s
Mdim&aal ma dea dag
Wat Kikker Karei en Tuimeltje beleefden
Willem de Zwijger
te Berlijn
Vreemde figuren
r
LIEFDE
EN EER
I
N-l-E-T-N-A-A-S-T-E-b-K-A-A-R
DINSDAG 25 FEBRUARI 1936
Een particulier miniatuur-museum
bestaande uit één kamer, doch
de moeite waard te bezien
Oud-cavalerie-officier
de eigenaar
Zwervers door Parijs
DOOR M.
E. FRANCIS
Berlijn bezit niet alleen een standbeeld van
den Vader des Vaderlands (waarmee de
serie der standbeelden der vijf eerste Ne-
derlandsche Oranjes in den „Lustgarten" wordt
geopend), maar het is ook een Willem de
Zwijger-Museum rijk. De duitsche hoofdstad is
groot en vele Nederlanders aldaar hebben het
standbeeld van déh Vader des Vaderlands eerst
ontdekt, toen er ter gelegenheid van de plech
tige herdenking van den 400sten geboortedag
van Prins Willem kransen werden neergelegd en
de heele Nederlandsche Kolonie zich voor het
standbeeld verzamelde. Het bestaan van een
Willem de Zwijger-Museum is echter nagenoeg
allen onbekend. Zelfs het officieele Berlijnsche
bureau voor vreemdelingenverkeer is van het
bestaan van dit museum niet op de hoogte.
Het is een particulier museum, waar echter
alle ernstige belangstellenden welkom zijn Groot
is het niet bepaald. Het bevindt zich op den
Winterfeldtplatz, Goltzstrasse 27, in het hartje
van de stad. Het bestaat uitéén kamer.
Het is een miniatuur museum. Maar wat er te
zien is, is de moeite waard, zoo meldt men ons
uit Berlijn.
De heer Johannes Lehrmann, oud-cavalerie-
officier, thans uitgever, had van de dagen van
zijn gymnasium af 'n groote vereering voor den
Zwijger. De geschiedenis van de Nederlanden,
in de eerste plaats de opstand tegen Philips,
had op Lehrmann geweldigen indruk gemaakt.
Als Nederduitscher voelde hij de geschiedenis
der Nederlanden als de geschiedenis van zijn
eigen volk.
Reeds als gymnasiast begon hij te verzame
len. Eerst boeken, die betrekking hadden op het
leven van den Prins. Toen platen. Eindelijk ook
uitknipsels uit de dagbladen en tijdschriften,
waarin van den grooten Oranje sprake is.
Deze liefhebberij heeft hij steeds voortgezet,
zelfs in den oorlogstijd, toen hij op 't Westelijk
front streed en vier jaren in de Zuidelijke Ne
derlanden vertoefde. Bij menig handelaar in
oude boeken te Brussel, Antwerpen, Gent, Leuven
en Brugge wist de heer Lehrmann toen zeldzaam
materiaal te ontdekken, dat nog niet in zijn
bezit was.
Wij zijn dezer dagen het museum eens gaan
bezichtigen. De heer Lehrmann leidde ons rond.
Het museum is tevens zijn werkkamer, het is de
ruime voorkamer op de tweede etage. De muren
zijn vol gehangen met gravures, schilderijen en
foto's van schilderijen van den Zwijger. In het
geheel telt de verzameling omstreeks 80 gravu
res. Wij zien den Vader des Vaderlands als jon
geling, als jongeman, als man van rijpere er
varing. Ook prenten van tijdgenooten van den
Prins zijn aanwezig. Enkele platen van geschied
kundige gebeurtenissen uit de eerste jaren van
het verzet tegten Spanje worden hier eveneens
bewaard.
„Groote historische waarde", zei de heer Lehr
mann, „hebben deze gravures waarschijnlijk niet.
Ik meen, dat er ook elders van alles, wat ik be
zit, nog wel exemplaren te vinden zijn. Ik ben
ook niet gaan verzamelen, om een archief van
zeldzaamheden bij elkaar te krijgen. Ik verza
melde slechts uit liefde, uit vereering voor Wil
lem den Zwijger."
„Van meer beteekenis dan deze gravures," al
dus de heer Lehrmann ,„is mijn verzameling uit
knipsels en, naar mijn bescheiden meening, mijn
twee kaartsystemen. Zij zijn nog niet geheel vol
ledig. Ik werk er nog dagelijks aan."
„Het eerste kaartsysteem is een opteekening
van alle gebeurtenissen uit het leven van den
Prins in de volgorde des tijds. Het begint met
den dag van zijn geboorte. De eerste jaren ver-
loopen dan vlug. Maar als de Prins de leider van
de onafhankelijkheidsbeweging der Nederlanden
geworden is, gaat er haast geen dag voorbij, of
Oranje blijkt iets voor Nederland te hebben ge
daan. Dat is door mij dus alles opgeschreven.
Waar was de Prins op, zeggen wij, 1 Juli 1572?
Het kaartsysteem geeft er antwoord op. Als de
Prins een reis maakt, ik zie het in mijn kaart
systeem. Als de Prins den een of anderen afge
vaardigde ontvangt, ik weet het. Nu zijn mijn
bronnen beperkt. Toch tracht ik steeds nieuwe
gegevens te ontdekken. Het papier is geduldig,
op de meeste kaarten is nog ruimte over. En is
eten kaart volgeschreven, dan is nog altijd een
tweede kaart aan de eerste toe te voegen. Weet
ik niets, dan schrijf ik op de kaart enkel de da
tums en blijft deze voorloopig leeg. Ik geloof, dat
ik hiermee een nuttig werk verricht. Ik geloof
ook, dat er geen tweede dergelijk kaartsysteem
waar ook ter wereld aanwezig is.
„Mijn tweede kaartsysteem is een alphabetisch
register van alle personen, die de Prins in zijn
leven ontmoet heeft, ook op zijn politieken weg.
Ik noteer hier dus bijzonderheden uit het leven
van deze menschen en bepaal mij verder tot het
opschrijven van de data, waaron een ontmoe
ting met den Prins plaats vond, met opgaaf
van hetgeen, waarover werd gesproken."
„Ik heb voorts de belangrijkste tijdgenooten
van den prins op een alphabetische lijst geschre
ven met opgaaf van hun leeftijdsverschil met
den Prins. Wij stellen ons de geschiedkundige
personen vaak onjuist voor, omdat wij niet van
hun leeftijd op de hoogte zijn. Dit euvel wordt
door deze lijst verholpen."
„Er zouden nog allerlei andere belangrijke din
gen op te teekenen zijn, maar mijn tijd is be
perkt, zoo zei de heer Lehrmann. Het werk moet
ik ten slotte alleen doen. Ook ondervind ik niet
steeds de medewerking, die ik noodig heb en die
ik meende te mogen verwachten. In verband met
mijn verzameling heb ik uit den aard der zaak
vaak met musea briefwisseling te voeren. De
Engelsche museumbestuurders zijn steeds zeer
voorkomend. Ook de Vlamingen geven in het
algemeen blijk van belangstelling voor het werk,
dat ik verricht. Helaas, kan dit niet van alle Ne
derlandsche museumdirecties en archivarissen
worden gezegd. Eigenlijk moest juist bij deze
Nederlanders de belangstelling voor mijn werk
het grootst zijn. Het kan wezen, dat mijn oor
deel onjuist is, maar eerlijk gezegd denk ik soms
wel eens, dat de ware geestdrift voor den Groo
ten Zwijger althans bij een aantal der Neder
landsche museumdirecteuren en archivarissen
ontbreekt. En wat is een museumdirecteur en
een archivaris zonder geestdrift!"
Wij drukken die laatste meeningen van den
heer Lehrmann hier af, zonder te beoordeelen
of zijn klacht inderdaad juist is.
(Bijzondere correspondentie uit Parijs)
In Parijs weet men zelden wie men eigenlijk
voor heeft en of de heer, die in metro of
café naast ons zit, een gewezen minister, 'n
beroemde oplichter, een millionnair of een ge
woon mensch is. In andere Europeesche hoofd
steden namelijk ontmoet men het geld, de po
litiek en den roem niet te voet en hoogstens in
geruischloos voorbijrollende auto's. Maar in
Parijs kan men hen iederen dag op de boule
vards of een willekeurig punt in de stad tegen
komen.
Wie zou b.v. in dien kleinen, ietwat gezet-
ten heer met zijn geelachtig gezicht en zijn
niet meer heel-nieuwe garderobe, den troon
pretendent van Bosnië zien? Deze hertog in
levenden Hjve is Miloch de Zeliez, spruit van
het Bosnische vorstenhuis, Doorluchtigheid, en
omdat men zijn brood nu eenmaal verdienen
moet bovendien advocaat in Parijs. Men kan
hem in het groote Paleis van Justitie dikwijls
heen en weer zien wandelen en hem even
vaak de processen van collega's zien bijwonen
als zelf in functie beleven. Iedereen kent hem,
want tot de bestanddeelen van zijn roem hoort
o.m. een eigenzinnig gecomponeerd Pransch
en het onwankelbare geloof, d'at hij eens den
troon van zijn vader zal bestijgen.
Al tijdens de onderhandelingen over het ver
drag van Versailles liet hij zijn aanspraak op
den Bosnischen troon hooren, en men heeft
hier niet te doen met een bedrieger of fan
tast. De voorvaders vtKi Miloch de Zeliez be
vonden zich onder voogdijschap van den Paus
en in zijn eigen militairen pas stond, dat indien
hij mocht sneuvelen. Z. H. Paus Benedictus XV
moest worden gewaarschuwd.
Eens -klaagde Miloch een Parijsche journa
liste aan wegens beleediging, omdat zij in een
artikel had geschreven, dat „de Bosnische troon
pretendent klaarblijkelijk met de beleefdheid
op denzelfden voet van oorlog stond als met
de Fransche taal". Miloch had haar namelijk
in een persgesprek vanaf zijn stoel geantwoord
en zijn baret opgehouden, ongetwijfeld omdat
hij zich als hertog en van koninklijken bloede
voelde!
Nog zeer onlangs heeft Miloch de Zeliez weer
eens van zich doen spreken. Allereerst omdat
Venetiaansche nacht (teekening van Violet)
hij om twee uur 's nachts in de Seine sprong
om zijn hond te redden, die in een ankerket
ting verward was geraakt. Verder, omdat hij
het opzienbarende nieuws verspreidde, einde
lijk het document te hebben gevonden, waar
mee zijn recht op den Bosnischen troon on
weerlegbaar bewezen werd. Het is in het Latijn
opgesteld en de Zuid-slavLche regeering moet
zooals Miloch zegt, zeer verontrust zijn, daar
zij een nieuwe staatsactie van haar onver-
zoenlijken tegenstander vreest. Groote gebeur
tenissen staan ons dus te wachten.
Men denkt ook niet direct aan millioenen en
avonturen als men een anderen heer. reeds op
leeftijd en kort van stuk, uit het portaal ziet
kernen van een villa, die onder de o vee langs
het Pare Monceau niet bijzonder opvalt. En
toch is het Leonhard Rosenthal, de koning der
parels. Een goedé veertig jaar geleden was hij
een kleine jongen in het Russische stadje, waar
zijn vader een winkel in aardewerk en porcelein
had. Eens werd hij tijdens een hongersnood
door de regeering met het opkoopen van graan
belast. De jonge Leonhard toonde daarbij reeds
zijn ongewonen aanleg voor handelszaken.
Met weinig contanten k am hij later in
Parijs, werd verkooper in een porceleinzaak,
commissionnair, antiquiteitenhandelaar en ten-
lotte employé bij een juwelier.
Hij werkte zich op tot hij een eigen kleine
firma had en toen in 1907 een wereldcrisis uit
brak, die den parelhandel stillegde, kreeg Ro
senthal de geniale idee, die zijn levenslot be
sliste.
Engeland bezat toentertijd het monopolie van
den parelhandel, maar kon door financieele
moeilijkheden geen credieten meer geven, en
eischte van de Indische en Arabische parel-
visschers in de Perzische zee de voorschotten
terug. Leonhard zocht en vond een Fransche
bank, die hem vertrouwde en met wiens hulp
hij in Perzië de parels direct kocht en niet
zooals tot dan toe door Engelsche tusschenhan-
delaars. De inboorlingen wantrouwden hem wel
iswaar, maar ook hierop wist zijn slimme geest
iets te vinden. Hij liet groote kisten met vijftig-
centimestukken komen. Toen die kisten ge
opend werden, geloofden de inboorlingen, dat
Leonhard wel een Croesus moest zijn en verlo
ren allen achterdocht.
Op deze wijze kreeg Rosenthal het monopolie
van den parelhandel en verzekerde het aan
Frankrijk. Geen enkele groote aankoop van
paarlen kan buiten hem om geschieden. Hij is
genaturaliseerd, Ridder van het Legioen van
Eer, en eigenaar van groote stukken grond in
Parijs.
Dat is de kleine man met het puntbaardje,
die zonder middelen van bestaan te Parijs
kwam en nu millioenen bezit!
Maar er zijn nog meer groote onbekenden,
die wij kunnen ontmoeten in een reeks staats-
en stedelijke beambten, met welke de Parijsche
burgers over belasting- en andere aangelegen
heden onderhandelen. Zij weten niet, dat zij
soms voor bekende en heel dikwijls beroemde
dichters en schrijvers staan, die, niet zeker van
de inkomsten van hun pennevruchten, als be
ambte hun bestaan trachten te verzekeren.
In het Parijsche stadhuis b.v. woonde Jean
Martet, de ook in Holland bekende auteur van
verschillende romans; in den verkiezingstijd
heeft hij vooral voor de controle van de stem
ming te zorgen. Op het ministerie van buiten-
landsche zaken werkt nog steeds Jean Gi-
raudoux, schrijver van den Poincaré-roman
„Bella" en van het drama „Siegfried" om
slechts eenige van zijn zeer bekende werken te
noemen. Vroeger leidde hij de Persafdeeling, nu
zit hij in een commissie, die zich bezighoudt
met de schulden van Turkije. De dichter Dérè-
me werkt op het Ministerie van Landbouw. En
dit zijn nog maar eenige voorbeelden uit de
lange reeks!
Het Ministerie van Binnenlandsche Zaken
heeft reeds sedert de dagen van Stendhal, die,
zooals bekend, Consul van Citavecchia was
door een rijkdom van schrijvers uitgeblonken.
Ook Paul Morand hoorde daartoe, vóór hij
met zijn boeken dat groote succes had.
Op het Ministerie van Financiën werkte tot
onlangs de nu bekend geworden Paul Haurigot.
Eens kreeg hij opdracht, de uitgaven van een
beambte in Luneville te controleeren, die naar
het scheen, een kapitaal aan potlooden en
gummi had zoekgebracht. Het bericht van Hau
rigot verklaarde den beambte voor schuldig en
juist zou het vonnis uitgesproken worden, toen
men ontdekte, dat de betrokkene voor zeven
tien jaar geleden gestorven wasSedertdien
schrijft Haurigot romans en heeft het Ministe
rie een beambte verloren!
Op temperatuur!
Maar Max, je hebt je sokken aange
houden!!
Eerst heb ik 't zónder geprobeerd, Ar
thur maar het water was heusch te
koud!
i.
Het begon op de ijsclub. Er is wel eens
meer iets begonnen op de ijsclub. Ook wel
eens niet op de ijsclub. Maar dit begon
er wel op.
Gerrit kon er niet veel van, niet veel van
schaatsenrijden; en ook van de meisjes, die
op het ijs reden, kende hij er niet veel. Ten
minste niet van naam. En dat ééne meisje had
hij er zelfs tevoren nog nooit gezien. En toch,
dat eene meisjeoch kom, laten we er niet
langer omheen draaien, hij niet om het meisje
en wij niet om het begin.
Gerrit schoot er dus op af. Tenminste dat
wilde hij. Maar ik heb u al gezegd, dat hij het
niet al te best kon, en zoo kwam het, dat hij
in zijn haastig-gebakerdheid meer naar het
meisje dan naar de scheuren in het ijs kijkend,
onverwacht een buiteling maakte en na eenige
bokkesprongen terecht kwam op het grasveld
naast het ijs.
Het minder joyeuse van dit begin werd nog
onfortuinlijker, doordat hij tijdens zijn val tegen
een dame van middelbaren leeftijd aanbonsde,
die langs de ijsbaan op het grasveld liep te
wandelen en die zich, bij wat nu volgde, ont
popte als de chaperonneerende tante van het
eene meisje, waarop Gerrit zijn zinnen gezet
had.
U is een ongemanierd jongmensch! riep
de dame verontwaardigd uit, terwijl zij een
denkbeeldige deuk uit haar elleboog trachtte
te wrijven. Ongemanierd en lomp!
Ik verzoek u mij te willen verontschuldi
gen, zei Gerrit haastig, terwijl hij overeind
krabbelde. In een oogenblik van onbedacht
zaamheid heb ik tot mijn spijt geen acht ge
geven op die scheur daar. Ik deed het niet met
opzet, dame. Ik vraag wel excuus.
Indien u niet rijden kunt, moet u het eerst
leeren! snauwde de dame hem toe. En zij wees
op de krabbelbaan.
Doch nu achtte het eene meisje 't oogenblik
gekomen om zich in het debat in wording te
mengen.
Dit moet u niet zeggen, tante! bracht zij
ijverig naar voren. De beste rijders vallen nog
wel eens. U kunt het niet helpen, mijnheer!
Jeanne, het is hoogst onbetamelijk het
woord te richten tot een jongen man, aan wien
je niet voorgesteld bent!
Deze jongedame heeft er in ieder geval
geen schuld aan, zei Gerrit. En hij dacht bij
zichzelf: „Eigenlijk wèl!"
Ik vraag u niet naar uw oordeel, jonge
man. Jeanne, we gaan!
Dit was het begin. Gerrit wendde zich tot
een vriend, die „de beweging" gezien had. Deze
kende het meisje, naam en toenaam, straat en
huisnummer. Veel meer nog wist hij van het
meisje.
Twee tantes en een oom, zei hij hoofd
schuddend. Een barrière, meters-dik, ondoor
dringbaar!
II.
Den volgenden dag belde Gerrit aan. Jeanne
deed open. Gerrit nam zijn hoed in de
hand en zei hoffelijk;
Mag ik mij even aan u voorstellen, dame,
Gerrit de Vries, en u mijn excuses aanbieden
voor wat er gisteren is voorgevallen. Het was
een ongelukje.
Natuurlijk was het een ongelukje. Niemand
doet zoo iets met opzet. Maar u had beter op
die scheur moeten letten.
Het kwam doordat ik meer naar u keek.
Dat is geen excuus. U had geen reden
om naar mij te kijken. Wilt u m ij tenslotte
nog de schuld geven?
Ja.neen
Er werd een stem waarneembaar vanuit het
eind van den corridor, een stem van middel
baren leeftijd.
Jeanne, wie is daar aan de voordeur?
Niemand, tante.... een jongeman, tante.,
het is de jongeman van gisteren.
De middelbare stem klonk nader.
Jeanne, hoe kun je in 's hemelsnaam af-
T/N(iUl
Overal haalden ze centen op. Van alle kanten kwamen de
kikkers uit het raam' hangen en er waren er bij, die lustig op
straat dansten. Kikker Karei, die langs de huizen ging met
zijn muts, zag o(p den hoek van de straat een politie-agent
aankomen en vlug liep hij naar Tuimeltje om hem te waar
schuwen. Voor hij echter bij Tuimeltje was, kwam de agent
al op hen af.
De andere kikkers vluchtten allemaal weg en Tuimeltje, die
nog niets in de gaten had, lachte hartelijk tegen den agent.
,,Hé, wat ziet U er leuk uit", zei Tuimeltje tegen den agent,
maar deze vroeg norsch om de muziekvergunning en toen hij
hoorde, dat Tuimeltje er geen had, greep hij hem bij' zijn kraag
en daar ging Tuimeltje met den agent mee....
Telkens pruttelde Tuimeltje tegen en de politie-agent had
de grootste moeite om hem naar het politie-bureau te brengen.
Een heele hoop straatbengels met geruite petjes op liep achter
hen aan en die hielden Tuimeltje voor den gek. Tuimeltje be
greep wel, dat hij erg gestraft zou worden en hij schaamde zich
zoo door de heele stad te worden rondgeleid.
spraakjes hebben met onbekende jongelui aan
de voordeur?!
Het is geen afspraakje, tante.
Jongeman, ik verzoek u dringend mijn
nichtje met rust te laten. Zij is van uw op
dringerigheid niet gediend. Ik heb van u ge
hoord! Mijn zuster ligt te bed met een gezwol
len elleboog. Indien u het nog éénmaal waagt,
hier aan te bellen, zal ik de politie waarschu
wen. Jeanne! Naar binnen!
Dit was dus de tweede tante.
III.
Den daaropvolgenden dag zag Gerrit de twee
tantes tezamen met een heer van middelbaren
leeftijd voor het raam in een tearoom zitten.
Dit was dus de oom.
Nu of nooit! dacht Gerrit. Een prachtkans,
haar alléén thuis te treffen!
Schoorvoetend naderde hij het heerenhuis in
de deftige, afgelegen woonbuurt. Nog vóór hij
bij de voordeur
aangekomen was, i
werd deze schie- tt f mpjeip
lijk opengetrok- lllt-iojt-
en een opgewon- j j t
den, zwaarlijvige DClfl CIC IJ SC lil O
dienstbode van i
meer dan mid-
delmatigen leeftijd waggelde naar buiten.
Hebt u verstand van stofzuigers, meneer?
vroeg zij hijgend, hem angstig en hulpsmeekend
aanstarend.
Hoezoo van stofzuigers? Wat is er aan de
hand? Is Jeanne thuis?
Neen! Niemand! En het nieuwe tweede
meisje is óók al weer weggeloopen.
Zij trok hem naar binnen, duwde hem de
gang door, een trap op, en wees hem in de
slaapkamer op een stofzuiger, waaruit een vlam
omhoog laaide.
Waar is de keuken? riep Gerrit haastig
uit. Een emmer water!
We hebben geen water! De water
leiding is bevroren!
Een emmer! Geef op! Twee!
Gerrit vloog de trappen af, de emmers in de
handen, de straat op, stormde een huis verder
de voordeur binnen, die openstond.
Water! Water! brulde hij als een zinne-
looze.
Toen sprong er een kerel op hem af, een in
breker, die op klaarlichten dag in het woon
huis tijdens de afwezigheid der bewoners zijn
slag dacht te slaan, en zich nu ontdekt waande.
Een geweldige vuistslag tegen Gerrit's kin deed
hem achterover tuimelen, de emmers vlogen
tegen de straatsteenen.één seconde was
Gerrit versuft, dan wist hij den inbreker in den
nek, om het middel te grijpen. Er ontstond een
worsteling, ruw en verbeten, de vuistslagen
volgden elkander op, hard en meedoogenloos.
Een menschenmenigte stroomde toe, wild-door-
eenschreeuwende mannen en vrouwen en kin
deren, politie....
Uit het stukgeslagen voorkamerraam van
Jeanne's slaapkamer perste een roetzwarte
rookwolk naar buiten, glasscherven en bran
dende kozijnpasten stortten omlaag, een gil
lende vrouw riep om hulp, de gedaante van een
man werd zichtbaar, vaag zich afteekenend in
een gloed van vlammen om zich heen, in zijn
armen knelde hij met vlammende kleeren een
zwaarlijvige vrouw....
Een oorverdoovend gelui van de rinkelende
brandweerbei, het jammerend geloei van de
klagende sirene....
Jeanne's oom en tantes vielen bij den aan
blik in onmacht.
IV.
Een week later strompelde Gerrit in het zie
kenhuis met behulp van de verpleegster van
zijn bed naar den fauteuil voor het venster.
Zijn linkerhand steunde zwaar op een wandel
stok, zijn rechterarm was in een zwart-zijden
doek gewikkeld, en het grootste gedeelte van
zijn hoofd ging schuil onder een dikke laag
zwachtels.
Nadat de verpleegster hem in den fauteuil
geholpen had, zei ze glimlachend:
Er zijn twee dames, een heer, een meisje,
een bejaarde dienstbode, een journalist en een
rechercheur, die u bezoeken willen. Dien jour
nalist en den rechercheur heb ik afgepoederd.
Dat heeft geen haast. Maar die dames en den
heer moest ik maar binnenlaten, vindt u niet?
Ik denk, dat zü u komen bedanken.
Bedanken? Waarvoor?
Waarvoor? U hebt een gevaarlijk, lang ge
zocht inbreker onschadelijk gemaakt! U hebE
de brandweer gealarmeerd! u hebt een oude
vrouw uit een brandend huis gered! En wat dat
meisje betreft....
Zjj stak veelbeteekenend den wijsvinger om
hoog:
Ik geloof, dat u nog meer hebt uitgericht!
Uiterst hinderlijk en vol ge
varen is het, wanneer meer
dan twee fietsers naast elkaar
rijden. (Op smalle wegen
en paden is zelfs twee nog
te veel 9
ATT "p A D/MVTMOO °P dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen ¥7 levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door ¥7 7bij een ongeval met p 9CA
AI .1 .P. A 1 li P. tl ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen A i %J\J» verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen Al"»" doodelijken afloop A AiuUi"
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
bij verlies van een hand,
een voet of een oog
20
Terloops vroeg zij haar moeder aan de lunch,
wat er besloten was omtrent juffrouw de la
Riva.
„Och, ik heb maar aan tante Jo geschreven,"
zei Lady Anna aarzelend. „Maar ik wou wel
eens met jou praten over de anderen. Het wordt
dan de partij van juffrouw de la Riva, niet?"
„Neen, we zullen het Roger's partij noemen,'
antwoordde Betty vroolijk. „Ik heb al een paar
lui bedacht. Laten we de meisjes Lefroy vragen,
die zijn heel aardig en het meisje Lindsey."
„Nou, dan is het wel echt Roger's partij,
al die kinderen hebben veel geld."
„En Roger heeft veel geld noodig," hernam
Betty, „ze zijn allemaal geknipt voor hem. Wat
zal onze kluizenaar Roger opkijken."
„Vind je niet, dat we Roger moeten zeggen,
dat zij zoo rUk is? Hij moet toch alle om
standigheden kennen van het meisje, waarmee
hij in aanraking wordt gebracht."
„Goed hoor," gaf Betty toe, „ik zal er een
Hist van maken net als op een paardenmarkt.
Toot Lefroy, Tink groot, bruine oogen, mak in
tuig, met goeden stamboom...."
„Lieve Betty, wat zeg je daar toch allemaal?"
riep Lady Anna verschrikt uit.
„Prijs," ging Betty onverstoorbaar verder,
„vijftien duizend pond.... dat wil zeggen, het
is juist andersom, zij brengt dat mee. Linda
Lefroy, zuster van de eerstgenoemde, grooter
en forscher, geen kortademigheid of spatten,
etc. Rita de la Riva, halfbloed, tamelijk flink,
stamboom onbekend, volmaakt koetspaaröje,
prijs kolossaal, ik zal haar midden op de lijst
zetten, dan denkt Roger er niets van."
„Lieve Betty schei toch uit met dien raren
nonsens," zei Lady Anna een tikje ontstemd
„Je wilt dus vier meisjes vragen en nu de
heeren."
„Heeren," peinsde Betty hardop, „Dick en
Roger om te beginnen ©n natuurlijk Cuthbert
Birkinshaw, omdat hij altijd verwacht overal
gevraagd te worden, waar Netta heen gaat, dat
is dus drie. En Piers Montagu, dat is zoo'n
lollige kerel. En Herbert Chamberlain, die
zingt zoo goed. En dan die goede oude Joe, ik
heb hem in geen eeuwen gezien."
„Nu, dat vind ik nu juist niet allemaal
heeren," weerde Lady Anna af. „Cuthbert telt
niet mee, die hengelt naar Netta en de anderen
zijn maar jongens, behalve Joe en Joe is een
oud man."
„Maar moeder, hoe kunt u Joe een oud man
noemen?" riep Betty verontwaardigd uit.
„Heelemaal niet."
„O, niet? En hij was met je vader op school."
„Dat is juist zoo leuk van hem." zei Betty.
„Leuk?" stoof Lady Anna op. „Hij zegt nooit
iets anders dan:
„O, ja" en lacht even."
„Maar juist de manier waarop hij: „O, ja"
zegt en lacht, maakt hem zoo leuk," zei Betty.
„Hij is de beste mensch, dien ik ken," voegde
zij er ernstig aan toe.
„Maar hij is niet amusant," wierp Lady Anna
tegen. „Geen een van die lui is leuk voor jou."
„O, ja, toch wel," lachte Betty. „Met den
ouden Joe op den achtergrond en de opwinding
van Roger verliefd te zien worden, zal het een
volmaakt week-end partijtje worden."
Lady Anna schreef een of twee briefjes en
Betty schikte zwijgend wat bloemen in een
vaas.
„Moeten we nu heusch Cuthbert vragen?"
vroeg Lady Anna. „Dick heeft een zwak voor
Nettadat is misschien een tegengift voor
het geverfde kind met de glazen oorbellen."
„Juist als Cuthbert er is, zal Dick komen om
hem een beentje te lichten, zoo is Dick nu een
maal," zei Betty.
„U moest mij maar aan Roger laten schrijven,
moeder. Ik weet beter hoe ik hem moet aan
pakken. Als hij denkt, dat het een groot ge
zelschap wordt, krijgt hy den schrik beet en
blijft weg. En hij moest nu toch eens uit zijn
schulp kruipen."
„Goed, hoor," vond haar moeder, inwendig
verbaasd.
HOOFDSTUK XII
Toen Netta Lindsey uit den tuin door de
openslaande deuren de studeerkamer binnen
trad, vond zij een forschien jongeman voor den
haard staan.
Het zou nog wel een paar minuten duren
vóór de etensgong zou luiden en zij was binnen
gekomen om Cuthbert een paar woordjes te
gunnen. Zij was nog wel niet vast van plan,
Cuthbert te trouwen en eigenlijk had de jonge
man haar ook nog niet met evenveel woorden
gevraagd, maar het scheen zoo min of meer
vanzelfsprekend en iedereen rekende er op.
Netta was groot, flink, met een weelde van
rood-blond haar en groote grijze oogen. Er
waren lieden, die zich den tijd nog konden
herinneren, dat haar oogen niet zoo donker
leken en ook, dat haar gelaatskleur heel wat
gezonder was.
„Maar het verbergt haar sproeten," zeiden
zjj en Netta hield altijd vol, dat zij nooit en
nimmer iets aan haar gezicht deed.
Zij trad de kamer, waar het al donker begon
te worden, binnen en zei een beetje snibbig:
„Kijk eens hier, als je me wat te zeggen
hadt, waarom kwam je dan niet in den tuin?"
Toen merkte zij met schrik, dat het Cuthbert
niet was, deze man was veel langer.
„Dat moet Sir Roger Beck zijn," dacht zjj
en zei met een geforceerd lachje:
„O, ik vergis me zeker, u is majoor Rick-
stead?"
„Neen," zei de man, „ik ben Roger Beck.
Maar majoor Rickstead is met denzelfden trein
gekomen als ik."
„O, dat is in orde," zei Netta. „Hjj is een
goede vriend van mij."
Zij ging op de sofa zitten en wierp een uit-
noodigende blik op de p'aats naast haar, maai
Roger nam plaats op een stoel.
„Waarom vroeg u dan, of ik majoor Rick
stead was?" begon hjj.
„Omdat het zoo gek is om te zeggen: Is u
Sir Roger Beck. Natuurlijk begreep ik, dat u
het was. Betty heeft me verteld, dat zij u ver
wachtten."
„Is u dan juffrouw de la Riva?" vroeg hjj met
een glimlach, die zijn witte tanden deed uit
komen.
„Neen, ik ben Netta Lindsey.."
„Dan meende u zeker, dat ik Cuthbert
Birkinshaw was," zei Roger en zij trok een lip.
„Betty heeft over me gebabbeld."
„Nu, zij moest me toch inlichten," legde
Roger uit.
„Dat vind ik flauw," ging Netta door.
Roger vond haar kinderachtig en dacht ook,
dat hij dat vieze witte goedje op haar gezicht
niet aardig vond. Juist op dat moment kwam
Dick binnen, heel vroolijk en joviaal, hij draafde
de kamer door en viel neer naast juffrouw
Lindsey.
„Dus jij bent ook uit je hol gekropen, Roger?"
viel hij uit en ging onmiddellijk door: „Netta,
wat een mop. Ik hoorde Cuthbert vreeselijk
vloeken, toen ik zijn kamer voorbij ging. O,
laten we in den tuin gaan,"
„Niet netjes," zei juffrouw Lindsey statig.
„Het zou niet beleefd zijn, Sir Roger hier op
zijn eentje te laten zitten, bovendien moet ik
hem nog uitleggen, waarom ik Betty bemoei
ziek vind. Je weet toch wel, dat Cuthbert
eigenlijk niet meetelt."
Dick antwoordde haar dadelijk als iemand,
die volkomen op de hoogte is.
„O, niet?" zei hij met een beteekenisvollen
blik. Dick kon heel beteekenisvol kijken als
hij wou.
De onschuldige Roger zat zich te verbazen
over de manieren van de jonge lui. Daar
kwam een jong meisje de kamer binnen met een
uitnoodiging voor een jongen man op de lip
pen, vana weiken jongeman zij een paar minu
ten later zei, dat hij eigenlijk niet meetelde.
En nu flirtte zij alweer zoo hard zij kon met
Dick, die een paar weken geleden Roger erg
tegen zijn zin uit den slaap had gehouden met
ellenlange verhalen over zijn vlam uit Oxford.
Toen verscheen Cuthbert ten tooneele, laat en
uit zijn humeur, met een nog half bloedende
snee over zijn kin.
Roger stond onmiddellijk op, maar behalve
dat zij hem een ijskouden blik toewierp, nam
Netta geen notitie van den nieuwaangekomene.
Langzamerhand verzamelden zich de gasten,
zooveel, dat Roger er den schrik voor gekregen
zou hebben, als zij niet allemaal zoo jong
waren geweest en zoo buitengewoon gemakke
lijk in den omgang. De eenige, die wat ouder
was, was majoor Rickstead en een paar lui uit
den omtrek, die meer voor hun eigen plezier
waren gevraagd. Roger ging naast den majoor
staan en trachtte de grappen te volgen die
heen en weer vlogen, maar waarvan hij als regel
de aardigheid niet begreep. Toch glinsterden
zijn blauwe oogen van pret, toen Betty het
groepje kwam vermeerderen.
„En, Roger," vroeg zij, „welke van de jonge
maagden wil je aan tafel geleiden?"
(Wordt vervolgd)