<3id utö&aal (tan den dag
Wat Kikker Karei en Tuimeltje beleefden
Parijsche sloppen
verdwijnen
De kerkvervolging
r
Liszt's vader
LIEFDE I
k 1
EN EER 1
DONDERDAG 20 FEBRUARI 1936
g 1
L=
Benauwde buurten met vervallen
huurkazernes, welker over
bevolking door vuil en
ongedierte werd
geplaagd
Het woord woningen is
hier misleidend
Een verloren geraakt genie
In het Derde Rijk
toTTSTlkl Het geheim van
Een zeer oud ambt
DOOR M.
E. FRANCIS
Alweer een der „ilots insalubres" (ongezonde
eilanden) dat gaat verdwijnen.... De bevol
king van Parijs zal er dankbaar om zijn, lang
genoeg al hebben deze overleefde, benauwds
buurten met hun vervallen huurkazernes, waar-
In een gevaarlijke overbevolking door vuil en
ongedierte werd geplaagd, een gevaar voor de
volksgezondheid beteekend. En werkelijk geen
denkbeeldig de feiten hebben het bewezen.
In de bewuste sloppen was en is het sterfte
cijfer tweemaal zoo hoog als in het overige
deel van Parijs en in een der vuilste buurten
brak in 1923 de pest uit, zoodat men tot on
middellijke slooping van het besmette blok
huizen over moest gaan.
Ditmaal is het een heel middeleeuwsch kwar
tier, dat gaat verdwijnen, de buurt nJ. die
gelegen is terzijde van den boulevard Sebas-
topol, rondom de Rue Beaubourg. En wel be
vindt zich onder de straten, die daar ten dood.e
staan opgeschreven, niets minder dan de be
roemde en beruchte Rue Quincampoix! Het is
geen wonder, dat na de bekendmaking der
eloopincplannen de vrienden van het „Oude
Parijs" zich lieten hooren.
Ja, die Rue Quincampoix heeft in de zeven
eeuwen van haar bestaan al een en ander
gezien van het Parijsche rollen en zeilen, en
niet eens het onbelangrijkste part. Van het
einde der Middeleeuwen af was hier het kwar
tier, waar geldzaken behandeld werden. De
wisselaars en bankiers woonden in de smal-
gevensterde huisjes, en wanneer men den kro
niekschrijver gelooven moet, dan was het er
een tamelijk deftige stand; de straat wordt
als „zeer zindelijk en aangenaam'' beschreven.
Nu, dan is ze sindsdien toch wel eenigszins
veranderd
In het begin van de achttiende eeuw beleef
de de Rue Quincampoix haar grooten tijd. De
bankiers, die steeds stoutmoediger werden in
hun zaken en het publiek, in den roes van het
geldverdienen, vulden haar met hun dagelyk-
sche drukte. Hier was ook het middelpunt van
den handel in bankpapieren, welke laatste im
mers in het leven werden geroepen om de oor
logen te betalen tijdens de minderjarigheid van
Lodewyk XV. Maar den hoogsten glans ver
leende toch eerst de Banque Générale aan de
Rue Quincampoix, toen zij zich hier kwam
vestigen, en in de dagen dat John Law, de
Schotsche bankier, er zijn avontuurlijke zaken
deed, was deze straat waarlijk het middelpunt
van Parijs.
De Mississippi-compagnie, eveneens hier ge
vestigd, zag haar aandeelen stijgen tot 3000
pCt., en het was geen wonder, dat de Rue
Quincampoix het tooneel van een dollen wind
handel werd; van 's morgens zeven uur tot
middernacht ging het er onafgebroken leven
dig toe; de drukte was van dien aard, dat de
straat voor voertuigen gesloten moest worden.
In dien tijd, toen men storm liep om papieren
geld te bemachtigen, brachten de huizen van
de straat, die de Beurs van Parijs beteeken-
de, hun huurprijzen in goud op. Alle particu
liere woningen waren bezet door handelaars,
die er bureaux van maakten.
Men kent het catastrophale verloop dezer
geschiedenis. Tegen het schandaal van de Rue
Quincampoix is menig schandaal uit lateren
tijd maar een kleinigheid. Duizenden Fran-
schen, die er hun goede goudgeld hadden heen
gedragen. hebben met de vuist gedreigd naar
de onzalige straat, die hun vermogen zoo snel
en onherstelbaar had opgeslokt.
En thans? De beursmenschen, die vandaag
door een toeval in deze straat terechtkomen,
welke eens voor hun voorgangers het centrum
Was van het handelsleven, moeten wel het
hoofd schudden, wanneer zij deze vuile huizen
én bouwvallige muren zien. Toch is het uiter
lijk nog niet eens het ergste. Wie zich in deze
huizen naar binnen waagt, gelooft zijn oogen
niet en begrijpt niet, dat er in de Lichtstad
dergelijke woningen zijn geduld tot heden toe.
Woningen is een misleidend woord, cloaken
ware beter. Er zijn hier aan het eind van
scheefgetrokken trappen zonder leuning kamer
tjes, waarvan de deuren tot brandhout ver
stookt werden, en waar arme drommels in de
meest walglijke vervuiling tezamen leven. De
stank is er onbeschrijfelijk. Het volkje, dat
hier op de een of andere wijze zijn leven rekt,
bestaat grootendeels uit zoogenaamde Clo
chards, het trieste menschenslag, dat leeft
Van den afval van anderen. Hier zijn de
hotels," die enkele sous per nacht kosten, en
daarvoor een naakten reep plankenvloer bie
den, rijk voorzien van ongedierte en vuil. Wat
men te verwachten heeft van de stakkers, die
hier hun leven of tenminste een groot deel
Franz Liszt
daarvan moeten slijten, is wel te begrijpen.
Misdaad en prostitutie hebben er hun beste
schuilhoeken, en het zal in het geheel geen
verlies zijn voor de Parijsche volksgezondheid,
noch voor de zeden, wanneer deze nesten van
elk denkbaar vuil worden uitgeroeid.
Bovendien hebben de „Vrienden van het
Oude Parijs" er zich van kunnen overtuigen,
dat de straten, die thans gesloopt worden (er
zijn er nog meer dan de Rue Quincampoix, die
overigens niet eens geheel zal verdwijnen)
hoegenaamd geen waarde bezitten wat hun
gebouwen betreft. Er is geen enkel geveltje te
vinden, dat de moeite van het sparen waard
ware. Een eigenaardig verschijnsel is dat wel
en het wijst misschien op den weinigen zin
voor blijvende schoonheid, die de kapitalisten
uit den grooten tijd der Rue Quincampoix be
zaten.
In den loop van het eeuwfeest van den groot
meester der Hongaarsche muziek, Franz
Liszt, worden de verschillende détails uit
dit alleszins kunstzinnig en menschelijk, roman
tisch leven naar voren gehaald.
Franz begon zijn carrière als wonderkind, en
dat het hiertoe geraken kon, dankte het kind
alleen aan zijn vader. Deze was als goederen
beambte werkzaam te Doborjan in het gebied
van den vorst Esterhazy.
Adam Liszt zoo heet de vader gold al
gemeen als een baneche, ontoegeeflijke man en
de buren beklaagden dikwijls het arme kina,
den zoon, die van zijn vader iederen dag zes
uur lang op 't klavier moest oefenen, daarbij
er voor zorgend, dat het schoolwerk niet ver
waarloosd werd.
Franz zat echter gaarne voor de piano en
studeerde met ware voorliefde, alleen had hij
van den dwang van het voorgeschreven oefenen
een afkeer, daar hij op het instrument eigenlijk
liever „spelen" wilde. Eindelijk stond zijn vaaer
hem toe, dat hij zich iederen dag één uur op de
piano mocht amuseeren, een bezigheid, die met
zich bracht, dat het kind een uur lang op zijn
gevoel af wat phantaseerde, dat wil zeggen: com
poneerde....
Oorspronkelijk wilde vader Liszt zelf ook mu
sicus worden en had daartoe ook het noodige
talent. Zijn afbeelding uit het jaar 1819 in het
flongaarsch Nationaal Museum stelt hem dan
ook voor, zittende aan een zoogenaamd spinet.
Ongelukkig genoeg, liet zijn verdere levens
loop hem niet toe zijn muzikaal talent te ont
wikkelen en zijn hartewensch te volvoeren. Hij
moest zijn brood verdienen en had daardoor
geen vrijen tijd om zich op het klavier te oefe
nen. Zoo werd hij dan goederenbeambte bij vorst
Esterhazy. Hij had hier een heel eenvoudige en
ondergeschikte betrekking en moest zijn leven
lang aan groote heeren onderwerping en nede
righeid betuigen. Deze deemoedige dienstbaar
heid van den vader, waarvan de zoon steeds
weer getuige moest zijn, beteekende voor den
knaap een geestelijk drama, dat hem er later
toe bracht, zich zooveel mogelijk in aristocrati
sche kringen te bewegen, om in de hem uit
deze magnatenkringen toestroomende eerbetui
gingen in zekeren zin een late genoegdoening te
zien voor de vernederingen van zijn vader.
Adam Liszt was van het talent van zijn zoon
ten volle overtuigd en trachtte in de resultaten
van den knaap een voldoening te vinden voor
zjjn eigen verloren kunst.
Daarom dwong hij zijn ziekelijker, zoon, die
in zijn kinderjaren lijdend was aan vallende
ziekte en malaria, tot de studie, zoodat de zorg
voor het kind werd omgezet in een dwangarbeid
van zes a zeven uren pianostudie; daarom be
stormde hij alle poorten om voor zijn jongen
de noodige protectie te krijgen; daarom ook cor
respondeerde hij met alle kunstenaarsvan
naam, wier invloed hij meende te kunnen aan
wenden voor zijn zoon. De eerste zege van dezen
manmoedigen en verwoeden strijd voor de er
kenning van zijn zoon bestond hierin, dat het
wonderkind voor het eerst mocht optreden in het
Presburgerpaleis van vorst Esterhazy. Dit, uit
aristocraten bestaand Auditorium was van af
het eerste oogenblik door het fijnzinnig spel van
den knaap verbluft. Men beloofde hem verdere
ondersteuning en protectie. Helaas, deze schoone
beloften waren en bleven slechts bloote woor
den. En weer was daar de volhardende kracht
van den vader noodig om de carrière van den
kleinen Franz omhoog te stuwen.
Adam Liszt was in waarheid een straatarm
man, die met veel zorgen te kampen had.
Terwille van de kunstenaars-loopbaan van
zijn zoon besloot Adam, ondanks de zware ver
antwoordelijkheid, zijn vaste betrekking te ver
laten. Alles wat hij bezat verkocht hij en trok
toen naar Weenen, waar Franz bij de beste mu
ziekleeraars kon doorstudeeren. Hier, in Wee
nen, beleefden zij kommervolle dagen en gingen
gebukt onder kwellende armoede. Doch reeds
na het eerste openbaar optreden van den knaap
verbeterde hun toestand aanmerkelijk. Het won
derkind werd overal gevraagd om te komen
spelen. De voornaamste kringen trokken zich
het lot van Franz aan en de honoraria stegen in
korten tijd tot een som, waaruit zij hun levens
onderhoud bekostigen konden.
Van nu af aan hield Adam Liszt zich bezig
met de voltooiing van de loopbaan van zijn zoon.
Hij streed met de vroegere kracht en taai
heid voor de waardeering van den virtuoos in de
wereld.
Velen menschen scheen hij een hartelooze en
op geld azende vader toe, doch hij handelde
zoo enkel en alleen in 't belang van zijn zoon
Franz. Tot aan zijn laatsten ademtocht stond
hij alleen in dienst van het genie, dat hij in zijn
zoon vroegtijdig ontdekt had.
Het was ook de aan zijn <*ebco-tegro"d ver
bonden geest van zijn vader, die in den genialen
Kunstenaar Franz Liszt tot zijn recht kwam, toen
deze zich altijd weer tot een trouw zoon van
zijn Hongaarsch vaderland verklaarde.
Om 's hemels wil Pauline! Die kostbare
vaas, die je hebt laten vallen is....!
Ik moet je daarvoor vijf gulden van je
loon afhouden.
En toen U die vaas cadeau kreeg
zei U: „Die rommel is geen 40 cent
waard!!!
Er zijn in ons land, zoo lezen wij in het be
kende apologetische maandblad „Het
Schild" van deze maand, maar al te veel
menschen, die meenen, dat er van een kerkver
volging in Duitschland niet gesproken kan wor
den, althans, dat ze niet zooveel te beteekenen
heeft en dat 't enkel de lagere instanties zijn die
nu en dan zich aan plagerijen van bedienaars
van den godsdienst schuldig maken. Die meening
kan alleen heerschen bij hen, die niet op de
hoogte zijn van wat er in het „Derde Rijk" ge
beurt. Wij achten die meening gevaarlijk en ver
derfelijk. De kerkvervolging in Duitschland is
een principieele en algemeene, uitgaande van
de hoogste instanties. Het is niet moeilijk dit
aan te toonen aan de hand van de vele uitin
gen van hen, die een leidende rol in Duitsch
land spelen. Het is een vervolging uitgaande van
de regeering zelf, en die de lagere instanties
niet zouden durven beoefenen, als ze niet dach
ten een wit voetje bij de regeering er door te
verkrijgen.
Ziehier eenige uitingen als bewijs.
Eenige uitlatingen van Hitier zijn: „Ik begrijp
niet veel van dogma's, maar wee wanneer de
Kerk zich tegen mij keert." „Wee, wanneer „die
Pfaffen" den preekstoel misbruiken tot politieke
propaganda, het voorlezen van herderlijke brie
fen en verordeningen tot het houden van z.g.
religieus-wetenschappelijke voordrachten". „Ik
zal er voor zorgen dat de confessioneele ver-
eenigingen verdwijnen".
Goebbels, propaganda-minister, zeide op den
gouwdag te Berlijn: „Wij willen niet dat zij, d.i.
priester en dominé's, het Christendom propa-
geeren". „Zij moeten het dienen voor hunnen
God en zullen zorgen dat ze spoedig een einde
maken aan hun organisaties, anders zullen wij
een beetje helpen". In Baden verklaarde de
gouwleider Wagner: „het einddoel is de natio-
naal-socialistische volksschool, d.w.z. er moet
een eind komen aan eiken godsdienstigen invloed
op de school". Men zou die gezegden nog met
vele, ja met ontelbare kunnen vermeerderen.
Neen, het is niet enkel het rapaille dat zich te
buiten gaat, niet enkel de lagere instanties maar
ook de hoogere en hoogste wedijveren met elkaar
in hatelijkheid en minachting voor eiken gods
dienst en zijn bedienaren. Wat geeft men dan
nog om een verklaring van Hitier, dat Katholi
cisme en Protestantisme de grondslag van den
Duitschen Staat moeten blijven, als men alles
doet en toelaat om beide uit te roeien?
Neen, de vervolging is er: algemeen, princi
pieel van de hoogste instanties en met alle mo
gelijke energie. Tenslotte heeft nu ook de Paus
gesproken van een gedeeltelijke vervolging in
Duitschland, n.l. in het consistorie van 16 De
cember 1.1.
Men denke eens aan de anti-christelijke wet'
ten, aan de leer van ras en bloed, de leer van
de totaliteit en superioriteit van den Staat, de
confiscatie van de goederen der vereenigingen, de
belemmeringen der katholieke en christelijke
jeugdorganisaties, de onchristelijke, wreede jo
denvervolging, de concentratiekampen, waar
honderden priesters men zegt nog 300 in
zitten, de scherpe controle op preeken; zelfs
moeten men zou het niet gelooven de pree
ken tevoren ingeleverd worden door de priesters,
die over de grens oefeningen gaan houden.
Het zou, aldus de medewerker aan „Het
Schild" een o.i. betreurenswaardige dwaling zijn
wanneer ook hier in ons land de meening ingang
vond, dat er in Duitschland geen officieele kerk
vervolging heerschte of wel dat ze zoo erg niet
is of wel dat ze enkel van de lagere instanties
uitging. Het is'de N.S.B. die, georiënteerd op het
Duitsche Nationaal-Socialisme, deze meening
ingang tracht te doen vinden. En het is waarlijk
niet vermetel te voorspellen, dat, zou hier de
N.S.B. ooit aan het bewind komen, ons hetzelfde
te wachten staat. Gelijke oorzaken hebben ge
lijke gevolgen.
Louis Bondan stapte in den „Rivièra-EX-
press", die zich onmiddellijk daarna in be
weging zette en het Gare de Lyon uit
gleed
Bedaard zocht de onberispelijk gekleede en
gedistingeerd uitziende jongeman den coupé op,
waarin voor hem een hoekplaats was gereser
veerd, vergewiste er zich van of zijn, door den
kruier in den trein geplaatste bagage compleet
was en vlijde zich daarna bij het raampje
neder, waar hij een sigaret opstak
De trein raasde voort langs akkers, waar zich
aan den horizon, als een schril contrast, de
profielen der blauwende bergen af teekenden.
langs glooiende hellingentusschen steile
heuvelreeksen en dan weer over vlotte rivieren,
die schuimend en klaterend over oneffen kiezel
beddingen haar weg zochten
Rustig in zijn hoekplaats gezeten, had Louis
alle gelegenheid over de laatste gebeurtenissen
na te denken
Louis Bondan, thans dertig jaar, in de kracht
van zijn leven dus, voorheen kassier van United
States Press Corporation op het hoofdkantoor
voor Europa te Parijs, had, nu precies twee
maanden geleden, in verband met een fusie van
deze maatschappij n^t een concern van de
eerste Fransche pers, zijn werkzaamheden moe
ten eindigen. Hij werd evenals bijna het ge-
heele personeel van U.S.P.C. ontslagen
Hoewel aanvankelijk ontmoedigd door dezen
tegenslag, had hij onmiddellijk getracht een,
hem passende positie te verkrijgen, maar dit
was hem, ook na een maand, niet gelukt.
Dan had hy een nieuw idee gekregen, een
idee zoowel origineel als interessant, boeiend en
pakkend.... Zijn vader had destijds een ken
nis. Hij had hem een en ander gevraagd
En dan, op zijn advies had hjj naar die oude
relatie in Voor-Indië geschreven en na weken
van groote spanning was tenslotte het bericht
gekomen onmiddellijk naar Voor-Indië te ver
trekken.... Er was daar werk voor hem!
En nu voelde hij zich zoo heerlijk gestemd,
sedert hij de muffe kantoorsfeer kon verlaten.
Wilde, alvorens Parijs en daarmede Europa te
verlaten de Rivièra bezoeken.. Monte-Carlo.
en dan naar Voor-Indië
In het achterhuis van het riant gelegen land
huisje dicht bij de plantage, zat Ellen Raid
worth in haar eigen, van rotan gevlochten
stoeltje en dronk het laatste slokje uit het
kleine Chineesche kopje.
Zij zuchtte diep en keek dan peinzend op de
groote klok aan den wand
Het werd al donker in de fraaie, in Euro-
peeschen stijl gemeubileerde achterkamer, waar
een rust en stille intimiteit heerschte, slechts
onderbroken door het zachte getik van de
hangklok.
Plotseling drongen er, van buiten, stemmen
tot haar door. Zij stond op. In haar sympa
thieke blauwe oogen kwam een vroolijke tinte
ling, die humor en gespannen verwachting te
gelijkertijd verraadde
De stemmen kwam steeds dichterbij en dan
hoorde zij haar vader binnen komen, die haar
onmiddellijk daarna zijn nieuwen medewerker
Louis Bondan voorstelde.
Zij keek den jongen, donkeren man aan en
moest onwillekeurig vaststellen dat hij haar be
viel. Zij vond hem charmant, intelligent en
vooral zijn aardige, kostelijke manier van ver
tellen, de interessante mededeelingen over zijn
groote reis, deden haar aanstonds besluiten hem
voor een uitstapje in de omgeving uit te
noodigen
Eri zoo trokken zij, eenige dagen later, met
medeneming van proviand, er samen te paard
op uit, met 'het doel den tempel van Boeddha
te bezichtigen. Lange majestueuze palmen en
donkere oerwouden kwamen zij tenslotte bij het
fraaie gebouw aan, waarvan zij het uitwendige
beeldhouwwerk bewonderden en na verkregen
toestemming van den priester, die onder de in
landers als een hooge persoonlijkheid geldt, het
grootsche bouwerk ook van binnen mochten
bezichtigen.
Eerbiedig traden zij binnen en daar ook El
len nog niet eer tot het inwendige van den
tempel was doorgedrongen, genoten zij beiden
van de daar tentoongestelde pracht en praal,
van de glinstering en het geschitter van dia
manten, robijnen en topazen en stonden ver
steld van het groote Boeddha-beeld, dat zich
als een donkere silhouet afteekende tegen een
wonderlijken, bronsgroenen achtergrond, die het
geheel in een sfeer van mystiek en een waas
van geheimzinnigheid hulde
Louis had zich juist van een kostbaren edel
steen afgewend en wilde Ellen attent maken op
zijn buitenge-
woon fraaie
echter niet meer
in zijn nabijheid Jen Boeddkd I
bemerkte. Mo- 5
gelijk was zij
reeds verderop gewandeld, maar toen hij haar
ook niet in het vertrek, rechts van het Boed
dha-beeld ontdekte, snelde hij onmiddellijk
terug en riep angstig haar naamEllen..".
Het geluid werd uit alle richtingen weerkaatst
en de echo's hadden een somberen naklank....
maar dan was het weer doodstil
Hij liep naar buiten, zag echter niemand en
begon onnieuw een speurtocht door den tem
pel, waarby een angstig voorgevoel zich van hem
meester maakte.
Hij onderzocht ieder vertrek, klopte tegen de
wanden, luisterde en liep weer door, totdat hij,
peinzend wat hem thans te doen stond, voor
het Boeddha-beeld bleef staan alsof hij het
om raad vroeg
Maar wat was datHad hij goed gezien..
Langzaam hadden zich de oogen van Boeddha
bewogenIn een fractie van een seconde
flitste het door hem heen, dat zooiets practisch
onmogelijk was en toch
Plotseling greep hij zijn browning, richtte met
vaste hand en trok onmiddellijk af
Met donderend geweld viel het grootsche beeld
in stukken, terwijl een schrille schreeuw het ge
luid der vallende scherven overstemde en in
akeligen weerklank plots verstilde
Louis stormde oogenblikkelijk op de ruïne af,
stapte over het geheel ontzielde lichaam van
den priester heendrong tot achter de nis
door, waar hij tot zijn groote vreugde Ellen
ontwaarde, weliswaar aan handen en voeten
gebonden met een prop in haar mond, maar
gelukkig zonder eenig letsel
Zy hadden zich gehaast den terugtocht te
aanvaarden en op den grooten weg naar haar
woning gekomen, vertelde Ellen, nog geheel on
der den indruk van het gebeurde, zich te her
inneren dat haar vader haar vroeger wel eens
had medegedeeld dat zich in Voor-Indië nog
tempels van Radjah's bevonden, waar elk jaar
een vrouw werd geofferd....
Zij, keken elkaar aan, maar zeiden niets
het was thans niet het goede moment om over
iets anders dan tempels en zoo te praten....
Maanden later liepen Louis en Ellen langs de
wondere palmenlaan achter het woonhuis....
„Als ik je eens ten huwelijk vroegzei
Louis voorzichtig. „Zou je dan toestemmen..
Ellen lachte.... „Als ik je eens zei dat ik je
wel wil trouwen, zou je me dan vragen....?"
Zij liepen door tot aan het einde der laan.
Er stond een bank en het was er heel stil
Eindelijk waren de vazen vol water gedaan en Tuimeltje kreeg
het verschrikkelijk benauwd. Hij snakte naar lucht en ten einde
raad besloot hij uit de vaas te klauteren. „Karei", riep hij tegen
den kikker, „ik kan het niet meer uithouden. Ik ril van dé kou."
Doch voor kikker Karei kon antwoorden, kwamen er bedienden,
die bloemen in de vazen zetten en toen werden deze naar de
troonzaal gebracht, waar de koning met twee secretarissen een
bespreking had.
Tuimeltje piepte en kreunde en de koning werd er zelfs bang
van. Tot overmaat van ramp gingen de bloemen heftig heen en
weer en besloot de koning weg te gaan. Nauwelijks had hij
het vertrek verlaten of Tuimeltje klemde zich aan den rand
van de vaas vast en wilde er uitspringen, doch de pot viel om
en alles lag midden in de zaal. De aanwezige bedienden wilden
zoo gauw mogelijk weg zien te komen, doch toen ze Tuimeltje
aerkenden, moesten ze toch lachen en gingen hem vlug helpen.
Ook kikker Karei kwam toen te voorschijn en Tuimeltje
smeekte op zijn knieën om toch niets aan den koning te ver
tellen. „Als je ons vanmiddag gezellig vermaakt", antwoordden
de bedienden, „dan zullen we alles opruimen en niemand zal
ooit weten, dat jij in die vaas zat." „Kom maar mee", zei
Tuimeltje en in stilte dacht hij er over, wat hij nu eens zou
uithalen.
Een commissie, waarvan Lord Wright voor
zitter is, heeft bij den Minister van Binnen-
landsche Zaken rapport uitgebracht over het
onderzoek, dat zij ingesteld heeft naar al wat
verband houdt met het ambt van „Coroner".
Verschillende hervormingen worden voorge
steld, maar de commissie is toch tot de con
clusie gekomen dat de Coroners in geen geval
afgeschaft" mogen worden.
En hiermede stemt de overgroote meerder
heid van het Engelsche volk waarschijnlijk in.
Het ambt van Coroner is reeds zeer oud; het
werd ingesteld in 1194, toen den rechters op
gedragen werd ervoor te zorgen dat in ieder
graafschap drie ridders en een griffier benoemd
werden, die zouden hebben te waken over de
nakoming van de door-de Kroon gegeven be
loften. Naar de Kroon werden zij dus „coro-
narii" genoemd, waarvan „coroners" een niet
al te slechte verbastering is, ofschoon men ook
het woord „crowners" zou kunnen gebruiken.
Tot de uitvaardiging van de Magna Charta
toe waren de coronarii zeer voorname en machti
ge leden der magistratuur; daarna werden hun
bevoegdheden zeer aanmerkelijk beperkt, maar
zij bleven toch wat zij steeds geweest waren,
en ook heden nog zijn: de overheden die een
openbaar onderzoek moeten instellen naar de
oorzaak van eiken onnatuurlijken dood.
Nog in 1887 zijn de bevoegdheden der
Coroners gekortwiekt, en het is waar
schijnlijk, dat zij, in verband met het thans
uitgebrachte rapport, opnieuw zullen worden
beknopt, opdat deze overheidspersonen voortaan
uitsluitend een onderzoekende functie zullen
hebben, en niet meer zekere rechterlijke be
voegdheden uitoefenen.
Coroners en de juries, waarmee zij zitting
houden, behooren tot de waarborgen van de
vrijheden en rechten van het Engelsche volk.
Zy waren dit in de dertiende eeuw; zij zijn
het heden nog. In landen waar een tiranniek
bewind heerscht, is het vaak in het belang der
regeerders, moorden in den doofpot te stoppen.
Zij stellen het dan voor alsof zelfmoord ge
pleegd is. Zoolang er in Engeland zelfstan
dige en onafhankelijke Coroners zijn, die naar
eiken onnatuurlijken dood een onderzoek in
stellen is dit onmogelijk.
ATT "p A DAMMrJC op dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen Shi *7^0 b*> levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door 17 *7^0 bÜ een ongeval met p OCA
A\ H .1 ,r, A n^J| vl l\ i ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen A verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen Wv» doodelijken afloop
AANGIFTE MOETOP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
bij verlies van een hand,
een voet of een oog
1 =55
19
Ladey Anna was fijngevoelig genoeg omniette
'eel te vragen, maar hij voelde dankbaar mee
leven. En kort voor het eten, kwam Betty bij
hem toen hij alleen in de rookkamer zat en
hij zag, dat haar oogen vol tranen stonden.
„Het spijt me zoo voor je, Roger," zeide zij.
„Goed hoor," antwoordde Roger op school
jongensmanier.
Betty zei niets meer, maar knielde op het
haardkleedje neer en begon den hond te
blagen en te streelen. Maar Roger zag, dat
haar oogwimpers nog glinsterden van tranen
®n dat haar borst onrustig op en neer ging.
Hij wenschte, dat hij een beetje vriendelijker
Was geweest.
„O, Betty," zei hij eensklaps, „zoo bedoel ik
het niet."
„Dat weet Ik wel," fluisterde Betty. „Ik had
je niet lastig moeten vallen." Maar zij keek
hem niet aan.
„Ik sta nu hee'emaal alleen op de wereld,"
Ring hij voort. „Dat geeft mij een raar gpvoel."
„Beteekenen wy dan niets?" vroeg Betty.
„O, natuurlijk wel," haastte Roger zich te
zeggen. „Maar ik ben hier niet thuis. Het is
zoo raar, dat er niemand op me wacht thuis.
En ik moet er toch weer heen."
„Wat bedoel je?" vroeg Betty en ging weer
zitten. „Ga je dan niet terug naar Oxford?
De vacantie is bijna uit."
„Neen, dat gaat nu niet. Ik zal naar den
deken van de faculteit moeten schrijven en hem
uitleggen waarom ik nu niet kan blijven om
doctoraal te doen."
„Roger, dat meen je niet!" riep Betty uit.
„Je moet toch je graad halen, je kunt het
toch zoo maar niet half weg laten zitten."
„Jawel," antwoordde Roger. „Mijn plicht is
duidelijk."
Ze zaten nu samen voor den haard.
„Praat er eerst eens met vader over," smeekte
Betty.
„Nee," zei Roger. „Ik zie heel goed in, wat
ik moet doen. Oma's dood heeft het een beetje
vervroegd. Ik meende niet, dat het al zoo aauw
zou zijn, ik moet gaanIk moet het aan
pakken. Mijn oude nicht is hulpeloos, weet niet,
wat zij moet doen. Mijn grootmoeder bestuurde
alles."
„En zul jij dan weten hoe alles moet?" vroeg
Betty twijfelend.
„Dat zal wel los loopen," meende hij. „En
wat ik niet weet, dat zoek ik wel uit. Ik vind
het leven op de boerderij heerlijk, zie je, het is
alleen, dat ik oma zoo mis."
Na een oogenblik hernam Betty:
„Ik zou toch liever hebben, dat je je nog eens
goed bedacht, voor je een beslissing nam. Later
heb je er misschien spijt van. Je kunt nu wel
zeggén, dat je het buitenleven heerlijk vindt,
maar je weet toch wel, dat je niet heelemaal
in de schoenen van je grootvader past. Je moet
met je tijd mee en daar ben je al mee be
gonnen."
Zy sprak vol overtuiging, en haar oogen
schitterden.
„Jy kunt niet meer het leven leiden van een
gewonen daglooner en daar komt het toch op
neer. Je zult geen tyd hebben om een boek
open te doen, je zult je nooit met de wereld
kunnen bemoeien, omdat er altyd iets te doen
is, hooien of maaien, of zaaien, of zooiets Je
wordt duf en klein en ik voel, dat ik dat niet
zal kunnen verdragen."
„Wel, wat kan jou dat schelen, Betty?" vroeg
Roger verbaasd over haar heftigheid.
Betty stond haastig op.
„Ik zal het voor jöu niet kunnen verdragen,"
probeerde zü uit te leggen. „Ik zou het vreese-
ïyk vinden, als Dick zich zoo levend moest
begraven."
.„Wat draaf je door," riep Roger uit. „Dat
ben ik ook heelemaal niet van plan. Maar ik
wil me op de boerderij toeleggen. Ik heb aller
lei plannen. Ik droom er van om het land terug
te koopen. Ik zou van Beckford weer willen
maken, wat het vroeger was. Ik ben jong en
sterk. Mijn leven ligt voor me. Waarom zou ik
er niet komen?"
„O, goed," zei Betty gepikeerd.
„Gaan jullie je niet verk'eeden?" vroeg mijn
heer Homock in de open deur.
Hy droeg ook nog de zwarte kleeren van de
begrafenis en Roger schrok er van. Die arme
oma lag net in het graf en de toekomst was
nog heel somber, ondanks zijn grootsche
plannen. Hij stond op en ging zonder een woord
te spreken langs zijn nichtje de kamer uit.
„Armp kerel," zei mynheer Homock. „Heb jij
hem niet een beetje getroost, vrouwtje?"
„Neen," zei Betty, „we hebben gekibbeld.
Och, paps, laat hij toch eens met u praten.
Hij wil naar my niet luisteren. Hij heeft mij
te verstaan gegeven, dat ik me met mijn eigen
zaken moest bemoeien."
zy floot haar hond.
„Kom, Mickie, je moet naar bed."
En zonder haar vader aan te zien, verdween
zy. Sam stond alleen voor den haard en
peinsde.
Den volgenden morgen waren zy samen aan
het ontbijt en Sam deed een voorstel, waar
hy al lang over gedacht had.
„Roger, jongen, zou je niet graag jongste
firmant worden in de firma?"
Roger keek op, te verwonderd om te ant
woorden en Sam dacht, dat hy niet spreken
kon van dankbaarheid.
„Ik heb er al lang over gedacht." ging hij
voort, „sinds den eersten dag, dat ik je ont
moette, ben ik nooit er gerust geweest over
je toekomst. Kyk eens, als je moeder gehad
had, wat haar toekwam, dan was jy nu ryk.
Mijn grootvader, die de firma heeft opgericht,
had drie kinderen, mijn vader, jouw moeders
vader en de oude Martha. Toen je moeder met
een katholiek trouwde, onterfde hij haar en ik
kreeg het leeuwenaandeel. Nu zit het me altyd
I nog dwars, dat myn kinderen zooveel krygen
door een onrechtvaardige daad, te meer, omdat
ik, toen ik Anna trouwde, hetzelfde heb gedaan,
als waarvóór jouw moeder onterfd werdt. Nou
Roger, als je firmant wilt worden, komt alles
terecht."
„Maar ik moet voor Beckford zorgen," riep
Roger uit.
„Hemel," riep mynheer Homock ongeduldig
uit, „wat is nou Beckford. Ben paar honderd
bunder land en een oud vervallen boerderytje.
Daar kun je in je vryen tyd voor zorgen, mijn
jongen, als je absoluut een stokpaardje wilt
hebben."
Roger bloosde.
„Myn grootvader en myn voorvaderen gaven
zich heelemaal aan Beckford," zei hy. „Ik heb
oma beloofd, dat ik het ook zou doen. Ik zou
myn woord tegenover haar niet kunnen breken,
al wilde ik het ook."
Sam floot en nam zyn pyp uit den mond.
Dan leunde hy voorover en keek Roger ernstig
aan.
„Bedenk je wel, Roger. Het is heel goed
mogelyk je belofte tegenover je grootmoeder
te houden, in den geest, wel te verstaan, zon
der dat je het andere weg- gooit. En dit is een
schitterende toekomst. Weet je wel, wat een
deelgenoot in de firma per jaar verdient? De
omzet loopt over de honderd duizend, het
kapitaal in de millioenen, er is bijna geen grens
aan wat zoo'n huis kan doen. De beste en
verstandigste vrouwen w»ten toch nog maar
weinig van zaken af. Denk goed na, voor je myn
voorstel afketst."
Roger stelde zich in de stilte die hierop
volgde voor, wat dan zyn leven zou zyn.
's Morgens met den auto naar de stad, na een
stevig ontbijt uren in een ryk en duur gemeu
bileerd kantoor, met dubbele ramen, die het
lawaai van de straat buiten sloten, maar tegelyk
de frissche lucht, als je tenminste nog van
frissche lucht kon spreken tusschen die vuile
stadsgeuren.
Tellen en rekenen en lange stukken nazien
en orders uitgeven en brieven dicteeren, dan
gaan lunchen, een zware maaltijd, met andere
geld-schrapende heeren. Als hij dan even tyd
zou vinden om met de hoogste snelheid waartoe
zyn auto in staat was, naar Beckford te rennen,
dan zou hy daar alles in het honderd vinden,
knechts die niet wisten wat te doen, verwaar-
loozing, ergernis.
Hoe kon hy Beckford besturen in zyn vryen
tijd. Zijn hart ging uit naar Beckford. Terwyl
hy op Hawkhurst zat, verlangde zyn hart naar
zijn akkers en weilanden, naar het beuken
woud en de gele korenvelden, de velden, die
hy had helpen zaaien en die hy zou maaien en
oogsten.
„Je kunt Beckford voor de aardigheid aan
houden," zei Sam, die Roger's zwygen voor
toestemming aanzag. „Je zu't geld in overvloed
hebben en je zult naar hartelust kunnen ver
anderen en verbeteren."
(Wordt vervolgd)