1 Md uM&aal mn dm da§ Wat Kikker Karei en Tuimeltje beleefden Het duel de grootste „eerezaak in Duitschland Het seminarie te Apeldoorn I ANDERMAAL EEN STAP ACHTERUIT LIEFDE EN EER I VRIJDAG 14 FEBRUARI 1936 Vermakelijke gevallen in Spanje Critiek op de versiering Oude Scheepsramp Na 150 jaar bekend geworden „Hondsche" behande ling DOOR M. E. FRANCIS ln strijd met alle christelijke be schaving en bijna overal strijdig met de wet De „Filhrer" ln Duitschland moet zich in principe hebben uitgesproken voor een nieuwe eere-code der DuiUche studenten, volgens welke de eer slechts in bloed kan wor den gewroken. Dit is andermaal een stap ach teruit, want het duel is in strijd met alle chris telijke beschaving en afkomstig van barbaarsche volken. Volgens de Christelijke leer staat het gelijk met moord en de kerkelijke wet heeft er zich altijd tegen verzet en de deelnemers er aan met straffen bedreigd. Raak is inzake het twee gevecht het woord van Joseph de Maistre: „Wanneer twee menschen elkaar te lijf gaan met een stuk ijzer, dat drie duim lang is, dan is de strijd eerloos en misdadig. Maar als het ijzer drie voet lang is, dan noemt men den strijd eer vol!" Het duel is in tegenspraak met de een voudigste juridische grondbeginselen en zoo goed als alle wetgevingen hebben tegen het duel ge ijverd. In Frankrijk werd duelleeren met de strengste straffen, waarorder de doodstraf, be dreigd. En toch gaat het in Duitschland weer gelden als de grootste eerezaak; een gekorven aangezicht wordt er andermaal een eereteeken. Volgens de oude Germaansche opvattingen lag aan het tweegevecht een soort goden- of godsoordeel ten grondslag. Dit kwam al zeer sterk tot uiting in het eigenaardige tweegevecht, dat tusschen man en vrouw kon worden gehou den. Zoo was het in Duitschland en Skandi- navië en hier en daar elders gewoonte, dat een vrouw, als niemand het voor haar verkoos op te nemen, zelf een tweegevecht met een man kon aangaan. Om baar echter, als zijnde van het zwakke geslacht, een voorsprong te geven, moest de man tot aan zijn middel plaats nemen in een kuil en aldus het duel aangaan met de vrouw, die met een slinger of karwats was gewapend. De man hanteerde een knots: als hii driemaal ge mist had, gold hij als overwonnen. Het was hee- lemaal niet noodig, dat de vrouw den man raakte. Zij kon er mede volstaan met wat dwaas om hem heen te springen, tenzij zij hem een gevoelige les met de karwats wilde toedienen. Een dergelijk tweegevecht werd het laatst ge houden te Bern in 1223. De komische noot heeft in de geschiedenis van het duel, hoe verwerpelijk het tweegevecht op zich zelf ook is, nooit ontbroken. Dit treedt Vooral aan den dag, wanneer ook vrouwen zich met deze eerezaak meenen te moeten bezig hou den. Een prachtig staaltje daarvan is wat ge beurde in 1911, toen de Engelsche kiesrecht dames onder aanvoering van Miss Pankhurst, in Engeland haar strijd streden door op straat allerlei gevaarlijke daden te bedrijven. De aan dacht der geheele wereld was daarop gevestigd, zoodat de navolging in Spanje zoo goed als onop gemerkt bleet. Dat zat zoo: destijds trad in openbare voorstellingen een sterke jonge dame als vrouwelijke worstelaar op. De voorstanders van het duel zullen het willen vergeven, dat zij in verband wordt gebracht met deze hoogste eerezaken. De jonge dame was een overigens flinke cowgirl en heette Nazaria Bellano. Een dier meisjes, die anders gaarne met veel ro mantiek worden bekeken. Nazaria was opge groeid onder de Gauchos van de Zuid-Ameri- kaansche pampas: een lenige paardrijdster. maar tevens bedreven in de bokskunst. Juffrouw Bel lano was bovendien gezegend met een machtig eergevoel en toen zij hoorde van Mi's Pank hurst en haar taai volhoudende gezellinnen op het gebied der vrouwenbeweging, nam zij het besluit een vrouwenbeweging in het leven te roe pen in Spanje, echter niet met politieke en sociale en andere gangbare bedoelingen. Zij wil de de Spaansche vrouwenwereld het besef bij brengen, dat zij evenals de mannen het recht moesten bezitten terwille van haar eer twee gevechten aan te gaan. Zij begon in Montevideo, waar zij een groote vrouwenvergadering bijeen riep en een gloeiende redevoering hield, die ln Spanje weerklank moest vinden. Zelf had zij in Zuid-Amerika reeds verschillende keeren ge duelleerd. Een van deze duels speelde zich af in New-Orleans, waar zij deelnam aan bokswed strijden. Bij een ringkamp was zij niet te vreden met den uitslag, zoodat zij eenige bemer kingen maakte, die door haar tegenstandster met een oorvijg werden beantwoord. Nazaria zond haar nog dienzelfden dag haar getuigen en de eer werd den volgenden morgen gewroken door een duel op de revolver. Vier maal werd gescho ten maar alle vier keeren werd gemist: er vloeide geen bloed. Een anderen keer ging het om een man. Dat moest worden beslecht door een strijd met het mes. Het tweegevecht duurde langer dan een nalf uur, waarna de tegenstand ster het pleit en den man verloor door eenige bloedende verwondingen. Het succes bleef voor Nazaria in Spanje niet uit, waar inderdaad vrouwen aan haar oproep voor deze merkwaar dige vrouwer beweging gehoor gaven en duels aangingen. Een daarvan had plaats in Albu querque in de provincie Estremadura. De ko mische noot ontbrak niet. Twee dames, Signo- rina Gonzalez en Signorina Gallardo waren in tieme vriendinnen, wat echter in vijandschap verkeerde. Begeesterd door Nazaria Bellano zou op den degen worden geduelleerd. En zoo trof men elkaar op een goeden morgen op een wei land buiten de stad, in tegenwoordigheid van getuigen en twee geneesheeren. Alle formalitei ten werden vervuld en woedend werd het degen- gevecht begonnen. Na eenige ronden raakte Signorina Gallardo haar vroegere vriendin, wel is waar niet ernstig, heel licht aan den schou der, maar er vloeide bloed en met dat bloed vlood ook de vijandschap heen. Zij wierp zich onder tranen op haar tegenstandster, omhelsde haar innig onder de woorden: „Ik heb je toch geen pijn gedaan, liefste?" De ontkenning werd lachend gegeven en alles was vergeven en ver geten. Deze phase van de Spaansche vrouwenbewe ging was daarmee beëindigd en het gelukte de heetgebakerde cowgirl niet de zeden van de Zuid-Amerikaansche pampas in Europa populair te maken. Haar hulp was ook absoluut niet noodig. In het R.K. Bouwblad schrijft de Redactie een uitvoerige critiek op het nieuwe Aarts bisschoppelijke Klein-Seminarie te Apel doorn van architect J. M. van Hardeveld en op de versierende kunstwerken, die in dezen bouw zijn aangebracht. „Er is een tijd geweest, zoo zegt het blad, waarin men in ons land de meening was toe gedaan, dat het maken van kerkelijke gebou wen niet per se de medewerking van een be kwaam architekt vereischte. Zelfs wanneer het om belangrijke gebouwencomplexen ging, hul digde men deze opvatting. Dat was de tijd, waarvan Alberdingk Thym zei: „Schiet een ka non aan het oor van een doofstomme af en de lucht zal trillen, zoodat de ongelukkige wel merken moet, dat er iets als een zucht langs hem is heengegaan. Maar preek de voornaam ste kunstbeginselen onder de menschen, die kerken bouwen: ze toonen niet de minste ge voeligheid." Voor enkele jaren hebben we het melodrama van de Ramp van Nijmegen beleefd. Daar was toch al zoo het een en ander voorgevallen in het Nederlandsche kunstleven, sinds Thym bovenstaande woorden neerschreef. En toch het voornaamste centrum van het katholieke cultuurleven in Nederland, het hoofdgebouw der Nijmeegsche hoogeschool, mocht daar niet de kenteekenen van dragen. Thym's woorden hadden blijkbaar nog geen doel getroffen. Bij den bouw van dit nieuwe seminarie heelt men echter bewust een anderen weg in willen slaan. Wanneer men de gebouwen doorloopt, dan kan men de gedachte niet van zich afzet ten, dat men hier niet van een herhaling van het Nijmeegsche geval heeft willen weten. En men is geneigd te gelooven, dat wat nog zoo kortgeleden een onmogelijkheid toescheen, een maal werkelijkheid zal gaan worden. Hoewel ge uw bezwaren tegen de architek- tonische uitwerking kunt hebben, is de indruk dien ge van dit uitgebreide gebouwencomplex meedraagt, er een van blijheid, openheid en aandacht hebben voor een bepaalde aesthe- tische verzorging. Tegenover de helaas zoo be kende muffe gestichtssfeer, die zich niet uit sluitend tot gestichten beperkt heeft, is dit Klein-Seminarie een herademing te noemen, een herleving uit den dooden sleur-geest. Op zichzelf is dit reeds een verdienste, zoowel voor de opdrachtgevers als voor den architekt- ontwerper. Overal wordt ge het gewaar, dat hier met zorg en toewijding gearbeid is. Dat kan men van de meeste kerkelijke gebou wen helaas niet zeggen. Veelal gold het slechts een nieuwen vorm, een nieuw uiterlijk, waar onder de oude gestichtssfeer toch weer binnen- gesmokkeld werd. In dit Seminarie is daar niets meer van te bekennen. Alleen de oude, mee gebrachte meubileering herinnert er u nog aan en deze vormt dan ook een flagrante tegen spraak met de gebouwen zelf." Daarna echter vraagt de schrijver van het artikel zich af, of de bouw van dit nieuwe semi narie, de „architectonische houding" welke er uit spreekt, in de ontwikkeling" van de moderne, christelijke kunst een positieve functie vervult. Daartoe wordt een redeneering opgezet die erg gewichtig klinkt en nogal ingewikkeld is. Het is nu eenmaal de gewoonte van het R.K. Bouwblad, de bouwkunst te belasten met aller lei bijzakelijkheden. Men heeft, volgens het blad bij den bouw van dit Klein-Seminarie blijkbaar den eisrh niet scherp genoeg voorop gesteld, dat het vóór alles om een werk voor geestelijke doeleinden ging. om een tehuis voor priesterstudenten, dat in zijn vormenspraak voornamelijk van inge togenheid en strengheid dient te spreken: dat meer op soberheid, dan op verscheidenheid van vormen gericht moet zijn. „In deze dingen, die het wezenlijk karakter van een Seminarie kunnen vertolken, schiet deze nieuwbouw o.i. helaas te kort, aldus het R K. Bouwblad. Het vervult in zijn architekto- nische houding, in zijn bouwkunstigen stijl, géén positieve functie in de ontwikkeling van de moderne christelijke kunst. Het spreekt geen enkelvoudige, duidelijk gerichte teal. Er spreekt een bepaalde aesthetische verzorging uit, niet een aesthetisch verzorgde bepaaldheid, niet één uitgesproken stijl-vorm dus. Het werk is niet uitgegroeid tot een organlschen opbouw in verhouding van massa en ruimte, het is aesthetisch beïnvloed van verschillende kanten uit. In dit opzicht is het Seminarie Hageveld meer vanuit één geest." Wat is een aesthetisch verzorgde „be paaldheid," die beter is dan een aesthetische verzorging?, zoo zouden wij willen vragen. Zou het wel iets meer ziin dan slecht jargon van hedendaagsche architecten? Geheel instemmen kunnen wij met de critiek die vervolgens wordt uitgeoefend op de versie ring van het Seminarie, in de kapel en elders. Het beeldhouwwerk, het smeedwerk en de be glazing worden aan een ernstige bespreking onderworpen. Het 'eenige waarover goeds gezegd kan wor den zijn de kapiteelen van Wim Nijs aan de zuilen in de kapel. Zijn arbeid moge niet uit munten door expressieve vormentaal, zijn plas tiek somwijlen iets te slap aandoen, te weinig markant, niettemin spreekt uit zijn reliefs een groote bewogenheid. Het lijkt er echter inderdaad op of alles, wat thans op het gebied der religieuze kunst bij Kapiteel van Wim Nijs in de kapel van het Klein-Seminarie te Apeldoorn ons hervorragend is, met opzet uit dit semi narie werd weggehouden, terwijl men er juist een eer in had moeten stellen het hier, op déze plaats, te toonen. Men heeft het bepaald overmatig" geweerd. En we stemmen dan ook geheel in met de conclusie van het R.K. Bouw blad: „Wanneer wij na deze korte beschrijving de balans opmaken van de beeldende kunst ir. het nieuwe seminarie, (waarvoor men den archi tect, naar wij meenen te weten, niet verant woordelijk mag stellen) dan is de uitkomst alles behalve bevredigend. Het is wel triest wanneer wij bedenken dat in hetzelfde Aartsbisdom, nog geen twee jaar geleden, met veel luister een museum voor mo derne religieuze kunst werd geopend. Is dit dan het resultaat van de voorlichting- die mede met de totstandkoming van dit museum werd beoogd? Het resultaat is dan wel heel schraal en in sommige opzichten niet minder dan een bla mage." Een met beschreven stukken hout gevulde flesch werd dezer dagen ten Noorden van Honsjioe door een Japanner gevonden. Bij de ontcijfering van het schrift bleek, dat het hier een scheepsramp betrof, die in 1785 moet heb ben plaats gevonden. Beschreven wordt, hoe vijf-en-veertig Japansche zeelieden op een on bewoond eiland werden geworpen, nadat zij op hun schip gedurende acht weken van den eenen storm in den anderen gekomen waren. De laatst overlevende beschrijft hoe het schip het zeegat uitgevaren was om een verborgen schat te gaan zoeken. Gebrek aan water en voedsel waren oorzaak, dat de een na den ander stierf. Tenslotte bleven slechts de timmerman en de matroos Matsoejama over. Met zijn laatste krachten heeft Matsoejama de geschiedenis der schipbreuk op stukken hout geschreven en deze in een flesch, in zee geworpen. Eigenlijk zou Else zich nauwelijks kunnen herinneren, of er wel ooit een dag geweest was, waarop het bloemenmeisje aan den Karlstor op den Karlsplatz haar geen bloemen ten verkoop zou aangeboden hebben. Op haar dagelijksche wandeling door Mün- chens hoofdstraten passeerde zij even zoovele malen op haar weg van deh Mariënplatz door de Neuhasserstrasse het frissche, aardige, vriendelijk-lachende bloemenmeisje am Karls tor, en er ging geen dag voorbij, of Else zocht een paar bloemen uit haar bloemenmand, knik te haar vertrouwelijk toe, gaf haar meestal iets meer dan het geringe bedrag van de verkoops- waarde, waarop het meisje haar dan steeds met een „Vergelt's Gott, gnadiges Fraulein" beleefd dankte. Dit was voor Else sinds haar thuiskomst van het pensionaat vóór enkele jaren een telkens weer terugkeerend intermezzo, een kleine af wisseling, een dagelijksch offertje, dat zij haar vriendinnetje aan den Karlstor kwam brengen. En in ruil ervoor kreeg zij van haar kleine leve rancierster steeds de schoonste en meest fris sche bloemen, die er in haar mand te vinden waren, en op den koop toe haar innemend glimlachje en den sympathieken dankwensch der Beiersche bevolking. „Vergelt's Gott dafür, gnadiges Fraulein," was haar stereotype dankuiting. Inmiddels was Else een dame geworden, en het bloemenmeisje leek wel al den tijd haar kleine, lachende vriendinnetje gebleven te zijn. Else was nu geen springende, huppelende bak- visch meer, haar gang was statiger en deftiger geworden, haar kleeding meer gelijkend op die der voorname dames, en het was reeds meer dan eens voorgekomen, dat de dame niet wan delend op haar toekwam, doch een grooten, grijzen auto voor het bloemenstandje had doen stoppen, waarbij een in strakke livrei gestoken chauffeur de coupédeur voor haar opende, en in kaarsrechte houding de terugkomst van de bloemenkoopende dame afwachtte. Maar steeds was het Else zelf, en niet de chauffeur, die de bloemen van het meisje in ontvangst nam, haar het geld overhandigde en na een welwillend-vertrouwelijk knikje en een vriendelijk woord weer naar den wagen terug liep. En op een goeden middag, een mooien stra- lenden voorjaarsdag, zag het bloemenmeisje iets, wat ze nog nooit gezien had. Van heel uit de verte had zij den langen, grijzen wagen van haar cliënte reeds zien aan komen, en haar dame, haar gnadiges Fraulein, was nog mooier en nog smaakvoller gekleed dan anders. In haar oogen scheen een twinke ling te lichten van méér dan de vreugde om den schoonen voorjaarsdag. In haar gelukkig- lachende oogen straalde de lente zélf. Om haar heen was er een glans en een blijdschap en een vreugde als over een nooit-gekend geluk, van nii, voor het eerst van hóór, de jeugd, de lente zelf.... En naast haar gnadiges Fraulein zat een heer. Nog vóór het meisje geheel van haar ver bazing bekomen was, stopte de wagen voor haar standje. Vlug stapte de deftige livrei-chauffeur naar buiten, liep achterom den wagen, en opende de coupé-deur. Daarop stapte het eerst de heer uit, reikte haar gnadiges Fraulein bij het uitstijgen de behulpzame hand, waarop zij tezamen gearmd cp haar bloemenmand toeliepen. Dan nam Else de spoedig uitgezochte bloemen in ontvangst, knikte ais altijd haar vriendinnetje vertrouwe lijk toe, en nog vóór het verbaasde meisje be greep, hoe dit alles zoo gauw gegaan was, had de heer haar een groot geldstuk in de handen geduwd. En na enkele seconden was de wagen ook reeds uit het zicht. Toen stond het bloemenmeisje am Karlstor Weer ijlde de stoet verder Ze wisten niet meer waarheen. Overal brachten ze onheil. De kikkers kwamen van alle kanten uit de ramen hangen. Een dichte drom zat hen op de hielen en geen uitweg zienae, vluchtten ze een kruidenierswinkel bin nen. Weer nieuwe schrik onder de bewoners. De kruidenier stond op een trap busjes te rangschikken en rolde op de toon bank. Alle busjes gingen over den vloer en werden beschadigd. Maar dat was een kleinigheid. Daar was ook een groote ton stroop gekanteld en weldra was de heele winkelvloer bedekt met een dikke laag van dat kostelijk goedje. De kruidenier kermde en wilde naar Tuimeltje en Karei vliegen om hun een pak slaag te geven, maar hij plakte aan den grond vast en stond machteloos tegenover de ondeugden. Tuimeltje en kikker Karei kregen werkelijk medelijden met den armen kruidenier en hielpen hem op de been, maar toen konden ze zelf geen stap verder meer verzetten. Vanaf hun muts tot hun teenen liep de stroop in straaltjes van hun Hjf en nu kreeg zelfs de kruidenier medelijden met hen. En de kok vergat een oogenblik zijn eigen leed en wilde kikker Karei naar buiten helpen. geruimen tijd emstig-nadenkend voor zich uit te staren. In haar gedachten zag zij haar Fraulein weer met de gelukkig-lachende oogen, en naast haar dien heer, die er nu zoo deftig uitzag, zoo ge heel anders nu dan zij hem zoo vaak gezien had, als zij 'smorgens heel in de vroegte te zamen met haar moeder de deur was uitgegaan, om den noodigen bloemenvoorraad aan de markt in te kcopen. O! En héél zeker was zij ervan, dat het de zelfde heer was, die heer, waarvan moeder haar zooveel verteld had! En zij was er bijna zeker van, dat de heer haar herkend had! Duidelijk zag zij hem nog vóór zich staan, hoe hij haastig het geldstuk uit zijn zak ge grepen en haar in de hand gestopt had, haar dan ijlings den rug toekeerde, en de dame, haar gnadiges Fraulein snel naar den auto bege leidde. En lang stond het bloemenmeisje nog na te denken, wroetend in haar kinderlijke hersen tjes, hoe dat kón, hoe dat mogelijk was, dat haar goede gnadiges Fraulein tezamen met dien heer Maar toen zij tegen het vallen van den avond thuiskwam, en als gewoonlijk de ont vangsten van den dag aan haar moeder afdroeg, T7V> If'c hield zij het groo- J te geldstuk achter I en borg hef weg in een apart zij- vakje van haar beurs. En nog lang voor zij in slaap viel, dacht ze na, hoe dat kon, hoe dat mocht.... En dan bad zij een Ave Maria voor haar gnadiges Fraulein. Daags daarop kwam Else wederom te voet door de Neuhasserstrasse naar den Karlstor. En als iederen dag nam zij de bloemen van haar meisje in ontvangst, knikte haar vriendelijk toe, en gaf haar iets meer dan den prijs van de koopwaar. „Vergelt's Gott, gnadiges Fraulein." Maar, terwijl Else zich wilde omwenden, om haar weg te vervolgen, reikte het meisje haar het groote geldstuk van den vorigen dag, en legde het in de kleine, behandschoende dames hand: „Wilt u dit voor mij aan dien meneer van gisteren teruggeven?" Else keek het meisje verwonderd aan, en vroeg toen glimlachend: „Hoezoo, beste meid? Dat mag je houden! Dat is een cadeautje voor jou!" En vriendelijk-lachend wilde zij het geldstuk weer teruggeven. Doch het bloemenmeisje ver borg beide handen achter den rug, en knikte pertinent van neen: „Ik wil van dien meneer niets cadeau heb ben, gnadiges Fraulein! Moeder zegt, dat dit geld niet eerlijk verdiend is." Toen boog Else haar gelaat voorover tot vlak bij dat van het meisje, en vroeg fluisterend: „Hoe kan je moeder dat weten, beste meid?" „Moeder zegt, dat dit geld is van menschen, die het 's nachts verspelen aan dien meneer, die schuins tegenover ons huis al die menschen bij zich laat komen." Het meisje zag, dat haar Fraulein plotse ling erg bleek werd. zfj stak het geld van haar vriendinnetje bij zich, en zei toen nog, alvorens heen te gaan: „Als dat waar is, beste meid, dan zal ik het voor je aan dien meneer teruggeven.en vergelt's Gott, mein Kind." Den volgenden dag en nog vele dagen daarna zag het bloemenmeisje am Karlstor een droe ven trek op het gelaat van haar gnadiges Fraulein. Doch nimmer meer heeft zij haar in gezel schap van den heer aan haar standje gezien. Terwijl nog slechts enkele tientallen jaren geleden de passagiers van trans-atlantische stoomschepen onder betrekkelijk primitieve om standigheden de reis moesten volbrengen, rei zen hedsn ten dage de honden van passagiers, die zulks betalen kunnen, met een luxe, die een weinig overdreven aandoet. De moderne passagiersschepen hebben een afzonderlijke ruimte voor de hondjes en hon den der opvarenden. Voor iederen hond heeft men een aparte cabine gebouwd, die centraal verwarmd is en die tevens aangesloten is op een centraal ventilatiesysteem. Op de meeste schepen bevindt deze ruimte zich op het sloe- pendek, waar de honden tevens hun loopje maken en derhalve voldoende frissche lucht kunnen happen. De eigenaars der viervoeters kunnen hun lievelingen op ieder uur van den dag bezichtigen, terwijl zü het recht hebben ze op bepaalde uren bij zich te houden. Op eenige schepen worden zelfs gedrukte me nu's voor de honden uitgegeven, niet zoozeer, dat zij zelf hun menu kunnen uitzoeken, doch meer ten gerieve hunner meesters of mees teressen, die deze taak gaarne voor hen ver richten. Met den steward wordt dan afgesproken, hoe iedere hond behandeld moet worden en wat de ze iederen dag te eten moet hebben. De kapitein is verantwoordelijk, dat deze aanwijzingen stipt gevolgd worden. All A >C °P dit bIad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen U "7 CA bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door t? 7^0 m een ongeval met 17 verlies van een hand, I ,r. A Si 4 ll\ 1^| Sh 3 ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen wv» doodelijken afloop een voet of een oog AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL 11 ,Jk zou je wel afgehaald hebben," zei Dick, „maar vader nam me mee op jacht. Ik heb twee konijnen geschoten. Heb jij al gejaagd, dit jaar?" Hij sprak met het air van een doorgewinter- den lager. „Ik heb niet eens een geweer," zei Roger. „Dat van grootvader is me te zwaar. Maar ik ben verleden week met Tom uit geweest met de fretten." -Kun je tennissen?" vroeg Betty. „Neen." antwoordde Roger. „Wel voetbal en Cricket." „Zonde," klaagde Betty. „er is niemand om met me te spelen, als miss Summer met vacan- tie gaat. Dick wil niet en moeder kan niet en vader is te dik." „Je kunt het Roger leeren," stelde haar moeder voor. „Dick zegt, je bent goed in allerlei spelen, Roger." „Ik weet met, of ik het wel prettig zal vin den," ne'n'de Roger. »Ik denk het wel," zei Lady Anna. „En het is zoo leuk voor Betty. Het is zoo saai voor haar, a'.s jullie jongens niet eens iets met haar ondernemen. Dick kan morgenochtend een set met haar spelen en dan kun jij zien, hoe het je bevalt." „Ik wou morgen gaan visschen," zei Dick. „Dat kan ook nog," zei zijn moeder. Den vo'genden morgen vond de les plaats. Dick speelde een s'ap onverschillig spelletje, terwijl Betty met hart en ziel er bij was. Roger vond het wel aardig en wilde ook wel beginnen, toen Dick, na door Betty verslagen te zjjn, zjjn racket neer gooide. „Nou gaan we," riep hij. „Kom Roger, Price heeft de hengels al k'aar." „En wanneer kan ik het Roger dan leeren?" vroeg Betty. „O, na de thee," schreeuwde Dick. „Dan is het koeler." „Om half zes dan," hield Betty vol. terwijl zij een van haar lange beenen om het andere draaide en de jongens die al weg liepen nakeek. „Goed," riep Roger. De jongens namen boterhammen mee en brachten een heerlijken middag door aan het water met zwemmen en visschen, al was de vangst dan ook schraal. „Het is te helder om te visschen," zei Dick. Zeg, er is nog een heelebcel over en een bends 'imonade. Laten we niet naar huis gaan om thee te d-inken. maar hier b'ijven. De visschen zul'en bij bosjes omhoog komen, als de zon maar eenmaal van het water af is." „En de tennis dan?" vroeg Roger. „O, laat die tennis waaien. Als Betty ziet, dat we niet terugkomen voor de thee, zal ze .iet wel begrijpen." „Maar ik heb het beloofd," hield Roger vol. „Onzin. Ze verwacht je niet, rekent er niet op." Roger zei niets, maar keek op zijn oud ge deukt, zi.ve:en horloge. Dick deed alsof hij niets zag en deed nieuw aas aan zijn haak. „We zullen wat verder op gaan," zei hij terloops. „Kijk, Roger, je dobber beweegt, vlug." In een oogenblik lag een baars van respec tabele afmet ngsn op den kant en met g bi sterende oogen wierp Dick zijn snoer in het water. „Hoor, zij plassen daar in het riet," riep Dick. „Na de thee hebben we zoo onze manden vol." „Laten we nu verder gaan," riep Roger. „Ik heb geen thee noodig." „Maar ik wel," zei Dick. „Daar gaat mijn dobber weer," schreeuwde Roger. „Wat een reuzen plekje." Toen ging Dick's dobber onder en Roger haalde den visch op, terwijl Dick zich volstopte met sandwiches en koekjes. Hij h?a den nog een visch van zijn eigen haak, voordat zijn horloge hem zeide, dat het kwart over vijf was. „Ik ga nu," zei hij en nam zijn hengel vlug uit elkaar. „Ik moet toch al den heelen weg draven." Dick stribbelde tegen, eerst spottend, toen boos, maar Roger liet hem praten en rende weg zoo hard hij kon. Hij viel de kamer binnen, zonder acht te slaan op de voorschriften van zijn grootmoeder, met zijn haar in de war en ongewasschen handen, maar op slag van half zes. „Beste jongen," zei Lady Anna, „wat ben je warm en wat is het laat." „Ik heb den heelen weg gerend, want ik was bang te laat te komen voor het tennissen. Dick komt nog niet, hij wil geen thee en de visch komt nu prachtig boven." „Wil jij dan geen thee meer?" vroeg Lady Anna. Roger wierp een hongerigen blik op de wel voorziene tafel en schudde zijn hoofd. „Het kan me niet veel schelen," zei hij, „tenminste, niet zoo erg veel, ik had geen tijd meer." „Maar Je moet tcch nog maar wat eten," vond Lady Anna. „Als je nu eerst eens je handen ging wasschen en je opknappen, dan is er nog een overvloed van tijd om tennis te spelen. Toen je niet kwam voor de thee, dacht Betty, dat je hee'.emaal niet komen zou. Ze is naar den tuin gegaan. Houd je zooveel van tennis?" „Dat wee/ ik nog niet," zei Roger. ,Ik heb het nog nooit geprobeerd. Maar ik ze' dat Ik komen zou, ik heb het Betty beloofd." Hij was een beetje verwonderd en gekwetst en ging zijn handen wasschen Sam Homock. die tot nu toe gedaan had, alsof hii in zijn krant verdient geweest was, legde het blad neer en keek zün vrouw aan. „Ik geloof niet, dat Dick het beloofd had," zeide hij vlug. „Betty had het alleen over Roger." „Zou Dick niet geprobeerd hebben, dat kereltje over te halen om te blijven?" over dacht de vader. „Het is een ventje van zijn woord. Ik geloof, dat hij even graag nog wat was blijven visschen." Lady Anna kon geen antwoord geven, want Roger kwam weer binnen en at een flinke hoeveelheid, na zijn gastheer in het kort te hebben verteld, hoe groot de vangst was ge weest. „Kijk eens, Sam, de visch wou toen juist bijten," zei Lady Anna op vergoeilijkenden toon. „Geen wonder, dat Dick nog graag bleef." „Had jij niet willen biijven, Roger?" vroeg mijheer Hornock bedaard. „Ik was graag gebleven, maar ik had het beloofd," zei Roger. „Wou Dick niet liever, dat je bleef?" Roger deed a sof hij het niet hoorde, bad heel devoot en stond op. „Mag ik nu gaan, mevrouw, ik wou naar Betty?" „Sam, dat was niet eerlijk," begon Lady Anna, zoodra hij weg was. „Jij doet het voor komen, als waren ze de goede Fridolin en de booze Diederik. Dick beloofde niets, dus kon hij nog weg blijven. En dan denk ik, dat hij vond, dat een belofte aan een meisje niet meteelt." „Lieve schat, dat is dwaas. Hij moest uw toch zoo langzamerhand weten, dat een eens gegeven woord niet zoo maar gebroken mag worden. Ik wil Roger nu juist niet als een modeljongen afschilderen, maar we zijn toch wel een beetje al te slap met onzen jongen geweest. Die oude vrouw op die boerderij wist het beter, wit is bij haar wit en zwart zwart." Lady Anna zat even stil, dan kwamen er kuiltjes in haar wangen en ze lachte vrooüjk, „Zij gelooft zelf alles, wat zij zegt," beves tigde zjj. „Het verschil tusschen haar en mij is, dat ik dat eerst ook denk en dan opeens ontdek, dat het niet zoo is." „Ik ben toch niet altijd even eerlijk, Sam," peinsde Lady Anna. „Ik zou graag hebben, dat Dick op jou leek en toch vind ik het leuk, als hij me aan mijn eigen familie herinnert. AI heeft hij den smaak van de Warringtons, daarom hoeft hij hun fouten nog niet te heb ben. En ai bezit Roger de beste eigenschappen van de Becks, daarom heeft hij toch ook nog wel tekortkomingen, hij is eigenzinnig." „Is dat een deugd, cf een ondeugd?" vroeg hij. Allebei lachten zij. Sam stond op, kwam naar haar toe en kuste haar. „Wees maar niet bang, dat ik niet genoeg van onzen jongen houd, kind. Maar omdat ik trotsch op hem ben, houd ik hem onder den duim. Je kent ons spreekwoord: ;,Drie genera ties lcopen in een kring. De eerste verdjent geld, de tweede verkwist het. de derde is weer arm." „Maar jij bent geen verkwister, jij goeie ziel," zei zij en klopte hem op den arm. .(Wordt vervolgd)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1936 | | pagina 5