitstekende
soldaten en ruiters, die zich meer interesseer
den voor stierengevechten, schermen en vecht
partijen. En tot deze laatste was altijd wel aan
leiding. Met de troonbestijging van Filips III
werden bijzonder schitterende feesten gegeven:
tournooien, rijkunsten, allerlei wedstrijden, alle
maal gelegenheden om slaags te raken. En beide
partijen hadden ditmaal zoo schandalig huis
gehouden, dat onze energieke jonge onderkoning
in Lima besloot er een eind aan te maken. Hij
schreef een streng bevel aan den corregidor
(burgemeester) Ortiz de Sotomayor. dat het nu
uit moest zijn; hij was verantwoordelijk voor de
orde, moest veel krachtiger aanpakken en zonder
pardon de onruststokers'straffen.
Nu was de Sotomayor volbloed aanhanger der
Vascongados en hij zag hier 'n prachtgelegenheid
om met één slag de Vicuna's te verslaan èn het
hooge gezag te bevredigen; nog denzelfden nacht
werden Alonso Yanez, de aanvoerder, met tien
Aan de mondingen van Elbe en Weser vingen de kustvisschers onverwacht
geweldige hoeveelheden haring
der voornaamste Vicuna's in alle stilte en ver
raderlijk gevangen genomen en zonder vorm van
proces terechtgesteld. De afgeslagen hoofden
stonden 's morgens vroeg op de stadspoorten te
kijk.
De halve stad was onmiddellijk in vol oproer;
de politie werd verjaagd, maar de burgemeester
wist een der kerken binnen te vluchten en was
daar voorloopig veilig, want het asylrecht werd
altijd absoluut geëerbiedigd. Hij bezwoer niets
anders te hebben gedaan dan de orders van den
Onderkoning opvolgen. Later ontsnapte hij naar
Lima.
Leonora de Vasconcellas, de jonge, mooie
weduwe van Yanez en de Vicuna's zwoeren
wraak.
Op uitnoodiging van de Organisatie van Na-
tuurphilosophische en Technologische Facultei
ten in Nederland zal Prof. Dr. J. Weigeit uit
Halle a.d. Saaie in ons land een zestal voor
drachten houden over „Was bedeuten die Gei-
seltalforschungen der Martin Luther-Universi-
tat Halle-Wittenberg für die Naturwissenschaf-
ten?" en wel op 14, 17, 18, 19, 20 en 21 Februari
a.s. in Wageningen, Leiden, Utrecht, Amster
dam, Delft en Groningen.
Prof. dr. C. H. Edelman m.i. uit Wageningen
schrijft over genoemde opgravingen het volgende:
Nietwaar. U bent 'n trouw lezer van onze ru
briek „Omroepers". U moogt er graag eens in
grasduinen. De aakenman weet van Uw speur-
lust te profiteeren, hij piaatst Zaken-Omroepers
die onze rubriek Juist zoo veelzijdig doen zijn en
die Uwe regelmatige belangstelling lnderdaa.-
notiveeren.
Vele vrienden van de natuurwetenschap zullen
met belangstelling de voordrachten van prof. dr.
Johannes Weigeit uit Halle over de opzienba
rende fossielvondsten in het Geiseldal tegemoet
zien. Immers, deze vondsten in eocenen bruin
kool vertegenwoordigen in verschillende opzich
ten unieke verhoudingen, die de onderzoekers
in staat stelden een zeer volledigen oekologisch-
biologisch beeld te ontwerpen van de levens
wereld van een tropisch moerasbosch van om
streeks 35.000.000 jaar geleden. Behalve een rijke
oogst aan nieuwe soorten van uitgestorven (he
ren is in het bijzonder merkwaardig de uiterst
volledige conservatie van planten en dieren,
waardoor het mogelijk is, het leven en sterven
van de aangetroffen organismen te begrijpen
Zoo is het chlorophyl in bladresten bewaard
gebleven, insectenlarven met darminhoud, spier
weefsel en huidresten van kikvorschen, hage
dissen en zoogdieren zijn aangetroffen. Half uit
gebroede eieren van krokodillen en slangen
stellen ons in staat, de anatomie van de em
bryo's te bestudeeren.
Vele zoogdieren blijken in dit moerasbosch
van dorst te zijn omgekomen, hetgeen Weigeit
kon afleiden uit de houding van den hals van de
cadavers en uit het optreden van vliegenlarven
in de skeletdeelen, waaruit blijkt, dat de dieren
op 't droge zijn omgekomen. Visschen met stuif
meel van boomen in him kieuwen moeten even
eens op het land uitgedroogd zijn.
Ook parasieten van plant en dier zijn verza
meld, zoowel schimmels als insecten. Gewoon
lijk worden dergelijke zeer belangrijke vond
sten pas na vele jaren aan het groote publiek
bekend. Alle graafwerken in het Geiseldal zijn
echter eerst in de laatste vijf jaar verricht,
waarbij zeer groote moeilijkheden moesten wor
den overwonnen. Het enorme materiaal, waar
onder alleen reeds 6000 resten van zoogdieren,
is in een speciaal Museum te Halle onderge
bracht,
Volgens het Tass-agentschap heeft de door
de Academie voor Wetenschappen der Sowjet-
Unie bijeengeroepen conferentie voor Jjsbodem-
onderzoék zich ook bezig gehouden met de in
teressante kwestie van het weder levend-worden
van bevroren wezens, die duizenden jaren lang in
het bodemijs gelegen hebben.
Het Instituut voor Wetenschappelijk Onder
zoek heeft met succes proefnemingen gedaan.
In een monster bodem-ijs, dat genomen was op
een diepte van vijf a zes meter, en waarin zich
moeraskreeften, algen en andere insecten be
vonden, begonnen deze wezens, nadat zij op een
normale temperatuur waren gebracht, weder te
leven.
De proefneming gelukte ook met andere
monsters ijs, waarin zich eveneens kleine dier
lijke wezens bevonden, die op normale tempera
tuur gebracht, herleefden en zich ontwikkelden.
oen ik Ans ergens tegenkwam, waar ze
naar mijn meening niet thuis hoorde,
trok ik daaruit onmiddellijk de voor de
hand liggende gevolgtrekking.
„Wat doe je hier?" vroeg ik.
„Is dat iets wat jou aangaat?" was de hoog
hartige wedervraag.
„Ja.... neen.... in elk geval, je weet wat
ik je onlangs gezegd heb," zei ik boos.
„Je hebt me toen je meening gezegd over
iets waar je absoluut niets mee te maken hebt,"
hernam Ans, „en ik gaf je toen duidelijk te
kennen dat je de zorg voor m'n persoonlijke
aangelegenheden aan mij zou overlaten. Maar
je schijnt dien duidelijken wenk niet ter harte
genomen te hebben," besloot ze sarcastisch.
Ik reageerde daar niet op, maar sprak ge
biedend: „Ik heb je van te voren gezegd, dat
het zonde en schande zou zijn, als jij je haar
tot polka-haar liet knippen."
„En ik heb je van te voren gezegd dat ik
zou doen wat ik wilde."
„Je zult er dan als een vogelverschrikker uit
zien."
„Dank je. Andere meisjes, die even leelijk
zijn als ik, hebben wel polka-haar."
„Je bent niet leelijk; je bent
Ik bedwong me zelf en begon weer over het
geval in kwestie.
„Er zyn maar weinig meisjes, Ans, die zulk
haar hebben als jij. Ik beweer niet dat polka
haar je niet goed zou staan. Wat ik beweer is,
dat het zonde en jammer zou wezen, als dit
prachtige blonde haar van je, dat zoo zacht is
als zij, werd afgeknipt."
Een blos verspreidde zich over Ans' gelaat,
maar trotsch stak ze haar neusje in de lucht
en zei vinnig:
,Jk denk dat ik met m'n haar kan doen wat
ik wil."
Ik schudde m'n hoofd en zuchtte diep. Er
zijn menschen die tegen zich zelf beschermd
moeten worden.
„Luister goed naar wat ik je zeg," zei ik
toornig, terwijl ik naar de glazen deur wees,
waarop te lezen stond: Salon voor dames; „als
jij daar binnen gaat, dan is het tusschen ons
uit en voor goed. Als je prachtig haar eenmaal
afgeknipt is, dan krijg Je het niet terug en
spreek ik nooit een woord meer tegen je."
Het spijt me hier te moeten constateeren, dat
die vreeselijke bedreiging niet de uitwerking
had, die ik er van verwachtte.
Lieve hemel," riep Ans, terwijl ze haar
neusje nóg hooger in de lucht stak, „je moet
niet denken, mijnheer Jelgers, dat ik dan in
den rouw zal gaan. Goeden morgen."
Ze stiet de deur van het dames-salon open,
stapte met fier opgeheven hoofd naar binnen
en liet de deur met een slag voor m'n neus
dicht vallen.
Ik ging het „salon voor heeren" binnen van
den zelfden kapper, waar de eigenaar, Luiving,
die tevens parapluies, vooral dames-parapluies
verkocht en repareerde, my beleefd groette.
„M'n haar knippen zooals gewoon," zei ik,
terwijl ik me in een stoel liet vallen.
Juist wilde hij beginnen, toen de electrische
schel in het aangrenzend vertrek klonk.
Een oogenblik, mijnheer," verzocht de haar-
kunstenaar, „er is hier naast een dame."
Door een korte gang verdween de man in de
kamer hiernaast. Toen hy weg was, zat ik diep
neerslachtig voor me heen te staren. M'n kans
bij Ans was verkeken en ik was er zelf de
schuld van.
De kapper kwam heel gauw terug.
„Lang heeft het niet geduurd," zei ik achte
loos, „ik hoop dat je goede zaken gemaakt
hebt."
,0, ja, mijnheer. Aan de dames valt altijd
wat te verdienen. Ze moest nieuwe baleinen
hebben."
„Wat zeg je daar?"
„Nieuwe baleinen, mijnheer, overal nieuwe."
minimin iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiitin
Ik sprong van m'n stoel en keek m'n barbier
verontwaardigd aan.
„Denk er aan, Luiving, dat je over een jonge
dame spreekt en wel over een dame, die tot m'n
kennissen behoort."
„De hemel beware me er voor, mijnheer, iets
onbehoorlijks over juffrouw Keyser te zeggen,"
zei Luiving, terwijl hij me verwonderd aanzag,
„maar die parapluie van haar verkeerde in
derdaad in een betreurenswaardigen toestand."
Met één sprong was ik op de been, den winkel
uit en de straat op.
Ze liep voor mjj uit.
„Ans!" riep ik,
„een oogenblikje!
Ik had niet het
minste
vermoeden....
„Ik dacht dat
je geen woord i
meer tegen me
zou spreken," lachte ze spottend.
„Maar ik wist niet dat je alleen by den kap
per moest wezen voor je parapluie. Ik dacht,
na al hetgeen je me Woensdag daarover gezegd
had, dat je polka-haar wilde hebben
„En daarom maakte je onze verloving
is 't niet? Nu, goeden morgen."
„Ga zoo niet heen, Ans, m'n lieveling."
„Wat zeg je daar?"
.Lieveling," hertaalde ik, vastbesloten.
„Zouden we na al die jaren dan niets meer
voor elkaar kunnen zijn dan kennissen? ik heb
al lang een mooien ring voor je. Hij ligt thuis.
Maar ik heb je nooit durven vragen hem te
dragen. Wil je hem nu hebben? Vergeef me,
Ans, en zeg: ja. Ik heb er niets tegen als je
polka-haar wilt hebben."
Ans lachte me vriendelijk toe.
„Jij dwaze, ouwe jongen. Natuurlijk zeg ik:
ja. En ik zal m'n haar niet tot polka-haar la
ten knippen, zonder toestemming van m'n aan
staanden man."
af,
e vindingrijkheid van de industrie wordt
onder moeilijke economische omstan-
heden tot het hoogste opgevoerd. Zoo
heeft men thans in Italië al het mogelijke be
proefd om zich tegen de sancties te wapenen,
waarbij zooals wel bekend is, in de eerste plaats
de voorziening van auto's en vliegtuigen met
brandstof zorgen baart.
O wee, wat een verschrikkelijke stofwolken kwamen er uit het
tapijt. Tuimeltje kreeg tot overmaat van ramp stof in zijn oogen
en kon bijna niets zien en kikker Karei was al zoo wijs zijn
oogen maar direct dicht te houden en er flink op los te slaan.
Ze sloegen er geducht op en het scheen wel of er geen eind
kwam aan de stof. Eindelijk was het tapijt schoon.
Kikker Karei en Tuimeltje probeerden nu hun oogen weer
ver open te doen en toenneen maarze beefden
voor elkaar, zoo verschrikkelijk zwart zagen ze. De een keek
verbaasd naar den ander. Dat was geen gewone stof, neen, dat
was roet. Ze keken rond of niemand hen had gezien en toen
ze de twee kikkers triomfeerend zagen staan, begrepen ze, dat
zij er wel meer van zouden weten.
Kikker Karei en Tuimeltje wilden nu op hun beurt naar den
kok gaan en ze troffen het goed: de kok was bezig het fornuis
aan te maken. Hij werkte lustig voort en was bly dat de kachel
brandde- Maar toen hij aan het raam die twee gekke zwarte
figuren zag staan, viel hij van schrik achterover op het fornuis,
zoodat zijn broek in brand vloog.
De motoren, die een hoog toerental bezit
ten, zooals die van renwagens en vliegmachi
nes, kunnen, in plaats van met benzine, met
alcohol-mengsiels worden gestookt.
Nu was in Italië natuurlijk de alcohol-pro
ductie aan de behoefte aangepast, terwijl de
clandestiene spiritusstokerijen evenals in alle
andere landen met het oog op de accijnzen
werden tegengegaan.
De grootste hoeveelheid alcohol, die echter
in een land dagelijks wordt geproduceerd, ver
dwijnt door den schoorsteen der bakkerijen. In
het deeg ontstaat n.l. bij de gisting een vrij
belangrijke hoeveelheid alcohol, die echter bij
het bakken uit het brood wordt gedreven.
Men heeft gevonden, dat uit 100 kg. deeg 78
liter alcohol te verkrijgen is. Voor Italië zou
dit een productie van meer dan een millioen
hectoliter per jaar beteekenen. Nu heeft een
zekere Mario Andrusini reeds in 1925 een me
thode aangegeven om den alcohol bij het brood
bakken op te vangen.
In de Umschau, waaraan wij deze mededee-
ling ontleenen, wordt echter opgemerkt, dat
deze uitvinding door verbodsbepalingen en de
economische verhoudingen geen practische be-
teekenis heeft verkregen. Het benoodigde toe
stel is zeer eenvoudig en kan zelfs aan den een-
Voudigsten bakkersoven van het platteland ge
makkelijk worden aangebracht. Nu men in
Italië eiken liter alcohol noodig heeft vervallen
de vroegere maatregelen tegen de geheime spi-
ritusproductie. Men heeft thans de alcoholbe
lasting opgeheven en alleen een fabricatie-be-
lasting ingevoerd, waardoor de productie tot
een maximum kan worden opgevoerd. Het zal
echter de vraag zijn of de zoo verkregen spi
ritus inderdaad in zulk een hoeveelheid be
schikbaar komt, dat daardoor de ernstige be
lemmeringen door de sancties en de financieele
positie van Italië ontstaan worden opgeheven.
Te Moskou wordt op het oogenblik een plan
bestudeerd om een spoorlijn aan te leggen naar
den top van den berg Elbruz, waar volgens de
overlevering de ark van Noach na den zond
vloed strandde. Deze berg is de hoogste van
het Kaukasusgebergte.
De beide toppen zijn kraters van uitgedoofde
vulkanen.
Naar den hoogsten top van 18.526 voet wil
men nu een spoorlijn aanleggen. Drie hotels
zullen langs de lijn worden gebouwd, een aan
den voet, een halverwege, en een op tweederde
van de hoogte. Eveneens is een plan in studie
om deze twee toppen met elkaar door een zweef-
baan te verbinden.
A T "C A DiOlMMC 'C op blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen C| *7^ O bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door p 7^ O biJ een ongeval met p O CA bij verlies van een hand,
A B .E .i~*. A fl^ I w r. l ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen A Ul/«" verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen wvi" doodelijken afloop een voet of een oog
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
9
„Dick heeft maar zes weken vacantie. Moet
hij dan ook nog werken?"
„Waarom niet, kindlief. We moeten hem laten
voe'en, dat er nog iets belangrijkers is, dan
alleen pret."
Hij leunde achterover en sloeg zijn beenen
over elkaar.
„Ik zou wel willen, dat die k'eine Beek een
poosje bij hem kon zyn, in de vacantie."
„Wat? En hem van zijn hooien afhalen?'
plaagde Lady Anna.
„Nou, ik denk, dat til ons hooi ook nog wel
niet binnen zal zijn," antwoordde hij. „Maar je
weet wel, wat ik bedoel, Anna."
Zij kon hier geen weerstand aan bieden, al
vond zy de stille critiek op haar zoon niet
prettig.
„Ik begrijp het heel best," zeide zij. „Maar
wat moeten we doen, als zijn grootmoeder ons
bestaan totaal negeert?"
Sam. Hornock lachte stil.
„Ja, dat is een prob'eem," zei hij. „Maar jij
kunt iemand zoo buitengewoon goed 'rmpraten,
Anna. Je moest maar eens een aanval doen
op Lady Beek."
HOOFDSTUK V
Op een dag in Juli, zat Lady Beck in de
eiken huiskamer. Zij was vroeger opgestaan
dan gewoonlijk. Het was Woensdag en omdat
er een bezoeker kwam, moest het karnen
minstens twee uur eerder klaar zijn. Want
's middags streek en stijfde zij gewoonlijk de
fijne wasch en dat moest ook vroeger aan kant
zijn.
Anders werd Vrijdags de kamer gedaan, maar
nu was zij vandaag al ondersteboven gekeerd
en opgepoetst. Niet ter eere van den verwach
ten bezoeker, maar opdat niemand, hoe critisch
ook, aanmerking zou kunnen maken op de
huishoudelijke leiding van Lady Beek.
Door dezen ongewoon drukken arbeid was
het oude gezicht van Lady Beek meer gerimpeld
en dieper gegroefd dan ooit en zij zag er zeer
formidabel en ongenaakbaar uit, toen zij in
den ouden leunstoel bij het venster zat te
wachten, met de knoestige handen werkeloos
in den schoot, haar zilveren haar keurig ge
scheiden onder haar beste kanten mutsje en
iedere prooi van haar zwart zijden japon stijf
en deftig.
Toen Lady Anna haar geschreven had, dat
het haar zooveel genoegen deed, dat haar zoon
en zijn kleine neef vriendjes waren, had zij haar
lieve nicht genoemd. Zij had ook gezegd, dat
het haar een groot plezier zou doen, als zij
elkaar eens wat beter leerden kennen. Het zou
too leuk zijn, eens over de jongens te kunnen
praten, want zij had kleinen Roger buiten
gewoon aardig gevonden, al had hy haar jon
gen, Dick, dan ook verslagen. Dit had Lady
Beek toch wel stilletjes plezier gedaan en nu
zij er weer aan dacht, glimlachte zij, hoewel
wat gedwongen.
Heel stijf had zij Lady Anna geantwoord als:
„Geachte mevrouw" en haar doen weten, dat
zij waarschijnlijk Dinsdagmiddag wel vrij
zou zyn.
In dit droge zomerweer was de landweg, die
naar het huis voerde, tamelijk wel begaanbaar
en de dogcar stuntelde er langzaam overheen,
terwijl de koetsier bij den kop van het paard
liep. Molly, glanzend en stijf in haar Zondag-
sche merinos japon, stond al achter de deur
te wachten en deed open zoodra de bezoekster
uit het rijtuig stapte. Zij riep:
„Volk voor u mylady!" omdat zij dat de meest
correcte wijze vond, om gasten aan te dienen.
Lady Anna trad eeniyszins ver egen binnen.
Zij was een slanke, knappe vrouw met mooie
bruine oogen en goudblond haar; als zij g'im-
lachte, werd zij nog eens zoo aantrekke ijk.
Maar Lady Beek ontdooide niet. Toen Lady
Anna haar de hand toestak, nam zij die zonder
spreken aan, waarna zy haar p'echtig verzocht
plaats te nemen en zelf onmiddellijk weer
neerviel in haar eigen stoel.
„Ik dacht, dat het leuk zou zijn," b-gon Lady
Anna onbewust de woorden van baar eigen brief
herhalend, „om eens over onze jongens te
praten. Tot vorige week had ik geen flauw idee,
dat Dick een neefje op het St. Osbert college
had."
„Mijn kleinzoon heeft uw jongen nooit ge
noemd," zei Lady Beek. „Ik denk, dat Roger
niet wist, dat hij een neef van hem was" ging
zij somber verder. „Ik heb hem nooit over de
familie van zijn moeder gesproken."
„En vindt u dat nu niet jammer?" vroeg Lady
Anna. „Zou zijn moeder het niet prettig ge
vonden hebben, als hij met haar familie om
ging?" Even zweeg zij veelzeggend. Dan ging
zij voort: „Ik weet wel, dat het voornamelijk
onzie schuld is. Wij hadden wel eens eerder
kunnen probeeren, den jongen van Mary op te
zoeken."
„Mijn schoondochter werd door haar familie
onterfd," zei Lady Beek.
„Dat is nu allemaal voorbij," zei Lady Anna,
met haar innemenden glimlach. „Mijn man
behoort tot de nieuwe generatie en behalve tante
Martha, die eigenlijk niet meetelt, zijn wij de
eenïg overgebleven Hornocks."
Lady Beck had daar niets op te zeggen. Zij
scheen buitengewoon goed te kunnen zwijgen.
„Mijn man en ik," ging Lady Anna schuchter
verder, „hadden eerder contact met uw
familie moeten zoeken, het was niet correct
van ons, dat na te laten, wy voelen dat beiden."
„Ik denk, dat u geen seconde aan ons dacht,
totdat u toevallig Roger ontmoette," meende
Lady Beek.
Dit was volmaakt waar en Lady Anna gaf
dit met een verontschuldigende handbeweging
toe.
„Maar mogen we het nu niet goed maken?"
smeekte zij. „Het hindert ons zoo vreeselijk."
Zij boog zich voorover en raakte zachtjes de
hand van de oude vrouw aan. „Wij al'ebei
vinden Roger zoo'n aardigen flinken kerel."
Weer scheen Lady Beek iets te ontdooien.
Maar de bezoekster bedierf het bijna weer door
te zeggen, dat haar man vond, dat hij precies
zijn moeder was.
Nu ging de deur open en juffrouw Jane Beck
sloop naar binnen. Zij had haar gewoon toilet
gecompleteerd door een kanten kraagje en een
camee broche en kwam nu verlegen haar nicht
de hand geven.
„Dit is mijn nicht.juffrouw Beek," stelde
Lady Beek haar voor. „Jane, je heeft niet te
gaan zitten, want je moet dadelijk de knechts
hun boterham gaan brengen."
„Het is nog geen tijd, nicht Sophie, deze klok
is vóór."
„We hebben prachtig weer voor het hooien,"
sprak zij de bezoekster aan.
Lady Beek keek op een enorm groot hor'oge.
„Het is half vier." zei zij. „Je moest maar
opstappen, je kunt terugkomen voor de thee."
Zij knikte nadrukkelijk in de richting van
de deur en nicht Jane fladderde neerslachtig weg
Het was heel moeilijk, maar Lady Anna ging
toch nog eens tot den aanva' over.
„U moet niet vergeten, dat er vroeger veel
narigheid is geweest," p'eitte zij. „Mijn man en
ik vinden aUe twee, dat uw schoondrcMer
onrechtvaardig behande'd is. En het spijt ons
erg dat wy ook u schijnbaar verwaarloosd en
genegeerd hebben. Wilt u het niet vergeven en
ons de kans geven het zooveel moge'ijk te her
stellen? Mijn man zou graag de onrechtvaar
digheid, die Mary is aangedaan, weer goed
maken."
„Ik hoop, dat Mary en onze lieve jongen nu
gelukkig zijn in den hemel. Zij zijn nu boven
iedere onrechtvaardigheid verheven en u be
hoeft u er niet langer over ongerust te maken."
„Maar de jongen dan," zei Lady Anna. „Mijn
man en ik vinden, dat hij niet té kort gedaan
moet worden. Zijn grootvader, de oom van
Sam, was van plan Mary een halve ton te
geven op haar trouwdag. Als zij met iemand
anders was getrouwd, ik bedoel, als zij niet
tot een anderen godsdienst was overgegaan, zou
zij het geld gehad hebben."
De uitdrukking op het gezicht van Lady Beek
was hard en streng en zij schoof haar stoel
achteruit, alsof zij wilde opstaan. De ander
ging haastig voort:
„Wij vinden het niet meer dan billijk, dat dit
bedrag aan Roger gegeven wordt."
„Neen," zei de grootmoeder van Roger, „ik
moet er niets van hebben."
„Maar het is toch n'et meer dan rechtvaar
dig," zei de jonge vrouw overredend. „De fi ma
is hem dat verschuldigd en het zou voor hem
een groot verschil maken in de toekomst."
„U kunt doen, wat u wilt," zei Lady Beek
„Geef het aan liefdadige inste'lingen, als u het
niet wilt houden. Wij moeten het niet. Er zijn
twee kanten aan iedere kwestie," ging zij voort.
„De oude Sam Hornock vond onzen jongen niet
goed genoeg voor zijn dochter, we'nu, wij \on-
den haar ook niet de juiste vrouw voor hem.
Wij vonden het niet prettig, de Hornocks waren
niet van onzen stand."
(Wordt vervolg'