<Ket vertaal van den dag Wat Kikker Karei en Tuimeltje beleefden Het geboorteland van Mgr. Chalavazis twen.. 4*yw LIEFDE EN EER T WOENSDAG 26 FEBRUARI 1936 HET EILAND SYROS De zegetocht van de telefoon 34.600.000 toestellen over de ge heele wereld in gebruik stï lift hangt van üw remmen af! A 1 .1 .r, J\ n\J|\ |il r. n ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen A Uv» verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen Wvi* doodelijken afloop «Wv»" AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL DOOR M. E. FRANCIS Nu onder auspiciën van het Apostolaat der Hereeniging, Z. Hoogw. Exc. Mgr. Geor- gios Chalavazis, de bisschop der Helleno- rhythmische geünieerde) Grieken, ons land bezoekt en op enkele plaatsen reeds met veel enthdusiasme is ontvangen, zal het den lezers wei interesseeren iets meer te vernemen over de geboorteplaats van dezen onvermoeiden en harden wterker voor de Grieksch-Katholieke Kerk. Het is my des te meer een groote vreug de, omdat ik in Athene meerdere malen de li turgie heb bijgewoond in de intieme kapel en omdat ik daar iederen keer diep getroffen ben door het onverwoestbaar en aanstekelijk idea lisme van Mgr. Georgios en zijn kleine maar wakkere groep van trouwe helpers. Vergis lk mij niet, dan is de geboorteplaats van deze prachtfiguur, zooals zoo vaak het geval is, be slissend geweest voor zijn geheele loopbaan. Mgr. Georgios werd 21 Februari 1881 geboren op het eiland Syros, het tegenwoordige middel punt van de Grieksche Kukladen in de Egeïsche zee. Daar was zijn vader een der voornaamste inwoners van het bergstadje en stichtte er in 1880 het eerste katholieke blad Anatoli Het Oosten). Wat we over Syros uit de oudheid weten, is in een paar woorden gezegd: uiterst weinig. Dat de wijsgeer Pherekudes, de leermeester van Pythagoros, er werd geboren, was stof genoeg, om op Syros een grot aan te Wijzen waar hij zou hebben gewoond. Op dooltocht was ik ge lukkig enthousiast genoeg om er naar te zoeken en natuurlijk heb ik met gebruikmaking van geoorloofde fantasie de grot gevonden: stelt u eens voor dat ik ze niet zou hebben gevon den!? Als handelsplaat; wordt Syros in de Griek sche geschiedenis vóór de vorige eeuw niet ge noemd. Trouwens pas in de periode van de Alexandrijnen ontstond er in de Kukladen een groot emporium, toen het hoogheilige Delos profiteerde van het verval van Korinthe. Maar dit fortuin, voor het grootst: deel te danken aan het godsdienstig prestige van Delos, was van voorbijgaanden aard. Die antieke rol van Delos werd in de vorige eeuw overgenomen door Syros, en opvallend genoeg nog slechts door bijzondere omstandigheden. Rond 1820 n.l. kwamen vele Ioniërs, die ontsnapt waren aan de hemeltergende afslachtingen door de Tur ken op O.iios, naar Syros. Dank zij deze Ionische ondernemende handelslui, werd Hermoupolis, de stad van den handelsgod Hermes, gelegen aan de Oostzijde van het eiland Syros, de eer ste en voornaamste haven van het vrije Grie kenland. Hermoupolis, of Syra, een stad van pl.m. 22.000 inwoners, is een der meest interes sant gelegen steden in Helios. De stad aan de mooie haven is het eigenlijke Hermoupolis; maar de bergstad bestaat uit twee bergtoppen nJ. links Ano-Syra, het stadje der katholieken met de Latijnsche Sint Georgioskerk en rechts, in het Noorden, den z.g. Vrontadoheuvel, de Grieksche wijk met de kerk van de Anastasis Verrijzenis). In de Latijnsche wijk, waar overigens nog twee orthodoxe kerkjes staan, wonen ruim 12000 katholieken. Dezen zijn de afstammelingen van de veroveraars uit Venetië en Genua, die er, sinds de Turksche overheer- sching, leefden onder protectoraat van den ko ning van Frankrijk; zij allen behooren tot den Latijnschen ritus. De Grieksche wijk en de havenstad beneden werden eigenlijk pas gesticht in 1821, toen, ge lijk we boven reeds zeiden, bewoners van Psara en Chios, van hun eilanden verdreven, zich hier vestigden. Zeldzaam schilderachtig is Ano Syra, het bergdorp der katholieken. Ik kan het niet beter vergelijken dan met Assisië; overal allerprach tigste hoekjes, loofdakjes, hoekige huisjes en doorkijkjes. Bij het omhoog klauteren door het lange uiterst smalle en steeds stijgende hoofd straatje, ontmoet ik een pastoor, die reeds vroeg de campagne ingaat om de H. Mis te lezen. Hij is 'n Italiaan en er is weinig praat voor noodig om vlug een ezeltje te huren en hem te verge zellen. Als we terugkomen tegen tien uur in den morgen gaan we samen naar het hoogste punt. We nemen een kijkje in het Fransche hospitaal waar de zusters van liefde haar ze genrijk werk verrichten en gaan op bezoek bij den pastoor van het Latijnsche kerkje San Sebastiano. Met Sint Georgios zijn ze samen de patronen van het stadje. Ons groepje be staat uit 3 pastoors en ondergeteekende, als we op den 180 M. hoog gelegen top staan. Blank ligt daar de kerk; tusschen de muren rondom het gebouw klinken onze stappen als muziek tegen de muurvlakken. Onvergetelijk blijft mij het uitzicht op het platte dak van de „kathe draal". Overal in het rond, de stukken bouw grond met steenen afgebakend, aldus bescher mend tegen het wegslaan van de aarde door den regen. Ginds in het Zuiden, een alleen staande kerk, de Haghia Paraskevi, tegen den Purgosberg aan en het dorpje Episkopion waar de Syrioten veelal hun villa's hebben en waar ook de Latijnsche bisschop Antonio Makriniti woont. Het wordt bijna een concilie, wanneer de drie Jezuïeten en de Capucijnen die hier de kathedraal en 'n bijkerkje bedienen, zich bi) ons voegen. Ik verneem dat de Jezuïeten een 14-tal jongens hebben, die hier de voorberei dende klas maken en daarna Jezuïet willen worden en in Italië gaan studeeren. Dien avond ontmoet ik bij een familie twee priestercandi- daten die in Leuven hebben gestudeerd. Ik hoor er allerlei zeer interessante problemen, die tenslotte hierop neerkomen, dat men niets beter weet te doen, dan met alle kracht vast te hou den wat men van Latijnsch-katholieken bezit. Van bekeeringen bij de orthodoxen is natuur lijk geen sprake. Den volgenden morgen dien ik de H. Mis bij Don Nicola Rousso, die hier op het eiland is geboren en te Rome op het „Col legio di Propaganda Fide" heeft gestudeerd. Zeker: ik vind het treffend, dat ik hier in de Latijnsche kerk de weinige aanwezigen (allen, mij uitgezonderd, zijn vrouwen met sluiers om) in het Latijn hoor antwoorden, maar hoe veel liever zou ook Don Nicola met mij niet de Grieksche taal hooren en haar zoo begrijpe lijke klanken in plaats van het voor de Grie ken toch zoo vreemd klinkend Latijn. Ik wil nier niets zeggen, wat ook maar eenigszins het mooie Werk van de Latijnsche priesters hier zou kunnen schaden; maandelijks beleef ik veel vreugde aan het door de Jezuïeten van Syros in het Grieksch uitgegeven tijdschriftje ter eere van het H. Hart. Maar toch": Nicola Rousso beweert onder wanhopige gebaren, dat het altijd bij de orthodoxen weer dezelfde moeilijkheden zijn; het gros van deze bezwa ren berust op onkunde en soms op dom heid, maar zou men, menschelijkerwijze ge sproken, direct op succes willen hopen, dan moet men zijn schouders zetten onder het reu- zènwerk van Mgr. Georgios Chalavazis. Men begrijpt er hier heel goed de draag wijdte van en een Jezuïet wiens oom, Georgios Xenopoulos in de hodos Achamoon 244 werkt, ziet ook voor de „Latijnsche eilanden" in de Grieksch-Katholieke Kerk de oplossing. Intusschen heb ik van polemische houdin gen tusschen de beide bergdorpen weinig ge merkt. Met 'n papas en met Don Rousso ben ik naar de bron in Ano Syra gewandeld. Deze ligt in een ravijn, heeft vier kranen en drie wasch- bakken: iets méér schilderachtigs heb ik in heel Ano Syra niet gezien, en wat niet zoo'n heel klein genoegen is voor iemand die het met de dames beslist wel meent: ik heb op dien mor gen w'aarschijnlijk alle vrouwen van Ano Syra gesproken, want iedereen komt hier water ha len. Aan olijven, kaas en prachttomaten geen gebrek; ik heb er copieus, al te copieus van gegeten, 's Middags bezoek ik den Vrontado heuvel en de Grieksche wijk. Vóór de kerk van de Anastasis duikelen de jongens en er is een maniak je bij, die voor den „lord uit Europa" tien maal (maar niet méér, Kurie) voor één drachme op de harde keien duikelt in de da verende zon. Het Pankratoorbeeld in het mid den van den koepel is foei-leelyk en de ikonen zijn waardelooze moderne copïeën. Ik maak een labyrinthtocht door de nauwe straatjes en langs de hellingen naar de Plateia (is Markt), een rechthoekig, schitterend verzorgd plein, altijd vol leven, omzoomd met koffiehuizen en winkels in de hoeken, met een geheel mar- U;'-F-sT.: De berg op het eiland Syros waar de Katholieke bevolking bijeenwoont Havenstukje van de benedenstad Hermoupolis meren raadhuis, waar intusschen ook in een rommelhoek nog 'n museum is ondergebracht. Die museumhoeder is zeker een vermelding waard; hij herinnert mij direct aan Axel Munthe op Anacapri. Frangilis is 81 jaar oud, hij is hier 49 jaar arts geweest en 22 jaar be waker van het museum. We wandelen samen door de benedenstad, hij trakteert me almaar door op loukoum, het lek- ker-vinger- en-duimgoed bij uitstek op Syros en reeds daarom al de moeite waard van een bezoek. Overal kent hy de bedelaars, de wees kinderen en de zusterkens van Vincentius a Paolo bij name. Hij houdt diepzinnige gesprek ken over de niet bepaald hygiënische en fris- sche slaapkamers in myn hotelletje bij Kurios Panayotopoulos op de kade, hij pryst zelfs de aanwezigheid van bepaalde gedrochten die my een prikkel des vleesches zijn en die ik met het grootste flitkanon niet buiten gevecht kan stellen. Hij vloekt op den weinigen kunstzin van de Haghios Nikolaoskerk, wil op den blauwen koepel daarvan heele tonnen inkt uitstorten en geeft ieder weeskindje in het groote weeshuis lekkers voor minstens twee dagen. Ik weet door hem dat er op het eiland Syros 150 kerkjes en kapellen zijn; hij wil het open lucht filmbedrijf graag steunen maar hij zint al jaren er op om Adolphe Menjou te ontkop- pen omdat diens intelligente kop stupied is. Hij slaapt minstens 'n keer of wat op een bank op de Plateia want „daar is het zachter dan in bed". Ik heb met dezen medicus en philosoof die ondanks al zijn goedheid, geslepen was als geen, de prachtige tuinen van Vafiadakis be zocht in het vlekje Chroussa en we hebben beiden een samenzwering op touw gezet tegen den Latynschen pastoor van Delia Grazia om dat deze op vogels jaagde. O ja: hy kent Hol land ook. Ik hoor ongeveer zóó zyn toespraak tot mij in een slapeloozen nacht: „Hang de menschen aan een paai en ze slapen als ze hard gewerkt hebben of liever nog.... verdrink ze in een aroma van Eau de Cologne of even tueel in.... Eau de Schiedam." Natuurlijk kent hy Mfer. Georgios Chalavazis. Toen de beide zonen van vader Chalavazis na hun gymnasiale studies priester wilden worden van den Latijnschen ritus, hebben ze op Pause lijken raad voor priester van den Griekschen ritus gestudeerd. Mijn vriend kent het werk van zyn eiland- genoot maar half; als ik met hem over ortho doxen en katholieken begin, wordt hij fanatiek. Ik speur iets van een rassenhaat in hem tegen alles wat Latijnsch is. Op Syros waar beide bergtoppen, twee pyra- miden als van marmer, twee totaal verschil lende werelden, aan elkaar grenzen; op Syros waar de Latijnsche ritus ondanks alle pogin gen beperkt blijft tot Ano Syra, op dit mid delpunt van de Kukladen, daar waar nog al tijd (hoewel na 1870 de Pireus verreweg den Het internationale telefoonnet heeft zich in den loop der jaren, vooral in de na-oorlogsjaren, over meer dan zestig staten en landen uitge breid en het is thans mogelijk, drie en negentig procent van alle telefoonapparaten der wereld met elkaar te verbinden. In totaal vindt men thans 34.600.000 telefoon toestellen over de geheele wereld. Vijftig mil liard telefoongesprekken worden jaarlijks ge voerd de helft daarvan komt toe aan de Ver- eenigde Staten. In Zuid-Amerika vindt men 720.000 telefoon toestellen, terwijl hier in 1934 680.000 toestel len te vinden waren. In de Europeesche lan den vindt men thans 12.570.000 apparaten en een jaar geleden, n.l. op 1 Januari 1935, was dit aantal nog 11.905.000. In Azië worden hoe langer hoe meer gesprekken via de telefoon gevoerd. In 1935 vond men er 1.480.000 toestel len; thans 1.520.000. Afrika bezit niet zooveel apparaten, n.l. 290.000, tegenover 280.000 in het voorafgaande jaar. Oost-Azië beschikt thans over 10.000 telefoon toestellen méér dan in het vorig jaar, toen men er 765.000 telde. Het totaal aantal telefoon toestellen over de geheele wereld heeft zich in het afgeloopen jaar met rond 1.190.000 ver meerderd, alzoo met 3.56 pCt. tegenover het vorig jaar. voorrang heeft) verbindingslijnen Ioopen van Oost naar West, van Noord naar Zuid, hier heeft Z. Hoogw. Excellentie Mgr. Georgios Cha lavazis, in een visioen zijn levenswerk aan schouwd. Hier werd zyn hoogste ideaal gebo ren: zijn orthodoxe medemenschen te bekee- ren met behoud van hun eigen weergaloos schoonen ritus. Toen ik wegvoer uit de haven van Hermou polis in mijn kleine zeilboot, zong mijn stuur man een lied voor de Panaghia, d.i. O. L. Vrouw de Alheilige. Als ik ergens van overtuigd ben, dan is het dit: de Panaghia met haar overryke lijst van wondere epitheta, zal haar bescher menden mantel over Hellas nimmer terugslaan. Zij zal het werk van den stoeren werker, van den heiligen bisschop zegenen, niet het minst in de lage landen bij de zee. Ginds zie ik in een visioen het ééne Licht in stralende eenheid over de beide bergdorpen van Syros. Dr. W. THEUNISSEN. Er strompelde een zwerver het politie-post- huis nabij Hyde Park binnen. Hij hijgde zwaar en zijn trillende beenen weigerden bijna hun dienst. Met behulphoevende blikken zag hy den dienstdoenden wachtmeester aan, greep toen, zonder toestemming af te wachten, naar een stoel achter de balie en viel er uitge put op neer. De wachtmeester sloeg een ietwat verwonder den blik op de bureauklok, die half acht in den morgen wees. Blijkbaar was hy niet gewend dat zwervers op dit vroege morgenuur bij de politie om onderdak kwamen vragen. Dan keek hij den man een oogenblik onderzoekend aan, stond toen snel op, haalde een glas water en reikte het den bevenden grijsaard. Scheelt er wat aan, vader? De zwerver nam het glas in ontvangst, dronk een langen teug, gaf het glas weer terug en zuchtte diep, zichtbaar bijkomend. Dank u, sir. Het zakt weer. Ik heb wat snel geloopen. Op mijn leeftijd valt dat niet mee, sir. Dan richtte hij zich energiek met een ruk omhoog, drong met een onverschillig handge baar zijn leeftijd als op den achtergrond en riep haastig uit, levendig en met nadruk: Er is een heer ontvoerd in Hyde Park! Geen tien minuten geleden! Ik heb het zelf gezien, sir! De wachtmeester greep de telefoonhoorn van den haak en rapporteerde vlug: Chef! Een dringende zaak, naar het mij toeschijnt Geen vijf seconden later wordt de deur van een aangrenzend vertrek geopend en de politie chef treedt nader: What is the matter? vraagt hy kort en op gebiedenden toon. De zwerver staat op. Er is in Hyde Park een heer ontvoerd, sir, in een der zijlanen bij den hoofdingang. Een heer op leeftijd, ouder misschien nog dan ik. Ik ken dien heer, sir, tenminste van aanzien. Hij komt er dagelijks, weer of geen weer, en gaat op een bankje de vogels zitten voederen. Hoe zag die heer er uit? Lang en mager en deftig. Hij komt er iederen morgen. Ik heb hem nooit iets gevraagd, sir. Op mijn eerewoord niet. Ik bedel niet. Nooit. Maar als ik toevallig langs hem kom, geeft hij mij dikwijls ongevraagd een geldstuk. De politie-chef valt hem in de rede: Geen omhaal! Wat heb je gezien? Het is zoo juist gebeurd, sir. Even tevoren was ik langs zijn bankje gewandeld. De vogel tjes kennen my óók wel, sir. Voor mij zijn ze niet bang meer. Wel honderd zijn het er, die op en om hem heen zitten. Iederen morgen. Die goede meneer had me weer een geldstuk gegeven. Ik liep verder. Maar toen ik een pas of veertig vijftig verder een zijlaantje wou in gaan, hoorde ik opeens de vogeltjes luid-sjil- pen omhoog fladderen. Toen ik omkeek, zag ik nog juist hoe ze dwars over een langen auto de boomen in vluchtten. Verder, verder! Opschieten, vader! Wat er toen verder gebeurde, sir, ging alles zoo snel. Veel vlugger dan ik het hier ver tellen kan. Er sprongen een paar kerels uit den auto, gemaskerd waren zij. Ze grepen den heer beet, duwden hem in den wagen en in een oogwenk was deze den hoofdingang uitgereden. Zoo hard als ik loopen kon, ben ik hierheen gekomen.... Andermaal valt de politie-chef hem in de rede: Lang en mager en deftig, zei je toch? Ja, sir. Een hooge, grijze hoed? Ja, sir! Naar schatting ver in de zeventig? Zeer goed mogelijk, sir. Een kort oogenblik denkt de politie-chef in gespannen na. Dan instrueert hij snel: Brigadier, geef dien man een kop koffie, wat brood met spiegeleieren en een stel klee- ren. Vlug! Op het politiebureau gekomen, werd Tuimeltje voor den commissaris gebracht, die hem een dag gevangenisstraf voor schreef. Daar zat hij nu, heel alleen in een koude cel, met alleen wat water en brood en een ijzeren ledikant, gevuld met stroo. Op de muren van de cel stonden allemaal aanteekeningen en een daarvan Was echt griezelig. Tuimeltje ging er met zijn rug naar toe zitten. Het begon al donker te worden ook en Tuimeltje rilde van angst. Toen werd er plotseling aan het venster getikt en hij werd zoo wit als een doèk. E!r klonk een stem van buitenaf, die tot hem zei: „Probeer het ijzeren staafje van het venster door te vijlen. Ik ben kikker Karei, als je vlug bent, kim je langs deze touwladder naar beneden klauteren." Dat was gelukkig iemand, die hem hielp. Tuimeltje ging direct aan het werk en binnen een kwartier was hij buiten by kikker Karei. „We moeten zorgen hier weg te komen", zeiden ze tegen elkaar. Laten we naar een andere stad vluchten", en zoo vlug ze konden, begonnen ze te loopen. Eindelijk waren ze buiten de stad en konden ze tegen een boom wat uitrusten. Daarop loopt hij terug naar zijn kantoor en belt eenige adressen op. Om 12 minuten voor 8 werd er een politie- radiobericht uitgezonÉen: „Sir Edward Pemberton, 78 jaar oud, lang mager postuur, gekleed in beige overcoat en gry- zen hoogen hoed, is hedenmorgen om 7.25, ter wijl hij als naar gewoonte in een der zijlanen bij den hoofdingang van Hyde Park de tallooze musschen voederde, door drie gemaskerde ban dieten in een luxe-auto ontvoerd. Er volgde een vaag signalement van den auto en van de misdadigers. Aanwijzingen, die kunnen lei den tot opsporing, worden onmiddellijk inge wacht op het hoofdbureau van Scotland Yard, telefoon zesmaal zeuven, kamer 24, recherche chef Bailing. Nadat de oude zwerver zich het stevig ontbyt goed had laten smaken en in een stel toonbare kleeren gestoken was, bracht de brigadier hem naar het bureau van zijn chef. Ziezoo, zei deze tevreden. Een man, die goed ontbeten heeft, geldt voor twee. Nu gaan wij samen uit ryden, opa! Gezamenlijk stapten zij daarop in een voor geroepen taxi, die hen in korten tyd naar het hoofdbureau van Scotland-Yard bracht. De poli tie-chef, op den voet gevolgd door i bOUVCYllVS den zwerver, liep rechtstreeks naar j kamer 24 en "l klopte aan: Binnen! Dit is de man, mr. Barling, zei de politie chef, die getuige was van de ontvoering van Sir pemberton. Ga zitten, vriend, zei Barling minzaam, terwijl hij den ouden man een sigaar aanbood. En vertel me nu nog eens precies, wat je gezien hebt. De zwerver stak gretig de hem aangeboden sigaar op, en begon opnieuw zijn breedvoerig relaas Dat zal ik u zeggen, sir. Bedelen doe ik niet, sir. Nooit. Dit is ook op het politie-bureau bekend. Maar Hy werd onderbroken door het telefoon signaal. Barling bracht den hoorn aan het oor. Hij luisterde lang, zwijgend en met volle op merkzaamheid. Dan riep hij kort: Ik kom Onmiddellijk! Barling wierp den haak neer, sprong op, greep den zwerver onder den arm, trok hem de trappen van het gebouw af, en duwde hem snel in een gereedstaanden race-auto. Den chauffeur beet hij haastig toe: Sein-wachthuis 7, spoorbaan-overweg Red stone Road, richting Harwich! Full speed! Ver keersregels negeeren! In razende vaart schoot de race-wagen voort, op geringen afstand gevolgd door een overval auto, bemand met tien gewapende constables. Zoudt ge den wagen terugkennen, vriend? vroeg Barling onder het ryden. Ik vermoed van wel, sir. Bij aankomst aan sein-wachthuis 7 wees de spoorwegwachter den recherche-chef op een langen luxe-auto, die enkele meters voorbij de spoorbaan langs den berm van den weg stond, en waaraan drie mannen druk doende waren in allerijl een reserve-wiel aan te brengen. Het was reeds te laat. Zij werden overmand en in den overval-auto gesloten. Sir Edward Pemberton werd uit zijn banden bevrijd, en naar het ziekenhuis getransporteerd, waar hij spoedig van den doorstanen angst en schrik herstelde. Welke aanwijzing bracht u ertoe, Scot land-Yard op te bellen? vroeg Barling den seinhuiswachter. Wel, sir, ik heb hier een tuintje, ant woordde deze, terwijl hij op een stukje grond wees, beplant met aardappelen en groenten. Ik ben een natuurvriend, sir, en ik bespied gaarne de dieren. Vogeltjes, die opgeschrikt worden, vliegen vlug omhoog, somtijds, al naar gelang van de windrichting, recht af op de oorzaak van het gevaar. Vogeltjes laten dan dikwijls in hun angst wat vallen, een souvenir. Dat radio-bericht sprak van tallooze mus schen. Op het dak van den auto, die overigens glinsterde van reinheid, zag ik, terwijl ik de boomen voor een naderenden trein sloot, een souvenir van misschien wel honderd vogeltjes! Ik dacht na, sir, en ik ging combineeren. Ik wist ongemerkt een der achterbanden onklaar te maken. Ik belde u op. That is all, sir! Hun leven en het uwe evenzeerl ken misschien morgen al behouden blij ven dank zij uw remmen I 4 T p t JQ op dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen p 7^0 bÜ levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door p 7®^0 bÜ een ongeval met p OCH bij verlies van een hand, een voet of een oog 21 „Jou dan niet?" vroeg hij. „Ik dacht, dat je me daarom gevraagd had?" „Neen, ik zei alleen maar, dat wij een man te kort kwamen. Nu neemt majoor Ricxstead me, niet?" vroeg zij over haar schouder aan Joe, die glimlachte en met een graagte die Roger niet beviel, zei: „Nou." Betty had schik in Roger's ontstemming. „Het is natuurlijk alleen maar, dat hy mij kent en de anderen niet," dacht zij en riep hardop: „Zijn jullie er allemaal? Neen, Rita de la Riva is nog niet beneden." „Is dat de Amerikaansche? Schatrijk, niet?" vroeg majoor Rickstead. „Noemen zij haar niet de dollar-prinses?" „Ik word al bang vcor haar," zei Roger. „Ik heb nooit te doen gehad met prinsessen en ook niet veel met dollars." „Daar kan zy niets aan doen," zei Betty, die eerlijk wilde blijven tegenover haar gast. „Ik kan er ook niets aan doen, dat ze mij de katoe nen prinses noemen. Wist u dat niet?" wendde ze zich tot majoor Rickstead. „Foei," zei hij, „je hoeft niet, ik bedoel, je moesten hij kon niet verder. „Heel lief van u," zei Betty. „Maar dat zeggen zij toch. O, daar is Rita." Door de open deur kwam een schepseltje ge gleden, zoo volmaakt gek'eed, als alleen maar millioennairs hun dochters kunnen toestaan. Een voudig, in het wit, met het donkere haar keurig opgemaakt, zonder juweelen en met een ge zichtje, vol verwachting en pret. „Ik geloof niet, dat ik daar bang voor behoef te zijn," zei Roger en dat deed Betty een beetje Pijn. Toen zij echter even later aan tafel zaten, was Roger toch niet heelemaal op zijn gemak en toen hij aarzelend naar zijn tafeldame keek, merkte hij, dat zij hem ook een weinig ver legen zat te begluren. Toen begonnen zij allebei te lachen. „Je weet ook niet, hoe je moet beginnen, wel?" vroeg zy. „Ik ben ook een beetje ver legen." Haar stem trof hem, zij was diep en zacht en hij had juist een hoog neusgeluid verwacht. Ook was haar Amerikaansch accent nauwelijks merkbaar. „Dan is het ijs gebroken," zei hij. „Ik moet wel bekennen, dat ik den schrik een beet je beet had, toen Betty tegen me zei, dat u naast my zou zitten." „En toen u me zag, begreep u wel, dat zoo'n heel klein ding u geen kwaad zou doen, wel?" vroeg zij met een lachje, dat een lichtje in haar donkere oogen ontstak en een schitterend rijtje parelblanke tandjes toonde. Hy ant woordde rustig: „Neen, dat was het niet. Juffrouw Lindsey is tweemaal zoo groot als u en daar was ik toch ook niet bang voor. Ik was bang, dat u me saai zou vinden. Ik had gedacht, dat u erg modern zou zyn, u heeft veel gereisd en allerlei inte ressante lui ontmoet en wat zou u dan te praten vinden met een heel gewonen kerel, die altyd maar thuis zit te koekeloeren, een soort kluizenaar?" „Dat is heel interessant, ik heb nog nooit een kluizenaar ontmoet," zei Rita. „Vertelt u me eens, wat een kluizenaar is, de meeste Engel- sche jongelui zyn allemaal hetzelfde." „Lijken wij dan zooveel op elkaar?" vroeg Roger. „Die ik ontmoet heb, wel," klaagde Rita. „Ik kan ze niet uit elkaar houden. Ik moet ze voor mijzelf een naam geven. Ik zal u den kluize naar noemen, dat kan ik wel onthouden. Maar vertel me nu eens, wat is een kluizenaar?" „Nou, een kluizenaar is een ongezellige kerel," lachte Roger. „Hy woont ergens alleen op een stille plaats en ontvangt zoowat niemand." „Maar u moet toch wel menschen ontvangen," zei Rita ernstig, „als het Parlement zitting houdt." „Ik ben niet in het Parlement," zei Roger. „Niet?" vroeg Rita. „Niet in het Hoogerhuis? En Betty zei „Neen, ik niet, ik hoor tot den lageren adel," legde Roger lachend uit. Maar Rita scheen het niet te vatten en Roger moest haar dat alles uiteenzetten. „Ik ben eigenlijk boer," eindigde hy. „Boer?" riep zy uit, met groote oogen. „Bedoelt u, dat u een landgoed heeft?" „Zeker, ik heb een paar stukken land," zei Roger. „Maar het is niet veel en ik bebouw het zelf.". „Wat wilt u daarmee zeggen? Heeft u knechts?" „Natuurlijk heb ik knechts, maar ik werk zelf ook hard mee. Ik ploeg en hooi en zaai, ik zou best kunnen melken, maar dat doet myn nicht Jane Beck. Verwondert het u nu nog, dat ik er schrik voor had een jonge dame uit de groote wereld te ontmoeten?" Lady Anna, die wat verder aan tafel zat, keek onder haar gesprek eens, hoe Roger het maakte en zag, hoe geanimeerd hij met zyn tafeldame zat te praten. „Zy kunnen goed met elkaar opschieten," dacht zy. Dan keek zy naar Betty, die tus schen den majoor en Piers Montagu in zat Al zaten zij schijnbaar vroolyk te praten, toch zag Betty er bleek uit. In haar hart was Lady Anna boos. Hoe kon Roger zich laten inpalmen door zoo'n popje als Rita? Haar Betty was toch veel knapper en flinker en had tienmaal zoo veel verstand en inzicht. Dan lachte zy om zichzelf: Roger Beck, zoo arm, zoo vreemd, zoo eigenzinnig. Dat was toch niets voor haar Betty. Toen Betty den volgenden avond bezig was met haar toilet, schrok zy van een tikje op de deur. „Wie is daar?" riep zy scherp. „Ik, Dick. Ik zag licht onder je deur." „Kom, binnen," zei Betty, Dick kwam binnen, zyn houding verraadde onderdrukte opwinding. „Het is al laat, ik heb veel te lang met Sylvia zitten kletsen. Wat is er, Dick? Ik heb slaap." Dick ging zitten, stak een sigaret aan en lachte. ,Die arme oude Roger heeft het te pakken," riep hy uit. „Nog nooit zoo gezien. Finaal te pakken." „Ja, het ligt er dik op," zei Betty met een voorgewenden geeuw. „Hij is niet van haar weg te slaan." „Je hoeft mij niet uit mijn slaap te houden, om me dat te zeggen, dat zie ik heusch zelf wel." „O, doe niet zoo vervelend, Betty. Als ik het niemand kan vertellen, barst ik" Hij begon te lachen, dat hij schudde. „De oude jongen is onbetaalbaar." „Je moest meer met hem meevoelen," ze' Betty. „Hoe dikwijls ben je zelf verliefd?" „Ja, ik ben het chronisch," bekende Dick. „Maar niet zoo hevig. Maar Roger wordt woest, als ik mijn bevliegingen met de zijne verge lijk." „Heb je er hem dan mee geplaagd?" vroeg Betty, en schudde het haar uit haar oogen. „Goden. Hü wou het niet hebben. Iemand, ik geloof Herbert, begon er mee, zei, dat hij niet zoo heelemaal beslag moest leggen op de dollar-prinses en dat hy wel eens een keertje met haar had willen dansen, maar Roger werd ineens giftig, erg giftig. Herbert trok dadelijk terug natuurlijk, hij weet. dat Roger mijn neef is en dat we geen herrie willen hebben. Maar je moest Roger eens zeggen, dat hy niet zoo hard van stapel loopt. Van jou neemt hij het wel aan „Heb jy hem wat gezegd?" „Nou, toen de anderen naar bed waren, wou ik hem de les lezen. Maar ik kreeg geen kans. Hij werd bleek en zei niets. Keek me aan, of hij me op wou eten. Toen ben ik maar gauw weg gegaan." Betty borstelde haar dik haar en zei: „Ze is niet afkeerig van hem, geloof ik." „Neen, dat niet," zei Dirk en stond geeuwend op. „Neem jij hem maar eens onder handen en zeg, dat hy het niet forceeren moet. Nacht, Betty." „Wel te rusten," zei Betty en ging ook naar bed, maar kon den slaap niet vatten, hoewel zij zich een poosje geleden vreeseïiik moe had gevoeld. „Nu moet ik Roger helpen," zei zy by zich zelf. „Ik had nooit gedacht, dat hij zoo gauw vuur zou vatten." Den volgenden middag deed zich de geleeen heid voor, omdat zij allemaal liever in den tuin bleven zitten dan te gaan wandelen. Zy hield Roger, die op weg naar den tuin was met een stapel kussens tegen. „Kom eens even hier Roger," zeide zy, en liet hem in haar eigen zitkamertje. „Ik moet nu weg," zei hij. „Ik breng deze kussens naar juffrouw de la Riva." (Wordt vervolgd)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1936 | | pagina 5