Md ueïfiaal den dag Wat Kikker Karei en Tuimeltje beleefden De schutspatroon van Denemarken Slavante DE REMBRANDTPRIJS LIEFDE EN EER MAANDAG 24 FEBRUARI 1936 KNUD, DE HEILIGE Groote herdenkings feesten *VTn avond, j Nummer 1984 RIJWIELPAD DOOR M. E. FRANCIS Een koning, die het land volgens de edelste principes bestuurde en zeer goed was voor de armen Dit jaar zullen er in Juni groote feesten ge houden worden ter herinnering aan den katho lieken schutspatroon van het land, St. Knud den Heiligen. De eerste, die het initiatief nam voor het kerstenen van Denemarken, Noorwegen en Zwe den, was bisschop Ebbo van Rheims, en Haltigar van Kameryk in de jaren 822 tot 824. In het jaar 826 zocht de Deensche koning Harald zijn toevlucht by den Duitschen keizer Lodewijk den Vromen om van hem hulp te krijgen tegen de vijanden die hem in Denemarken naar het le ven stonden. Met veel pracht en praal van de zijde des keizers werd Koning Harald gedoopt in de St. Albanikerk in Ingelheim by Mainz. Toen de koning daarna weer naar huis keerde, werd hij vergezeld door den jongen monnik Ansgar uit het klooster „Carbaja Novia" (Kor- vey) in Westfalen, waarheen hij gezonden was door het Fransche klooster Oorbie. Het waj deze Benedictijner monnik, die latei de apostel van het Noorden genoemd werd, die de bekeering van de heidenen weer opvatte, met krachtigen steun van koning Harald. Maar het volk was toch nog niet rijp voor het Christen dom en er moesten nog ongeveer 200 jaar ver- loopen voor het Christendom wortel had ge schoten in het land. Na den dood van koning Harald werd Knud de Groote koning en hij werkte verder aan de kerstening van Denemar ken. Na twee onbeduidende koningen volgde Svend Estrldsen (10461076) als een waardige vader van den Deenschen martelaarskoning Knud, die de troonopvolger was na den dood van zijn broeder Harald Hein. Koning Knud was de derde van 13 zoons, en werd ongeveer in het Jaar 1080 tot koning ge kozen. Hy trouwde met gravin Eltha, de doch ter van graaf Robert van Vlaanderen. De meest bekende van hun kinderen was Charles (Karei), aie later den bijnaam den Goeden kreeg. Koning Knud de Heilige was door de natuur zeer be gunstigd. Hy was scherpzinnig, moedig, knap van uiteriyk en zeer welsprekend. Hy was ook zeer goed voor de armen en vaderioozen en be stuurde het land Volgens de edelste principes. Ky leidde een christeiyk leven en hield zich streng aan de vasten. Om het peil der Kerk voor de buitenwereld te verheffen en om de geestelijkheid vry en onaf hankelijk te maken, zorgde hij er voor, dat de priesters niet meer voor het burgerlijk gerecht behoefden te verschynen voor alle zaken die de Kerk en bet geloof betroffen. Hij ging zelfs zóó ver, dat hy de bisschoppen tot denzelfden rang als de prinsen verhoogde. Hy ondervond echter een geweldigen tegenstand toen hy de kerkbe lasting invoerde ten bate van de kerk en de geestelijkheid. Het volk kwam hiertegen in op stand, men wilde niets bydragen aan de kerk. Maar de koning trad met groote gestrengheid op, en zy, die de kerkbelasting niet wilden be talen, werden zwaar beboet. Bij de pogingen om deze boeten te innen Heten de ambtenaren van den koning zich verleiden tot' onrechtvaardig heden en de stemming der bevolking sloeg om in een openly k verzet tegen den koning. Een aantal van zijn ambtenaren werden vermoord en koning Knud moest in 1086 vluchten naar Sleeswijk. Eenige maanden later reisde hij naar Fu- nen (het eiland tusschen Jutland en Seeland) en het was zyn plan om door te reizen naar Roskilde op Seeland, maar een verrader weer hield hem met beloften en samen met zyn broe der Benedictus nam hy zyn intrek op het slot te Odense. Den tienden Juli 1086, denzelfden dag van zyn aankomst te Odense, ging hy 's avonds naar den Vesperdienst in de St. Albanikerk. Maar nu wa ren de onlusten uit Jutland ook tot op Punen en in Odense genaderd. Eerst bestormden zy het slot en daarna trokken zy op tegen de kerk, toen zij gehoord hadden, dat de koning zich daar be vond. Maar de trouwe vrienden van den koning spoedden zich derwaarts en met het zwaard hielden zy de oproermakende scharen buiten de kerk. Maar het aantal der oproermakers nam steeds toe en koning Knud gaf de hoop op om aan zyn vervolgers te ontkomen. Hy biechtte voor den aanwezigen priester en ontving de Heilige Sacramenten, waarna hy den priester den waardevollen mantel gaf, dien hy droeg. Hy verzocht den priester om in ruil daarvoor een E. Mis te lezen voor allen, die in den strijd vie len, onverschillig aan welke zijde zy streden. De koning ging zitten op de treden van het altaar en las in de psalmen van David, en toen Eenedictus, die intusschen de verdediging van de kerkdeur had geleid, niet langer stand kon houden, drongen de oproerlingen naar binnen in de kerk, waar de strijd werd voortgezet. Een steen raakte het hoofd van den koning en wondde hem, hij had toch kracht genoeg om by het altaar te knielen en een gebed uit te spre ken. Onder het gebed werd hy door een speer in de zyde getroffen en met den naam van Jezus op de Uppen, blies hy den laatsten adem uit, in de armen van zyn broeder Benedictus, welke denzelfden avond buiten de kerk gedood werd. In het jaar 1100 werd Knud heilig verklaard door Paus Pascales II, die hem tot martelaar van Denemarken en beschermheilige der Kerk verklaarde. Toen dit in het land bekend werd, werd het lichaam van koning Knud uit de stee- nen kist gehaald waarin het was bygezet. Het werd in kostbare stof gewikkeld en in een prach- tigen, met edelsteenen versierden koperen schryn gelegd, die op het hoogaltaar werd aangebracht in de Domkerk van Odense, die zeven jaar na den dood van den koning was gebouwd. Toen de tegenwoordige Domkerk van Odense werd op gericht, ongeveer 200 jaar later, werden de reli quieën van koning Knud daarheen overgebracht. De heiUgschennis van de kerkhervorming trof ook het stoffelyk overschot van Knud den Heiligen. Het werd ontwijd en het grootste deel van de versierselen van den schrijn werden ge roofd. De reliquieën werden verwijderd en aan de vergetelheid overgeleverd. In het jaar 1582 werd de Domkerk gerestaureerd, hieronder stoot ten de arbeiders op den schryn met de reliquieën van koning Knud. Ze werden ingemetseld in het koor achter het altaar, waar ze later het onderwerp van onderzoekingen werden. Het be langrijkste zijn de twee laatste onderzoekingen, die respectievelijk in het jaar 1833 en 1874 plaats vonden. De eerste op initiatief van koning Christiaan VIII, de tweede op initiatief van de regeering. Bij deze onderzoekingen werd de echtheid van de reliquieën vastgesteld. De reliquieën van koning Knud bevinden zich nu onder een glazen deksel in de tegenwoordige protestantsche Domkerk in Odense. Terwyl zijn diadeem bewaard wordt in de Domkerk van Roskilde. waar de latere Deensche koningen be graven liggen. Zooals reeds eerder gezegd, zullen er van dit jaar groote herdenkingsfeesten in Denemarken gehouden worden, daar het 850 jaar geleden is, sinds Knud de Heilige stierf. Het hoofdfeest zal in Odense op Punen gehouden worden, waar de koning stierf en waar zyn reliquieën zich be vinden. Daar, waar de St. Albanikerk destyds stond, is nu het Albaniplein. Maar op de plaats waar het altaar heeft gestaan, waarvoor Knud den laatsten adem uitblies, is tusschen de straatsteenen een steen aangebracht met een kruis en de woorden; „St. Knud 1086." Op het zelfde plein ligt nu de mooie R. K. kerk St. Albani, die 25 October 1908 werd ingewijd. De dag van het jubileum zelf valt op een Vrijdag. Uit practisch oogpunt is de plechtigheid op Zondag 12 Juli gesteld. De dag begint met het uitreiken van de H. Communie in de St. Albani kerk. Voor de hoofdgodsdienstoefening is de keric te klein, die zal daarom in een groot bijeen komstlokaal gehouden worden, „Fyns Forum", dat men bezig is midden in de stad te bouwen. Hier wordt de pontificale H. Mis gecelebreerd. Men verwacht toestroomlng van katholieken uit geheel Europa. En de groote feestelykheden zullen worden besloten met een défilé langs de reliquieën van den martelaar in de protestant sche Domkerk. St. Antoniuskapelletje op Slavante, St. Pietersberg, Maastricht Elk Nederlander kent tegenwoordig Slavante en Lichtenberg. In één adem werden ze steeds genoemd. Gelegen in het uiterste Zuiden des lands vormen zy de kroon op de overal zoo geroemde Limburgsche natuur. Lich tenberg, hoog in de lucht, de oude burcht, wel bekend uit den tyd der „Bokkenrijders", eens machtig gegrondvest in den St. Pietersberg, thans elk oogenblik dreigend naar beneden te storten. Slavante, de mooie buitenplaats met haar eenig vergezicht op het Maasdal. Vroeger voelden Lichtenberg en Slavante el kaar inniger aan. Het stukje natuur,, in de volks vertegenwoordiging eens genoemd: „Neerlands mooiste plekje", met het Ezelenwegje, verbond ze. Maar een cementfabriek met vier schoor- steenen als mastodonten scheidt hen heden ten dage onherroepelyk. Nog altyd klinken bij ons de protesten tegen dat vandalisme. Slavante is een verbastering van „Observan ten". In vroeger eeuwen lag daar een klooster van Minderbroeders, die „Observanten" werden genoemd. Ryk was dit gebouw aan historische herinneringen. Maar de groote Fransche revolu tie verdreef de monniken. Het klooster bleef nochtans bestaan tot het midden der 19de eeuw, toen het werd afgebroken en daar ter plaatse een casino der Maastrichtsche „Groote Sociëteit" verrees. Niet alles ging evenwel ten gronde. Een heel klein huisje bleef bestaan. Heden ten dage is het er nog. Op zyn gevel is nog duideiyk zichtbaar het jaar 1681. 't Is een bedehuisje, dat den naam draagt van St. Antoniuskapelletje. De bruine muren met de groene boomenomlysting vormen een mooi geheel voor een schilder. Weelderig is hier de romantiek. Jarenlang heeft het St. Antoniuskapelletje verlaten gelegen. Toen kwam er een Hollandsche heer, die zich in een nabij gelegen woning ves tigde. Mooi richtte hij het bedehuisje weer in. 't Was, of de Observanten waren teruggekomen. En eiken dag hoorde men hem en hoort men hem nog daar luid bidden. Nochtans is hij geen kluizenaar de laatste Limburgsche ere miet stierf eenige jaren geleden in de kluis op den Schaesberg by Oud-Valkenburg maar een wereldling. In zijn omgeving en trouwens in heel Maastricht kent men dien heer. Met haastige schreden ijlt hij dagelijks door onze stad. Hy neemt hier zijn maaltijden en doet zijn bood schappen. 's Avonds, soms heel laat, keert hij dan weer naar zijn home terug, door de duister nis, door weer en wind. En toch is hy al een zeventiger. Iedereen beschouwt hem als een zon derling, al twijfelt niemand aan de oprechtheid zijner gevoelens. Zoolang deze heer voor zich zelf in het door hem ingerichte kapelletje zijn bidstonden hield, hebben weinigen daaraan aanstoot genomen. Waarom ook? Maar sinds eenigen tyd is de cri- tiek van het publiek losgekomen en wordt het plaatselijke blad met ingezonden stukken over stroomd, is er een botsing gekomen van pro's en contra's, ernstig gesteld of humoristisch ge tint. Wat is er dan wel gebeurd? Tusschen Kerstmis en O. L. Vr. Lichtmis is de heer in het gebouwtje openbare bidstonden gaan houden. Eiken Zondagavond omstreeks half acht hadden ze plaats in het duister. Uit de omgeving, van het dorp St. Pieter, kwamen er weinigen, maar uit Maastricht liep het druk. De heer bad dan litanieën, die hy zelf vervaar digde. Maar het feit, dat de critiek deed losko men, was wel, dat hij ook voor de verzamelde menigte ging preeken. De Katholieken zijn gewoon, preeken te hoo- ren uit den mond van geestelyken, niet uit dien van leeken. Hier geschiedde dus iets ongewoons. Daar kwam nog bij, dat tal van personen hebben gemeend, de aandacht der geestelijken op deze oefeningen te moeten vestigen, uit vrees, dat de predikant wel eens te ver zou gaan en dingen vertellen, waarop de Kerkelyke goedkeuring niet zou worden verkregen. Ook is het wel niet aanbevelenswaardig, dat geschiedenis en politiek in deze preeken wor den opgenomen. Wat moet men er van zeg gen, dat in de vreedzame natuur van Slavante op die kille avonden de namen van Hitier en Mussolini weerklonken en door den eeuwenouden bergmuur in het Maasdal worden weerkaatst? Is het te verwonderen, dat er onder de aanwezi gen, speciaal de jeugd, op deze als stichtend be doelde byeenkomst, werd gelachen? Ik heb in deze aangelegenheid wel eens het oordeel van bevoegde zyde willen hooren. De meening, die ik vernam, luidde, dat het beter was, dat de openbare oefeningen in het St. An toniuskapelletje niet plaats hadden. De persoon met wien ik sprak, deelde mij zelfs mede, dat een heer uit Amsterdam, die toevallig op een der avonden aanwezig was geweest, aan Z. Exc. den Bisschop van Roermond 'n protest had gezonden met verzoek de lachwekkende vertooningen te doen ophouden. Myn zegsman deelde mij evenwel mede, dat zyn grootste bezwaar hierin bestond, dat de hoe vroom ook bedoelde byeenkomsten op Slavante voor tal van Maastrichtsche jongelui een gele genheid vormden om elkaar daar rendez-vous te geven en daarna de verdere omgeving op te zoe ken. Maastricht FR. DAZERT In Hamburg, de oude Hanzestad, zyn door een Hanzisch koopman, die door zijn langdurige handelsbetrekkingen de cultuur van Nederland, van Engeland en van de Scan dinavische landen heeft leeren kennen en waar- deeren, drie cultuurprijzen gesticht: de Hanzi- sche Rembrandtprijs voor Nederduitsche letter kunde en kunst, de Hanzische Shakespeareprljs voor Engelsche letterkunde en kunst en de Hanzische Hendrik Steffensprijs voor Scan dinavische letterkunde en kunst. Elk der prijzen bedraagt jaarlijks tienduizend mark. De belangstelling voor Nederlandsche taai en letterkunde bleek in Hamburg dat van oudsher een levendig centrum is van Neder duitsche taalwetenschap en van belangstelling voor Nederduitsche letterkunde en kunst in den ruimsten zin ook reeds vroeger daaruit, dat aan de Hanzische Universiteit de studie van de Nederlandsche en van de Zuid-Afrikaansche taal» beoefend werd. Prof. G. G. Kloeke, thans hoogleeraar te Leiden, is jarenlang als docent aan de Hanzische Universiteit verbonden ge weest en thans doceert aldaar de bekende Vlaamsche geleerde dr. Antoon Jacob. Voor de toekenning van den Rembrandtprijs heeft de Hanzische Universiteit een Curatorium ingesteld, waarvan als voorzitter fungeert de Rector der Universiteit, prof. dr. A. Rein, ter wyl voorts in het curatorium zitting hebben de Nederduitsche dichter dr. Hans Fr. Blunck, oud president van de „Reichsschrifttumskammer", prof. dr. C. Borchling, de ook hier te lande wel bekende hoogleeraar aan de Hanzische Univer siteit, directeur van het Germaansche Semina rie en voorzitter van de Vereeniging voor Ne derduitsche taalstudie; als Zuid-Nederlander heeft dr. Antoon Jacob en als Noord-Nederlan der heeft zitting in het Curatorium mr. A. J. van Vessem te Utrecht. Het Curatorium heeft de beide pryzen voor 1935 en 1936 toegekend aan het werk van Rene de Clercq, Styn Streuvels en Cyriel Verschaeve. De „laudatio" is in de Nederlandsche en in de Hoogduitsche taal opgesteld. De Nederlandsche tekst luidt als volgt: „De Hanzische Universiteit kent, bij de eer ste uitreiking van den Rembrandtprys voor Nederduitsche letterkunde en kunst, den prijs voor 1935 en 1936 voor gelijke deelen toe aan De jongeman tikte bescheiden tegen de ruit van het loketje. „Ik wou een advertentie opgeven, myn heer," zei hy. En terwyl hij even nadacht over den tekst, zag ik hoe z'n oogen dof stonden en een scherpen trek om z'n sympathieken mond lag. Snit en stof van z'n afgedragen colbertje herimierden aan betere dagen. „Ik zoek een betrekking. Wilt u even op schrijven „Jongeman, 26 jaar, van nette familie, diplo ma 5-jarige handelscursus, zoekt wegens om standigheden een passende betrekking. Brieven onder no. 1984." Hy betaalde en ik zag dat er nog twee dub beltjes in z'n portemonnaie bleven. De flinke gestalte, het versleten pak, de beschaafde ma nier en de leege portemonnaie hadden indruk op mij gemaakt. Wanneer de post de volgende dagen binnen kwam, zocht ik naar de brieven voor no. 1984, maar er kwamen er geen. „De brieven kom ik wel afhalen," had hy gezegd. Eiken middag verscheen hij voor het loket en als ik dan zei: „Niets, mijnheer," ver scheen weer die teleurgestelde trek om z'n fijn besneden mond. Tot er eindelyk een brief onder no. 1984 kwam.met het hoofd van een solide han delszaak uit de stad. „Ja, mynheer," sprak ik opgewekt, „vandaag is er een brief voor u en een goeie." Een glimlach van biydschap speelde om z'n sneeuwwitte tanden: „Dank u zeer, mynheer!" „Veel succes!" No. 1984 kwam na dien dag niet meer terug. Eenige weken later kwam eensklaps voor het loket een vriendelijk lachend gezicht: no. het werk van het driemanschap van Westvlaam- sche dichters, wier dichterlijke arbeid den op gang van het Vlaamsche Volk in den aanvang der twintigste eeuw bevorderd en begeleid heeft' „den korten tyd geleden verscheiden René de Clercq, den meester van het woord en van het rhythme; den dichter van het Vlaamsche gezin, van de Vlaamsche levensvreugd, van den Vlaamschen arbeid en van den Vlaamschen strijd; den koenen heraut in den kamp; „Styn Streuvels, den epischen dichter, die met even sterk beeldend vermogen zoowel den oerkrachten der natuur als den teersten roerselen der kinderziel vorm weet te geven; den schilder, die met zijn woord het Vlaamsche boerenleven in zyn verbondenheid met den Vlaamschen grond weergaf en daarmede getuigde van de nog ongebroken kracht van het Vlaamsche Volk; „Cyriel Verschaeve, den dichter van de Noord zee; den mysticus en godsdienstigen dramaturg; den uitlegger van geest en zin der Vlaamsche geschiedenis en kunst; den ziener, die aan het Nederduitsche taalgebied een gemeenschappeiyk ideaal verkondigde; den opvoeder, die zijn volk vormde." Zooals men ronduit toegeeft, hebben nationa listische denkbeelden mede deze keuze bepaald. De plechtigheid der bekendmaking van de beslissing vond Woensdag, op den sterfdag van Vondel, plaats in de groote gehoorzaal van de Universiteit. Het Studentenorkest speelde Ricer- care van Bach, gezet voor strykorkest, waarna de Rector, prof. dr. A. Rein, bekend maakte aan wie de pryzen waren toegekend. In korte spreekkoren en voorlezingen werd werk van de bekroonde dichters ten gehoore gebracht. Prof. dr. c. Borchling hield vervolgens een voordracht over de beteekenis van de bekroonde Vlaam sche dichters voor hun Volk en voor het geheele Nederduitsche cultüurgebied. Tot slot werd eén zesstemmig motet van Heinrich Schiltz (1648) ten gehoore gebracht. De plechtigheid werd bijgewoond door de hoogleeraren, docenten en studenten der Uni versiteit, door vele vertegenwoordigers van het Hamburgsche consulaire corps, van de autori teiten, van den handel en van Nederduitsche vereenigingen. De opperkok, die niets vermoedde, kwam een half uur daarna in de keuken en zette de soeppan op het vuur. De soep pruttelde lekker en des avonds werd deze den koning voorgezet. Doch toen de koning een paar lepels geproefd had, kreeg hy ver- schrikkelyke maagkrampen. De opperkok werd geroepen en daar liet de koning hem ook nog een stuk baard zien, die van nie mand anders kon zijn dan van Tuimeltje. De opperkok viel voor den koning neer en verzekerde hem, dat hij zijn best had gedaan om lekkere soep klaar te maken. „Tuimeltje", zoo schreide de kok, „zou er wel meer van weten." De koning was zoo woedend, dat hy zijn bord in stukken sloeg en tegen den kok zei: „Ik geef je permissie om met dien ondeugd te doen wat je maar wilt." Dat was iets waar de kok al lang op geloerd had. Hy liet Tuimeltje by zich komen en deze moest precies vertellen, wat hy had uitgevoerd, „jy eet eerst al die soep op", zei de kok tegen Kareltje en dan ga je geld verdienen om nieuwe zeep te koopen." Na overleg met kikker Karei besloten ze met een draaiorgel langs de straten te gaandat was heelemaal geen straf voor Tuimeltje, kyk eens hoe gezellig hy draait!! En kikker Karei zong er bij. 1984in een nieuw modern costuum. Hy zocht een: „pension met gezellig huiselyk verkeer, voor een jongen man met vaste betrekking. Brieven no „By die firma, meneer, een flink salaris en uitstekende vooruitzichten," vertelde hij over gelukkig. „Prachtig!" Er kwamen veel meer brieven dezen keer. Eiken avond na zes uur kwam 1984 ze afhalen. We spraken niet lang met elkaar, maar het sympathieke „dank u wel, meneer" en de sym pathieke glimlach maakten hem tot myn vriend. In langen tijd zag ik hem niet meer; toch dacht ik nog minium tuin ut ii imiiiiiiiiniiiiiiiiiitiim vaak aan dien innemenden jon- I juist voor slui- ting, kwam eem 5 d&g&nt heertje binnenstappen, arm in arm met een vriende- lyk meisje met kuiltjes in de wangen en diep zwarte oogen.... 1934. „Een verlovingsadvertentie, meneer," lachte hij en de zwarte oogen deden mee. Verloofd: PAUL VAN ELZEN en GRETA RERING „De oudste dochter uit het pension met ge zellig huiselijk verkeer," lichtte hij me in. „Van harte, mijnheer." Ik drukte hem de hand en lachte even tegen juffrouw Rering. Het was een gelukkig paartje, beiden niets dan zon. Meer dan een jaar bleef 1984 uit m'n ge zichtskring. Toen stond hy opeens weer voor me; het gezicht nóg zonniger, de oogen nóg vriendelijker. „Ziet u eens," en hij reikte me een kaart over. Op oud-Hollandsch papier stond met mo derne letters gedrukt: Ondertrouwd: PAUL VAN ELZEN en GRETA rering Huwelyksvoltrekking 19 Aug. ajs. „Wilt u dat Zaterdag zóó plaatsen, myn heer?" „Zeker, meneer, en proficiat!" Daags vóór den grooten dag kwam hy nog eens binnenloopen, erg gehaast, een pak onder den arm en een hooge hoededoos in de hand. „Voor morgen," knikte hij. In z'n oogen las ik geluk.... Hy was weer verdwenen. Den volgenden dag stond in de krant: „De heer en mevrouw Paul van Elzen- Rering danken, ook namens wederzydsche familie, voor de vele blyken van belang stelling." „Het slot van myn trouwen 1984," dacht ik. Buiten verwachting kreeg ik hem nog ééns te zien, weer ruim een jaar later: „De heer en mevrouw Paul van Elzen- Rerings geven met vreugde kennis van de geboorte van hun zoon FRANS Maar, in tegenstelling met het blijde nieuws dat hy bracht, was het weer de arme, vq%- vallen 1984 van de eerste maal, dat hy voor 't loket verscheen. De oogen stonden hol en diep en de mond was ingevallen. Alleen 't col bertje zat nog keurig. „Och," zuchtte hy, en kreeg een hevige hoest bui. „Het schynt dat ik altijd ellende moet hebben. Nu is alles zoo mooi in orde; ik heb een goeie betrekking, een lieve vrouw en een gezonden jongen, maar nu heb ik in de laatste weken zoo'n beklemmend gevoel op de borst." „Kom mijnheer," troostte ik, „dat gaat gauw weer over. Spoedige beterschap." De loopjongen van een begrafenisonderne ming bracht het, met z'n stereotiep: „Asjeblief meneer, morgen plaatsen; vette zwarte rand." En met diepe ontroering las ik de laatste bladzyde van myn 1984-roman: Heden overleed tot onze diepe droefheid, na een kortstondige ziekte, onze dierbare echt genoot en vader PAUL VAN ELZEN Wed. P. VAN ELZEN-Rering en zoontje. Parkeerende auto's op rijwielpaden... pratende voetgangers en fietsers op den rijweg... op die manier móeten er im mersongelukken gebeu ren. Wat zoudt u hier van denken: IEDER OP ZIJN EIGEN WEGI *-» a n/rVMlMÜ °P zijh ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen p *7 ttA bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door ¥7 bij een ongeval met p O CH bij verlies van een hand, J\ I .1 ,r. f\ I»' ,#1 w IM r» O ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen %J\J» verlies van beide armen, belde beenen of beide oogen doodelijken afloop «wV/s een voet of een oog AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL 19 „Dat weet ik niet precies. Ik denk van wel. En je moet toch een eetkamer hebben. Ais je geen kamer vry hebt. kon je misschien ergens een stukje aanbouwen." „Na den oogst kan ik er wel eens aan be ginnen," dacht Roger hardop. „Maar luister eens, Betty. Als ik nu eens verliefd word dan kan 'zij wel eens heel andere ideeën hebben en dan is al dat geld weggegooid." Betty dacht even na, ten prooi aan zeer gecompliceerde gevoelens. „Dat is een ernstig punt," zeide zij dan. „We moeten niets overhaast doen. Maar heb je niet heel wat geld van tante Martha?" „Tien duizend pond, maar daarmee moet ik dat land terugkoopen. De vorige eigenaars moesten het verkoopen en ik wil er zooveel mogelijk van terugkoopen, ik wacht er op." „Wacht tot je verliefd bent," plaagde Betty.' „Kom, Roger, hoe wil je dat aanleggen? Je ziet hier niemand, behalve Molly en Jane." By na had zij er bij gezegd: „En moeder en mij," maar zy hield zich nog juist in Ineens werd Roger verlegen, „Ik zal haar wel eens tegenkomen," zei hij. „Eens heb je myn hulp geweigerd," zei Betty, zij was nu niet meer ironisch. „Ik zal moeder vragen, om een paar aardige meisjes te invi- teeren en dan kun je komen logeeren. Maar," zij knikte hem wijs toe, „je moet niet je best doen verliefd te worden, denk er niet aan en maak zooveel mogelyk pret." „Jawel," zei Roger, „maar ik voel er nog niet zoo voor veel pret te maken." Na een korte stilte vervolgde hij: „Doe jij dat, Betty?" „Hoe bedoel je dat?" vroeg zy en stond stil om hem aan te zien. Er blonk iets strijdlustigs In haar oogen. „O, zoo bedoelde ik het niet," haastte zich Roger. „Ik weet toch, dat je een bende men- schen ontvangt en dat Dick zegt, dat je een boel aanbidders hebt. Ik wou je niet kwetsen, ik dacht, dat ik het als je vriend wel mocht vragen. Je hebt my raad gegeven en ik wou weten, of die je zelf wel bevalt.." Betty liep door, zij was een beetje bleek. „Nou," zei ze, „omdat wy vrienden zijn wil ik het je wel zeggen. Over een tijdje zal ik den man wel tegenkomen, den waren Jacob, zooals de menschen zeggen. En er zijn een heeleboel lui en sommigen vind ik) wel leuk en ik dans graag. Maar in myn hart.... als je wilt, dat ik heel eerlijk spreek, in mijn hart verfoei ik de heele bende." Roger stond paf. „Zoo, dat is niet heel aanmoedigend," riep hy uit. „Maar waarom, Betty?" „Och, ik weet het niet," antwoordde zy nonchalant. „Zoo ben ik nu eenmaal. Ik ylnd ze nou eenmaal niet aardig. Maar over een poosjeen ze brak glimlachend af. „Hm." zei Roger, „zou ik er ook zoo over denken, met die meisjes?" HOOFDSTUK XI „Dat is tamelyk vervelend," zei Lady Anna, „daar wil die goede oude tante Jo ons voor een week-end met een meisje opschepen." „Nou, schrijf dan, dat je ze niet kunt heb ben," ried haar man haar. „Ik weet niet, of dat er wel mee door kan," zei Lady Anna. „Het is altijd zoo moeilyk om tante Jo iets te weigeren. Zy wil bepaald zelf bij de een of andere familie gaan logeeren, heel speciale, oude kennissen, het is al heel lang in de pen geweest en het zou haar ontzettend spijten, als het niet door kon gaan. En ze kan het meisje zoo maar niet in het Harrogate Hotel parkeeren en er zelf vandoor gaan. De volgende week komt de vader het meisje halen, dus is het maar voor een paar dagen." „Maar wie is dat kind nu eigenlijk?" vroeg Sam. „Het is een Amerikaansch meisje, schatrijk. Die arme tante Jo. Ze schryft er heel patne- tisch over, dat het voor haar om den broode gaat en zy hen niet kan stooten." „Om den broode, je zou zoo zeggen," zei Sam. „Het zal waarschynlyk wel taartjes en ys beteekenen." „Het meisje de la Riva is heusch wel aardig," peinsde Betty, „Er is veel werk van haar ge maakt. Misschien zou het wel leuk zyn haar hier te hebben." „Tante Jo denkt, dat het haar hier wel zal bevallen, vooral om Dick," ging Lady Anna voort. „Hoewel ik niet geloof, dat Dick thuis zal zyn." „Dick heeft andere pannetjes op het vuur," merkte Betty op. „Hij heeft een vlam in Oxford en daarom wil hy zijn vierde jaar maken." „Hemeltje," riep Lady Anna uit, „ik ben heelemaal niet op een Oxfordsche vlam gesteld. Toch niet de dochter van een lector, of zoo?" „Neen," antwoordde Betty, „dat geloof ik niet. Zy is nogal geverfd en heeft groote glazen bellen in haar ooren. Hij heeft veel met haar gedanst in de week van de roeiwedstrij den, maar allicht is er nu weer een ander." „Tja, de jongen heeft een groot hart,' zuchtte Sam. „Maar tot nu toe zyn al die flirt-partytjes nogal onschuldig verloopen. Waarom vraag je die juffrouw de la Riva niet, Anna? Misschien komt Dick wel terug, als hy hoort, dat wy hier een aardig meisje hebben. Of misschien is zy wat voor Roger." Hy lette nauwkeurig op zijn dochter, toen hy die opmerking maakte, maar zij bloosde niet. „Ja, misschien wel," antwoordde zy rustig. „Toch houd ik meer van een ander soort voor Roger, een, waarvan we iets meer weten. Ik kan me geen Amerikaansche voorstellen op Beckford." „Ik ook niet," lachte mynheer Homock. „Maar vraag haar maar, je kunt nooit weten." „Zeg er maar niets van, dat zy schatrijk is." zei Betty vlug. „dan wil hy er dadelijk niets van weten. En vraag nog een paar andere lui, anders ligt het er te dik op. Zooals vader zegt, je kunt het nooit weten." Zij verdiepte zich in haar eigen brieven en er werd niet meer over de zaak gesproken, totdat zy de kamer uit ging. Toen keek Lady Anna haar man aan: „Meen je dat heusch van dat meisje?" „Och ja, waarom niet." ,KÜk eens hier, Sam," zei Lady Anna, „het kon wel eens een beetje pynlijk worden voor Betty als Roger werkelyk verliefd werd. Ik heb wel eens gemeend „Dat weet ik wel, vrouwlief," zeide hij, „en juist daarom zou het wel goed zijn er maar een eind aan te maken. Jij ziet het en ik zie het, maar Roger niet." Lady Anna kreeg een kleur en wierp haar hoofd in den nek. „Het is nog nooit in zyn hoofd opgekomen," ging mynheer Hornock voort, „en ik geloof, dat het by haar nog niet heelemaal vast zit. Als die de la Riva Roger het hoofd op hol brengt, dan zal zij het wel van zich afzetten." Betty liep er ook over te denken. Zij was niet van plan geweest na het gesprek op Beck ford, nu byna zes weken geleden, zoo gauw al voor Roger in de weer te zyn. Tegen Kerst mis, had zy gemeend. „Zou het nog niet te vroeg zijn?" overdacht zij. „Die protégée van tante Jo is wel knap, maar is ze wel goed genoeg voor Roger?" Zy haalde zich het meisje voor den geest, zooals zy haar by een jachtpartijtje ontmoet hftd. keurig gekleed, daar lette tante Jo wel op, met weelderig zwart haar en schitterende oogen. „Ze heeft mee£ Spaansch, dan Fransch bloed," meende Betty. En dan was zy fabelachtig rijk. „Dat kind schrijft even vlot een chèque voor honderd pond, als wij een dubbeltje uitgeven," had tante Jo gezegd. „Niet alleen heeft zij een prachtige toelage van haar vader, maar ik krijg ook nog een aardig douceurtje om op haar te passen en haar in onze kringen te introdu- ceeren." Betty had mijnheer de la Riva niet gezien, maar tante Jo had beweerd, dat hij heel presentabel was. „Maar ik houd hem een beetje op den achter grond," had zy gezegd. „Daar komen Ameri kaansche vaders het best tot hun recht. Zy hebben er een handje van, overal hun neus in te steken en zyn er als de kippen by, als ze meenen, dat je hun dochters ergens heen laat gaan, waar het niet heelemaal comme-il-faut is. Zoo iets doe ik gewooniyk niet." Betty glimlachte even, toen zy overdacht, of tante Jo Beckford wel heelemaal comme-il- faut zou vinden. Dan dacht zij aan het geschil derd salon en het linoleum op den vloer en lachte hardop. Nee, dat was niets voor dat verwende nest. „Maar, als vader wil, dat we haar vragen, gebeurt het toch," dacht zy. „Dan moet Roger maar uitkijken. Zij is niet verwaand, dat is zoo. Als hy verliefd op haar wordt, neemt by haar. En toch..».* .(.Wordt vervolgd)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1936 | | pagina 11