Md ueïfiaal den dag
Wat Kikker Karei en Tuimeltje beleefden
De schutspatroon van Denemarken
Slavante
DE REMBRANDTPRIJS
LIEFDE
EN EER
MAANDAG 24 FEBRUARI 1936
KNUD, DE HEILIGE
Groote herdenkings
feesten
*VTn avond, j Nummer 1984
RIJWIELPAD
DOOR M. E. FRANCIS
Een koning, die het land volgens
de edelste principes bestuurde
en zeer goed was voor
de armen
Dit jaar zullen er in Juni groote feesten ge
houden worden ter herinnering aan den katho
lieken schutspatroon van het land, St. Knud den
Heiligen.
De eerste, die het initiatief nam voor het
kerstenen van Denemarken, Noorwegen en Zwe
den, was bisschop Ebbo van Rheims, en Haltigar
van Kameryk in de jaren 822 tot 824. In het
jaar 826 zocht de Deensche koning Harald zijn
toevlucht by den Duitschen keizer Lodewijk den
Vromen om van hem hulp te krijgen tegen de
vijanden die hem in Denemarken naar het le
ven stonden. Met veel pracht en praal van de
zijde des keizers werd Koning Harald gedoopt
in de St. Albanikerk in Ingelheim by Mainz.
Toen de koning daarna weer naar huis keerde,
werd hij vergezeld door den jongen monnik
Ansgar uit het klooster „Carbaja Novia" (Kor-
vey) in Westfalen, waarheen hij gezonden was
door het Fransche klooster Oorbie.
Het waj deze Benedictijner monnik, die latei
de apostel van het Noorden genoemd werd, die
de bekeering van de heidenen weer opvatte, met
krachtigen steun van koning Harald. Maar het
volk was toch nog niet rijp voor het Christen
dom en er moesten nog ongeveer 200 jaar ver-
loopen voor het Christendom wortel had ge
schoten in het land. Na den dood van koning
Harald werd Knud de Groote koning en hij
werkte verder aan de kerstening van Denemar
ken. Na twee onbeduidende koningen volgde
Svend Estrldsen (10461076) als een waardige
vader van den Deenschen martelaarskoning
Knud, die de troonopvolger was na den dood van
zijn broeder Harald Hein.
Koning Knud was de derde van 13 zoons, en
werd ongeveer in het Jaar 1080 tot koning ge
kozen. Hy trouwde met gravin Eltha, de doch
ter van graaf Robert van Vlaanderen. De meest
bekende van hun kinderen was Charles (Karei),
aie later den bijnaam den Goeden kreeg. Koning
Knud de Heilige was door de natuur zeer be
gunstigd. Hy was scherpzinnig, moedig, knap
van uiteriyk en zeer welsprekend. Hy was ook
zeer goed voor de armen en vaderioozen en be
stuurde het land Volgens de edelste principes.
Ky leidde een christeiyk leven en hield zich
streng aan de vasten.
Om het peil der Kerk voor de buitenwereld te
verheffen en om de geestelijkheid vry en onaf
hankelijk te maken, zorgde hij er voor, dat de
priesters niet meer voor het burgerlijk gerecht
behoefden te verschynen voor alle zaken die de
Kerk en bet geloof betroffen. Hij ging zelfs zóó
ver, dat hy de bisschoppen tot denzelfden rang
als de prinsen verhoogde. Hy ondervond echter
een geweldigen tegenstand toen hy de kerkbe
lasting invoerde ten bate van de kerk en de
geestelijkheid. Het volk kwam hiertegen in op
stand, men wilde niets bydragen aan de kerk.
Maar de koning trad met groote gestrengheid
op, en zy, die de kerkbelasting niet wilden be
talen, werden zwaar beboet. Bij de pogingen om
deze boeten te innen Heten de ambtenaren van
den koning zich verleiden tot' onrechtvaardig
heden en de stemming der bevolking sloeg om
in een openly k verzet tegen den koning. Een
aantal van zijn ambtenaren werden vermoord
en koning Knud moest in 1086 vluchten naar
Sleeswijk.
Eenige maanden later reisde hij naar Fu-
nen (het eiland tusschen Jutland en Seeland)
en het was zyn plan om door te reizen naar
Roskilde op Seeland, maar een verrader weer
hield hem met beloften en samen met zyn broe
der Benedictus nam hy zyn intrek op het slot
te Odense.
Den tienden Juli 1086, denzelfden dag van zyn
aankomst te Odense, ging hy 's avonds naar den
Vesperdienst in de St. Albanikerk. Maar nu wa
ren de onlusten uit Jutland ook tot op Punen
en in Odense genaderd. Eerst bestormden zy het
slot en daarna trokken zy op tegen de kerk, toen
zij gehoord hadden, dat de koning zich daar be
vond. Maar de trouwe vrienden van den koning
spoedden zich derwaarts en met het zwaard
hielden zy de oproermakende scharen buiten de
kerk. Maar het aantal der oproermakers nam
steeds toe en koning Knud gaf de hoop op om
aan zyn vervolgers te ontkomen. Hy biechtte
voor den aanwezigen priester en ontving de
Heilige Sacramenten, waarna hy den priester
den waardevollen mantel gaf, dien hy droeg. Hy
verzocht den priester om in ruil daarvoor een
E. Mis te lezen voor allen, die in den strijd vie
len, onverschillig aan welke zijde zy streden.
De koning ging zitten op de treden van het
altaar en las in de psalmen van David, en toen
Eenedictus, die intusschen de verdediging van
de kerkdeur had geleid, niet langer stand kon
houden, drongen de oproerlingen naar binnen in
de kerk, waar de strijd werd voortgezet. Een
steen raakte het hoofd van den koning en
wondde hem, hij had toch kracht genoeg om by
het altaar te knielen en een gebed uit te spre
ken. Onder het gebed werd hy door een speer
in de zyde getroffen en met den naam van
Jezus op de Uppen, blies hy den laatsten adem
uit, in de armen van zyn broeder Benedictus,
welke denzelfden avond buiten de kerk gedood
werd.
In het jaar 1100 werd Knud heilig verklaard
door Paus Pascales II, die hem tot martelaar
van Denemarken en beschermheilige der Kerk
verklaarde. Toen dit in het land bekend werd,
werd het lichaam van koning Knud uit de stee-
nen kist gehaald waarin het was bygezet. Het
werd in kostbare stof gewikkeld en in een prach-
tigen, met edelsteenen versierden koperen schryn
gelegd, die op het hoogaltaar werd aangebracht
in de Domkerk van Odense, die zeven jaar na
den dood van den koning was gebouwd. Toen de
tegenwoordige Domkerk van Odense werd op
gericht, ongeveer 200 jaar later, werden de reli
quieën van koning Knud daarheen overgebracht.
De heiUgschennis van de kerkhervorming trof
ook het stoffelyk overschot van Knud den
Heiligen. Het werd ontwijd en het grootste deel
van de versierselen van den schrijn werden ge
roofd. De reliquieën werden verwijderd en aan de
vergetelheid overgeleverd. In het jaar 1582
werd de Domkerk gerestaureerd, hieronder stoot
ten de arbeiders op den schryn met de reliquieën
van koning Knud. Ze werden ingemetseld in
het koor achter het altaar, waar ze later het
onderwerp van onderzoekingen werden. Het be
langrijkste zijn de twee laatste onderzoekingen,
die respectievelijk in het jaar 1833 en 1874 plaats
vonden. De eerste op initiatief van koning
Christiaan VIII, de tweede op initiatief van de
regeering. Bij deze onderzoekingen werd de
echtheid van de reliquieën vastgesteld. De
reliquieën van koning Knud bevinden zich nu
onder een glazen deksel in de tegenwoordige
protestantsche Domkerk in Odense. Terwyl zijn
diadeem bewaard wordt in de Domkerk van
Roskilde. waar de latere Deensche koningen be
graven liggen.
Zooals reeds eerder gezegd, zullen er van dit
jaar groote herdenkingsfeesten in Denemarken
gehouden worden, daar het 850 jaar geleden is,
sinds Knud de Heilige stierf. Het hoofdfeest zal
in Odense op Punen gehouden worden, waar de
koning stierf en waar zyn reliquieën zich be
vinden. Daar, waar de St. Albanikerk destyds
stond, is nu het Albaniplein. Maar op de plaats
waar het altaar heeft gestaan, waarvoor Knud
den laatsten adem uitblies, is tusschen de
straatsteenen een steen aangebracht met een
kruis en de woorden; „St. Knud 1086." Op het
zelfde plein ligt nu de mooie R. K. kerk St.
Albani, die 25 October 1908 werd ingewijd. De
dag van het jubileum zelf valt op een Vrijdag.
Uit practisch oogpunt is de plechtigheid op
Zondag 12 Juli gesteld. De dag begint met het
uitreiken van de H. Communie in de St. Albani
kerk. Voor de hoofdgodsdienstoefening is de keric
te klein, die zal daarom in een groot bijeen
komstlokaal gehouden worden, „Fyns Forum",
dat men bezig is midden in de stad te bouwen.
Hier wordt de pontificale H. Mis gecelebreerd.
Men verwacht toestroomlng van katholieken
uit geheel Europa. En de groote feestelykheden
zullen worden besloten met een défilé langs de
reliquieën van den martelaar in de protestant
sche Domkerk.
St. Antoniuskapelletje op Slavante,
St. Pietersberg, Maastricht
Elk Nederlander kent tegenwoordig Slavante
en Lichtenberg. In één adem werden ze
steeds genoemd. Gelegen in het uiterste
Zuiden des lands vormen zy de kroon op de
overal zoo geroemde Limburgsche natuur. Lich
tenberg, hoog in de lucht, de oude burcht, wel
bekend uit den tyd der „Bokkenrijders", eens
machtig gegrondvest in den St. Pietersberg,
thans elk oogenblik dreigend naar beneden te
storten. Slavante, de mooie buitenplaats met
haar eenig vergezicht op het Maasdal.
Vroeger voelden Lichtenberg en Slavante el
kaar inniger aan. Het stukje natuur,, in de volks
vertegenwoordiging eens genoemd: „Neerlands
mooiste plekje", met het Ezelenwegje, verbond
ze. Maar een cementfabriek met vier schoor-
steenen als mastodonten scheidt hen heden ten
dage onherroepelyk. Nog altyd klinken bij ons
de protesten tegen dat vandalisme.
Slavante is een verbastering van „Observan
ten". In vroeger eeuwen lag daar een klooster
van Minderbroeders, die „Observanten" werden
genoemd. Ryk was dit gebouw aan historische
herinneringen. Maar de groote Fransche revolu
tie verdreef de monniken. Het klooster bleef
nochtans bestaan tot het midden der 19de
eeuw, toen het werd afgebroken en daar ter
plaatse een casino der Maastrichtsche „Groote
Sociëteit" verrees.
Niet alles ging evenwel ten gronde. Een heel
klein huisje bleef bestaan. Heden ten dage is het
er nog. Op zyn gevel is nog duideiyk zichtbaar
het jaar 1681. 't Is een bedehuisje, dat den naam
draagt van St. Antoniuskapelletje. De bruine
muren met de groene boomenomlysting vormen
een mooi geheel voor een schilder. Weelderig is
hier de romantiek.
Jarenlang heeft het St. Antoniuskapelletje
verlaten gelegen. Toen kwam er een Hollandsche
heer, die zich in een nabij gelegen woning ves
tigde. Mooi richtte hij het bedehuisje weer in.
't Was, of de Observanten waren teruggekomen.
En eiken dag hoorde men hem en hoort men
hem nog daar luid bidden. Nochtans is hij
geen kluizenaar de laatste Limburgsche ere
miet stierf eenige jaren geleden in de kluis op
den Schaesberg by Oud-Valkenburg maar
een wereldling.
In zijn omgeving en trouwens in heel
Maastricht kent men dien heer. Met haastige
schreden ijlt hij dagelijks door onze stad. Hy
neemt hier zijn maaltijden en doet zijn bood
schappen. 's Avonds, soms heel laat, keert hij
dan weer naar zijn home terug, door de duister
nis, door weer en wind. En toch is hy al een
zeventiger. Iedereen beschouwt hem als een zon
derling, al twijfelt niemand aan de oprechtheid
zijner gevoelens.
Zoolang deze heer voor zich zelf in het door
hem ingerichte kapelletje zijn bidstonden hield,
hebben weinigen daaraan aanstoot genomen.
Waarom ook? Maar sinds eenigen tyd is de cri-
tiek van het publiek losgekomen en wordt het
plaatselijke blad met ingezonden stukken over
stroomd, is er een botsing gekomen van pro's
en contra's, ernstig gesteld of humoristisch ge
tint. Wat is er dan wel gebeurd?
Tusschen Kerstmis en O. L. Vr. Lichtmis is
de heer in het gebouwtje openbare bidstonden
gaan houden. Eiken Zondagavond omstreeks
half acht hadden ze plaats in het duister. Uit
de omgeving, van het dorp St. Pieter, kwamen
er weinigen, maar uit Maastricht liep het druk.
De heer bad dan litanieën, die hy zelf vervaar
digde. Maar het feit, dat de critiek deed losko
men, was wel, dat hij ook voor de verzamelde
menigte ging preeken.
De Katholieken zijn gewoon, preeken te hoo-
ren uit den mond van geestelyken, niet uit dien
van leeken. Hier geschiedde dus iets ongewoons.
Daar kwam nog bij, dat tal van personen hebben
gemeend, de aandacht der geestelijken op deze
oefeningen te moeten vestigen, uit vrees, dat de
predikant wel eens te ver zou gaan en dingen
vertellen, waarop de Kerkelyke goedkeuring niet
zou worden verkregen.
Ook is het wel niet aanbevelenswaardig, dat
geschiedenis en politiek in deze preeken wor
den opgenomen. Wat moet men er van zeg
gen, dat in de vreedzame natuur van Slavante
op die kille avonden de namen van Hitier en
Mussolini weerklonken en door den eeuwenouden
bergmuur in het Maasdal worden weerkaatst?
Is het te verwonderen, dat er onder de aanwezi
gen, speciaal de jeugd, op deze als stichtend be
doelde byeenkomst, werd gelachen?
Ik heb in deze aangelegenheid wel eens het
oordeel van bevoegde zyde willen hooren. De
meening, die ik vernam, luidde, dat het beter
was, dat de openbare oefeningen in het St. An
toniuskapelletje niet plaats hadden. De persoon
met wien ik sprak, deelde mij zelfs mede, dat
een heer uit Amsterdam, die toevallig op een der
avonden aanwezig was geweest, aan Z. Exc. den
Bisschop van Roermond 'n protest had gezonden
met verzoek de lachwekkende vertooningen te
doen ophouden.
Myn zegsman deelde mij evenwel mede, dat
zyn grootste bezwaar hierin bestond, dat de hoe
vroom ook bedoelde byeenkomsten op Slavante
voor tal van Maastrichtsche jongelui een gele
genheid vormden om elkaar daar rendez-vous te
geven en daarna de verdere omgeving op te zoe
ken.
Maastricht FR. DAZERT
In Hamburg, de oude Hanzestad, zyn door
een Hanzisch koopman, die door zijn
langdurige handelsbetrekkingen de cultuur
van Nederland, van Engeland en van de Scan
dinavische landen heeft leeren kennen en waar-
deeren, drie cultuurprijzen gesticht: de Hanzi-
sche Rembrandtprijs voor Nederduitsche letter
kunde en kunst, de Hanzische Shakespeareprljs
voor Engelsche letterkunde en kunst en de
Hanzische Hendrik Steffensprijs voor Scan
dinavische letterkunde en kunst. Elk der prijzen
bedraagt jaarlijks tienduizend mark.
De belangstelling voor Nederlandsche taai
en letterkunde bleek in Hamburg dat van
oudsher een levendig centrum is van Neder
duitsche taalwetenschap en van belangstelling
voor Nederduitsche letterkunde en kunst in den
ruimsten zin ook reeds vroeger daaruit, dat
aan de Hanzische Universiteit de studie van de
Nederlandsche en van de Zuid-Afrikaansche
taal» beoefend werd. Prof. G. G. Kloeke, thans
hoogleeraar te Leiden, is jarenlang als docent
aan de Hanzische Universiteit verbonden ge
weest en thans doceert aldaar de bekende
Vlaamsche geleerde dr. Antoon Jacob.
Voor de toekenning van den Rembrandtprijs
heeft de Hanzische Universiteit een Curatorium
ingesteld, waarvan als voorzitter fungeert de
Rector der Universiteit, prof. dr. A. Rein, ter
wyl voorts in het curatorium zitting hebben de
Nederduitsche dichter dr. Hans Fr. Blunck, oud
president van de „Reichsschrifttumskammer",
prof. dr. C. Borchling, de ook hier te lande wel
bekende hoogleeraar aan de Hanzische Univer
siteit, directeur van het Germaansche Semina
rie en voorzitter van de Vereeniging voor Ne
derduitsche taalstudie; als Zuid-Nederlander
heeft dr. Antoon Jacob en als Noord-Nederlan
der heeft zitting in het Curatorium mr. A. J.
van Vessem te Utrecht.
Het Curatorium heeft de beide pryzen voor
1935 en 1936 toegekend aan het werk van Rene
de Clercq, Styn Streuvels en Cyriel Verschaeve.
De „laudatio" is in de Nederlandsche en in de
Hoogduitsche taal opgesteld. De Nederlandsche
tekst luidt als volgt:
„De Hanzische Universiteit kent, bij de eer
ste uitreiking van den Rembrandtprys voor
Nederduitsche letterkunde en kunst, den prijs
voor 1935 en 1936 voor gelijke deelen toe aan
De jongeman tikte bescheiden tegen de
ruit van het loketje.
„Ik wou een advertentie opgeven, myn
heer," zei hy. En terwyl hij even nadacht over
den tekst, zag ik hoe z'n oogen dof stonden
en een scherpen trek om z'n sympathieken mond
lag. Snit en stof van z'n afgedragen colbertje
herimierden aan betere dagen.
„Ik zoek een betrekking. Wilt u even op
schrijven
„Jongeman, 26 jaar, van nette familie, diplo
ma 5-jarige handelscursus, zoekt wegens om
standigheden een passende betrekking. Brieven
onder no. 1984."
Hy betaalde en ik zag dat er nog twee dub
beltjes in z'n portemonnaie bleven. De flinke
gestalte, het versleten pak, de beschaafde ma
nier en de leege portemonnaie hadden indruk
op mij gemaakt.
Wanneer de post de volgende dagen binnen
kwam, zocht ik naar de brieven voor no. 1984,
maar er kwamen er geen.
„De brieven kom ik wel afhalen," had hy
gezegd. Eiken middag verscheen hij voor het
loket en als ik dan zei: „Niets, mijnheer," ver
scheen weer die teleurgestelde trek om z'n fijn
besneden mond.
Tot er eindelyk een brief onder no. 1984
kwam.met het hoofd van een solide han
delszaak uit de stad.
„Ja, mynheer," sprak ik opgewekt, „vandaag
is er een brief voor u en een goeie."
Een glimlach van biydschap speelde om z'n
sneeuwwitte tanden: „Dank u zeer, mynheer!"
„Veel succes!"
No. 1984 kwam na dien dag niet meer terug.
Eenige weken later kwam eensklaps voor het
loket een vriendelijk lachend gezicht: no.
het werk van het driemanschap van Westvlaam-
sche dichters, wier dichterlijke arbeid den op
gang van het Vlaamsche Volk in den aanvang
der twintigste eeuw bevorderd en begeleid heeft'
„den korten tyd geleden verscheiden René
de Clercq, den meester van het woord en van
het rhythme; den dichter van het Vlaamsche
gezin, van de Vlaamsche levensvreugd, van den
Vlaamschen arbeid en van den Vlaamschen
strijd; den koenen heraut in den kamp;
„Styn Streuvels, den epischen dichter, die
met even sterk beeldend vermogen zoowel den
oerkrachten der natuur als den teersten roerselen
der kinderziel vorm weet te geven; den schilder,
die met zijn woord het Vlaamsche boerenleven
in zyn verbondenheid met den Vlaamschen
grond weergaf en daarmede getuigde van de
nog ongebroken kracht van het Vlaamsche Volk;
„Cyriel Verschaeve, den dichter van de Noord
zee; den mysticus en godsdienstigen dramaturg;
den uitlegger van geest en zin der Vlaamsche
geschiedenis en kunst; den ziener, die aan het
Nederduitsche taalgebied een gemeenschappeiyk
ideaal verkondigde; den opvoeder, die zijn volk
vormde."
Zooals men ronduit toegeeft, hebben nationa
listische denkbeelden mede deze keuze bepaald.
De plechtigheid der bekendmaking van de
beslissing vond Woensdag, op den sterfdag van
Vondel, plaats in de groote gehoorzaal van de
Universiteit. Het Studentenorkest speelde Ricer-
care van Bach, gezet voor strykorkest, waarna
de Rector, prof. dr. A. Rein, bekend maakte
aan wie de pryzen waren toegekend. In korte
spreekkoren en voorlezingen werd werk van de
bekroonde dichters ten gehoore gebracht. Prof.
dr. c. Borchling hield vervolgens een voordracht
over de beteekenis van de bekroonde Vlaam
sche dichters voor hun Volk en voor het geheele
Nederduitsche cultüurgebied. Tot slot werd eén
zesstemmig motet van Heinrich Schiltz (1648)
ten gehoore gebracht.
De plechtigheid werd bijgewoond door de
hoogleeraren, docenten en studenten der Uni
versiteit, door vele vertegenwoordigers van het
Hamburgsche consulaire corps, van de autori
teiten, van den handel en van Nederduitsche
vereenigingen.
De opperkok, die niets vermoedde, kwam een half uur daarna
in de keuken en zette de soeppan op het vuur. De soep pruttelde
lekker en des avonds werd deze den koning voorgezet. Doch
toen de koning een paar lepels geproefd had, kreeg hy ver-
schrikkelyke maagkrampen. De opperkok werd geroepen en daar
liet de koning hem ook nog een stuk baard zien, die van nie
mand anders kon zijn dan van Tuimeltje.
De opperkok viel voor den koning neer en verzekerde hem,
dat hij zijn best had gedaan om lekkere soep klaar te maken.
„Tuimeltje", zoo schreide de kok, „zou er wel meer van weten."
De koning was zoo woedend, dat hy zijn bord in stukken sloeg
en tegen den kok zei: „Ik geef je permissie om met dien
ondeugd te doen wat je maar wilt."
Dat was iets waar de kok al lang op geloerd had. Hy liet
Tuimeltje by zich komen en deze moest precies vertellen, wat hy
had uitgevoerd, „jy eet eerst al die soep op", zei de kok tegen
Kareltje en dan ga je geld verdienen om nieuwe zeep te koopen."
Na overleg met kikker Karei besloten ze met een draaiorgel langs
de straten te gaandat was heelemaal geen straf voor Tuimeltje,
kyk eens hoe gezellig hy draait!! En kikker Karei zong er bij.
1984in een nieuw modern costuum. Hy zocht
een: „pension met gezellig huiselyk verkeer,
voor een jongen man met vaste betrekking.
Brieven no
„By die firma, meneer, een flink salaris en
uitstekende vooruitzichten," vertelde hij over
gelukkig.
„Prachtig!"
Er kwamen veel meer brieven dezen keer.
Eiken avond na zes uur kwam 1984 ze afhalen.
We spraken niet lang met elkaar, maar het
sympathieke „dank u wel, meneer" en de sym
pathieke glimlach maakten hem tot myn vriend.
In langen tijd zag ik hem niet meer; toch
dacht ik nog
minium tuin ut ii imiiiiiiiiniiiiiiiiiitiim
vaak aan dien
innemenden jon- I
juist voor slui-
ting, kwam eem 5
d&g&nt heertje
binnenstappen, arm in arm met een vriende-
lyk meisje met kuiltjes in de wangen en diep
zwarte oogen.... 1934.
„Een verlovingsadvertentie, meneer," lachte
hij en de zwarte oogen deden mee.
Verloofd:
PAUL VAN ELZEN
en
GRETA RERING
„De oudste dochter uit het pension met ge
zellig huiselijk verkeer," lichtte hij me in.
„Van harte, mijnheer." Ik drukte hem de
hand en lachte even tegen juffrouw Rering.
Het was een gelukkig paartje, beiden niets
dan zon.
Meer dan een jaar bleef 1984 uit m'n ge
zichtskring. Toen stond hy opeens weer voor
me; het gezicht nóg zonniger, de oogen nóg
vriendelijker.
„Ziet u eens," en hij reikte me een kaart
over. Op oud-Hollandsch papier stond met mo
derne letters gedrukt:
Ondertrouwd:
PAUL VAN ELZEN
en
GRETA rering
Huwelyksvoltrekking 19 Aug. ajs.
„Wilt u dat Zaterdag zóó plaatsen, myn
heer?"
„Zeker, meneer, en proficiat!"
Daags vóór den grooten dag kwam hy nog
eens binnenloopen, erg gehaast, een pak onder
den arm en een hooge hoededoos in de hand.
„Voor morgen," knikte hij. In z'n oogen las
ik geluk.... Hy was weer verdwenen.
Den volgenden dag stond in de krant:
„De heer en mevrouw Paul van Elzen-
Rering danken, ook namens wederzydsche
familie, voor de vele blyken van belang
stelling."
„Het slot van myn trouwen 1984," dacht ik.
Buiten verwachting kreeg ik hem nog ééns
te zien, weer ruim een jaar later:
„De heer en mevrouw Paul van Elzen-
Rerings geven met vreugde kennis van de
geboorte van hun zoon
FRANS
Maar, in tegenstelling met het blijde nieuws
dat hy bracht, was het weer de arme, vq%-
vallen 1984 van de eerste maal, dat hy voor
't loket verscheen. De oogen stonden hol en
diep en de mond was ingevallen. Alleen 't col
bertje zat nog keurig.
„Och," zuchtte hy, en kreeg een hevige hoest
bui. „Het schynt dat ik altijd ellende moet
hebben. Nu is alles zoo mooi in orde; ik heb
een goeie betrekking, een lieve vrouw en een
gezonden jongen, maar nu heb ik in de laatste
weken zoo'n beklemmend gevoel op de borst."
„Kom mijnheer," troostte ik, „dat gaat gauw
weer over. Spoedige beterschap."
De loopjongen van een begrafenisonderne
ming bracht het, met z'n stereotiep: „Asjeblief
meneer, morgen plaatsen; vette zwarte rand."
En met diepe ontroering las ik de laatste
bladzyde van myn 1984-roman:
Heden overleed tot onze diepe droefheid, na
een kortstondige ziekte, onze dierbare echt
genoot en vader
PAUL VAN ELZEN
Wed. P. VAN ELZEN-Rering
en zoontje.
Parkeerende auto's op
rijwielpaden... pratende
voetgangers en fietsers
op den rijweg... op die
manier móeten er im
mersongelukken gebeu
ren. Wat zoudt u hier
van denken: IEDER OP
ZIJN EIGEN WEGI
*-» a n/rVMlMÜ °P zijh ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen p *7 ttA bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door ¥7 bij een ongeval met p O CH bij verlies van een hand,
J\ I .1 ,r. f\ I»' ,#1 w IM r» O ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen %J\J» verlies van beide armen, belde beenen of beide oogen doodelijken afloop «wV/s een voet of een oog
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
19
„Dat weet ik niet precies. Ik denk van wel.
En je moet toch een eetkamer hebben. Ais je
geen kamer vry hebt. kon je misschien ergens
een stukje aanbouwen."
„Na den oogst kan ik er wel eens aan be
ginnen," dacht Roger hardop. „Maar luister
eens, Betty. Als ik nu eens verliefd word dan
kan 'zij wel eens heel andere ideeën hebben en
dan is al dat geld weggegooid."
Betty dacht even na, ten prooi aan zeer
gecompliceerde gevoelens.
„Dat is een ernstig punt," zeide zij dan. „We
moeten niets overhaast doen. Maar heb je niet
heel wat geld van tante Martha?"
„Tien duizend pond, maar daarmee moet ik
dat land terugkoopen. De vorige eigenaars
moesten het verkoopen en ik wil er zooveel
mogelijk van terugkoopen, ik wacht er op."
„Wacht tot je verliefd bent," plaagde Betty.'
„Kom, Roger, hoe wil je dat aanleggen? Je
ziet hier niemand, behalve Molly en Jane."
By na had zij er bij gezegd: „En moeder en
mij," maar zy hield zich nog juist in
Ineens werd Roger verlegen,
„Ik zal haar wel eens tegenkomen," zei hij.
„Eens heb je myn hulp geweigerd," zei Betty,
zij was nu niet meer ironisch. „Ik zal moeder
vragen, om een paar aardige meisjes te invi-
teeren en dan kun je komen logeeren. Maar,"
zij knikte hem wijs toe, „je moet niet je best
doen verliefd te worden, denk er niet aan en
maak zooveel mogelyk pret."
„Jawel," zei Roger, „maar ik voel er nog
niet zoo voor veel pret te maken." Na een
korte stilte vervolgde hij: „Doe jij dat, Betty?"
„Hoe bedoel je dat?" vroeg zy en stond stil
om hem aan te zien. Er blonk iets strijdlustigs
In haar oogen.
„O, zoo bedoelde ik het niet," haastte zich
Roger. „Ik weet toch, dat je een bende men-
schen ontvangt en dat Dick zegt, dat je een
boel aanbidders hebt. Ik wou je niet kwetsen,
ik dacht, dat ik het als je vriend wel mocht
vragen. Je hebt my raad gegeven en ik wou
weten, of die je zelf wel bevalt.."
Betty liep door, zij was een beetje bleek.
„Nou," zei ze, „omdat wy vrienden zijn wil
ik het je wel zeggen. Over een tijdje zal ik den
man wel tegenkomen, den waren Jacob, zooals
de menschen zeggen. En er zijn een heeleboel
lui en sommigen vind ik) wel leuk en ik dans graag.
Maar in myn hart.... als je wilt, dat ik heel
eerlijk spreek, in mijn hart verfoei ik de heele
bende."
Roger stond paf.
„Zoo, dat is niet heel aanmoedigend," riep hy
uit. „Maar waarom, Betty?"
„Och, ik weet het niet," antwoordde zy
nonchalant. „Zoo ben ik nu eenmaal. Ik ylnd
ze nou eenmaal niet aardig. Maar over een
poosjeen ze brak glimlachend af.
„Hm." zei Roger, „zou ik er ook zoo over
denken, met die meisjes?"
HOOFDSTUK XI
„Dat is tamelyk vervelend," zei Lady Anna,
„daar wil die goede oude tante Jo ons voor
een week-end met een meisje opschepen."
„Nou, schrijf dan, dat je ze niet kunt heb
ben," ried haar man haar.
„Ik weet niet, of dat er wel mee door kan,"
zei Lady Anna. „Het is altijd zoo moeilyk om
tante Jo iets te weigeren. Zy wil bepaald zelf
bij de een of andere familie gaan logeeren, heel
speciale, oude kennissen, het is al heel lang in
de pen geweest en het zou haar ontzettend
spijten, als het niet door kon gaan. En ze kan
het meisje zoo maar niet in het Harrogate
Hotel parkeeren en er zelf vandoor gaan. De
volgende week komt de vader het meisje halen,
dus is het maar voor een paar dagen."
„Maar wie is dat kind nu eigenlijk?" vroeg
Sam.
„Het is een Amerikaansch meisje, schatrijk.
Die arme tante Jo. Ze schryft er heel patne-
tisch over, dat het voor haar om den broode
gaat en zy hen niet kan stooten."
„Om den broode, je zou zoo zeggen," zei
Sam. „Het zal waarschynlyk wel taartjes en ys
beteekenen."
„Het meisje de la Riva is heusch wel aardig,"
peinsde Betty, „Er is veel werk van haar ge
maakt. Misschien zou het wel leuk zyn haar
hier te hebben."
„Tante Jo denkt, dat het haar hier wel zal
bevallen, vooral om Dick," ging Lady Anna
voort. „Hoewel ik niet geloof, dat Dick thuis
zal zyn."
„Dick heeft andere pannetjes op het vuur,"
merkte Betty op. „Hij heeft een vlam in Oxford
en daarom wil hy zijn vierde jaar maken."
„Hemeltje," riep Lady Anna uit, „ik ben
heelemaal niet op een Oxfordsche vlam gesteld.
Toch niet de dochter van een lector, of zoo?"
„Neen," antwoordde Betty, „dat geloof ik
niet. Zy is nogal geverfd en heeft groote
glazen bellen in haar ooren. Hij heeft veel met
haar gedanst in de week van de roeiwedstrij
den, maar allicht is er nu weer een ander."
„Tja, de jongen heeft een groot hart,'
zuchtte Sam. „Maar tot nu toe zyn al die
flirt-partytjes nogal onschuldig verloopen.
Waarom vraag je die juffrouw de la Riva niet,
Anna? Misschien komt Dick wel terug, als hy
hoort, dat wy hier een aardig meisje hebben.
Of misschien is zy wat voor Roger."
Hy lette nauwkeurig op zijn dochter, toen hy
die opmerking maakte, maar zij bloosde niet.
„Ja, misschien wel," antwoordde zy rustig.
„Toch houd ik meer van een ander soort voor
Roger, een, waarvan we iets meer weten. Ik
kan me geen Amerikaansche voorstellen op
Beckford."
„Ik ook niet," lachte mynheer Homock.
„Maar vraag haar maar, je kunt nooit weten."
„Zeg er maar niets van, dat zy schatrijk
is." zei Betty vlug. „dan wil hy er dadelijk
niets van weten. En vraag nog een paar andere
lui, anders ligt het er te dik op. Zooals vader
zegt, je kunt het nooit weten."
Zij verdiepte zich in haar eigen brieven en
er werd niet meer over de zaak gesproken,
totdat zy de kamer uit ging. Toen keek Lady
Anna haar man aan:
„Meen je dat heusch van dat meisje?"
„Och ja, waarom niet."
,KÜk eens hier, Sam," zei Lady Anna, „het
kon wel eens een beetje pynlijk worden voor
Betty als Roger werkelyk verliefd werd. Ik
heb wel eens gemeend
„Dat weet ik wel, vrouwlief," zeide hij, „en
juist daarom zou het wel goed zijn er maar
een eind aan te maken. Jij ziet het en ik zie
het, maar Roger niet."
Lady Anna kreeg een kleur en wierp haar
hoofd in den nek.
„Het is nog nooit in zyn hoofd opgekomen,"
ging mynheer Hornock voort, „en ik geloof, dat
het by haar nog niet heelemaal vast zit. Als
die de la Riva Roger het hoofd op hol brengt,
dan zal zij het wel van zich afzetten."
Betty liep er ook over te denken. Zij was
niet van plan geweest na het gesprek op Beck
ford, nu byna zes weken geleden, zoo gauw
al voor Roger in de weer te zyn. Tegen Kerst
mis, had zy gemeend.
„Zou het nog niet te vroeg zijn?" overdacht
zij. „Die protégée van tante Jo is wel knap,
maar is ze wel goed genoeg voor Roger?"
Zy haalde zich het meisje voor den geest,
zooals zy haar by een jachtpartijtje ontmoet
hftd. keurig gekleed, daar lette tante Jo wel
op, met weelderig zwart haar en schitterende
oogen.
„Ze heeft mee£ Spaansch, dan Fransch bloed,"
meende Betty.
En dan was zy fabelachtig rijk.
„Dat kind schrijft even vlot een chèque voor
honderd pond, als wij een dubbeltje uitgeven,"
had tante Jo gezegd. „Niet alleen heeft zij een
prachtige toelage van haar vader, maar ik
krijg ook nog een aardig douceurtje om op haar
te passen en haar in onze kringen te introdu-
ceeren."
Betty had mijnheer de la Riva niet gezien,
maar tante Jo had beweerd, dat hij heel
presentabel was.
„Maar ik houd hem een beetje op den achter
grond," had zy gezegd. „Daar komen Ameri
kaansche vaders het best tot hun recht. Zy
hebben er een handje van, overal hun neus
in te steken en zyn er als de kippen by, als ze
meenen, dat je hun dochters ergens heen laat
gaan, waar het niet heelemaal comme-il-faut
is. Zoo iets doe ik gewooniyk niet."
Betty glimlachte even, toen zy overdacht, of
tante Jo Beckford wel heelemaal comme-il-
faut zou vinden. Dan dacht zij aan het geschil
derd salon en het linoleum op den vloer en lachte
hardop. Nee, dat was niets voor dat verwende
nest.
„Maar, als vader wil, dat we haar vragen,
gebeurt het toch," dacht zy. „Dan moet Roger
maar uitkijken. Zij is niet verwaand, dat is
zoo. Als hy verliefd op haar wordt, neemt by
haar. En toch..».*
.(.Wordt vervolgd)