s Mdim&aal ma dea dag Wat Kikker Karei en Tuimeltje beleefden Willem de Zwijger te Berlijn Vreemde figuren r LIEFDE EN EER I N-l-E-T-N-A-A-S-T-E-b-K-A-A-R DINSDAG 25 FEBRUARI 1936 Een particulier miniatuur-museum bestaande uit één kamer, doch de moeite waard te bezien Oud-cavalerie-officier de eigenaar Zwervers door Parijs DOOR M. E. FRANCIS Berlijn bezit niet alleen een standbeeld van den Vader des Vaderlands (waarmee de serie der standbeelden der vijf eerste Ne- derlandsche Oranjes in den „Lustgarten" wordt geopend), maar het is ook een Willem de Zwijger-Museum rijk. De duitsche hoofdstad is groot en vele Nederlanders aldaar hebben het standbeeld van déh Vader des Vaderlands eerst ontdekt, toen er ter gelegenheid van de plech tige herdenking van den 400sten geboortedag van Prins Willem kransen werden neergelegd en de heele Nederlandsche Kolonie zich voor het standbeeld verzamelde. Het bestaan van een Willem de Zwijger-Museum is echter nagenoeg allen onbekend. Zelfs het officieele Berlijnsche bureau voor vreemdelingenverkeer is van het bestaan van dit museum niet op de hoogte. Het is een particulier museum, waar echter alle ernstige belangstellenden welkom zijn Groot is het niet bepaald. Het bevindt zich op den Winterfeldtplatz, Goltzstrasse 27, in het hartje van de stad. Het bestaat uitéén kamer. Het is een miniatuur museum. Maar wat er te zien is, is de moeite waard, zoo meldt men ons uit Berlijn. De heer Johannes Lehrmann, oud-cavalerie- officier, thans uitgever, had van de dagen van zijn gymnasium af 'n groote vereering voor den Zwijger. De geschiedenis van de Nederlanden, in de eerste plaats de opstand tegen Philips, had op Lehrmann geweldigen indruk gemaakt. Als Nederduitscher voelde hij de geschiedenis der Nederlanden als de geschiedenis van zijn eigen volk. Reeds als gymnasiast begon hij te verzame len. Eerst boeken, die betrekking hadden op het leven van den Prins. Toen platen. Eindelijk ook uitknipsels uit de dagbladen en tijdschriften, waarin van den grooten Oranje sprake is. Deze liefhebberij heeft hij steeds voortgezet, zelfs in den oorlogstijd, toen hij op 't Westelijk front streed en vier jaren in de Zuidelijke Ne derlanden vertoefde. Bij menig handelaar in oude boeken te Brussel, Antwerpen, Gent, Leuven en Brugge wist de heer Lehrmann toen zeldzaam materiaal te ontdekken, dat nog niet in zijn bezit was. Wij zijn dezer dagen het museum eens gaan bezichtigen. De heer Lehrmann leidde ons rond. Het museum is tevens zijn werkkamer, het is de ruime voorkamer op de tweede etage. De muren zijn vol gehangen met gravures, schilderijen en foto's van schilderijen van den Zwijger. In het geheel telt de verzameling omstreeks 80 gravu res. Wij zien den Vader des Vaderlands als jon geling, als jongeman, als man van rijpere er varing. Ook prenten van tijdgenooten van den Prins zijn aanwezig. Enkele platen van geschied kundige gebeurtenissen uit de eerste jaren van het verzet tegten Spanje worden hier eveneens bewaard. „Groote historische waarde", zei de heer Lehr mann, „hebben deze gravures waarschijnlijk niet. Ik meen, dat er ook elders van alles, wat ik be zit, nog wel exemplaren te vinden zijn. Ik ben ook niet gaan verzamelen, om een archief van zeldzaamheden bij elkaar te krijgen. Ik verza melde slechts uit liefde, uit vereering voor Wil lem den Zwijger." „Van meer beteekenis dan deze gravures," al dus de heer Lehrmann ,„is mijn verzameling uit knipsels en, naar mijn bescheiden meening, mijn twee kaartsystemen. Zij zijn nog niet geheel vol ledig. Ik werk er nog dagelijks aan." „Het eerste kaartsysteem is een opteekening van alle gebeurtenissen uit het leven van den Prins in de volgorde des tijds. Het begint met den dag van zijn geboorte. De eerste jaren ver- loopen dan vlug. Maar als de Prins de leider van de onafhankelijkheidsbeweging der Nederlanden geworden is, gaat er haast geen dag voorbij, of Oranje blijkt iets voor Nederland te hebben ge daan. Dat is door mij dus alles opgeschreven. Waar was de Prins op, zeggen wij, 1 Juli 1572? Het kaartsysteem geeft er antwoord op. Als de Prins een reis maakt, ik zie het in mijn kaart systeem. Als de Prins den een of anderen afge vaardigde ontvangt, ik weet het. Nu zijn mijn bronnen beperkt. Toch tracht ik steeds nieuwe gegevens te ontdekken. Het papier is geduldig, op de meeste kaarten is nog ruimte over. En is eten kaart volgeschreven, dan is nog altijd een tweede kaart aan de eerste toe te voegen. Weet ik niets, dan schrijf ik op de kaart enkel de da tums en blijft deze voorloopig leeg. Ik geloof, dat ik hiermee een nuttig werk verricht. Ik geloof ook, dat er geen tweede dergelijk kaartsysteem waar ook ter wereld aanwezig is. „Mijn tweede kaartsysteem is een alphabetisch register van alle personen, die de Prins in zijn leven ontmoet heeft, ook op zijn politieken weg. Ik noteer hier dus bijzonderheden uit het leven van deze menschen en bepaal mij verder tot het opschrijven van de data, waaron een ontmoe ting met den Prins plaats vond, met opgaaf van hetgeen, waarover werd gesproken." „Ik heb voorts de belangrijkste tijdgenooten van den prins op een alphabetische lijst geschre ven met opgaaf van hun leeftijdsverschil met den Prins. Wij stellen ons de geschiedkundige personen vaak onjuist voor, omdat wij niet van hun leeftijd op de hoogte zijn. Dit euvel wordt door deze lijst verholpen." „Er zouden nog allerlei andere belangrijke din gen op te teekenen zijn, maar mijn tijd is be perkt, zoo zei de heer Lehrmann. Het werk moet ik ten slotte alleen doen. Ook ondervind ik niet steeds de medewerking, die ik noodig heb en die ik meende te mogen verwachten. In verband met mijn verzameling heb ik uit den aard der zaak vaak met musea briefwisseling te voeren. De Engelsche museumbestuurders zijn steeds zeer voorkomend. Ook de Vlamingen geven in het algemeen blijk van belangstelling voor het werk, dat ik verricht. Helaas, kan dit niet van alle Ne derlandsche museumdirecties en archivarissen worden gezegd. Eigenlijk moest juist bij deze Nederlanders de belangstelling voor mijn werk het grootst zijn. Het kan wezen, dat mijn oor deel onjuist is, maar eerlijk gezegd denk ik soms wel eens, dat de ware geestdrift voor den Groo ten Zwijger althans bij een aantal der Neder landsche museumdirecteuren en archivarissen ontbreekt. En wat is een museumdirecteur en een archivaris zonder geestdrift!" Wij drukken die laatste meeningen van den heer Lehrmann hier af, zonder te beoordeelen of zijn klacht inderdaad juist is. (Bijzondere correspondentie uit Parijs) In Parijs weet men zelden wie men eigenlijk voor heeft en of de heer, die in metro of café naast ons zit, een gewezen minister, 'n beroemde oplichter, een millionnair of een ge woon mensch is. In andere Europeesche hoofd steden namelijk ontmoet men het geld, de po litiek en den roem niet te voet en hoogstens in geruischloos voorbijrollende auto's. Maar in Parijs kan men hen iederen dag op de boule vards of een willekeurig punt in de stad tegen komen. Wie zou b.v. in dien kleinen, ietwat gezet- ten heer met zijn geelachtig gezicht en zijn niet meer heel-nieuwe garderobe, den troon pretendent van Bosnië zien? Deze hertog in levenden Hjve is Miloch de Zeliez, spruit van het Bosnische vorstenhuis, Doorluchtigheid, en omdat men zijn brood nu eenmaal verdienen moet bovendien advocaat in Parijs. Men kan hem in het groote Paleis van Justitie dikwijls heen en weer zien wandelen en hem even vaak de processen van collega's zien bijwonen als zelf in functie beleven. Iedereen kent hem, want tot de bestanddeelen van zijn roem hoort o.m. een eigenzinnig gecomponeerd Pransch en het onwankelbare geloof, d'at hij eens den troon van zijn vader zal bestijgen. Al tijdens de onderhandelingen over het ver drag van Versailles liet hij zijn aanspraak op den Bosnischen troon hooren, en men heeft hier niet te doen met een bedrieger of fan tast. De voorvaders vtKi Miloch de Zeliez be vonden zich onder voogdijschap van den Paus en in zijn eigen militairen pas stond, dat indien hij mocht sneuvelen. Z. H. Paus Benedictus XV moest worden gewaarschuwd. Eens -klaagde Miloch een Parijsche journa liste aan wegens beleediging, omdat zij in een artikel had geschreven, dat „de Bosnische troon pretendent klaarblijkelijk met de beleefdheid op denzelfden voet van oorlog stond als met de Fransche taal". Miloch had haar namelijk in een persgesprek vanaf zijn stoel geantwoord en zijn baret opgehouden, ongetwijfeld omdat hij zich als hertog en van koninklijken bloede voelde! Nog zeer onlangs heeft Miloch de Zeliez weer eens van zich doen spreken. Allereerst omdat Venetiaansche nacht (teekening van Violet) hij om twee uur 's nachts in de Seine sprong om zijn hond te redden, die in een ankerket ting verward was geraakt. Verder, omdat hij het opzienbarende nieuws verspreidde, einde lijk het document te hebben gevonden, waar mee zijn recht op den Bosnischen troon on weerlegbaar bewezen werd. Het is in het Latijn opgesteld en de Zuid-slavLche regeering moet zooals Miloch zegt, zeer verontrust zijn, daar zij een nieuwe staatsactie van haar onver- zoenlijken tegenstander vreest. Groote gebeur tenissen staan ons dus te wachten. Men denkt ook niet direct aan millioenen en avonturen als men een anderen heer. reeds op leeftijd en kort van stuk, uit het portaal ziet kernen van een villa, die onder de o vee langs het Pare Monceau niet bijzonder opvalt. En toch is het Leonhard Rosenthal, de koning der parels. Een goedé veertig jaar geleden was hij een kleine jongen in het Russische stadje, waar zijn vader een winkel in aardewerk en porcelein had. Eens werd hij tijdens een hongersnood door de regeering met het opkoopen van graan belast. De jonge Leonhard toonde daarbij reeds zijn ongewonen aanleg voor handelszaken. Met weinig contanten k am hij later in Parijs, werd verkooper in een porceleinzaak, commissionnair, antiquiteitenhandelaar en ten- lotte employé bij een juwelier. Hij werkte zich op tot hij een eigen kleine firma had en toen in 1907 een wereldcrisis uit brak, die den parelhandel stillegde, kreeg Ro senthal de geniale idee, die zijn levenslot be sliste. Engeland bezat toentertijd het monopolie van den parelhandel, maar kon door financieele moeilijkheden geen credieten meer geven, en eischte van de Indische en Arabische parel- visschers in de Perzische zee de voorschotten terug. Leonhard zocht en vond een Fransche bank, die hem vertrouwde en met wiens hulp hij in Perzië de parels direct kocht en niet zooals tot dan toe door Engelsche tusschenhan- delaars. De inboorlingen wantrouwden hem wel iswaar, maar ook hierop wist zijn slimme geest iets te vinden. Hij liet groote kisten met vijftig- centimestukken komen. Toen die kisten ge opend werden, geloofden de inboorlingen, dat Leonhard wel een Croesus moest zijn en verlo ren allen achterdocht. Op deze wijze kreeg Rosenthal het monopolie van den parelhandel en verzekerde het aan Frankrijk. Geen enkele groote aankoop van paarlen kan buiten hem om geschieden. Hij is genaturaliseerd, Ridder van het Legioen van Eer, en eigenaar van groote stukken grond in Parijs. Dat is de kleine man met het puntbaardje, die zonder middelen van bestaan te Parijs kwam en nu millioenen bezit! Maar er zijn nog meer groote onbekenden, die wij kunnen ontmoeten in een reeks staats- en stedelijke beambten, met welke de Parijsche burgers over belasting- en andere aangelegen heden onderhandelen. Zij weten niet, dat zij soms voor bekende en heel dikwijls beroemde dichters en schrijvers staan, die, niet zeker van de inkomsten van hun pennevruchten, als be ambte hun bestaan trachten te verzekeren. In het Parijsche stadhuis b.v. woonde Jean Martet, de ook in Holland bekende auteur van verschillende romans; in den verkiezingstijd heeft hij vooral voor de controle van de stem ming te zorgen. Op het ministerie van buiten- landsche zaken werkt nog steeds Jean Gi- raudoux, schrijver van den Poincaré-roman „Bella" en van het drama „Siegfried" om slechts eenige van zijn zeer bekende werken te noemen. Vroeger leidde hij de Persafdeeling, nu zit hij in een commissie, die zich bezighoudt met de schulden van Turkije. De dichter Dérè- me werkt op het Ministerie van Landbouw. En dit zijn nog maar eenige voorbeelden uit de lange reeks! Het Ministerie van Binnenlandsche Zaken heeft reeds sedert de dagen van Stendhal, die, zooals bekend, Consul van Citavecchia was door een rijkdom van schrijvers uitgeblonken. Ook Paul Morand hoorde daartoe, vóór hij met zijn boeken dat groote succes had. Op het Ministerie van Financiën werkte tot onlangs de nu bekend geworden Paul Haurigot. Eens kreeg hij opdracht, de uitgaven van een beambte in Luneville te controleeren, die naar het scheen, een kapitaal aan potlooden en gummi had zoekgebracht. Het bericht van Hau rigot verklaarde den beambte voor schuldig en juist zou het vonnis uitgesproken worden, toen men ontdekte, dat de betrokkene voor zeven tien jaar geleden gestorven wasSedertdien schrijft Haurigot romans en heeft het Ministe rie een beambte verloren! Op temperatuur! Maar Max, je hebt je sokken aange houden!! Eerst heb ik 't zónder geprobeerd, Ar thur maar het water was heusch te koud! i. Het begon op de ijsclub. Er is wel eens meer iets begonnen op de ijsclub. Ook wel eens niet op de ijsclub. Maar dit begon er wel op. Gerrit kon er niet veel van, niet veel van schaatsenrijden; en ook van de meisjes, die op het ijs reden, kende hij er niet veel. Ten minste niet van naam. En dat ééne meisje had hij er zelfs tevoren nog nooit gezien. En toch, dat eene meisjeoch kom, laten we er niet langer omheen draaien, hij niet om het meisje en wij niet om het begin. Gerrit schoot er dus op af. Tenminste dat wilde hij. Maar ik heb u al gezegd, dat hij het niet al te best kon, en zoo kwam het, dat hij in zijn haastig-gebakerdheid meer naar het meisje dan naar de scheuren in het ijs kijkend, onverwacht een buiteling maakte en na eenige bokkesprongen terecht kwam op het grasveld naast het ijs. Het minder joyeuse van dit begin werd nog onfortuinlijker, doordat hij tijdens zijn val tegen een dame van middelbaren leeftijd aanbonsde, die langs de ijsbaan op het grasveld liep te wandelen en die zich, bij wat nu volgde, ont popte als de chaperonneerende tante van het eene meisje, waarop Gerrit zijn zinnen gezet had. U is een ongemanierd jongmensch! riep de dame verontwaardigd uit, terwijl zij een denkbeeldige deuk uit haar elleboog trachtte te wrijven. Ongemanierd en lomp! Ik verzoek u mij te willen verontschuldi gen, zei Gerrit haastig, terwijl hij overeind krabbelde. In een oogenblik van onbedacht zaamheid heb ik tot mijn spijt geen acht ge geven op die scheur daar. Ik deed het niet met opzet, dame. Ik vraag wel excuus. Indien u niet rijden kunt, moet u het eerst leeren! snauwde de dame hem toe. En zij wees op de krabbelbaan. Doch nu achtte het eene meisje 't oogenblik gekomen om zich in het debat in wording te mengen. Dit moet u niet zeggen, tante! bracht zij ijverig naar voren. De beste rijders vallen nog wel eens. U kunt het niet helpen, mijnheer! Jeanne, het is hoogst onbetamelijk het woord te richten tot een jongen man, aan wien je niet voorgesteld bent! Deze jongedame heeft er in ieder geval geen schuld aan, zei Gerrit. En hij dacht bij zichzelf: „Eigenlijk wèl!" Ik vraag u niet naar uw oordeel, jonge man. Jeanne, we gaan! Dit was het begin. Gerrit wendde zich tot een vriend, die „de beweging" gezien had. Deze kende het meisje, naam en toenaam, straat en huisnummer. Veel meer nog wist hij van het meisje. Twee tantes en een oom, zei hij hoofd schuddend. Een barrière, meters-dik, ondoor dringbaar! II. Den volgenden dag belde Gerrit aan. Jeanne deed open. Gerrit nam zijn hoed in de hand en zei hoffelijk; Mag ik mij even aan u voorstellen, dame, Gerrit de Vries, en u mijn excuses aanbieden voor wat er gisteren is voorgevallen. Het was een ongelukje. Natuurlijk was het een ongelukje. Niemand doet zoo iets met opzet. Maar u had beter op die scheur moeten letten. Het kwam doordat ik meer naar u keek. Dat is geen excuus. U had geen reden om naar mij te kijken. Wilt u m ij tenslotte nog de schuld geven? Ja.neen Er werd een stem waarneembaar vanuit het eind van den corridor, een stem van middel baren leeftijd. Jeanne, wie is daar aan de voordeur? Niemand, tante.... een jongeman, tante., het is de jongeman van gisteren. De middelbare stem klonk nader. Jeanne, hoe kun je in 's hemelsnaam af- T/N(iUl Overal haalden ze centen op. Van alle kanten kwamen de kikkers uit het raam' hangen en er waren er bij, die lustig op straat dansten. Kikker Karei, die langs de huizen ging met zijn muts, zag o(p den hoek van de straat een politie-agent aankomen en vlug liep hij naar Tuimeltje om hem te waar schuwen. Voor hij echter bij Tuimeltje was, kwam de agent al op hen af. De andere kikkers vluchtten allemaal weg en Tuimeltje, die nog niets in de gaten had, lachte hartelijk tegen den agent. ,,Hé, wat ziet U er leuk uit", zei Tuimeltje tegen den agent, maar deze vroeg norsch om de muziekvergunning en toen hij hoorde, dat Tuimeltje er geen had, greep hij hem bij' zijn kraag en daar ging Tuimeltje met den agent mee.... Telkens pruttelde Tuimeltje tegen en de politie-agent had de grootste moeite om hem naar het politie-bureau te brengen. Een heele hoop straatbengels met geruite petjes op liep achter hen aan en die hielden Tuimeltje voor den gek. Tuimeltje be greep wel, dat hij erg gestraft zou worden en hij schaamde zich zoo door de heele stad te worden rondgeleid. spraakjes hebben met onbekende jongelui aan de voordeur?! Het is geen afspraakje, tante. Jongeman, ik verzoek u dringend mijn nichtje met rust te laten. Zij is van uw op dringerigheid niet gediend. Ik heb van u ge hoord! Mijn zuster ligt te bed met een gezwol len elleboog. Indien u het nog éénmaal waagt, hier aan te bellen, zal ik de politie waarschu wen. Jeanne! Naar binnen! Dit was dus de tweede tante. III. Den daaropvolgenden dag zag Gerrit de twee tantes tezamen met een heer van middelbaren leeftijd voor het raam in een tearoom zitten. Dit was dus de oom. Nu of nooit! dacht Gerrit. Een prachtkans, haar alléén thuis te treffen! Schoorvoetend naderde hij het heerenhuis in de deftige, afgelegen woonbuurt. Nog vóór hij bij de voordeur aangekomen was, i werd deze schie- tt f mpjeip lijk opengetrok- lllt-iojt- en een opgewon- j j t den, zwaarlijvige DClfl CIC IJ SC lil O dienstbode van i meer dan mid- delmatigen leeftijd waggelde naar buiten. Hebt u verstand van stofzuigers, meneer? vroeg zij hijgend, hem angstig en hulpsmeekend aanstarend. Hoezoo van stofzuigers? Wat is er aan de hand? Is Jeanne thuis? Neen! Niemand! En het nieuwe tweede meisje is óók al weer weggeloopen. Zij trok hem naar binnen, duwde hem de gang door, een trap op, en wees hem in de slaapkamer op een stofzuiger, waaruit een vlam omhoog laaide. Waar is de keuken? riep Gerrit haastig uit. Een emmer water! We hebben geen water! De water leiding is bevroren! Een emmer! Geef op! Twee! Gerrit vloog de trappen af, de emmers in de handen, de straat op, stormde een huis verder de voordeur binnen, die openstond. Water! Water! brulde hij als een zinne- looze. Toen sprong er een kerel op hem af, een in breker, die op klaarlichten dag in het woon huis tijdens de afwezigheid der bewoners zijn slag dacht te slaan, en zich nu ontdekt waande. Een geweldige vuistslag tegen Gerrit's kin deed hem achterover tuimelen, de emmers vlogen tegen de straatsteenen.één seconde was Gerrit versuft, dan wist hij den inbreker in den nek, om het middel te grijpen. Er ontstond een worsteling, ruw en verbeten, de vuistslagen volgden elkander op, hard en meedoogenloos. Een menschenmenigte stroomde toe, wild-door- eenschreeuwende mannen en vrouwen en kin deren, politie.... Uit het stukgeslagen voorkamerraam van Jeanne's slaapkamer perste een roetzwarte rookwolk naar buiten, glasscherven en bran dende kozijnpasten stortten omlaag, een gil lende vrouw riep om hulp, de gedaante van een man werd zichtbaar, vaag zich afteekenend in een gloed van vlammen om zich heen, in zijn armen knelde hij met vlammende kleeren een zwaarlijvige vrouw.... Een oorverdoovend gelui van de rinkelende brandweerbei, het jammerend geloei van de klagende sirene.... Jeanne's oom en tantes vielen bij den aan blik in onmacht. IV. Een week later strompelde Gerrit in het zie kenhuis met behulp van de verpleegster van zijn bed naar den fauteuil voor het venster. Zijn linkerhand steunde zwaar op een wandel stok, zijn rechterarm was in een zwart-zijden doek gewikkeld, en het grootste gedeelte van zijn hoofd ging schuil onder een dikke laag zwachtels. Nadat de verpleegster hem in den fauteuil geholpen had, zei ze glimlachend: Er zijn twee dames, een heer, een meisje, een bejaarde dienstbode, een journalist en een rechercheur, die u bezoeken willen. Dien jour nalist en den rechercheur heb ik afgepoederd. Dat heeft geen haast. Maar die dames en den heer moest ik maar binnenlaten, vindt u niet? Ik denk, dat zü u komen bedanken. Bedanken? Waarvoor? Waarvoor? U hebt een gevaarlijk, lang ge zocht inbreker onschadelijk gemaakt! U hebE de brandweer gealarmeerd! u hebt een oude vrouw uit een brandend huis gered! En wat dat meisje betreft.... Zjj stak veelbeteekenend den wijsvinger om hoog: Ik geloof, dat u nog meer hebt uitgericht! Uiterst hinderlijk en vol ge varen is het, wanneer meer dan twee fietsers naast elkaar rijden. (Op smalle wegen en paden is zelfs twee nog te veel 9 ATT "p A D/MVTMOO °P dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen ¥7 levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door ¥7 7bij een ongeval met p 9CA AI .1 .P. A 1 li P. tl ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen A i %J\J» verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen Al"»" doodelijken afloop A AiuUi" AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL bij verlies van een hand, een voet of een oog 20 Terloops vroeg zij haar moeder aan de lunch, wat er besloten was omtrent juffrouw de la Riva. „Och, ik heb maar aan tante Jo geschreven," zei Lady Anna aarzelend. „Maar ik wou wel eens met jou praten over de anderen. Het wordt dan de partij van juffrouw de la Riva, niet?" „Neen, we zullen het Roger's partij noemen,' antwoordde Betty vroolijk. „Ik heb al een paar lui bedacht. Laten we de meisjes Lefroy vragen, die zijn heel aardig en het meisje Lindsey." „Nou, dan is het wel echt Roger's partij, al die kinderen hebben veel geld." „En Roger heeft veel geld noodig," hernam Betty, „ze zijn allemaal geknipt voor hem. Wat zal onze kluizenaar Roger opkijken." „Vind je niet, dat we Roger moeten zeggen, dat zij zoo rUk is? Hij moet toch alle om standigheden kennen van het meisje, waarmee hij in aanraking wordt gebracht." „Goed hoor," gaf Betty toe, „ik zal er een Hist van maken net als op een paardenmarkt. Toot Lefroy, Tink groot, bruine oogen, mak in tuig, met goeden stamboom...." „Lieve Betty, wat zeg je daar toch allemaal?" riep Lady Anna verschrikt uit. „Prijs," ging Betty onverstoorbaar verder, „vijftien duizend pond.... dat wil zeggen, het is juist andersom, zij brengt dat mee. Linda Lefroy, zuster van de eerstgenoemde, grooter en forscher, geen kortademigheid of spatten, etc. Rita de la Riva, halfbloed, tamelijk flink, stamboom onbekend, volmaakt koetspaaröje, prijs kolossaal, ik zal haar midden op de lijst zetten, dan denkt Roger er niets van." „Lieve Betty schei toch uit met dien raren nonsens," zei Lady Anna een tikje ontstemd „Je wilt dus vier meisjes vragen en nu de heeren." „Heeren," peinsde Betty hardop, „Dick en Roger om te beginnen ©n natuurlijk Cuthbert Birkinshaw, omdat hij altijd verwacht overal gevraagd te worden, waar Netta heen gaat, dat is dus drie. En Piers Montagu, dat is zoo'n lollige kerel. En Herbert Chamberlain, die zingt zoo goed. En dan die goede oude Joe, ik heb hem in geen eeuwen gezien." „Nu, dat vind ik nu juist niet allemaal heeren," weerde Lady Anna af. „Cuthbert telt niet mee, die hengelt naar Netta en de anderen zijn maar jongens, behalve Joe en Joe is een oud man." „Maar moeder, hoe kunt u Joe een oud man noemen?" riep Betty verontwaardigd uit. „Heelemaal niet." „O, niet? En hij was met je vader op school." „Dat is juist zoo leuk van hem." zei Betty. „Leuk?" stoof Lady Anna op. „Hij zegt nooit iets anders dan: „O, ja" en lacht even." „Maar juist de manier waarop hij: „O, ja" zegt en lacht, maakt hem zoo leuk," zei Betty. „Hij is de beste mensch, dien ik ken," voegde zij er ernstig aan toe. „Maar hij is niet amusant," wierp Lady Anna tegen. „Geen een van die lui is leuk voor jou." „O, ja, toch wel," lachte Betty. „Met den ouden Joe op den achtergrond en de opwinding van Roger verliefd te zien worden, zal het een volmaakt week-end partijtje worden." Lady Anna schreef een of twee briefjes en Betty schikte zwijgend wat bloemen in een vaas. „Moeten we nu heusch Cuthbert vragen?" vroeg Lady Anna. „Dick heeft een zwak voor Nettadat is misschien een tegengift voor het geverfde kind met de glazen oorbellen." „Juist als Cuthbert er is, zal Dick komen om hem een beentje te lichten, zoo is Dick nu een maal," zei Betty. „U moest mij maar aan Roger laten schrijven, moeder. Ik weet beter hoe ik hem moet aan pakken. Als hij denkt, dat het een groot ge zelschap wordt, krijgt hy den schrik beet en blijft weg. En hij moest nu toch eens uit zijn schulp kruipen." „Goed, hoor," vond haar moeder, inwendig verbaasd. HOOFDSTUK XII Toen Netta Lindsey uit den tuin door de openslaande deuren de studeerkamer binnen trad, vond zij een forschien jongeman voor den haard staan. Het zou nog wel een paar minuten duren vóór de etensgong zou luiden en zij was binnen gekomen om Cuthbert een paar woordjes te gunnen. Zij was nog wel niet vast van plan, Cuthbert te trouwen en eigenlijk had de jonge man haar ook nog niet met evenveel woorden gevraagd, maar het scheen zoo min of meer vanzelfsprekend en iedereen rekende er op. Netta was groot, flink, met een weelde van rood-blond haar en groote grijze oogen. Er waren lieden, die zich den tijd nog konden herinneren, dat haar oogen niet zoo donker leken en ook, dat haar gelaatskleur heel wat gezonder was. „Maar het verbergt haar sproeten," zeiden zjj en Netta hield altijd vol, dat zij nooit en nimmer iets aan haar gezicht deed. Zij trad de kamer, waar het al donker begon te worden, binnen en zei een beetje snibbig: „Kijk eens hier, als je me wat te zeggen hadt, waarom kwam je dan niet in den tuin?" Toen merkte zij met schrik, dat het Cuthbert niet was, deze man was veel langer. „Dat moet Sir Roger Beck zijn," dacht zjj en zei met een geforceerd lachje: „O, ik vergis me zeker, u is majoor Rick- stead?" „Neen," zei de man, „ik ben Roger Beck. Maar majoor Rickstead is met denzelfden trein gekomen als ik." „O, dat is in orde," zei Netta. „Hjj is een goede vriend van mij." Zij ging op de sofa zitten en wierp een uit- noodigende blik op de p'aats naast haar, maai Roger nam plaats op een stoel. „Waarom vroeg u dan, of ik majoor Rick stead was?" begon hjj. „Omdat het zoo gek is om te zeggen: Is u Sir Roger Beck. Natuurlijk begreep ik, dat u het was. Betty heeft me verteld, dat zij u ver wachtten." „Is u dan juffrouw de la Riva?" vroeg hjj met een glimlach, die zijn witte tanden deed uit komen. „Neen, ik ben Netta Lindsey.." „Dan meende u zeker, dat ik Cuthbert Birkinshaw was," zei Roger en zij trok een lip. „Betty heeft over me gebabbeld." „Nu, zij moest me toch inlichten," legde Roger uit. „Dat vind ik flauw," ging Netta door. Roger vond haar kinderachtig en dacht ook, dat hij dat vieze witte goedje op haar gezicht niet aardig vond. Juist op dat moment kwam Dick binnen, heel vroolijk en joviaal, hij draafde de kamer door en viel neer naast juffrouw Lindsey. „Dus jij bent ook uit je hol gekropen, Roger?" viel hij uit en ging onmiddellijk door: „Netta, wat een mop. Ik hoorde Cuthbert vreeselijk vloeken, toen ik zijn kamer voorbij ging. O, laten we in den tuin gaan," „Niet netjes," zei juffrouw Lindsey statig. „Het zou niet beleefd zijn, Sir Roger hier op zijn eentje te laten zitten, bovendien moet ik hem nog uitleggen, waarom ik Betty bemoei ziek vind. Je weet toch wel, dat Cuthbert eigenlijk niet meetelt." Dick antwoordde haar dadelijk als iemand, die volkomen op de hoogte is. „O, niet?" zei hij met een beteekenisvollen blik. Dick kon heel beteekenisvol kijken als hij wou. De onschuldige Roger zat zich te verbazen over de manieren van de jonge lui. Daar kwam een jong meisje de kamer binnen met een uitnoodiging voor een jongen man op de lip pen, vana weiken jongeman zij een paar minu ten later zei, dat hij eigenlijk niet meetelde. En nu flirtte zij alweer zoo hard zij kon met Dick, die een paar weken geleden Roger erg tegen zijn zin uit den slaap had gehouden met ellenlange verhalen over zijn vlam uit Oxford. Toen verscheen Cuthbert ten tooneele, laat en uit zijn humeur, met een nog half bloedende snee over zijn kin. Roger stond onmiddellijk op, maar behalve dat zij hem een ijskouden blik toewierp, nam Netta geen notitie van den nieuwaangekomene. Langzamerhand verzamelden zich de gasten, zooveel, dat Roger er den schrik voor gekregen zou hebben, als zij niet allemaal zoo jong waren geweest en zoo buitengewoon gemakke lijk in den omgang. De eenige, die wat ouder was, was majoor Rickstead en een paar lui uit den omtrek, die meer voor hun eigen plezier waren gevraagd. Roger ging naast den majoor staan en trachtte de grappen te volgen die heen en weer vlogen, maar waarvan hij als regel de aardigheid niet begreep. Toch glinsterden zijn blauwe oogen van pret, toen Betty het groepje kwam vermeerderen. „En, Roger," vroeg zij, „welke van de jonge maagden wil je aan tafel geleiden?" (Wordt vervolgd)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1936 | | pagina 5