Hoe een onderkoning van Peru uit de val geraakte DEUTSCHE SLAOLIE I 83 <Kd vtö&acti van den dag Wat Kikker Karei en Tuimeltje beleefden V CALVÉ - KWALITEIT thorns^ J. A. Schrijnder LIEFDE EN EER 1 EXTRA DONDERDAG 13 FEBRUARI 1936 DE GEHEIMZINNIGE DAME „Uw net was van zijde, Senora mia; verbaas u niet dat de leeuw het verscheurde." Pistolen in plaats van Malaga-wijn gxcluSief £[zsch statiegeld S cr. de. zuinigste de beste Een burgemeester als schilder Kroningsmis Karei V In de 14e eeuw gecomponeerd DE RADIOPRIESTER Wil een dagblad stichten GOOR M. E. FRANCIS stierf en JoJ© ea i]t trouwden, deden wij bet oofc ïiêb gipg Lady ofi deze ©arm door. ga S&y®g§a heeft. Kat goed genoeg is voor de In het jaar 1618 was Don Francisco, Prins van Esquilache, de Onderkoning te Li ma, 35 jaar oud. In de kracht van zijn leven, van alleraanzienlijksten huize en van zorgvuldige, humanistische vorming, was hü een voorbeeld van den Spaanschen edelman. Hij regeerde rustig, met vaste hand, met ver stand en zelfs met wijsheid. Hij leefde als een beschaafd, fijn ontwikkeld en kunstzinnig man en bleef ook in Peru aan zijn liefhebberij trouw: verzen schrijven. Hy wordt tot Spanje's beste dichters gerekend om de weelde en zuiverheid van zijn uitdrukking. Maar ook zijn proza was beroemd: het ambtelijk verslag over zijn be stuursjaren, dat hij den Raad van Peru voor zijn opvolger achterliet, moet een juweel zijn van stijl en helderheid. Op alle tooneel- en passiespelen die werden opgevoerd oefende hij een strenge, zuiver litteraire censuur. Hij sticht te een academia of club, die alle Zaterdag avonden bij hem in een der kamers van het paleis bijeenkwam. Er waren niet meer dan 12 leden; onder de namen vallen op: Pater Baldomero Illescas, Franciscaan, autoriteit in de Klassieken en Kolonel Pedro de Yarpe, „profundo teólogo y humanista". Zij pleegden litteratuur, dronken sorbets of chocolade en aten koek en stroopwafels. Zulk een magistraat is nu heelemaal een man naar het hart van den echt liberalen Peru- aanschen litterator Ricardo Palma, die iets na het midden der vorige eeuw veel legenden en kronieken van Peru heeft verzameld, en waaraan wij verschillende gegevens ontieenen, maar hij moet constateeren dat zijn held te veel invloed aan de Jezuïeten gaf. Zoo scherp en sarcastisch hij echter anders gewoonlijk is in zulke gevallen, nu verontschuldigt hij dit onmiddellijk. Was toch de Virrey familie van zijn naamgenoot, den heiligen Francisco van Borgia, generaal der Jezuïeten. Bovendien, ver volgt hij, was het de fout van zijn tijd en men kan niet van de menschen verlangen dat ze boven hun tijd staan Op Witten Donderdag, na de bloedige ge beurtenissen in Potosi ging Zijne Excellentie, 85 met zijn heele gevolg, naar de Kathedraal om eerst daar en vervolgens in zes andere kerken het H. Sacrament te bezoeken, zooals in Zuid- Amerika van de autoriteiten nóg verwacht wordt. Bij het verlaten der kerk werd hij in het portaal getroffen door een elegante ver schijning die juist binnenging, gevolgd zoo als ook nu nog de gewoonte is door een kamenier met het tapijtje, waarop de meeste res straks zou knielen. De zwarte sluier, die altijd het hoofd der ter kerk gaande dames omsluit, verhinderde evenmin als de zware wimpers dat de donkere oogen even te lang om zijn gestalte speelden en voor hij het wist had hij zijn hand op de borst gelegd en het hoofd even gebogen. Ook bij zijn verdere kerkbezoeken op dien middag kwam hij telkens de geheimzinnige dame tegen, en er viel niet aan te twijfelen voor hem: de verwarring was wederkeerig. Het Spaansche meisje heeft altijd veel vrijei haar gevoelens mogen toonen dan in noorderlijker Europa is toegestaan en de meisjes van Lima, de beroemde Limenas, hebben zich nooit eenig recht laten ontnemen.Gerónimo. de vertrouwde page, die telkens het rood fluweelen, met gou den franje afgezette kussen op het kniel- bankje had gedeponeerd, kreeg bij den terug keer naar het paleis een wenk, die hem deed achterblijven voor een gewichtige besogne. Voor het avond was wist onze edelman waar hij zich heen had te begeven. Toen het donker was sloeg hij den aange geven weg in. De omgeving beviel hem maar half en hij was op zijn hoede. De cape half om het gezicht geslagen, kwam hü bü de poort die aanstond. Hü ging naar binnen en vond een verlaten patio (binnenplaats) waar echter direct een bediende op hem toekwam en hem beleefd de trap op geleidde, naar een kamer waar de schoone dame van dien morgen hem ceremonieus, maar beminnelijk begroette. Ze was deftig en zeer elegant gekleed en ging onmiddellijk in op de geestige en hoofsche conversatie, die de onderkoning met vuur be gon. Hü was innerlük weer wat op zijn ge mak en genoot van de bekoorlijke verschüning tegenover hem, die vol gratie met alle wapens van het Spaansche discours uitviel en pareer de. Zü kwam blükbaar uit de beste kringen, maar toch had hü haar nooit eerder ergens ontmoet en zü bleek niet uit Lima te zün. Het viel hem op dat hij telkens mannen stappen hoorde, en stemmen op het tevoren zoo stille patio, en zün wantrouwen kwam ver sterkt terug. Het sprankelend gesprek der schoone werd kalmer en zij begon ernstiger dingen er in te betrekken; ze noemde de treu rige gebeurtenissen in Potosi en de onderko ning begreep al gauw uit haar woorden, dat tegenover hem zat Dona Leonora de Vascon- celos, weduwe van den terechtgestelden leider der Vicunas. Ze probeerde hem uit zün rol van galant te krügen en op de grieven van haar partü in te gaan, maar hü veinsde niets hier van te merken en ontglipte telkens weer met een nieuw compliment of een hoofsche uit weiding. Uiterlük zorgeloos bleef hü haar het hof maken, maar innerlijk zon hü al lang op een middel om uit de val te geraken, waar hij zonder twüfel in zat. Zü kon niet anders dan voorloopig het spel verder spelen, en met al haar coquetterie pro beerde zü hem over te halen een klein souper met haar te gebruiken. Hij ging verruit in op het voorstel, maar stelde eene voorwaarde: ,Gü moét mü toestaan, Dona Leonora, U van den heerlijken Malaga te laten proeven, die ik juist van mün eigen wijngaarden in Spanje heb ontvangen. Laat mü ook iets büdragen, op dezen on verge telij ken dag." „Maar natuurlük, senor Virrey, als dat al Uw voorwaarden zün stel ik gaarne mün ver- trouwdsten bediende te Uwer beschikking", en tegelükertüd wenkte zij dezen. Don Francisco haalde een sleutel voor den dag en hem dezen overreikend, zei hü: „Ga naar het paleis en vraag naar mün page Gerónimo. Geef hem dezen sleutel en zeg hem je de twee flesschen M&laga te geven, die in het muurkastje van mün slaapkamer liggen. Vergeet de boodschap niet en hier heb je wat voor jezelf", en zich weer onmiddellijk wendende tot zijn gastvrouw: „Ik moet zulke bijzondere dingen achter slot houden want die pages zün\ als vliegenze res pecteeren niets." En zü vervolgden hun ge sprek. Gerónimo was niet voor niets de lijfdienaar geworden van den Onderkoning. Hü was trouw en verstandig en begreeep onmiddellijk de si tuatie. Want in het muurkastje lagen geen flesschen Malaga, maar de twee kostbare, met goud ingelegde pistolen, die Filips den onder koning had ten geschenke gegeven als aan denken, bü zijn vertrek uit Spanje. Hü liet onmiddellijk den brenger van de boodschap arresteeren en zond den kapitein van de wacht met een piket hellebaardiers naar het hem bekende huis. Daar vonden ze zes Vicunas ge wapend klaar staan, die royaal bekenden den onderkoning te hebben willen pressen tot scherp optreden tegen de Basken, of anders hem te dooden. Ze werden ontwapend en ge vangen genomen. Dona Leonora en de Onderkoning stonden alles aan te zien vanaf de gaanderü op de eerste verdieping, die rond de binnenplaats liep; zij was bleek, maar hü glimlachte en riep den kapitein toe: „Don Jaime, laat ze vrü. Ik wil dat de geheele geschiedenis hiermede uit is. Ge zijt verantwoordelük dat niemand in Lima van een uwer mannen ook maar een woord hoort over wat hier is gebeurd." Dan keerde hü zich om naar zün gastvrouw, die hij nog altüd even bekoorlik vond: „En gij, senora, houd me niet voor een trouwe- looze doch respecteer den prins van Esqui lache, die U zweert bü de kwartieren van zün wapen, dat hü wél order gaf om de schanda len van Potosi te doen ophouden, maar nooit 'oestond om wien óók terecht te stellen zonder vonnis." En dan vervolgde de dichter in hem: Senora mia, Uw net was van züde, verbaas U niet dat de leeuw het verscheurde. Jammer blijft het dat we onze rollen niet hebben uit gespeeld. Gü die van Judith, ik die van Holo- fernes!" En afscheid nemende met zijn meest hoofsche buiging ging hij langzaam de trap pen af en verliet het gebouw, gevolgd door de wacht. Ongeveer een maand later ondernamen Do- na Leonora en de Vicunas de lange reis naar Potosi, héél vroeg in den morgen zooals men gewend is. Dienzelfden morgen vond een nacht waker ergens in een steeg het lük van Ortiz de Sotomayor, den onfortuinlijken burgemees ter van Potosi. Jo SchrijnderTuba-blazer In ,,'t Center" te 's-Gravenhage werd j.l. Zaterdag een expositie van schilderüen ge opend door den heer J. A. Schrander, bur gemeester van Grootebroek, waarbij door A. J. D. van Oosten een inleidende beschouwing ge houden werd. Het is vooral de natuur-romantiek, waarop deze nieuwste doeken van Schründer geïnspi reerd zijn. Hij zoekt er de beweging in, de ele mentaire beweging van lucht, aarde en water vlakte in haar steeds wisselende vormen. Doch daarbij bepaalt hij zich niet tot het oppervlak kige, vlotte weergeven dezer beweging op zich zelf. Op bijna alle punten openbaart zich hier een onmiddellüke aanraking met het mensche- lijke leven en menschelijk bedrijf, niet in een sterk-naturalistische reflex, maar verinnigd tot een voelbare dramatiek, voor wie dit werk met ernst beschouwt. Vooral in de scherp-geziene en in een sterk coloriet, levend doorwerkte doeken, als de landschappen, de boschgezichten en de water vlakten, waarin oogenschünlük de mensche- lijke actie in feite afwezig is, doch waar men over het in eigen sfeer en licht gehouden ob ject den blik van den voor de schoonheid er van gevoeligen voorbijganger voelt heengaan, manifesteert zich deze dramatiek. Men vindt dit duidely'k in doeken als „Woudsche Plan tage" en van de „Jeneverbos-struiken", een hoekje onder den zomermiddag in de Peel en het best wel in het doek met de terugkeerende jagers en drijvers langs den hoogen rivierdijk; waarin het betrekkelüke, het anecdotische van de voorstelling geheel en al is opgenomen in den rhythmischen gang van het moment en van het elementaire der materie. Hier is een psy chische verdieping van tüd en stof verkregen een herordening der op zichzelf voorbijgaande al te vluchtige componenten, die het tooneel vormden. Daarbij vindt men naast het romantische m den aard van dezen schilder zijn grootste kracht gelegen in de realiseering van het pri mitieve, dat in elk ding bewaard bleef en slechts op zeldzame oogenblikken terugvalt iu onze aandacht, zoodat wij ons eigen verband, onze verwantschap met hun oorsprong, weer gevoelen, zooals hier door bemiddeling van der, kunstenaar. Schründer greep ook naar deze primitiviteit in de mer.schelüke figuur. Wij herinneren aan den Tuba-speler, die hier op zijn vorige ex positie aanwezig was: de kloeke expressie van den mensch in zijn karakteristieke verhouding tot een elementair gegeven vindt men thans hier terug in de boerin, die aan de tafel zit, den strooper wiens blik den witten weg voor hem overziet; vooral in den landarbeider, die zich buigt over den grond, waarop hü werkt, waaraan hij zich overgeleverd weet, maar waaraan hij zich nochtans toewijdt met zijn gansche wezen. Door de toepassing van de mestechniek heeft Schründer aan dit nieuwere werk een forschen toon en verrassende frischheid weten te geven. Wat hier hangt frappeert door de gelijkmatig heid van stül: er is een rustige gestemdheid in de afwerking ervan. De veelzijdigheid van den schilder biedt hem de kans om nog naar alle kanten zijn kunst te ontwikkelen, sluit zelfs allerminst een toekomstige vernieuwing, een geheele herziening van zijn werk uit. In de nieuwe St. Antoniuskerk bij de Porte de Versailles te Parijs is dezer dagen de ver maarde Kroningsmis Karei V uitgevoerd, die in de 14e eeuw voor de kroning van den koning in Reims gecomponeerd is. De mis werd gezon gen ter gelegenheid van een Pontificale H. Mis die door Prins Ghika werd opgedragen, en dit was een zeer zeldzame liturgische belevenis, omdat de compositie wegens haar technische uitvoeringsmoeilijkheden, voor zoover bekend, sinds 1364 niet meer ten gehoore was gebracht. Bram zat op z'n kantoor en dacht na over de onaangenaamheden, 't bedrog, de laag heden, moeiten en zorgen, die de mensch in het leven ontmoet. Voor 't eerst in z'n loop baan als makelaar in huizen, had hij zóó het land, dat hü vurig wenschte het eerstvolgend uur geen mensch te spreken of te zien, zelfs al zou hem daardoor een aanzienlük bedrag aan provisie voor den verkoop van een pracht' woning ontgaan. Bram was nog jong en vfijgezel. Z'n slechte zin moest het gevolg zün van een moeilüke spijsvertering of van wederwaardigheden in de liefde. Z'n spüsvertering nu liet niets te wen schen over. Wanneer iemand zou gezegd hebben, dat hij verrast en verbaasd stond te kijken, toen de deur van z'n kantoor open ging en Poppy bin nentrad, dan zou die iemand ver beneden de werkelükheid gebleven zün. Hij stond eenvou dig paf en dacht, dat hij droomde. Poppy toch was het laatste menschelüke wezen, dat hü verwachtte te zien. Nog maar een week geleden hadden hij en dat meisje hun verloving verbroken en daarbij den wederzüd- schen wensch te kennen gegeven, elkaar niet meer te ontmoeten. Mocht dit toevallig tóch gebeuren, dan zouden ze doen alsof ze elkander niet kenden. En nu was er iets ongelooflüks geschied. Poppy was bedaard z'n kantoor bin nen komen wandelen en stond vóór hem. Een oogenblik tevoren hadden onaangename, ja, zwarte gedachten Bram's brein vervuld. Geen wonder dus, dat hij in een bittere stemming verkeerde. Misschien, zoo dacht hy', bad Poppy wel spüt over 't verbreken van hun engagement en hoopte ze met een zacht lijntje hem weer tot zich te trekken. Maar wanneer dat zoo was, dan zou haar dit tegenvallen, daar kon ze op aan. Hü was geen man om aan een zacht lijntje getrokken te worden. Dacht ze soms dat hij een hond was? Neen, dat was hü niet en dat zou Poppy onder vinden ook. „We zijn elkander voortaan volkomen vreemd, had ze gezegd. Welnu, ze zou haar zin hebben, Bram's stemming was ersniet beter op gewor den. Hü boog beleefd voor haar, zooals een zakenman voor een cliënt zou doen en zei: „Goeden morgen, mevrouw. Wat is er van uw dienst?" „Goeden morgen," antwoordde ze koel, „ik zou graag een paar huizen willen zien." „Heel graag, mevrouw; wat voor huis hebt u op 't oog?" „Een gewoon huis voor twee personen." Bram sprong, als door een adder gestoken, uit z'n stoel. „Voor twee!" roep hü. „Pardon," antwoordde Poppy bedaard en zag hem verwonderd aan. Bram had spoedig z'n zelfbeheersching terug „Pardon," zei hü op zijn beurt, min of meer beschaamd, „dus u wenscht een huis te zien voor „Voor twee personen," herhaalde Poppy. „Uitstekend. Ik heb iets dat me voor u ge knipt bjkt: twee ontvangkamers, drie...." „Voor m'n man en voor mü," viel Poppy hem in de rede. Bram deinsde van schrik achteruit; z'n po ging een onverschillige houding aan te nemen, mislukte jammerlijk. „Uw man!" riep hy". Poppy zag hem tegelük verontwaardigd eD verbaasd aan. „Zeker," sprak ze op üskouden toon; „het spreekt van zelf, dat ik dat huis met m'n man zal bewonen." „Maar bent u dan getrouwd?"' „Ik ga trouwen!" luidde het bedaarde ant woord; „maar ik begryp niet wat u daarmee te maken hebt." Bram dacht er op dit oogenblik niet aan dat hü makelaar in huizen was. Hij begreep na- tuurlyk wel, zoo meende hij, hoe de vork in den steel zat. Die verwenschte kerel, die altijd achter Poppy heen gezeten had, vóór ze met hem verloofd was! „Ik veronderstel," hernam hü driftig, „dat het die ezel van een Stan is." Poppy zei niet ja of neen, maar antwoordde toornig: „Dit zün toch geen zaken die u als U. Vfrl \\M in f makelaar in huizen aangaan?" „De makelaar in huizen kan voor mijn part naar den drommel loopen!" riep Bram woedend: „ik ben op 't oogenblik geen makelaar; ik ben. ,,'k Vraag wel excuus," klonk het zacht van Poppy's lippen; „ik dacht dat u dit wèl was. Het spijt me vreeselük, dat ik u zoo lang heb opgehouden. Ik zal nu direct naar een anderen makelaar gaan. Ik zou graag het landhuisje „Nimmerdor" willen zien." Bram wist niet wat hij hoorde. Hij staarde haar verbijsterd aan. „Nimmerdor" was een allerliefst landhuisje, dat hü voor Poppy en zich zelf had willen koopen, wanneer hun ver loving niet afgeraakt was. De gedachte alleen, dat Poppy dat heerlijk rust- TT f VOnr 1 oord met iemand f HU li UUUl anders zou be- wonen, was hem t°WC€ fcCTSOtlCtl onverdraaglijk. i Hij moest in elk geval iets doen. „Luister eens," sprak hy, nauwelijks wetend wat hü zeide: „ga niet heen." Poppy keerde zich bü de deur om en vroeg op beteekenisvollen toon: „Bent u een make laar in huizen of niet?" „Ja," luidde het onderdanige antwoord. „Dan kunnen we met elkaar praten. Wees zoo goed me in de gelegenheid te stellen „Nim merdor" te zien." „Ik denk niet dat „Nimmerdor" u zal beval len," zei Bram, die half wanhopig was; „het is een nare ouderwetsche woning." „O, ik houd van ouderwetsche huizen!" riep Poppy, „bovendien hier of daar kan er iets aan verbouwd worden, als 't noodig is." „Daar twijfel ik sterk aan," zei Bram, in wiens lessenaar een berekening lang van den opzich ter der inderdaad geringe noodzakelüke repara ties. „Ik denk dat het wel zal gaan," zoo liet Poppy zich weer hooren. „En dan die galery om 't huis, die „Is er ook een galerü?" vroeg Poppy verheugd, „ik ben dol op galerijen." „Maar die zou u niet aanstaan," zei Bram op somberen toon; „die is zeer tochtig; het trekt er bijna altüd." „Dat zal wel door het aanbrengen van een deur kunnen verholpen worden," meende Poppy op luchtigen toon; „büv. door een tochtdeur of iets dergelijks." „Er is al een tochtdeur, maar de tocht komt door den schoorsteen, want in de hal is een ouderwetsche, open haard." „O," riep Poppy bijna juichend, „ik ben ver liefd op ouderwetsche open haarden; ik vind ze heerlyk!" Bram liet een ontevreden gebrom hooren. „Dus," hernam het jonge meisje, „u zult me wel in de gelegenheid stellen dat aardige land huisje te zien. Ik heb zoo'n idee dat het juist iets voor ons is." Bram gaf den strijd op. „Dus voor u en dien Stan?" vroeg hy neer slachtig. Poppy keek hem verbaasd aan. „Stan? Wat heeft Stan daar mee te maken?" „U gaat toch met Stan trouwen?" „Dat zegt u. Ik heb dat niet gezegd." „Maar met wien dan?" vroeg Bram. „Ik zou je het al direct verteld hebben," sprak Peppy, „maar je zag zoo boos en deed zoo raar, toen ik binnenkwam...." „Nu, wie is die gelukkige dan?" vroeg Bram. „Jij," zei Poppy. De Amerikaansche radiopriester Pater Charles Coughlin, die iederen Zondag regelmatig meer dan 10 millioen luisteraars onder zyn gehoor mag rekenen, heeft te kennen gegeven, dat hij een eigen dagblad wil stichten, wanneer blijkt, dat meer dan 1 millioen luisteraars met dit plan instemmen en hem een steun willen verleenen om zijn sociale hervormingen door te voeren. Gillend kwam de kok naar buiten. Tuimeltje en Karei wisten niet wat ze doen moesten en renden voorop. Zoo liepen die drie gekke wezens de eene straat in, de andere uit. Op een der hoeken vloog een jong kikvorschje met een autopedje tegen hen op en dit verhoogde nog het verschrikkelyke geval. Het werd langzamerhand een heele stoet van schreeuwende en hardloopende kikkers. De kok stond nog altüd in brand en niemand kon er iets aan doen, want zoodra de kok stilstand en de andere kikkers hem wilden helpen, liep hy weer vol angst hard verder. Ze kwamen toen nog voorby een kikkertje, dat de wasch stond te doen. Pas toen Tuimeltje en Karei vlak by haar stonden zagen ze haar en van den schrik viel ze voorover in de waschkuip. Wat een arm kikkertje. Haar heele hoofd zat vol met zeep sop. Het duurde een heelen tüd voor ze weer rond kon kijken en toen kwam nog het ergste van alles: daar aan den draad hingen de gewasschen stukken te branden, zoo zwart als roet. Tuimeltje en Karei hadden er langs geloopen en de kok had ze in den brand gestoken. Dat was nog nooit gebeurd en vlug vertelde ze alles aan haar buurvrouw en liep den optocht na. 7s mmrn 10 „O, dat weet ik wel," zei Lady Anna. „Hü had een fabriek of zooiets." „Neen," zei de oude dame, „hy was fabrieks arbeider." ,Dat geeft niets, hü was een eerlük man." Het gelaat van Lady Beek verried ernstigen twijfel. „Dat is het niet. Onze jongen bracht koop- mansbloed in de familie, maar zooals mün man gewoon was te zeggen, goddank geen koopmansgeld." Lady Anna was werkelük verstomd, maar na een paar m'nuten ondernam zij den aanval vanuit een anderen hoek. „Zooals u zegt. er zün twee kanten aan iedere kwestie. Als het bloed der Hornocks nu zoo ontwijfelbaar in Roger's aderen stroomt, over drijft u dan niet een beetje door hem ook nog het geld te onthouden, waar hü dan toch recht op heeft? De Homocks zijn altüd eerlyte zakenlui geweest, dat heb ik mijn man meer dan eens met hooren zeggen. Daarom heb ik hem getrouwd,"- „O," zei Lady Beek, „ik heb het wel eens anders hooren zeggen." Lady Anna kleurde. „Dat weet ik wel," zei zü. „En toch is het zóó. Ik ben trotsch op het bloed der Homocks, op myn schoonvader, die zichz^f opwerkte en trouwens, in iedere familie is wel een zwart schaap." Dit losse schot scheen doel te treffen. Maar zy was niet voorbereid op een dergelijke uit werking. Lady Beek leunde voorover in haar stoel, haar gezicht leek plotseling ouder en meer vermoeid. „Waarom zegt u dat?" vroeg zü heesch. „O, nergens om," antwoordde Lady Anna zachtjes. „Het is nu eenmaal zoo. Zelfs alle Becks kunnen niet volmaakt geweest zijn," ging zü voort met een glimlach, die ontwapenen moest. „Ik zal u eens wat vertellen," zei Lady Beek. „U heeft my zooveel verteld. Wij hadden een zwart schaap in de familie. Het was mijn eigen broer. Wat hij deed, doet er nu niet toe hy benadeelde iemand en toen mijn vader het merkte, hü was de laatste Sir Roger, overlegde hü met mün man, die hem moest opvolgen en zü kwamen overeen, het gced te maken. Zij verkochten heel goedkoop een groot stuk van het landgoed en zoo maakten zü a'les goed. Ik moest van school thuis komen, toen werd ik wees en myn oom nam mü in huis. En John en mün oom zwoegden als dag'ooners om de zaak aan het roUen te houden en toen mij" oom Wy behoeven ons nu niet te schamen iemand te ontmoeten." „En wat gebeurde er met uw broer?" vroeg Lady Anna verlegen en schuw, na een korte stilte. „Hy ging naar Amerika," zei de oude dame. „Hy trok er tusschen uit. Ik weet niet, of hy er ooit berouw over had. Maar zün zoon kwam terug en probeerde Roger te pakken te krijgen." De uitdrukking van het oude gezicht deed onmiddellük zien, hoe hopeloos die poging ge weest moest zyn. „Was u er daarom zoo streng op, dat niemand den jongen mee mocht nemen van het college?" vroeg Lady Anna. „Mogen wij dan niet de uitzondering zijn? En zoo kom ik tot mün tweede verzoek. Ai geloof ik niet, dat mün eerste definitief geweigerd is misschien kunt u het tweede makkelijker inwi'ligen. Mag Roger niet bü ons komen logeeren op Hawkhurst, niet zoozeer voor hemzelf, als wel voor onzen Dick. Luistert u nu eens, het is niet, omdat wü Roger zoo aardig vonden, maar omdat by zoo'n goeden invloed heeft op onzen jongen. Hü is zoo flink, zoo aardig, zoo'n kranig kereltje." Dit wierp een ander licht op de zaak en Roger's grootmoeder werd aanmerkelyk zachter gestemd. „Ja, zoo is Roger," zei zij. „Doe dan een goed werk en laat hem een paar weken komen, deze vacantie," smeekte Lady Anna. „Sam en ik zullen u heel dankbaar zün, het zal zoo goed zün voor onzen Dick." Nu zij zag. dat hier een voo^d^e1 te belleen hetzij doordat de oude dame verteederd was, of doordat zij niet gewend was gunsten te verleenen, of door het vertrouwelüke gesprek, hetwelk haar geroerd had. Lady Anna had succes. Lady Beek stemde toe en deze capitu latie was het begin van een enorme verandering in het lot van Roger Beck. HOOFDSTUK VI Het was een heel klein, heel verlegen jongetje, dat, met zyn schunnigen koffer en een mooi nieuw pak aan, door grootmoeder per brief uit de stad besteld, een paar weken later op Hawkhurst Hall aankwam. Toen hü met den koetsier in de hooge dogcart door de eindelooze lindenlanen reed, die door het park naar het huis voerden, wenschte hy met zyn heele hart, dat groot moeder maar niet goed gevonden had, dat hy" er ging logeeren. De eerste helft van de vacantie had hü thuis doorgebracht, gehooid, wortelen gewied en zich verder met de gewone dingen bezig gehouden. Hü vond het gek, dat hij een nieuw pak kreeg, terwül zyn oude nog niet half versleten was. En nicht Jane had hem het leven zuur gemaakt met instructies over zijn gedrag, wat „hoorde" en niet „hoorde", zcodat hü allerlei voorgevoelens had. Grootmoeder had met een zekere vinnigheid gezegd: „Roger weet wel. hoe een gent'eman zich te Becks,is zeker goed genoeg voor de Hor- nocks." „O ja, maar daar is altijd nog Lady Anna," wierp Jane tegen. „Niet, dat u ook niet Lady Beck is," voegde zü er haastig aan toe, ,Maar u is niet zóó'n fijne madam als Lady Anna. Ik kon zien, hoe fijn, aan de manier, waarop zy thee dronk." „Omdat zij ze uit haar kopje en niet uit haar schoteltje dronk, zooals jü." spotte Lady Beek. „Als dat iemand tot een fijne dame maakt, nou, dan wós ze er een. Als Roger maar doet, wat ik hem altüd zeg, is het meer dan genoeg. Je wascht je handen, je veegt je voe ten, je neemt je pet af, als het moet, dan zal het wel gaan." „Maar moet hij dan geen stoel aandragen voor een dame en de deur voor haar open doen?" riep nicht Jane verbaasd uit. Al had Roger zich ook in stilte voorgenomen, de waarschuwingen van nicht Jane te vergeten, en alleen die van grootmoeder onthouden, toch werd het hem een beetje bang om het hart, toen hü het groote huis naderde. Hij overdacht, welke vreemde gewoonten daar wel gebruik zouden zijn. De koetsier had met een zekere minachting den gehavenden koffer achterop gezet, Roger kon maar niet zien, wat er aan dien koffer man keerde. Tom zou den heelen weg van het station naar het huis leuk met hem gepraat hebben, maar deze vent scheen zün tong te hebben ingeslikt. Hü had Dick aan de deur verwacht, bü het aank^m^n. maar er ver schenen aüecn ges paar vreeiade faeeren. dig hem geen hand gaven, maar alleen verzochten „hierheen" te komen. Wat een groote hall was het en wat was het er glad. Roger gleed büna uit over een beren huid, die er lag. Toen ging er een deur open en zag hü een groote kamer met boeken langs de vier wanden en in den heerlük zonnigen erker, een theetafel, waar de heele familia rondom zat. Toen verdween zijn verlegenheid. Lady Anna groette hem hartelyk, neef Sam er werd hem gezegd den heer des huizes zoo te noemen schoof op, zoodat hij in den kring kon komen en Dick kwam op hem los ge stoven. Alleen het kleine meisje, dat ook aan tafel zat, zei niets, maar gluurde naar hem door haar krullen heen. „Maar Betty," zei Lady Anna, toen Roger van alles voorzien was, „je hebt nog niets gezegd tegen je neefje. Dit is Betty." „Mijn handen kleven zoo van den honing," klaagde Betty. Toch stak zij er hem een toe, met een glim lach, die dadelijk Roger's hart stal. Zij leek op haar moeder, dacht hü, maar zij had blauwe oogen zooals neef Sam. „Zul je goede vriendjes met je nieuwe neefje worden?" vroeg mijnheer Hornock. „Dat weet ik nog niet," zei Betty ernstig. „Als ze niet van je houdt, zal ze niet doen alsof ze het wel doet," lichtte haar vader in. „Zoo ben ik ook," dacht Roger, maar hy durfde het nog niet hardop zeggen. (Wordt yeryolgd)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1936 | | pagina 5