<Ket vertaal van den dag
Wat Kikker Karei en Tuimeltje beleefden
Het geboorteland van Mgr. Chalavazis
twen..
4*yw
LIEFDE
EN EER
T
WOENSDAG 26 FEBRUARI 1936
HET EILAND SYROS
De zegetocht van de
telefoon
34.600.000 toestellen over de ge
heele wereld in gebruik
stï
lift
hangt van üw remmen af!
A 1 .1 .r, J\ n\J|\ |il r. n ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen A Uv» verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen Wvi* doodelijken afloop «Wv»"
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
DOOR M. E. FRANCIS
Nu onder auspiciën van het Apostolaat der
Hereeniging, Z. Hoogw. Exc. Mgr. Geor-
gios Chalavazis, de bisschop der Helleno-
rhythmische geünieerde) Grieken, ons land
bezoekt en op enkele plaatsen reeds met veel
enthdusiasme is ontvangen, zal het den lezers
wei interesseeren iets meer te vernemen over
de geboorteplaats van dezen onvermoeiden en
harden wterker voor de Grieksch-Katholieke
Kerk. Het is my des te meer een groote vreug
de, omdat ik in Athene meerdere malen de li
turgie heb bijgewoond in de intieme kapel en
omdat ik daar iederen keer diep getroffen ben
door het onverwoestbaar en aanstekelijk idea
lisme van Mgr. Georgios en zijn kleine maar
wakkere groep van trouwe helpers. Vergis lk
mij niet, dan is de geboorteplaats van deze
prachtfiguur, zooals zoo vaak het geval is, be
slissend geweest voor zijn geheele loopbaan.
Mgr. Georgios werd 21 Februari 1881 geboren
op het eiland Syros, het tegenwoordige middel
punt van de Grieksche Kukladen in de Egeïsche
zee. Daar was zijn vader een der voornaamste
inwoners van het bergstadje en stichtte er in
1880 het eerste katholieke blad Anatoli Het
Oosten).
Wat we over Syros uit de oudheid weten, is
in een paar woorden gezegd: uiterst weinig.
Dat de wijsgeer Pherekudes, de leermeester van
Pythagoros, er werd geboren, was stof genoeg,
om op Syros een grot aan te Wijzen waar hij
zou hebben gewoond. Op dooltocht was ik ge
lukkig enthousiast genoeg om er naar te zoeken
en natuurlijk heb ik met gebruikmaking van
geoorloofde fantasie de grot gevonden: stelt u
eens voor dat ik ze niet zou hebben gevon
den!?
Als handelsplaat; wordt Syros in de Griek
sche geschiedenis vóór de vorige eeuw niet ge
noemd. Trouwens pas in de periode van de
Alexandrijnen ontstond er in de Kukladen een
groot emporium, toen het hoogheilige Delos
profiteerde van het verval van Korinthe. Maar
dit fortuin, voor het grootst: deel te danken
aan het godsdienstig prestige van Delos, was
van voorbijgaanden aard. Die antieke rol van
Delos werd in de vorige eeuw overgenomen
door Syros, en opvallend genoeg nog slechts
door bijzondere omstandigheden. Rond 1820 n.l.
kwamen vele Ioniërs, die ontsnapt waren aan
de hemeltergende afslachtingen door de Tur
ken op O.iios, naar Syros. Dank zij deze Ionische
ondernemende handelslui, werd Hermoupolis,
de stad van den handelsgod Hermes, gelegen
aan de Oostzijde van het eiland Syros, de eer
ste en voornaamste haven van het vrije Grie
kenland. Hermoupolis, of Syra, een stad van
pl.m. 22.000 inwoners, is een der meest interes
sant gelegen steden in Helios. De stad aan de
mooie haven is het eigenlijke Hermoupolis;
maar de bergstad bestaat uit twee bergtoppen
nJ. links Ano-Syra, het stadje der katholieken
met de Latijnsche Sint Georgioskerk en rechts,
in het Noorden, den z.g. Vrontadoheuvel, de
Grieksche wijk met de kerk van de Anastasis
Verrijzenis). In de Latijnsche wijk, waar
overigens nog twee orthodoxe kerkjes staan,
wonen ruim 12000 katholieken. Dezen zijn de
afstammelingen van de veroveraars uit Venetië
en Genua, die er, sinds de Turksche overheer-
sching, leefden onder protectoraat van den ko
ning van Frankrijk; zij allen behooren tot den
Latijnschen ritus.
De Grieksche wijk en de havenstad beneden
werden eigenlijk pas gesticht in 1821, toen, ge
lijk we boven reeds zeiden, bewoners van Psara
en Chios, van hun eilanden verdreven, zich
hier vestigden.
Zeldzaam schilderachtig is Ano Syra, het
bergdorp der katholieken. Ik kan het niet beter
vergelijken dan met Assisië; overal allerprach
tigste hoekjes, loofdakjes, hoekige huisjes en
doorkijkjes. Bij het omhoog klauteren door het
lange uiterst smalle en steeds stijgende hoofd
straatje, ontmoet ik een pastoor, die reeds vroeg
de campagne ingaat om de H. Mis te lezen. Hij
is 'n Italiaan en er is weinig praat voor noodig
om vlug een ezeltje te huren en hem te verge
zellen. Als we terugkomen tegen tien uur in
den morgen gaan we samen naar het hoogste
punt. We nemen een kijkje in het Fransche
hospitaal waar de zusters van liefde haar ze
genrijk werk verrichten en gaan op bezoek bij
den pastoor van het Latijnsche kerkje San
Sebastiano. Met Sint Georgios zijn ze samen
de patronen van het stadje. Ons groepje be
staat uit 3 pastoors en ondergeteekende, als we
op den 180 M. hoog gelegen top staan. Blank
ligt daar de kerk; tusschen de muren rondom
het gebouw klinken onze stappen als muziek
tegen de muurvlakken. Onvergetelijk blijft mij
het uitzicht op het platte dak van de „kathe
draal". Overal in het rond, de stukken bouw
grond met steenen afgebakend, aldus bescher
mend tegen het wegslaan van de aarde door
den regen. Ginds in het Zuiden, een alleen
staande kerk, de Haghia Paraskevi, tegen den
Purgosberg aan en het dorpje Episkopion waar
de Syrioten veelal hun villa's hebben en waar
ook de Latijnsche bisschop Antonio Makriniti
woont. Het wordt bijna een concilie, wanneer
de drie Jezuïeten en de Capucijnen die hier de
kathedraal en 'n bijkerkje bedienen, zich bi)
ons voegen. Ik verneem dat de Jezuïeten een
14-tal jongens hebben, die hier de voorberei
dende klas maken en daarna Jezuïet willen
worden en in Italië gaan studeeren. Dien avond
ontmoet ik bij een familie twee priestercandi-
daten die in Leuven hebben gestudeerd. Ik hoor
er allerlei zeer interessante problemen, die
tenslotte hierop neerkomen, dat men niets beter
weet te doen, dan met alle kracht vast te hou
den wat men van Latijnsch-katholieken bezit.
Van bekeeringen bij de orthodoxen is natuur
lijk geen sprake. Den volgenden morgen dien ik
de H. Mis bij Don Nicola Rousso, die hier op
het eiland is geboren en te Rome op het „Col
legio di Propaganda Fide" heeft gestudeerd.
Zeker: ik vind het treffend, dat ik hier in de
Latijnsche kerk de weinige aanwezigen (allen,
mij uitgezonderd, zijn vrouwen met sluiers om)
in het Latijn hoor antwoorden, maar hoe veel
liever zou ook Don Nicola met mij niet de
Grieksche taal hooren en haar zoo begrijpe
lijke klanken in plaats van het voor de Grie
ken toch zoo vreemd klinkend Latijn. Ik wil
nier niets zeggen, wat ook maar eenigszins het
mooie Werk van de Latijnsche priesters hier
zou kunnen schaden; maandelijks beleef ik
veel vreugde aan het door de Jezuïeten van
Syros in het Grieksch uitgegeven tijdschriftje
ter eere van het H. Hart. Maar toch": Nicola
Rousso beweert onder wanhopige gebaren, dat
het altijd bij de orthodoxen weer dezelfde
moeilijkheden zijn; het gros van deze bezwa
ren berust op onkunde en soms op dom
heid, maar zou men, menschelijkerwijze ge
sproken, direct op succes willen hopen, dan
moet men zijn schouders zetten onder het reu-
zènwerk van Mgr. Georgios Chalavazis.
Men begrijpt er hier heel goed de draag
wijdte van en een Jezuïet wiens oom, Georgios
Xenopoulos in de hodos Achamoon 244 werkt,
ziet ook voor de „Latijnsche eilanden" in de
Grieksch-Katholieke Kerk de oplossing.
Intusschen heb ik van polemische houdin
gen tusschen de beide bergdorpen weinig ge
merkt. Met 'n papas en met Don Rousso ben ik
naar de bron in Ano Syra gewandeld. Deze ligt
in een ravijn, heeft vier kranen en drie wasch-
bakken: iets méér schilderachtigs heb ik in
heel Ano Syra niet gezien, en wat niet zoo'n heel
klein genoegen is voor iemand die het met de
dames beslist wel meent: ik heb op dien mor
gen w'aarschijnlijk alle vrouwen van Ano Syra
gesproken, want iedereen komt hier water ha
len. Aan olijven, kaas en prachttomaten geen
gebrek; ik heb er copieus, al te copieus van
gegeten, 's Middags bezoek ik den Vrontado
heuvel en de Grieksche wijk. Vóór de kerk van
de Anastasis duikelen de jongens en er is een
maniak je bij, die voor den „lord uit Europa"
tien maal (maar niet méér, Kurie) voor één
drachme op de harde keien duikelt in de da
verende zon. Het Pankratoorbeeld in het mid
den van den koepel is foei-leelyk en de ikonen
zijn waardelooze moderne copïeën. Ik maak een
labyrinthtocht door de nauwe straatjes en
langs de hellingen naar de Plateia (is Markt),
een rechthoekig, schitterend verzorgd plein,
altijd vol leven, omzoomd met koffiehuizen
en winkels in de hoeken, met een geheel mar-
U;'-F-sT.:
De berg op het eiland Syros waar de Katholieke bevolking bijeenwoont
Havenstukje van de benedenstad
Hermoupolis
meren raadhuis, waar intusschen ook in een
rommelhoek nog 'n museum is ondergebracht.
Die museumhoeder is zeker een vermelding
waard; hij herinnert mij direct aan Axel
Munthe op Anacapri. Frangilis is 81 jaar oud,
hij is hier 49 jaar arts geweest en 22 jaar be
waker van het museum.
We wandelen samen door de benedenstad, hij
trakteert me almaar door op loukoum, het lek-
ker-vinger- en-duimgoed bij uitstek op Syros
en reeds daarom al de moeite waard van een
bezoek. Overal kent hy de bedelaars, de wees
kinderen en de zusterkens van Vincentius a
Paolo bij name. Hij houdt diepzinnige gesprek
ken over de niet bepaald hygiënische en fris-
sche slaapkamers in myn hotelletje bij Kurios
Panayotopoulos op de kade, hij pryst zelfs de
aanwezigheid van bepaalde gedrochten die my
een prikkel des vleesches zijn en die ik met
het grootste flitkanon niet buiten gevecht kan
stellen.
Hij vloekt op den weinigen kunstzin van de
Haghios Nikolaoskerk, wil op den blauwen koepel
daarvan heele tonnen inkt uitstorten en geeft
ieder weeskindje in het groote weeshuis lekkers
voor minstens twee dagen.
Ik weet door hem dat er op het eiland Syros
150 kerkjes en kapellen zijn; hij wil het open
lucht filmbedrijf graag steunen maar hij zint
al jaren er op om Adolphe Menjou te ontkop-
pen omdat diens intelligente kop stupied is.
Hij slaapt minstens 'n keer of wat op een bank
op de Plateia want „daar is het zachter dan in
bed". Ik heb met dezen medicus en philosoof
die ondanks al zijn goedheid, geslepen was als
geen, de prachtige tuinen van Vafiadakis be
zocht in het vlekje Chroussa en we hebben
beiden een samenzwering op touw gezet tegen
den Latynschen pastoor van Delia Grazia om
dat deze op vogels jaagde. O ja: hy kent Hol
land ook. Ik hoor ongeveer zóó zyn toespraak
tot mij in een slapeloozen nacht: „Hang de
menschen aan een paai en ze slapen als ze
hard gewerkt hebben of liever nog.... verdrink
ze in een aroma van Eau de Cologne of even
tueel in.... Eau de Schiedam."
Natuurlijk kent hy Mfer. Georgios Chalavazis.
Toen de beide zonen van vader Chalavazis na
hun gymnasiale studies priester wilden worden
van den Latijnschen ritus, hebben ze op Pause
lijken raad voor priester van den Griekschen
ritus gestudeerd.
Mijn vriend kent het werk van zyn eiland-
genoot maar half; als ik met hem over ortho
doxen en katholieken begin, wordt hij fanatiek.
Ik speur iets van een rassenhaat in hem tegen
alles wat Latijnsch is.
Op Syros waar beide bergtoppen, twee pyra-
miden als van marmer, twee totaal verschil
lende werelden, aan elkaar grenzen; op Syros
waar de Latijnsche ritus ondanks alle pogin
gen beperkt blijft tot Ano Syra, op dit mid
delpunt van de Kukladen, daar waar nog al
tijd (hoewel na 1870 de Pireus verreweg den
Het internationale telefoonnet heeft zich in
den loop der jaren, vooral in de na-oorlogsjaren,
over meer dan zestig staten en landen uitge
breid en het is thans mogelijk, drie en negentig
procent van alle telefoonapparaten der wereld
met elkaar te verbinden.
In totaal vindt men thans 34.600.000 telefoon
toestellen over de geheele wereld. Vijftig mil
liard telefoongesprekken worden jaarlijks ge
voerd de helft daarvan komt toe aan de Ver-
eenigde Staten.
In Zuid-Amerika vindt men 720.000 telefoon
toestellen, terwijl hier in 1934 680.000 toestel
len te vinden waren. In de Europeesche lan
den vindt men thans 12.570.000 apparaten en
een jaar geleden, n.l. op 1 Januari 1935, was
dit aantal nog 11.905.000. In Azië worden hoe
langer hoe meer gesprekken via de telefoon
gevoerd. In 1935 vond men er 1.480.000 toestel
len; thans 1.520.000. Afrika bezit niet zooveel
apparaten, n.l. 290.000, tegenover 280.000 in het
voorafgaande jaar.
Oost-Azië beschikt thans over 10.000 telefoon
toestellen méér dan in het vorig jaar, toen men
er 765.000 telde. Het totaal aantal telefoon
toestellen over de geheele wereld heeft zich in
het afgeloopen jaar met rond 1.190.000 ver
meerderd, alzoo met 3.56 pCt. tegenover het
vorig jaar.
voorrang heeft) verbindingslijnen Ioopen van
Oost naar West, van Noord naar Zuid, hier
heeft Z. Hoogw. Excellentie Mgr. Georgios Cha
lavazis, in een visioen zijn levenswerk aan
schouwd. Hier werd zyn hoogste ideaal gebo
ren: zijn orthodoxe medemenschen te bekee-
ren met behoud van hun eigen weergaloos
schoonen ritus.
Toen ik wegvoer uit de haven van Hermou
polis in mijn kleine zeilboot, zong mijn stuur
man een lied voor de Panaghia, d.i. O. L. Vrouw
de Alheilige. Als ik ergens van overtuigd ben,
dan is het dit: de Panaghia met haar overryke
lijst van wondere epitheta, zal haar bescher
menden mantel over Hellas nimmer terugslaan.
Zij zal het werk van den stoeren werker, van
den heiligen bisschop zegenen, niet het minst
in de lage landen bij de zee.
Ginds zie ik in een visioen het ééne Licht in
stralende eenheid over de beide bergdorpen
van Syros.
Dr. W. THEUNISSEN.
Er strompelde een zwerver het politie-post-
huis nabij Hyde Park binnen. Hij hijgde
zwaar en zijn trillende beenen weigerden
bijna hun dienst. Met behulphoevende blikken
zag hy den dienstdoenden wachtmeester aan,
greep toen, zonder toestemming af te wachten,
naar een stoel achter de balie en viel er uitge
put op neer.
De wachtmeester sloeg een ietwat verwonder
den blik op de bureauklok, die half acht in den
morgen wees. Blijkbaar was hy niet gewend dat
zwervers op dit vroege morgenuur bij de politie
om onderdak kwamen vragen. Dan keek hij den
man een oogenblik onderzoekend aan, stond toen
snel op, haalde een glas water en reikte het
den bevenden grijsaard.
Scheelt er wat aan, vader?
De zwerver nam het glas in ontvangst, dronk
een langen teug, gaf het glas weer terug en
zuchtte diep, zichtbaar bijkomend.
Dank u, sir. Het zakt weer. Ik heb wat
snel geloopen. Op mijn leeftijd valt dat niet
mee, sir.
Dan richtte hij zich energiek met een ruk
omhoog, drong met een onverschillig handge
baar zijn leeftijd als op den achtergrond en
riep haastig uit, levendig en met nadruk:
Er is een heer ontvoerd in Hyde Park!
Geen tien minuten geleden! Ik heb het zelf
gezien, sir!
De wachtmeester greep de telefoonhoorn van
den haak en rapporteerde vlug:
Chef! Een dringende zaak, naar het mij
toeschijnt
Geen vijf seconden later wordt de deur van
een aangrenzend vertrek geopend en de politie
chef treedt nader:
What is the matter? vraagt hy kort en
op gebiedenden toon.
De zwerver staat op.
Er is in Hyde Park een heer ontvoerd, sir,
in een der zijlanen bij den hoofdingang. Een
heer op leeftijd, ouder misschien nog dan ik.
Ik ken dien heer, sir, tenminste van aanzien.
Hij komt er dagelijks, weer of geen weer, en
gaat op een bankje de vogels zitten voederen.
Hoe zag die heer er uit?
Lang en mager en deftig. Hij komt er
iederen morgen. Ik heb hem nooit iets gevraagd,
sir. Op mijn eerewoord niet. Ik bedel niet.
Nooit. Maar als ik toevallig langs hem kom,
geeft hij mij dikwijls ongevraagd een geldstuk.
De politie-chef valt hem in de rede:
Geen omhaal! Wat heb je gezien?
Het is zoo juist gebeurd, sir. Even tevoren
was ik langs zijn bankje gewandeld. De vogel
tjes kennen my óók wel, sir. Voor mij zijn ze
niet bang meer. Wel honderd zijn het er, die
op en om hem heen zitten. Iederen morgen.
Die goede meneer had me weer een geldstuk
gegeven. Ik liep verder. Maar toen ik een pas
of veertig vijftig verder een zijlaantje wou in
gaan, hoorde ik opeens de vogeltjes luid-sjil-
pen omhoog fladderen. Toen ik omkeek, zag ik
nog juist hoe ze dwars over een langen auto
de boomen in vluchtten.
Verder, verder! Opschieten, vader!
Wat er toen verder gebeurde, sir, ging
alles zoo snel. Veel vlugger dan ik het hier ver
tellen kan. Er sprongen een paar kerels uit
den auto, gemaskerd waren zij. Ze grepen den
heer beet, duwden hem in den wagen en in een
oogwenk was deze den hoofdingang uitgereden.
Zoo hard als ik loopen kon, ben ik hierheen
gekomen....
Andermaal valt de politie-chef hem in de
rede:
Lang en mager en deftig, zei je toch?
Ja, sir.
Een hooge, grijze hoed?
Ja, sir!
Naar schatting ver in de zeventig?
Zeer goed mogelijk, sir.
Een kort oogenblik denkt de politie-chef in
gespannen na. Dan instrueert hij snel:
Brigadier, geef dien man een kop koffie,
wat brood met spiegeleieren en een stel klee-
ren. Vlug!
Op het politiebureau gekomen, werd Tuimeltje voor den
commissaris gebracht, die hem een dag gevangenisstraf voor
schreef. Daar zat hij nu, heel alleen in een koude cel, met alleen
wat water en brood en een ijzeren ledikant, gevuld met stroo.
Op de muren van de cel stonden allemaal aanteekeningen en
een daarvan Was echt griezelig. Tuimeltje ging er met zijn rug
naar toe zitten.
Het begon al donker te worden ook en Tuimeltje rilde van
angst. Toen werd er plotseling aan het venster getikt en hij
werd zoo wit als een doèk. E!r klonk een stem van buitenaf, die
tot hem zei: „Probeer het ijzeren staafje van het venster door
te vijlen. Ik ben kikker Karei, als je vlug bent, kim je langs
deze touwladder naar beneden klauteren."
Dat was gelukkig iemand, die hem hielp. Tuimeltje ging
direct aan het werk en binnen een kwartier was hij buiten by
kikker Karei. „We moeten zorgen hier weg te komen", zeiden
ze tegen elkaar. Laten we naar een andere stad vluchten", en
zoo vlug ze konden, begonnen ze te loopen. Eindelijk waren ze
buiten de stad en konden ze tegen een boom wat uitrusten.
Daarop loopt hij terug naar zijn kantoor en
belt eenige adressen op.
Om 12 minuten voor 8 werd er een politie-
radiobericht uitgezonÉen:
„Sir Edward Pemberton, 78 jaar oud, lang
mager postuur, gekleed in beige overcoat en gry-
zen hoogen hoed, is hedenmorgen om 7.25, ter
wijl hij als naar gewoonte in een der zijlanen
bij den hoofdingang van Hyde Park de tallooze
musschen voederde, door drie gemaskerde ban
dieten in een luxe-auto ontvoerd. Er volgde
een vaag signalement van den auto en van de
misdadigers. Aanwijzingen, die kunnen lei
den tot opsporing, worden onmiddellijk inge
wacht op het hoofdbureau van Scotland Yard,
telefoon zesmaal zeuven, kamer 24, recherche
chef Bailing.
Nadat de oude zwerver zich het stevig ontbyt
goed had laten smaken en in een stel toonbare
kleeren gestoken was, bracht de brigadier hem
naar het bureau van zijn chef.
Ziezoo, zei deze tevreden. Een man, die
goed ontbeten heeft, geldt voor twee. Nu gaan
wij samen uit ryden, opa!
Gezamenlijk stapten zij daarop in een voor
geroepen taxi, die hen in korten tyd naar het
hoofdbureau van
Scotland-Yard
bracht. De poli
tie-chef, op den
voet gevolgd door i bOUVCYllVS
den zwerver, liep
rechtstreeks naar j
kamer 24 en "l
klopte aan:
Binnen!
Dit is de man, mr. Barling, zei de politie
chef, die getuige was van de ontvoering van
Sir pemberton.
Ga zitten, vriend, zei Barling minzaam,
terwijl hij den ouden man een sigaar aanbood.
En vertel me nu nog eens precies, wat je gezien
hebt.
De zwerver stak gretig de hem aangeboden
sigaar op, en begon opnieuw zijn breedvoerig
relaas
Dat zal ik u zeggen, sir. Bedelen doe ik
niet, sir. Nooit. Dit is ook op het politie-bureau
bekend. Maar
Hy werd onderbroken door het telefoon
signaal. Barling bracht den hoorn aan het oor.
Hij luisterde lang, zwijgend en met volle op
merkzaamheid. Dan riep hij kort:
Ik kom Onmiddellijk!
Barling wierp den haak neer, sprong op,
greep den zwerver onder den arm, trok hem de
trappen van het gebouw af, en duwde hem
snel in een gereedstaanden race-auto. Den
chauffeur beet hij haastig toe:
Sein-wachthuis 7, spoorbaan-overweg Red
stone Road, richting Harwich! Full speed! Ver
keersregels negeeren!
In razende vaart schoot de race-wagen voort,
op geringen afstand gevolgd door een overval
auto, bemand met tien gewapende constables.
Zoudt ge den wagen terugkennen, vriend?
vroeg Barling onder het ryden.
Ik vermoed van wel, sir.
Bij aankomst aan sein-wachthuis 7 wees de
spoorwegwachter den recherche-chef op een
langen luxe-auto, die enkele meters voorbij de
spoorbaan langs den berm van den weg stond,
en waaraan drie mannen druk doende waren
in allerijl een reserve-wiel aan te brengen.
Het was reeds te laat. Zij werden overmand
en in den overval-auto gesloten.
Sir Edward Pemberton werd uit zijn banden
bevrijd, en naar het ziekenhuis getransporteerd,
waar hij spoedig van den doorstanen angst
en schrik herstelde.
Welke aanwijzing bracht u ertoe, Scot
land-Yard op te bellen? vroeg Barling den
seinhuiswachter.
Wel, sir, ik heb hier een tuintje, ant
woordde deze, terwijl hij op een stukje grond
wees, beplant met aardappelen en groenten. Ik
ben een natuurvriend, sir, en ik bespied gaarne
de dieren. Vogeltjes, die opgeschrikt worden,
vliegen vlug omhoog, somtijds, al naar gelang
van de windrichting, recht af op de oorzaak
van het gevaar. Vogeltjes laten dan dikwijls in
hun angst wat vallen, een souvenir.
Dat radio-bericht sprak van tallooze mus
schen. Op het dak van den auto, die overigens
glinsterde van reinheid, zag ik, terwijl ik de
boomen voor een naderenden trein sloot, een
souvenir van misschien wel honderd vogeltjes!
Ik dacht na, sir, en ik ging combineeren. Ik
wist ongemerkt een der achterbanden onklaar
te maken. Ik belde u op. That is all, sir!
Hun leven en het uwe
evenzeerl ken misschien
morgen al behouden blij
ven dank zij uw remmen I
4 T p t JQ op dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen p 7^0 bÜ levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door p 7®^0 bÜ een ongeval met p OCH
bij verlies van een hand,
een voet of een oog
21
„Jou dan niet?" vroeg hij. „Ik dacht, dat je
me daarom gevraagd had?"
„Neen, ik zei alleen maar, dat wij een man
te kort kwamen. Nu neemt majoor Ricxstead
me, niet?" vroeg zij over haar schouder aan Joe,
die glimlachte en met een graagte die Roger
niet beviel, zei: „Nou."
Betty had schik in Roger's ontstemming.
„Het is natuurlijk alleen maar, dat hy mij
kent en de anderen niet," dacht zij en riep
hardop:
„Zijn jullie er allemaal? Neen, Rita de la
Riva is nog niet beneden."
„Is dat de Amerikaansche? Schatrijk, niet?"
vroeg majoor Rickstead. „Noemen zij haar niet
de dollar-prinses?"
„Ik word al bang vcor haar," zei Roger. „Ik
heb nooit te doen gehad met prinsessen en
ook niet veel met dollars."
„Daar kan zy niets aan doen," zei Betty, die
eerlijk wilde blijven tegenover haar gast. „Ik
kan er ook niets aan doen, dat ze mij de katoe
nen prinses noemen. Wist u dat niet?" wendde
ze zich tot majoor Rickstead.
„Foei," zei hij, „je hoeft niet, ik bedoel, je
moesten hij kon niet verder.
„Heel lief van u," zei Betty. „Maar dat zeggen
zij toch. O, daar is Rita."
Door de open deur kwam een schepseltje ge
gleden, zoo volmaakt gek'eed, als alleen maar
millioennairs hun dochters kunnen toestaan. Een
voudig, in het wit, met het donkere haar keurig
opgemaakt, zonder juweelen en met een ge
zichtje, vol verwachting en pret.
„Ik geloof niet, dat ik daar bang voor behoef
te zijn," zei Roger en dat deed Betty een beetje
Pijn.
Toen zij echter even later aan tafel zaten,
was Roger toch niet heelemaal op zijn gemak en
toen hij aarzelend naar zijn tafeldame keek,
merkte hij, dat zij hem ook een weinig ver
legen zat te begluren. Toen begonnen zij allebei
te lachen.
„Je weet ook niet, hoe je moet beginnen,
wel?" vroeg zy. „Ik ben ook een beetje ver
legen."
Haar stem trof hem, zij was diep en zacht
en hij had juist een hoog neusgeluid verwacht.
Ook was haar Amerikaansch accent nauwelijks
merkbaar.
„Dan is het ijs gebroken," zei hij. „Ik moet
wel bekennen, dat ik den schrik een beet je beet
had, toen Betty tegen me zei, dat u naast my
zou zitten."
„En toen u me zag, begreep u wel, dat zoo'n
heel klein ding u geen kwaad zou doen, wel?"
vroeg zij met een lachje, dat een lichtje in
haar donkere oogen ontstak en een schitterend
rijtje parelblanke tandjes toonde. Hy ant
woordde rustig:
„Neen, dat was het niet. Juffrouw Lindsey is
tweemaal zoo groot als u en daar was ik toch
ook niet bang voor. Ik was bang, dat u me saai
zou vinden. Ik had gedacht, dat u erg modern
zou zyn, u heeft veel gereisd en allerlei inte
ressante lui ontmoet en wat zou u dan te
praten vinden met een heel gewonen kerel, die
altyd maar thuis zit te koekeloeren, een soort
kluizenaar?"
„Dat is heel interessant, ik heb nog nooit een
kluizenaar ontmoet," zei Rita. „Vertelt u me
eens, wat een kluizenaar is, de meeste Engel-
sche jongelui zyn allemaal hetzelfde."
„Lijken wij dan zooveel op elkaar?" vroeg
Roger.
„Die ik ontmoet heb, wel," klaagde Rita. „Ik
kan ze niet uit elkaar houden. Ik moet ze voor
mijzelf een naam geven. Ik zal u den kluize
naar noemen, dat kan ik wel onthouden. Maar
vertel me nu eens, wat is een kluizenaar?"
„Nou, een kluizenaar is een ongezellige kerel,"
lachte Roger. „Hy woont ergens alleen op een
stille plaats en ontvangt zoowat niemand."
„Maar u moet toch wel menschen ontvangen,"
zei Rita ernstig, „als het Parlement zitting
houdt."
„Ik ben niet in het Parlement," zei Roger.
„Niet?" vroeg Rita. „Niet in het Hoogerhuis?
En Betty zei
„Neen, ik niet, ik hoor tot den lageren adel,"
legde Roger lachend uit. Maar Rita scheen het
niet te vatten en Roger moest haar dat alles
uiteenzetten.
„Ik ben eigenlijk boer," eindigde hy.
„Boer?" riep zy uit, met groote oogen.
„Bedoelt u, dat u een landgoed heeft?"
„Zeker, ik heb een paar stukken land," zei
Roger. „Maar het is niet veel en ik bebouw
het zelf.".
„Wat wilt u daarmee zeggen? Heeft u
knechts?"
„Natuurlijk heb ik knechts, maar ik werk
zelf ook hard mee. Ik ploeg en hooi en zaai,
ik zou best kunnen melken, maar dat doet myn
nicht Jane Beck. Verwondert het u nu nog,
dat ik er schrik voor had een jonge dame uit
de groote wereld te ontmoeten?"
Lady Anna, die wat verder aan tafel zat, keek
onder haar gesprek eens, hoe Roger het maakte
en zag, hoe geanimeerd hij met zyn tafeldame
zat te praten.
„Zy kunnen goed met elkaar opschieten,"
dacht zy. Dan keek zy naar Betty, die tus
schen den majoor en Piers Montagu in zat
Al zaten zij schijnbaar vroolyk te praten, toch
zag Betty er bleek uit. In haar hart was Lady
Anna boos. Hoe kon Roger zich laten inpalmen
door zoo'n popje als Rita? Haar Betty was toch
veel knapper en flinker en had tienmaal zoo
veel verstand en inzicht. Dan lachte zy om
zichzelf: Roger Beck, zoo arm, zoo vreemd, zoo
eigenzinnig. Dat was toch niets voor haar Betty.
Toen Betty den volgenden avond bezig was
met haar toilet, schrok zy van een tikje op de
deur.
„Wie is daar?" riep zy scherp.
„Ik, Dick. Ik zag licht onder je deur."
„Kom, binnen," zei Betty,
Dick kwam binnen, zyn houding verraadde
onderdrukte opwinding.
„Het is al laat, ik heb veel te lang met
Sylvia zitten kletsen. Wat is er, Dick? Ik heb
slaap."
Dick ging zitten, stak een sigaret aan en
lachte.
,Die arme oude Roger heeft het te pakken,"
riep hy uit. „Nog nooit zoo gezien. Finaal te
pakken."
„Ja, het ligt er dik op," zei Betty met een
voorgewenden geeuw.
„Hij is niet van haar weg te slaan."
„Je hoeft mij niet uit mijn slaap te houden,
om me dat te zeggen, dat zie ik heusch zelf
wel."
„O, doe niet zoo vervelend, Betty. Als ik het
niemand kan vertellen, barst ik"
Hij begon te lachen, dat hij schudde.
„De oude jongen is onbetaalbaar."
„Je moest meer met hem meevoelen," ze'
Betty. „Hoe dikwijls ben je zelf verliefd?"
„Ja, ik ben het chronisch," bekende Dick.
„Maar niet zoo hevig. Maar Roger wordt woest,
als ik mijn bevliegingen met de zijne verge
lijk."
„Heb je er hem dan mee geplaagd?" vroeg
Betty, en schudde het haar uit haar oogen.
„Goden. Hü wou het niet hebben. Iemand,
ik geloof Herbert, begon er mee, zei, dat hij
niet zoo heelemaal beslag moest leggen op de
dollar-prinses en dat hy wel eens een keertje
met haar had willen dansen, maar Roger werd
ineens giftig, erg giftig. Herbert trok dadelijk
terug natuurlijk, hij weet. dat Roger mijn neef
is en dat we geen herrie willen hebben. Maar
je moest Roger eens zeggen, dat hy niet zoo
hard van stapel loopt. Van jou neemt hij het
wel aan
„Heb jy hem wat gezegd?"
„Nou, toen de anderen naar bed waren, wou
ik hem de les lezen. Maar ik kreeg geen kans.
Hij werd bleek en zei niets. Keek me aan, of hij
me op wou eten. Toen ben ik maar gauw weg
gegaan."
Betty borstelde haar dik haar en zei: „Ze
is niet afkeerig van hem, geloof ik."
„Neen, dat niet," zei Dirk en stond geeuwend
op. „Neem jij hem maar eens onder handen en
zeg, dat hy het niet forceeren moet. Nacht,
Betty."
„Wel te rusten," zei Betty en ging ook naar
bed, maar kon den slaap niet vatten, hoewel
zij zich een poosje geleden vreeseïiik moe had
gevoeld.
„Nu moet ik Roger helpen," zei zy by zich
zelf. „Ik had nooit gedacht, dat hij zoo gauw
vuur zou vatten."
Den volgenden middag deed zich de geleeen
heid voor, omdat zij allemaal liever in den tuin
bleven zitten dan te gaan wandelen. Zy hield
Roger, die op weg naar den tuin was met een
stapel kussens tegen.
„Kom eens even hier Roger," zeide zy, en
liet hem in haar eigen zitkamertje.
„Ik moet nu weg," zei hij. „Ik breng deze
kussens naar juffrouw de la Riva."
(Wordt vervolgd)