Hoe een onderkoning van Peru
uit de val geraakte
DEUTSCHE
SLAOLIE
I
83
<Kd vtö&acti van den dag
Wat Kikker Karei en Tuimeltje beleefden
V
CALVÉ -
KWALITEIT
thorns^
J. A. Schrijnder
LIEFDE
EN EER
1
EXTRA
DONDERDAG 13 FEBRUARI 1936
DE GEHEIMZINNIGE
DAME
„Uw net was van zijde, Senora
mia; verbaas u niet dat de
leeuw het verscheurde."
Pistolen in plaats van
Malaga-wijn
gxcluSief £[zsch
statiegeld S cr.
de. zuinigste de beste
Een burgemeester als schilder
Kroningsmis Karei V
In de 14e eeuw gecomponeerd
DE RADIOPRIESTER
Wil een dagblad stichten
GOOR M. E. FRANCIS
stierf en JoJ© ea i]t trouwden, deden wij bet oofc
ïiêb gipg Lady ofi deze ©arm door. ga
S&y®g§a heeft. Kat goed genoeg is voor de
In het jaar 1618 was Don Francisco, Prins
van Esquilache, de Onderkoning te Li
ma, 35 jaar oud. In de kracht van
zijn leven, van alleraanzienlijksten huize en
van zorgvuldige, humanistische vorming, was
hü een voorbeeld van den Spaanschen edelman.
Hij regeerde rustig, met vaste hand, met ver
stand en zelfs met wijsheid. Hij leefde als een
beschaafd, fijn ontwikkeld en kunstzinnig man
en bleef ook in Peru aan zijn liefhebberij trouw:
verzen schrijven. Hy wordt tot Spanje's beste
dichters gerekend om de weelde en zuiverheid
van zijn uitdrukking. Maar ook zijn proza was
beroemd: het ambtelijk verslag over zijn be
stuursjaren, dat hij den Raad van Peru voor
zijn opvolger achterliet, moet een juweel zijn
van stijl en helderheid. Op alle tooneel- en
passiespelen die werden opgevoerd oefende hij
een strenge, zuiver litteraire censuur. Hij sticht
te een academia of club, die alle Zaterdag
avonden bij hem in een der kamers van het
paleis bijeenkwam. Er waren niet meer dan
12 leden; onder de namen vallen op: Pater
Baldomero Illescas, Franciscaan, autoriteit in
de Klassieken en Kolonel Pedro de Yarpe,
„profundo teólogo y humanista". Zij pleegden
litteratuur, dronken sorbets of chocolade en
aten koek en stroopwafels.
Zulk een magistraat is nu heelemaal een man
naar het hart van den echt liberalen Peru-
aanschen litterator Ricardo Palma, die iets
na het midden der vorige eeuw veel legenden
en kronieken van Peru heeft verzameld, en
waaraan wij verschillende gegevens ontieenen,
maar hij moet constateeren dat zijn held te
veel invloed aan de Jezuïeten gaf. Zoo scherp
en sarcastisch hij echter anders gewoonlijk is
in zulke gevallen, nu verontschuldigt hij dit
onmiddellijk. Was toch de Virrey familie van
zijn naamgenoot, den heiligen Francisco van
Borgia, generaal der Jezuïeten. Bovendien, ver
volgt hij, was het de fout van zijn tijd en
men kan niet van de menschen verlangen dat
ze boven hun tijd staan
Op Witten Donderdag, na de bloedige ge
beurtenissen in Potosi ging Zijne Excellentie,
85
met zijn heele gevolg, naar de Kathedraal om
eerst daar en vervolgens in zes andere kerken
het H. Sacrament te bezoeken, zooals in Zuid-
Amerika van de autoriteiten nóg verwacht
wordt. Bij het verlaten der kerk werd hij in
het portaal getroffen door een elegante ver
schijning die juist binnenging, gevolgd zoo
als ook nu nog de gewoonte is door een
kamenier met het tapijtje, waarop de meeste
res straks zou knielen. De zwarte sluier, die
altijd het hoofd der ter kerk gaande dames
omsluit, verhinderde evenmin als de zware
wimpers dat de donkere oogen even te lang
om zijn gestalte speelden en voor hij het wist
had hij zijn hand op de borst gelegd en het
hoofd even gebogen.
Ook bij zijn verdere kerkbezoeken op dien
middag kwam hij telkens de geheimzinnige dame
tegen, en er viel niet aan te twijfelen voor
hem: de verwarring was wederkeerig. Het
Spaansche meisje heeft altijd veel vrijei haar
gevoelens mogen toonen dan in noorderlijker
Europa is toegestaan en de meisjes van Lima,
de beroemde Limenas, hebben zich nooit eenig
recht laten ontnemen.Gerónimo. de vertrouwde
page, die telkens het rood fluweelen, met gou
den franje afgezette kussen op het kniel-
bankje had gedeponeerd, kreeg bij den terug
keer naar het paleis een wenk, die hem deed
achterblijven voor een gewichtige besogne.
Voor het avond was wist onze edelman waar
hij zich heen had te begeven.
Toen het donker was sloeg hij den aange
geven weg in. De omgeving beviel hem maar
half en hij was op zijn hoede. De cape half
om het gezicht geslagen, kwam hü bü de poort
die aanstond. Hü ging naar binnen en vond
een verlaten patio (binnenplaats) waar echter
direct een bediende op hem toekwam en hem
beleefd de trap op geleidde, naar een kamer
waar de schoone dame van dien morgen hem
ceremonieus, maar beminnelijk begroette. Ze
was deftig en zeer elegant gekleed en ging
onmiddellijk in op de geestige en hoofsche
conversatie, die de onderkoning met vuur be
gon. Hü was innerlük weer wat op zijn ge
mak en genoot van de bekoorlijke verschüning
tegenover hem, die vol gratie met alle wapens
van het Spaansche discours uitviel en pareer
de. Zü kwam blükbaar uit de beste kringen,
maar toch had hü haar nooit eerder ergens
ontmoet en zü bleek niet uit Lima te zün.
Het viel hem op dat hij telkens mannen
stappen hoorde, en stemmen op het tevoren zoo
stille patio, en zün wantrouwen kwam ver
sterkt terug. Het sprankelend gesprek der
schoone werd kalmer en zij begon ernstiger
dingen er in te betrekken; ze noemde de treu
rige gebeurtenissen in Potosi en de onderko
ning begreep al gauw uit haar woorden, dat
tegenover hem zat Dona Leonora de Vascon-
celos, weduwe van den terechtgestelden leider
der Vicunas. Ze probeerde hem uit zün rol van
galant te krügen en op de grieven van haar
partü in te gaan, maar hü veinsde niets hier
van te merken en ontglipte telkens weer met
een nieuw compliment of een hoofsche uit
weiding. Uiterlük zorgeloos bleef hü haar het
hof maken, maar innerlijk zon hü al lang op
een middel om uit de val te geraken, waar hij
zonder twüfel in zat.
Zü kon niet anders dan voorloopig het spel
verder spelen, en met al haar coquetterie pro
beerde zü hem over te halen een klein souper
met haar te gebruiken. Hij ging verruit in op
het voorstel, maar stelde eene voorwaarde:
,Gü moét mü toestaan, Dona Leonora, U van
den heerlijken Malaga te laten proeven, die ik
juist van mün eigen wijngaarden in Spanje
heb ontvangen. Laat mü ook iets büdragen, op
dezen on verge telij ken dag."
„Maar natuurlük, senor Virrey, als dat al
Uw voorwaarden zün stel ik gaarne mün ver-
trouwdsten bediende te Uwer beschikking", en
tegelükertüd wenkte zij dezen. Don Francisco
haalde een sleutel voor den dag en hem dezen
overreikend, zei hü: „Ga naar het paleis en
vraag naar mün page Gerónimo. Geef hem
dezen sleutel en zeg hem je de twee flesschen
M&laga te geven, die in het muurkastje van
mün slaapkamer liggen. Vergeet de boodschap
niet en hier heb je wat voor jezelf", en zich
weer onmiddellijk wendende tot zijn gastvrouw:
„Ik moet zulke bijzondere dingen achter slot
houden want die pages zün\ als vliegenze res
pecteeren niets." En zü vervolgden hun ge
sprek.
Gerónimo was niet voor niets de lijfdienaar
geworden van den Onderkoning. Hü was trouw
en verstandig en begreeep onmiddellijk de si
tuatie. Want in het muurkastje lagen geen
flesschen Malaga, maar de twee kostbare, met
goud ingelegde pistolen, die Filips den onder
koning had ten geschenke gegeven als aan
denken, bü zijn vertrek uit Spanje. Hü liet
onmiddellijk den brenger van de boodschap
arresteeren en zond den kapitein van de wacht
met een piket hellebaardiers naar het hem
bekende huis. Daar vonden ze zes Vicunas ge
wapend klaar staan, die royaal bekenden den
onderkoning te hebben willen pressen tot
scherp optreden tegen de Basken, of anders
hem te dooden. Ze werden ontwapend en ge
vangen genomen.
Dona Leonora en de Onderkoning stonden
alles aan te zien vanaf de gaanderü op de
eerste verdieping, die rond de binnenplaats
liep; zij was bleek, maar hü glimlachte en riep
den kapitein toe: „Don Jaime, laat ze vrü. Ik
wil dat de geheele geschiedenis hiermede uit is.
Ge zijt verantwoordelük dat niemand in Lima
van een uwer mannen ook maar een woord
hoort over wat hier is gebeurd."
Dan keerde hü zich om naar zün gastvrouw,
die hij nog altüd even bekoorlik vond: „En
gij, senora, houd me niet voor een trouwe-
looze doch respecteer den prins van Esqui
lache, die U zweert bü de kwartieren van zün
wapen, dat hü wél order gaf om de schanda
len van Potosi te doen ophouden, maar nooit
'oestond om wien óók terecht te stellen zonder
vonnis." En dan vervolgde de dichter in hem:
Senora mia, Uw net was van züde, verbaas U
niet dat de leeuw het verscheurde. Jammer
blijft het dat we onze rollen niet hebben uit
gespeeld. Gü die van Judith, ik die van Holo-
fernes!" En afscheid nemende met zijn meest
hoofsche buiging ging hij langzaam de trap
pen af en verliet het gebouw, gevolgd door de
wacht.
Ongeveer een maand later ondernamen Do-
na Leonora en de Vicunas de lange reis naar
Potosi, héél vroeg in den morgen zooals men
gewend is. Dienzelfden morgen vond een nacht
waker ergens in een steeg het lük van Ortiz
de Sotomayor, den onfortuinlijken burgemees
ter van Potosi.
Jo SchrijnderTuba-blazer
In ,,'t Center" te 's-Gravenhage werd j.l.
Zaterdag een expositie van schilderüen ge
opend door den heer J. A. Schrander, bur
gemeester van Grootebroek, waarbij door A. J.
D. van Oosten een inleidende beschouwing ge
houden werd.
Het is vooral de natuur-romantiek, waarop
deze nieuwste doeken van Schründer geïnspi
reerd zijn. Hij zoekt er de beweging in, de ele
mentaire beweging van lucht, aarde en water
vlakte in haar steeds wisselende vormen. Doch
daarbij bepaalt hij zich niet tot het oppervlak
kige, vlotte weergeven dezer beweging op zich
zelf. Op bijna alle punten openbaart zich hier
een onmiddellüke aanraking met het mensche-
lijke leven en menschelijk bedrijf, niet in een
sterk-naturalistische reflex, maar verinnigd tot
een voelbare dramatiek, voor wie dit werk met
ernst beschouwt.
Vooral in de scherp-geziene en in een sterk
coloriet, levend doorwerkte doeken, als de
landschappen, de boschgezichten en de water
vlakten, waarin oogenschünlük de mensche-
lijke actie in feite afwezig is, doch waar men
over het in eigen sfeer en licht gehouden ob
ject den blik van den voor de schoonheid er
van gevoeligen voorbijganger voelt heengaan,
manifesteert zich deze dramatiek. Men vindt
dit duidely'k in doeken als „Woudsche Plan
tage" en van de „Jeneverbos-struiken", een
hoekje onder den zomermiddag in de Peel en
het best wel in het doek met de terugkeerende
jagers en drijvers langs den hoogen rivierdijk;
waarin het betrekkelüke, het anecdotische van
de voorstelling geheel en al is opgenomen in
den rhythmischen gang van het moment en van
het elementaire der materie. Hier is een psy
chische verdieping van tüd en stof verkregen
een herordening der op zichzelf voorbijgaande
al te vluchtige componenten, die het tooneel
vormden.
Daarbij vindt men naast het romantische m
den aard van dezen schilder zijn grootste
kracht gelegen in de realiseering van het pri
mitieve, dat in elk ding bewaard bleef en
slechts op zeldzame oogenblikken terugvalt iu
onze aandacht, zoodat wij ons eigen verband,
onze verwantschap met hun oorsprong, weer
gevoelen, zooals hier door bemiddeling van der,
kunstenaar.
Schründer greep ook naar deze primitiviteit
in de mer.schelüke figuur. Wij herinneren aan
den Tuba-speler, die hier op zijn vorige ex
positie aanwezig was: de kloeke expressie van
den mensch in zijn karakteristieke verhouding
tot een elementair gegeven vindt men thans
hier terug in de boerin, die aan de tafel zit,
den strooper wiens blik den witten weg voor
hem overziet; vooral in den landarbeider, die
zich buigt over den grond, waarop hü werkt,
waaraan hij zich overgeleverd weet, maar
waaraan hij zich nochtans toewijdt met zijn
gansche wezen.
Door de toepassing van de mestechniek heeft
Schründer aan dit nieuwere werk een forschen
toon en verrassende frischheid weten te geven.
Wat hier hangt frappeert door de gelijkmatig
heid van stül: er is een rustige gestemdheid in
de afwerking ervan. De veelzijdigheid van den
schilder biedt hem de kans om nog naar alle
kanten zijn kunst te ontwikkelen, sluit zelfs
allerminst een toekomstige vernieuwing, een
geheele herziening van zijn werk uit.
In de nieuwe St. Antoniuskerk bij de Porte
de Versailles te Parijs is dezer dagen de ver
maarde Kroningsmis Karei V uitgevoerd, die
in de 14e eeuw voor de kroning van den koning
in Reims gecomponeerd is. De mis werd gezon
gen ter gelegenheid van een Pontificale H. Mis
die door Prins Ghika werd opgedragen, en dit
was een zeer zeldzame liturgische belevenis,
omdat de compositie wegens haar technische
uitvoeringsmoeilijkheden, voor zoover bekend,
sinds 1364 niet meer ten gehoore was gebracht.
Bram zat op z'n kantoor en dacht na over
de onaangenaamheden, 't bedrog, de laag
heden, moeiten en zorgen, die de mensch
in het leven ontmoet. Voor 't eerst in z'n loop
baan als makelaar in huizen, had hij zóó het
land, dat hü vurig wenschte het eerstvolgend
uur geen mensch te spreken of te zien, zelfs al
zou hem daardoor een aanzienlük bedrag aan
provisie voor den verkoop van een pracht'
woning ontgaan.
Bram was nog jong en vfijgezel. Z'n slechte
zin moest het gevolg zün van een moeilüke
spijsvertering of van wederwaardigheden in de
liefde. Z'n spüsvertering nu liet niets te wen
schen over.
Wanneer iemand zou gezegd hebben, dat hij
verrast en verbaasd stond te kijken, toen de
deur van z'n kantoor open ging en Poppy bin
nentrad, dan zou die iemand ver beneden de
werkelükheid gebleven zün. Hij stond eenvou
dig paf en dacht, dat hij droomde.
Poppy toch was het laatste menschelüke
wezen, dat hü verwachtte te zien. Nog maar
een week geleden hadden hij en dat meisje hun
verloving verbroken en daarbij den wederzüd-
schen wensch te kennen gegeven, elkaar niet
meer te ontmoeten. Mocht dit toevallig tóch
gebeuren, dan zouden ze doen alsof ze elkander
niet kenden. En nu was er iets ongelooflüks
geschied. Poppy was bedaard z'n kantoor bin
nen komen wandelen en stond vóór hem.
Een oogenblik tevoren hadden onaangename,
ja, zwarte gedachten Bram's brein vervuld. Geen
wonder dus, dat hij in een bittere stemming
verkeerde. Misschien, zoo dacht hy', bad Poppy
wel spüt over 't verbreken van hun engagement
en hoopte ze met een zacht lijntje hem weer
tot zich te trekken.
Maar wanneer dat zoo was, dan zou haar dit
tegenvallen, daar kon ze op aan. Hü was geen
man om aan een zacht lijntje getrokken te
worden. Dacht ze soms dat hij een hond was?
Neen, dat was hü niet en dat zou Poppy onder
vinden ook.
„We zijn elkander voortaan volkomen vreemd,
had ze gezegd. Welnu, ze zou haar zin hebben,
Bram's stemming was ersniet beter op gewor
den. Hü boog beleefd voor haar, zooals een
zakenman voor een cliënt zou doen en zei:
„Goeden morgen, mevrouw. Wat is er van uw
dienst?"
„Goeden morgen," antwoordde ze koel, „ik
zou graag een paar huizen willen zien."
„Heel graag, mevrouw; wat voor huis hebt u
op 't oog?"
„Een gewoon huis voor twee personen."
Bram sprong, als door een adder gestoken,
uit z'n stoel.
„Voor twee!" roep hü.
„Pardon," antwoordde Poppy bedaard en zag
hem verwonderd aan.
Bram had spoedig z'n zelfbeheersching terug
„Pardon," zei hü op zijn beurt, min of meer
beschaamd, „dus u wenscht een huis te zien
voor
„Voor twee personen," herhaalde Poppy.
„Uitstekend. Ik heb iets dat me voor u ge
knipt bjkt: twee ontvangkamers, drie...."
„Voor m'n man en voor mü," viel Poppy hem
in de rede.
Bram deinsde van schrik achteruit; z'n po
ging een onverschillige houding aan te nemen,
mislukte jammerlijk.
„Uw man!" riep hy".
Poppy zag hem tegelük verontwaardigd eD
verbaasd aan.
„Zeker," sprak ze op üskouden toon; „het
spreekt van zelf, dat ik dat huis met m'n man
zal bewonen."
„Maar bent u dan getrouwd?"'
„Ik ga trouwen!" luidde het bedaarde ant
woord; „maar ik begryp niet wat u daarmee
te maken hebt."
Bram dacht er op dit oogenblik niet aan dat
hü makelaar in huizen was. Hij begreep na-
tuurlyk wel, zoo meende hij, hoe de vork in
den steel zat. Die verwenschte kerel, die altijd
achter Poppy heen gezeten had, vóór ze met
hem verloofd was!
„Ik veronderstel," hernam hü driftig, „dat
het die ezel van een Stan is."
Poppy zei niet ja of neen, maar antwoordde
toornig: „Dit zün toch geen zaken die u als
U.
Vfrl \\M
in f
makelaar in huizen aangaan?"
„De makelaar in huizen kan voor mijn part
naar den drommel loopen!" riep Bram woedend:
„ik ben op 't oogenblik geen makelaar; ik ben.
,,'k Vraag wel excuus," klonk het zacht van
Poppy's lippen; „ik dacht dat u dit wèl was.
Het spijt me vreeselük, dat ik u zoo lang heb
opgehouden. Ik zal nu direct naar een anderen
makelaar gaan. Ik zou graag het landhuisje
„Nimmerdor" willen zien."
Bram wist niet wat hij hoorde. Hij staarde
haar verbijsterd aan. „Nimmerdor" was een
allerliefst landhuisje, dat hü voor Poppy en
zich zelf had willen koopen, wanneer hun ver
loving niet afgeraakt was.
De gedachte
alleen, dat Poppy
dat heerlijk rust- TT f VOnr 1
oord met iemand f HU li UUUl
anders zou be-
wonen, was hem t°WC€ fcCTSOtlCtl
onverdraaglijk. i
Hij moest in elk
geval iets doen.
„Luister eens," sprak hy, nauwelijks wetend
wat hü zeide: „ga niet heen."
Poppy keerde zich bü de deur om en vroeg
op beteekenisvollen toon: „Bent u een make
laar in huizen of niet?"
„Ja," luidde het onderdanige antwoord.
„Dan kunnen we met elkaar praten. Wees
zoo goed me in de gelegenheid te stellen „Nim
merdor" te zien."
„Ik denk niet dat „Nimmerdor" u zal beval
len," zei Bram, die half wanhopig was; „het is
een nare ouderwetsche woning."
„O, ik houd van ouderwetsche huizen!" riep
Poppy, „bovendien hier of daar kan er iets aan
verbouwd worden, als 't noodig is."
„Daar twijfel ik sterk aan," zei Bram, in wiens
lessenaar een berekening lang van den opzich
ter der inderdaad geringe noodzakelüke repara
ties.
„Ik denk dat het wel zal gaan," zoo liet Poppy
zich weer hooren.
„En dan die galery om 't huis, die
„Is er ook een galerü?" vroeg Poppy verheugd,
„ik ben dol op galerijen."
„Maar die zou u niet aanstaan," zei Bram
op somberen toon; „die is zeer tochtig; het trekt
er bijna altüd."
„Dat zal wel door het aanbrengen van een
deur kunnen verholpen worden," meende Poppy
op luchtigen toon; „büv. door een tochtdeur of
iets dergelijks."
„Er is al een tochtdeur, maar de tocht komt
door den schoorsteen, want in de hal is een
ouderwetsche, open haard."
„O," riep Poppy bijna juichend, „ik ben ver
liefd op ouderwetsche open haarden; ik vind ze
heerlyk!"
Bram liet een ontevreden gebrom hooren.
„Dus," hernam het jonge meisje, „u zult me
wel in de gelegenheid stellen dat aardige land
huisje te zien. Ik heb zoo'n idee dat het juist
iets voor ons is."
Bram gaf den strijd op.
„Dus voor u en dien Stan?" vroeg hy neer
slachtig.
Poppy keek hem verbaasd aan.
„Stan? Wat heeft Stan daar mee te maken?"
„U gaat toch met Stan trouwen?"
„Dat zegt u. Ik heb dat niet gezegd."
„Maar met wien dan?" vroeg Bram.
„Ik zou je het al direct verteld hebben," sprak
Peppy, „maar je zag zoo boos en deed zoo raar,
toen ik binnenkwam...."
„Nu, wie is die gelukkige dan?" vroeg Bram.
„Jij," zei Poppy.
De Amerikaansche radiopriester Pater Charles
Coughlin, die iederen Zondag regelmatig meer
dan 10 millioen luisteraars onder zyn gehoor
mag rekenen, heeft te kennen gegeven, dat hij
een eigen dagblad wil stichten, wanneer blijkt,
dat meer dan 1 millioen luisteraars met dit plan
instemmen en hem een steun willen verleenen
om zijn sociale hervormingen door te voeren.
Gillend kwam de kok naar buiten. Tuimeltje en Karei wisten
niet wat ze doen moesten en renden voorop. Zoo liepen die
drie gekke wezens de eene straat in, de andere uit. Op een der
hoeken vloog een jong kikvorschje met een autopedje tegen
hen op en dit verhoogde nog het verschrikkelyke geval.
Het werd langzamerhand een heele stoet van schreeuwende
en hardloopende kikkers. De kok stond nog altüd in brand en
niemand kon er iets aan doen, want zoodra de kok stilstand en
de andere kikkers hem wilden helpen, liep hy weer vol angst
hard verder. Ze kwamen toen nog voorby een kikkertje, dat
de wasch stond te doen. Pas toen Tuimeltje en Karei vlak by
haar stonden zagen ze haar en van den schrik viel ze voorover
in de waschkuip.
Wat een arm kikkertje. Haar heele hoofd zat vol met zeep
sop. Het duurde een heelen tüd voor ze weer rond kon kijken
en toen kwam nog het ergste van alles: daar aan den draad
hingen de gewasschen stukken te branden, zoo zwart als roet.
Tuimeltje en Karei hadden er langs geloopen en de kok had
ze in den brand gestoken. Dat was nog nooit gebeurd en vlug
vertelde ze alles aan haar buurvrouw en liep den optocht na.
7s
mmrn
10
„O, dat weet ik wel," zei Lady Anna. „Hü
had een fabriek of zooiets."
„Neen," zei de oude dame, „hy was fabrieks
arbeider."
,Dat geeft niets, hü was een eerlük man."
Het gelaat van Lady Beek verried ernstigen
twijfel.
„Dat is het niet. Onze jongen bracht koop-
mansbloed in de familie, maar zooals mün
man gewoon was te zeggen, goddank geen
koopmansgeld."
Lady Anna was werkelük verstomd, maar na
een paar m'nuten ondernam zij den aanval
vanuit een anderen hoek.
„Zooals u zegt. er zün twee kanten aan iedere
kwestie. Als het bloed der Hornocks nu zoo
ontwijfelbaar in Roger's aderen stroomt, over
drijft u dan niet een beetje door hem ook nog
het geld te onthouden, waar hü dan toch recht
op heeft? De Homocks zijn altüd eerlyte
zakenlui geweest, dat heb ik mijn man meer
dan eens met hooren zeggen. Daarom
heb ik hem getrouwd,"-
„O," zei Lady Beek, „ik heb het wel eens
anders hooren zeggen."
Lady Anna kleurde.
„Dat weet ik wel," zei zü. „En toch is het
zóó. Ik ben trotsch op het bloed der Homocks,
op myn schoonvader, die zichz^f opwerkte en
trouwens, in iedere familie is wel een zwart
schaap."
Dit losse schot scheen doel te treffen. Maar
zy was niet voorbereid op een dergelijke uit
werking. Lady Beek leunde voorover in haar
stoel, haar gezicht leek plotseling ouder en meer
vermoeid.
„Waarom zegt u dat?" vroeg zü heesch.
„O, nergens om," antwoordde Lady Anna
zachtjes. „Het is nu eenmaal zoo. Zelfs alle
Becks kunnen niet volmaakt geweest zijn," ging
zü voort met een glimlach, die ontwapenen
moest.
„Ik zal u eens wat vertellen," zei Lady Beek.
„U heeft my zooveel verteld. Wij hadden een
zwart schaap in de familie. Het was mijn
eigen broer. Wat hij deed, doet er nu niet toe
hy benadeelde iemand en toen mijn vader het
merkte, hü was de laatste Sir Roger, overlegde
hü met mün man, die hem moest opvolgen
en zü kwamen overeen, het gced te maken. Zij
verkochten heel goedkoop een groot stuk van
het landgoed en zoo maakten zü a'les goed.
Ik moest van school thuis komen, toen werd
ik wees en myn oom nam mü in huis. En John
en mün oom zwoegden als dag'ooners om de
zaak aan het roUen te houden en toen mij" oom
Wy behoeven ons nu niet te schamen iemand
te ontmoeten."
„En wat gebeurde er met uw broer?" vroeg
Lady Anna verlegen en schuw, na een korte
stilte.
„Hy ging naar Amerika," zei de oude dame.
„Hy trok er tusschen uit. Ik weet niet, of hy
er ooit berouw over had. Maar zün zoon kwam
terug en probeerde Roger te pakken te krijgen."
De uitdrukking van het oude gezicht deed
onmiddellük zien, hoe hopeloos die poging ge
weest moest zyn.
„Was u er daarom zoo streng op, dat niemand
den jongen mee mocht nemen van het college?"
vroeg Lady Anna. „Mogen wij dan niet de
uitzondering zijn? En zoo kom ik tot mün
tweede verzoek. Ai geloof ik niet, dat mün
eerste definitief geweigerd is misschien kunt
u het tweede makkelijker inwi'ligen. Mag Roger
niet bü ons komen logeeren op Hawkhurst, niet
zoozeer voor hemzelf, als wel voor onzen Dick.
Luistert u nu eens, het is niet, omdat wü Roger
zoo aardig vonden, maar omdat by zoo'n goeden
invloed heeft op onzen jongen. Hü is zoo flink,
zoo aardig, zoo'n kranig kereltje."
Dit wierp een ander licht op de zaak en
Roger's grootmoeder werd aanmerkelyk zachter
gestemd.
„Ja, zoo is Roger," zei zij.
„Doe dan een goed werk en laat hem een
paar weken komen, deze vacantie," smeekte
Lady Anna. „Sam en ik zullen u heel dankbaar
zün, het zal zoo goed zün voor onzen Dick."
Nu zij zag. dat hier een voo^d^e1 te belleen
hetzij doordat de oude dame verteederd was,
of doordat zij niet gewend was gunsten te
verleenen, of door het vertrouwelüke gesprek,
hetwelk haar geroerd had. Lady Anna had
succes. Lady Beek stemde toe en deze capitu
latie was het begin van een enorme verandering
in het lot van Roger Beck.
HOOFDSTUK VI
Het was een heel klein, heel verlegen
jongetje, dat, met zyn schunnigen koffer en
een mooi nieuw pak aan, door grootmoeder
per brief uit de stad besteld, een paar weken
later op Hawkhurst Hall aankwam.
Toen hü met den koetsier in de hooge
dogcart door de eindelooze lindenlanen reed,
die door het park naar het huis voerden,
wenschte hy met zyn heele hart, dat groot
moeder maar niet goed gevonden had, dat
hy" er ging logeeren. De eerste helft van de
vacantie had hü thuis doorgebracht, gehooid,
wortelen gewied en zich verder met de gewone
dingen bezig gehouden.
Hü vond het gek, dat hij een nieuw pak
kreeg, terwül zyn oude nog niet half versleten
was. En nicht Jane had hem het leven zuur
gemaakt met instructies over zijn gedrag, wat
„hoorde" en niet „hoorde", zcodat hü allerlei
voorgevoelens had.
Grootmoeder had met een zekere vinnigheid
gezegd:
„Roger weet wel. hoe een gent'eman zich te
Becks,is zeker goed genoeg voor de Hor-
nocks."
„O ja, maar daar is altijd nog Lady Anna,"
wierp Jane tegen. „Niet, dat u ook niet Lady
Beck is," voegde zü er haastig aan toe,
,Maar u is niet zóó'n fijne madam als Lady
Anna. Ik kon zien, hoe fijn, aan de manier,
waarop zy thee dronk."
„Omdat zij ze uit haar kopje en niet uit
haar schoteltje dronk, zooals jü." spotte Lady
Beek. „Als dat iemand tot een fijne dame
maakt, nou, dan wós ze er een. Als Roger maar
doet, wat ik hem altüd zeg, is het meer dan
genoeg. Je wascht je handen, je veegt je voe
ten, je neemt je pet af, als het moet, dan zal
het wel gaan."
„Maar moet hij dan geen stoel aandragen
voor een dame en de deur voor haar open
doen?" riep nicht Jane verbaasd uit.
Al had Roger zich ook in stilte voorgenomen,
de waarschuwingen van nicht Jane te vergeten,
en alleen die van grootmoeder onthouden,
toch werd het hem een beetje bang om het
hart, toen hü het groote huis naderde. Hij
overdacht, welke vreemde gewoonten daar wel
gebruik zouden zijn.
De koetsier had met een zekere minachting
den gehavenden koffer achterop gezet, Roger
kon maar niet zien, wat er aan dien koffer man
keerde. Tom zou den heelen weg van het
station naar het huis leuk met hem gepraat
hebben, maar deze vent scheen zün tong te
hebben ingeslikt. Hü had Dick aan de deur
verwacht, bü het aank^m^n. maar er ver
schenen aüecn ges paar vreeiade faeeren. dig
hem geen hand gaven, maar alleen verzochten
„hierheen" te komen.
Wat een groote hall was het en wat was het
er glad. Roger gleed büna uit over een beren
huid, die er lag. Toen ging er een deur open
en zag hü een groote kamer met boeken langs
de vier wanden en in den heerlük zonnigen
erker, een theetafel, waar de heele familia
rondom zat. Toen verdween zijn verlegenheid.
Lady Anna groette hem hartelyk, neef Sam
er werd hem gezegd den heer des huizes zoo
te noemen schoof op, zoodat hij in den kring
kon komen en Dick kwam op hem los ge
stoven.
Alleen het kleine meisje, dat ook aan tafel
zat, zei niets, maar gluurde naar hem door
haar krullen heen.
„Maar Betty," zei Lady Anna, toen Roger
van alles voorzien was, „je hebt nog niets
gezegd tegen je neefje. Dit is Betty."
„Mijn handen kleven zoo van den honing,"
klaagde Betty.
Toch stak zij er hem een toe, met een glim
lach, die dadelijk Roger's hart stal. Zij leek
op haar moeder, dacht hü, maar zij had blauwe
oogen zooals neef Sam.
„Zul je goede vriendjes met je nieuwe neefje
worden?" vroeg mijnheer Hornock.
„Dat weet ik nog niet," zei Betty ernstig.
„Als ze niet van je houdt, zal ze niet doen
alsof ze het wel doet," lichtte haar vader in.
„Zoo ben ik ook," dacht Roger, maar hy
durfde het nog niet hardop zeggen.
(Wordt yeryolgd)