Md midaal aan
Wat Kikker Karei en Tuimeltje beleefden
Is de oppositie in het Derde Rijk aan
de winnende hand
Mm
F 750.-
ALLE ABONNE'S ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen
TWEE ANECDOTISCHE
ANTWOORDEN
GEEN SPRAKE VAN!
LIEFDE
EN EER
1
J
-
VRIJDAG 28 FEBRUARI 1936
leder is nog dezelfde meening als
vroeger toegedaan, maar men
is óóknationaal-
socialist
Men legt zich bij den
toestand neer
WéÈS?
De Lenm-bifolïotheek
T oechadsche wski
Het verleden van den
Maarschalk
tigheid en Het Oponthoud
wenschte vurig de lift I
4
De Minderbroeders te
Weert
Eeuwfeest van den terugkeer
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
DOOR M. E. FRANCIS
„Ja, zoo is er geen tweede in het land. Wij
Becks zijn van de oudste families."
Men vraagt mij, of het waar is, dat de
oppositie in het Derde Rijk aan öe
winnende hand is. Waarde lezer, ik ben
niet in staat, deze vraag met een ja of neen
te beantwoorden. Het beste antwoord geef ik
door u twee aardige anecdotes te vertellen. Zij
moeten historisch zjjn. Maar ook, wanneer zij
niet v/aar zijn, zijn ze aardig' en typeeren zij
den toestand buitengewoon goed. Men luistere:
De leider bezoekt een fabriek in het Noorden
van Berlijn. Hij spreekt met den oudsten arbei
der, die hem over verschillende dingen moet
inlichten. Eindelijk komt ook de politiek ter
sprake, en Adolf Hitler klopt den arbeider op
den schouder en zegt: In vertrouwen, Herr
Schulz, zijn er nu nog communisten onder de
arbeiders? zeker, is het antwoord van den
ouden werkman; het zal nog wel 20 pCt. zijn
De leider schrikt. En sociaal-democraten?
vraagt hij verder. Dat kan 30 pCt. wezen,
luidt het antwoord. En zijn er misschien dan
ook nog aanhangers van het vroegere centrum?
vraagt de leider met een somber gezicht.
Dat zal 10 pCt. wezen, zegt de oude werkman
en Duitsch-nationalen en democraten hebben
wij ook nog. Maar hoeveel nationaal-socia-
listen zijn er dan hier? vraagt de leider O,
nationaal-socialist zijn wij hier allemaal!
Nu de tweede anecdote, die ook in het Noor
den van Berlijn, het arbeidersdistrict, speelt.
Op een schutting in de wijk Wedding, aan den
achterkant van een fabriek, die aan de Nord-
bahn ligt, leest men op een goeden dag tot zijn
groote verwondering met reusachtige letters:
„Wij komen terug. Roodfront." De fabrieksbe-
zitter wil deze opruiende taal zoo spoedig mo
gelijk doen verwijderen. Het afdeelingsbestuur
Wedding van de N.S.D.A.P. verzoekt echter den
eigenaar, deze roode letters te laten staan. Met
bruine letters wordt er onder geschreven: „Laf
aards! Gij durft toch niet. Hebt gij moed, komt
dan Zaterdag om 5 uur op deze plaats." Tot
groote verbazing van alle Weddingianen staat
echter des anderen daags op net nog vrije deel
van de schutting te lezen: „Zaterdag helaas
verhinderd. Wü hebben S. A. dienst. Roodfront."
Nationaal-socialisten zijn de menschen hier
allemaal. Zelfs de communisten zijn het en
doen actief aan de beweging der N.S.D.A.P.
mee. Er is geen oppositie meer, geen officieele
oppositie, ook geen geheime oppositie. Af en tcfe
staat in de bladen, dat ergens een communis
tische oppositie-haard is ontdekt en uitgeroeid,
maar dat is meer voor de propaganda bestemd.
Men wil door dergelijke berichten slechts ver
hinderen, dat de oud-strijders van de partij in
slapen.
Als een regeering drie jaar aan het bewind
is, zal de geestdrift voor het regime steeds af
nemen. Regeeren is nu eenmaal moeilijker dan
oppositie voeren. Dit ziet men, wanneer men
de politieke geschiedenis van Nederland of En
geland bestudeert, waar ministeries van rechts
en links elkaar geregeld afwisselen.
Zoo staat het vast, dat de geestdrift voor
Adolf Hitler en zijn medewerkers thans kleiner
is dan in Januari 1933. De arbeider moppert,
omdat de levenskosten iets opliepen, terwijl zijn
loon onveranderd bleef; maar aan den anderen
kant is hij natuurlijk zeer blij, dat de werkloos
heid zoo enorm verminderde. De middenstand
murmureert, omdat de „Joodsche" warenhuizen
niet verdwenen zijn, bovendien zijn voor tal
rijke artikelen maximumprijzen vastgesteld en
is zijn winstmarge beperkt: maar hij is er na
tuurlijk met blind voor, dat tengevolge van de
betere economische conjunctuur en het geringe
aantal werkloozen zijn omzet grooter is dan
vóór 1933. De intellectueel is ontevreden, omdat
b.v. de persvrijheid is afgeschaft; zelfs weten
schappelijke tijdschriften worden in dienst van
de nationaal-socialistische propaganda gesteld;
maar hij is in stilte dankbaar, dat zijn positie
geconsolideerd is, en dat er rust heerscht in alle
deelen van het Duitsche Rijk. De katholieken
betreuren het, dat de verhouding tusschen
Kerk en Staat er slechter op werd; maar ze
zijn er dankbaar voor, dat het communisme
weggemaaid is en dat de atheïstische beweging,
die, met Russisch geld gesteund, in Duitsch-
land zooveel schade aanrichtte, verboden werd.
Zoo is er dus oppositie van verschillenden
kant, maar de oppositie is niet zoo krachtig en
ook niet zoo principieel, als men zich in het
buitenland voorstelt. Bovendien draagt zij geen
organisatorisch karakter. De communisten, de
sociaal-democraten en de aanhangers van het
vroegere Centrum komen niet in het verborgen
samen, om een staatsgreep voor te bereiden.
Men legt zich bij den toestand neer. Men is nog
even als vroeger communist of sociaal-demo
craat of Centrumsman, maar men is ook
nationaal-socialist, d.w.z. men verzet zich niet,
maar marcheert mee in de S. A., in de Hitier -
jugend, bij het Arbeidsfront, enz. Op deze wijs
is de tegenwoordige geestgesteldheid het best
geteekend. En het buitenland zal goed doen,
iedere hoop op een ander bewind te laten va
ren, Hitier staat vast, niet omdat de meerder
heid met hem dweept, maar omdat er geen
echte oppositie is!
Een typisch verschijnsel is het groeten. In
1933 werd er stevig geheilhitlerd. Daar kwam
eenig verzet tegen. In katholieke kringen te
Berlijn kwam het „Grüss Gott" weer in ge
bruik. Thans is de groet weer vrij! Wie
„Guten Tag" wil zeggen, zegt „Guten Tag", wie
„Heil Hitier" wil zeggen, zegt „Heil Hitier". En
groet men iemand, dan krijgt men in 99 van de
100 gevallen denzelfden groet terug. Vooral de
winkeliers zijn hier specialiteit in. Bfj hen is
het een bonte afwisseling van „Heil Hitier",
„Guten Tag", „Grüss Gott", „Mahlzeit" en wat
dies meer zij. Zijn zijn „neutraal" geworden.
Gelijk zoovele Duitschers. En laten de politiek
over zich heen gaan.
Tenslotte iets over de actie der overheid
tegen de Joden, die tot den christelijken gods
dienst wenschen over te gaan. Nog een anec
dote, geachte lezers. Men heeft ze mij ook ver
teld als ware geschiedenis. Het houdt niet op
vandaag, hè!
Cohn en Jacobsohn, twee oude vrienden, ont
moeten elkaarin de Protestantsche kerk.
„Maar Cohn," zegt Jacobsohn, „ik dacht, dat
jij katholiek was." „Was ik ook," zegt Cohn,
„maar ik ben nu protestant; dat is beter."
„Omdat je zoo graag protesteert?" „Nee,
vriend; de menschen vragen me altijd: wat
was je vroeger? Nu kan ik zeggen: vroeger was
ik katholiek." „En als ze dan nog verder
vragen?" informeerde Jacobsohn. „Dan zeg ik:
zulke vragen stelt enkel een Jood!"
Terwijl aan den eenen kant de Joden op het
oogenblik een bewonderenswaardig samen-
hoorigheidsgevoel aan den dag leggen en de
synagoges propvol zijn, blijkt toch aan den
anderen kant ook het aantal Joden, hetwelk
gedoopt wordt, weer toe te nemen. Dit is de
overheid onaangenaam, omdat het voor haar
vaststaat, dat de meeste Joden zich om den
broode laten „bekeeren".
Op het oogenblik worden zoowel van katho
lieke als van protestantsche zijde de bekeerlin
gen zeer onder de loupe genomen. Wanneer
pastoor of dominee niet den indruk heeft, dat
de bekeering hooge ernst is, wordt den Israëliet
te kennen gegeven, dat hij nog maar een beetje
moet wachten.
Intusschen hebben partij-instanties, naar ik
verneem, voorgesteld, speciale gemeenten van
katholieken of protestanten van joodschen bloe
de op te richten. Joden, die tot het Christen
dom bekeerd worden, zouden op deze wijze niet
de vcordeelen van het Germaansche ras genie
ten. Van kerkelijke zijde schijnt men echter
voor dit voorstel weinig te voelen.
4f «PT
Wandschildering van Wim Schermer bij het doopvont in de kerk van den H. Fran-
ciscus Xaverius („de Krijtberg"aan het Singel bij 't Koningsplein te Amsterdam
Een der grootste bibliotheken der wereld, n.l.
de Lenin-bibliotheek te Moskou, zal volgens
Tass, spoedig van plaats veranderen.
Deze bibliotheek bevat meer dan 6j/2 millioen
boekdeelen, waaronder 90,000 zeer zeldzame
exemplaren, en wordt dagelijks door ongeveer
2000 personen bezocht.
Binnenkort zal deze bibliotheek worden ver
plaatst naar een enorm gebouw, dat ingericht
is voor 9 millioen boekdeelen.
De Roode Maarschalk Toechadschewski, die
in de afgeloopen weken in de Fransche hoofd
stad de meest gevierde gast was van de Regee
ring, heeft een verleden achter zich, dat men
met den besten wil van de wereld niet in logische
overeenstemming kan brengen met zijn huidige
positie en ontreden.
In verband hiermede zijn thans nog enkele
pikante herinneringen bekend geworden, die wij
in het Fransche weekblad „Gringoire" aantrof
fen en die wij hieronder onverkort laten volgen.
Dien avond, aldus de schrijver, bezocht ik in
Moskou de familie S„ waarmede ik steeds be
vriend was geweest. Hun woning was een „nest
van edellieden" om met Turgenjef te spreken,
want sinds onheuglijke tijden kwamen daar alle
vooraanstaande figuren bijeen, die in de oude
hoofdstad van het Tsarenrijk op gebied van
kunst en letteren een -naam hadden hoog te
houden. Toen ik nog een jonge kerel was. had
ik het voorrecht in het huis van deze familie
Tschaikofski zijn sonaten te hooren spelen; met
aandacht beluisterde ik daar Leo Tolstoi, die
voorlas uit eigen werk, en ik kreeg gelegenheid
om de teekenkunst van Makowski te bewonderen.
Maar in het begin van 1914 kon men deze kop
stukken niet meer ten huize van de familie S.
ontmoeten. Er had zich daar toen een nieuw
geslacht genesteld, en op zekeren dag ontmoette
ik daar een buitengewoon uitgelaten gezelschap,
waarbfj echter geen beroemdheden te ontdekken
waren. Een jong officier, die het uniform droeg
van het Semenof-regiment, had weldra mijn
volle aandacht getrokken. Destijds werden de
officieren van dit regiment beschouwd als de
Janitsaren, de kerntroepen, waarop heel het
bewind steunde. Korten tijd tevoren had dit
regiment den opstand te Moskou bloedig onder
drukt, en de commandant van het regiment,
Generaal Mine, moest daarvoor boeten, want
een kogel van een verbitterden tegenstander
maakte een moorddadig einde aan zijn leven.
Het uniform dat deze jonge officier droeg, was
dus in zekeren zin het zinnebeeld van een poli
tiek program. Hij werd aan mij voorgesteld als
„Tweede luitenant Michael Nicolajewitch Toe
chadschewski."
Ik kende dien naam, want zijn familie be
hoorde tot den z.g. berooiden adel, die nog
eenige landerijen bezat in het gouvernement
Pensa. De jongeman had volgens mijn meening
een eenigszins schuchter voorkomen. Hij had
een stram, hoekig, door de zon gebruind gelaat,
en hij deed zijn mond slechts half open wan
neer hij sprak. Slechts één keer liet Toechad-
schewski al zijn -reserve varen. Iemand uit het
gezelschap had critiek uitgeoefend op de wijze,
waarop de opstand van 1905 was onderdrukt.
Onmiddellijk werd het gezicht van den tweeden
luitenant rood van kwaadheid. „Destijds had ik
nog niet de eer officier te zijn," verklaarde hij
opgewonden, „maar ik zou precies evenals mijn
kameraden gehandeld hebben, en ook thans
zou ik nog hetzelfde doen." Er ging een koude
rilling door het vertrek.
Enkele jaren later, het was midden in den
oorlog kreeg ik een brief van de familie S. Er
was daarin sprake van enkele sterfgevallen, er
werd verteld van kennissen die getrouwd waren,
waar kinderen waren geboren, er werd mede-
deeling gedaan van vrienden die aan het front
waren gesneuveld en onder aan den brief stond
geschreven: „Wat de jonge Toechadschewski
betreft, dien je bij ons ontmoet hebt, deze is tot
aan het eind van den oorlog buiten schot, daar
hij door de Oostenrijkers gevangen is genomen."
Op zekeren dag bezocht een Missie van het
Russische Roode Kruis het gevangenkamp,
waarin de jonge officier zich doodelijk verveelde.
De weduwe van generaal Samsonow, die in den
slag bij de Masoerische meeren gesneuveld was,
stond aan het hoofd van deze missie. Zij bracht
aan de gevangenen de groeten over van den
Czaar, en Toechadschewski deed het woord na
mens zijn kameraden. Zijn toespraak legde ge
tuigenis af van onverbreekbare trouw aan zijn
souverein. Hij overhandigde aan mevrouw Sam
sonow een gedicht, dat hij zelf gemaakt had, en
waarin hjj uiting gaf aan zijn vaderlandlie
vende gevoelens, waardoor mevrouw Samsonow
ten zeerste ontroerd was.
Toen kwam de revolutie en Rusland verzonk
in een chaos. Een burgeroorlog kwam over het
land en Rusland werd overdekt met bloed, lijken
en puinhoopen. Het Tsjechische legioen, dat in
Rusland geinterneerd was, weigerde zich door
de Bolsjewieken te laten ontwapenen. Er wer
den troepen naar de bedreigde streek gezonden
onder bevel van een jongen luitenant. Toen lag
de naam van Toechadschewski op aller lippen
Een advertentie behoeft geen „kapitalen" te
soslen. Plaats maar eens een Omroeper! Rubrl-
ceering en gelijk vomüee zetwijze. Billijk han-
lelstarief
Midge Dunover en Mike Mac-Carty woon-
len in een groote „Kamerverhuurderij".
ïockfair, Londen 14. Ze hielden ieder
een kamer op dezelfde verdieping, hoog in de
lucht. Ze kenden alleen elkaar en Rivers, den
man, die beneden, op den beganen grond, in
een hokje zat, het electrisch licht en de lift
verzorgde en bediende, en allerlei karweitjes
voor z'n rekening nam. Dikwijls waren Madge
en Mike te zanten onder hen, die in de lift
opstegen; soms waren ze er samen alleen in
Dan keken ze elkander aan en zeiden weinig
of niets. Madge en Mike hielden veel van
elkaar.
De liefde had Mike op een vreemde manier
aangepakt. De eerste blik uit de vriendelijke,
grijze oogen van Madge, nu twee maanden ge
leden, had hem betooverd. En sinds dien tijd
was hij onder betoovering gebleven. Hij vond
het heerlijk met Madge in de lift te staan, maar
was er altijd zenuwachtig onder. Hij was een
der zenuwachtigste jongelui, die in de wereld
stad op kamers woonden Hij was iemand, die
na een afspraak met z'n meisje om elkander in
't Hyde-park te ontmoeten, van pure zenuw
achtigheid naar een museum zou geloopen zijn.
Hij werd eiken dag verliefder, maar kwam
geen stap verder. Als hij omstreeks zes uur van
z'n kantoor kwam en dikwijls tegelijk met
Madge in de lift stapte, zei hij:
„Goeden avond, juffrouw Dunover, mooi
weertje," waarop zij antwoordde:
„Goeden avond, mijnheer Mac-Carty. Ja, 't is
verrukkelijk weer," en daar bleef het bij.
Wel hoopte Mike in d? naaste toekomst over
die conventioneele spreekwijze heen te komen,
maar hij voelde maar al te wel dat het niet
gemakkelijk zou gaan die zenuwachtigheid of
verlegenheid meester te worden.
De arme Madge deed alles om hem op dreef
te helpen, alles tenminste wat een zedig meisje
in die richting kan doen. Als zij Mike ontmoet
te. straalde uit d'r heldere kijkers een tikje
aanmoediging, een zweem van schalksheid,
waardoor de arme Jongen echter nog meer van
streek raakte.
Na zoo'n ontmoeting rende hij als de wind
naar z'n kamer, met het voornemen den vol
genden keer „iets" te doen. En dan stond
Madge op haar kamer naar d'r spiegelbeeld te
kijken en te blozen over de schaamteloosheid
van haar tintelende oogen.
Zoo verliepen de dagen, tot den Zondag, vóór
Madge met vacantie naar huis zou gaan.
Het is bekend, dat het vooruitzicht van een
scheiding z'n invloed niet mist op minnende
harten. Mike wist van die vacantie; hij had ge
zorgd dat hij op denzelfden tijd vacantie kreeg.
„Er moet beslist iéts gebeuren vóór Zater
dag," mompelde hij; „als we 't met elkaar eens
worden, dan hebben we tenminste beiden wat
aan onze vacantie. Ze weet welik bedoel
dat we zóó niet van elkander kunnen gaan. We
moetenen Mike stelde zich een minuut
lang een heerlijk tafereel voor. „Als ik haar
maar één oogenblik alleen te spreken kon krij
gen. 'tls zoo moeilijk met iemand alleen te
spreken in zoo'n huis vol menschen."
Mike Mac-Carty vergat dat hij tal var
oogenblikken ongebruikt had voorbij laten gaan
Hij moest, dacht hij verder, de omstandig
heden zóó zien te schikken, dat hij practisch
gedwongen was Madge z'n liefde te verklaren
Omstreeks denzelfden tijd was ook Madge
Dunover met zich zelf aan 't overleggen.
„Straks heb ik vacantie," redeneerde ze. „Hij
moet spreken vóór Zaterdag. Maar ik ben bang
dat die arme jongen 't nooit durft. Als we maar
een half uurtje alleen konden zijn.
Op Donderdagmiddag zes uur stond Mike lil
de groote vestibule van de „Kamerverhuurderij".
Hij was vast besloten een moedige daad te ver
richten, maar zag er alles behalve moedig en
vastberaden uit. Verscholen in de schaduw van
een der groote deuren, keek hij naar de lift
als een spion. Rivers, die het beheer voerde
over de lift, het electrisch licht en tal van an
dere dingen, keek ook uit een schuilhoek naar
de lift. Want Rivers was ingewijd. Hij was meer
ingewijd dan de zenuwacntige Mike vermoedde.
Den avond te voren had de verliefde jonge
man een wanhopig plan gevormd. Hij had zich
naar Rivers gespoed.
„Ik heb eennu jaeen aardigheidje
bedacht, Rivers," had hij gezegd. „Je weet mis
schien" bij dat woord „misschien" zette de
man groote oogen op „dat juffrouw Dunover
en ik gewoonlijk tegelijk met de lift naar bo
ven gaan om een uur of zes? En je hebt het
misschien wel eens meegemaakt, dat we samen
alleen gingen? Nu, ik wou dat je de lift eens
stop zette, onderweg naar boven. Zorg dat we
er veilig in zijn, maarniemand anders er
in, hoor! En zet 'm dan tusschen twee verdie
pingen stoplaten we zeggen tien minuten."
En zoo stond Mike nu te wachten. Nog en
kele minuten hoogstens en dan was het zoo:
tien minuten in de lift. alleen met Madge. Dan
zou hij wel moeten spreken. Ze zou het van
hem verwachten
Maar nu hij er vóór stond, had hij spijt van
z'n lichtzinnig-
heid. Hij beefde
van zenuwach-
dat hij met Ri- J
iiHiiiiiiiiiiimiimiiimmiiiiiii
vers maar voor
vijf in plaats
van voor tien minuten had afgesproken.
Toen het geluid van een vluggen, lichten voet
stap als een doodsklok in z'n ongelukkige ooren
klonk, kwam hij achter de groote deur te voor
schijn met zóó'n onnoozel gezicht, dat daar dui
delijk op te lezen stond: hij heeft zich verstopt-
Stamelend luidde z'n begroeting:
„Goeden avond, juffrouw Dunover: mooi
weertje."
„Goeden avond, mijnheer Mac-Carty; ja, 'tis
prachtweer, groette z'n aangebedene luchtig
terug.
Ze stapten de lift in. Het hekje kletterde; de
lift trok hen naar boven enstopte
„Er schijnt iets defect te zijn," meende Mike
met holle stem.
Hun oogen ontmoetten elkaar. De zweetdrop
pels parelden op Mike's voorhoofd. Hij opende
z'n lippen en sloot ze weer. Madge keek hem
snel aan met een halfverlegen, aanmoedigend
lachje en beet op haar lip.
„Nu is mijn kans daar!" dacht Mike, „mis
schien de laatste
De kans was er, heelemaal, maar een soort
verlamming hield hem in d'r duivelsehen greep.
Als hij nog veel langer in die lift moest blijven,
dan zou hij hij voelde het een hekel krij
gen aan Madge Dunover. Hij keek op z'n hor
loge. Nog vijf minuten.
Tot het laatste oogenblik bleef hij stom.
In het souterrain onder de hall, waar Rivers
de centrale verwarming van de „Kamerver
huurderij" in Rockfair onderhield en regelde,
werden de zaken afgewikkeld. Mike, die met
Rivers af wilde rekenen, hoorde geen stemmen.
Hij overviel de twee. Madge overhandigde Ri
vers juist een briefje van tien shilling.
Madge's blik ontmoette dien van Mike en
vestigde zich toen op het briefje, dat hij in de
hand hield. Op dat oogenblik wedijverden zij
met elkaar in 't blozen en Rivers, die een hel
derziend man was, verdween.... waarop de
twee geliefden in eikaars armen vielen.
„O Mike," lispelde Madge.
„O, juffr.Madge." murmelde Mike, die
niet kon gelooven aan hetgeen hem overkwam.
Toen ging hij, moed vattend, voort:
„Ik moest den knoop wel doorhakken, Madge,
toen ik je dat geld aan Rivers zag geven. We
geven geen dubbel geld voor niets; wat jij?"
„Neen hoor!" riep Madge.
Heb ik m'n lezers en lezeressen al verteld dat
Mike Mac-Carty en Madge Dunover Schotsche
namen zijn?
Tuimeltje holde de muts achterna en kikker Karei moest ei
hartelijk om lachen, maar toen hij zag dat Tuimeltje steeds
verder rende, zette hij het ook op een loopen. Het was alsol
de wind er pleizier in had, die twee kereltjes zoo te zien hijgen,
want telkens als Tuimeltje bjj de muts was en die wilde grij
pen, tjoepte deze weer de lucht door.
Op een hoogen berg stond een boom en daar bleef de muts Kikker Karei stond alles in de verte af te kijken en Tuimeltje
in hangen, Tuimeltje stond er wel een beetje raar van te kijken,
want hij kon niet goed in boomen klimmen, maar zijn hoofd
was zoo koud en het waaide nog altijd zoo hard, dat hij wel
moest probeeren boven in den boom te komen en zijn muts
te pakken.
klampte zich aan de takken vast. Nu nog zijn arm wat verder
uitgestrekt en dan zou hij de muts weer hebben. Maar het
windje had anders beslist en toen Tuimeltje de muts had, begon
hij zoo heftig met den boom te schudden, dat Tuimeltje de
muts liet vallen en alle moeite had om niet naar beneden te
rollen.
De viering van het eeuwfeest van den terug
keer van de Minderbroeders Franciscanen te
Weert in het klooster op de Biest zal op be
scheiden wijze herdacht worden. De paters
wenschen geen uiterlijke feestviering. In over
leg met de Paters zal namens de burgerij een
geschenk worden aangeboden. Er heeft zich
bereids een eerecomité gevormd, bestaande uit
Deken Souren, burgemeester mr. Kolkman, de
directeuren van het bis^hoppelijk college en
het pensionaat St. Louis, den overste van het
Missiehuis der paters van den H. Geest, de
pastoors der parochie en den rector van Alt-
weert. Verder werd een feestcomité samenge
steld, met notaris Welters als voorzitter. Van
den herdenkingsdag zal een jubeldag worden
gemaakt.
op dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen (7 *7CA m bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door
:ekerd voor een der volgende uitkeerineen f %Jf\J verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen
bij een ongeval met
doodelijken afloop
FORA bij verlies van een hand,
een voet of een oog
23
Tom liep er ademloos achter aan,
met eindelöoze uitroepen van bewondering.
Roger had de handen vol en had geen
tijd voor gemijmer, want Bles was een beetje
schichtig door het daverende geklep van de
machine. Hij merkte dan ook niet, dat er op
den hoek van den oprit een auto stil hield, emige
dames stapten uit, een paar kameniers en een
chauffeur b even in den auto.
Rita en Netta hadden het plan uitgebroed om
Roger eens in zijn hol op te zoeken en toen
de auto Netta kwam halen om haar naar huis
te brengen, zagen zij, dat het maar een kleine
omweg was om even langs Beckford te rijden.
Onderweg was Rita een beetje stil geweest en
nu stonden beide meisjes aan den rand van het
stoppelveld en keken naar Roger. Het was een
wolkenlcoze zomerdag en de lucht trilde van
de warmte. Waar de machine gepasseerd was.
hing een fijne gouden stofwolk en het staande
koren leek een golvende zee van goud. De
zon sloeg neer op Roger's bloote hoofd en
openhangend wit hemd. Zijn b'onde haar maakte
in den wind een krans om zijn bruin verbrand
gezicht. De nieuwe glanzende machine, rood
gelakt en van glinsterend staal en de paarden
met hun glimmend tuig, leverden een prachligen
aanblik.
„Waar hij je aan denken doet," riep Netta
uit, ,",aan Apollo, den zonnegod in zijn vurigen
wagen."
Rita antwoordde niet en het andere meisje
merkte, dat zij met glanzende oogen en half
geopende lippen voor zich uit staarde. Toen zei
zij met iets droomerigs in haar stem:
„Ik weet het niet, hijhij lijkt op niets
wat ik ooit gezien heb."
Ineens zag Roger hen en hield de paarden
in. Tom kwam aan'.oopsn en nam de teugels
van hem over. Toen hij de kleine handjes van
Rita in de zijne had, kwam er e«n heel nieuwe
blik in zijn oogen, iets wat zij er nog nimmer
in gezien had.
„Ik zal Abel sturen, ga jij maar door," riep
Roger Tom toe en zij gingen langzaam naar
het huis, terwijl Netta vrijwel alleen het woord
voerde.
Rita merkte het schilderachtige van het huis
op, het mos op het dak, de rozen langs de grijz-
muren, de koerende duiven, die trotsch op den
tuinmuur heen en weer liepen Toen zü de
kleine hal waren doorgegaan en in de huis
kamer stonden, klapte zij in haar handen en
riep
„Netta, is het niet eenig? Het is een echte
boerderij."
„Ik zal eens gaan zien, wat nicht Jane voor
jullie heeft, zei Roger. „Jullie moeten maar
niet verbaasd zijn, als je haar ziet. Toen zij
jong was, was de familie arm en zij heeft daar
door niet veel educatie, het arme schaap. Maar
toch is zij een dame en helpt me goed
voegde hij er bij, met een aarzelenden blik op
Rita.
Netta keek met groote verbazing rond, het
was een heusche boerderij. Zelfs de stolpen met
de gemaakte bloemen ontbraken niet.
De vrouw, die nu spoedig verscheen, was ook
volmaakt in den toon. Zij droeg een verschoten
katoenen japon en een wit schort. Zij schrok
bij het zien van de bezoeksters.
„O, jong, ik wist niet, dat je volk had," riep
zij uit.
Roger stelde ze aan elkaar voor en vroeg
thee voor zijn gasten.
„Als ik het maar geweten had," zei nicht
Jane. „Maar er is neg brood er. boter en een
stukje koude kip. En het is nog wel waschdag.
Kijk eens, je hebt je mouwen nog niet omiaag
gedaan, jongenen ik ook neg niet."
Roger s'oeg haastig zijn hemdsmouwen neer.
„Wat heb jij snieren," zei Netta.
Ook Rita h"d dat goed g°z"'en, maar er niets
van gezegd. Zij vond Roger een echten man.
een kerel.
Roger had ziin toilet vervo'maakt door een
oude blazer aan te trekken, die hij in Oxford
dikwijls gedragen had. Netta herkende dadelijk
de kleuren.
„Je was op hetze'fde college als Dick en
Hubert, niet Roger? vroeg zij.
„Maar ruim een jaar," antwoordde Roger.
„Ik ging weg, toen mijn grootmoeder stierf,
omdat er niemand was om toezicht te houden."
Netta glimlachte, dit was een wonderlijke
jonge man, half student, half boer
Molly kwam met veel drukte binnen om de
tafel te dekken, zij was ouder geworden, maar
nog frisch en keurig, haar japon kraakte van
helderheid. Zij glimlachte vriendelijk, terwijl
zij het oude zilver hard neer zette.
„Jullie zult wel honger hebben," zei ze en
keek Roger vragend aan.
„Neen, honger niet," zei Roger „wel goeden
trek."
„Drinken ze bier?" vroeg zij.
„Nee thee," antwoordde hij vlug. „Vraag
juffrouw Beek maar."
„Best," zei Mo 'y en verdween.
„Praat je altijd dialect met de bedienden?"
vroeg Netta.
„Ik verstond er wel iets van, het is Lan
cashire, niet Roger?" zei Rita.
Roger lachte.
Molly kwam terug met de eetwaren en
prachtig oud porcslein, zo-a's Netta opmerkte
„Ga maar zitten, ik breng zoo de thee,"
noodde zij.
Roger ging even weg en onmiddellijk stoof
Molly binnen en zei:
„En die meisjes binnen in den wagen, moeten
die wat hebben en die man met die blauwe
jas?"
Gelukkig kwam Roger terug en gaf order,
dat ook de chauffeur en de kameniers iets
moesten hebben.
„Hoeft niet," zei Netta, „we gaan toch zot
weer weg."
„O, neen," weerde Rita af. „Ik wou zoo graag
nog het huis en den tuin zien. Ik hoef den
trein van vier uur pas te halen."
„Maar zou het niet te lastig zijn?" vroeg
Netta.
„Heelemaal niet," noodigde Roger uit.
Na de thee rookte Netta een sigaret en begen
al spijt te krijgen van hun toertje. Rogei
woonde wel in een gat en zij had Cuthbert
toch maar liever. En nu zou zij het heele huis
moeten doorsjouwen, terwijl Rcger toch alleen
maar oog en oor voor Rita had. Wat konden
haar de varkens en de kippen schelen? En de
paden waren zoo nauw, dat je maar met
tweeën kon loopen, dus sleepte zij er steeds
achteraan.
„Gaan jullie maar alleen," zei zij. „Ik zit
hier heerlijk." En dat deed zij, zij zat als een
rcode kat in het zonnetje, zooals Rita op
merkte.
Zoodra de twee anderen echter weg waren,
sprong Netta op, rende naar de keuken en
vroeg juffrouw Beek om een vel papier en een
pen."
„Ik zal even de sleutels aan Roger vragen,
dan kun je aan z'n bureau zitten," zet deze.
Zij kwam gauw terug met een bos sleutels en
ontsloot het antieke bureau in een hoek van de
kamer.
„Roger laat het nooit open," legde zij uit.
„Er zitten van allerlei papieren in, de stam
boom ook."
„Een stamboom?" vroeg Netta landerig
„Ik zou hem wel eens willen zien," zei
Netta,
„O, Roger zal hem wel 'ns laten zien als hij
terugkomt. Ik mag er niet aankomen."
Jane ging weg en Netta schreef een briefje
aan Cuthbert. Nu leek zij nog meer op een
kat, die haar klauw op de muis houdt, opdat
deze niet zal weg loopen.
Toen Roger en Rita niet terugkwamen, ging
zij hen zoeken en vond ze in den rozentuin,
diep in gesprek. Rita had een grooten bos rozen
in de hand.
„We moeten weg," zei ze nogal scherp.
„Anders missen we den trein en wat zal je
vader dan wel zeggen, Rita?"
„O," zei Rita, als werd zij wakker uit een
drcom, „ik hoop, dat ik je niet te lang heb
opgehouden, Netta."
Als zij ^zenuwachtig was, werd zij a'.tijd een
beetje stijf.
„We moeten juffrouw Beek nog goeden dag
zeggen, ik ben al klaar.
Jane kwam naar buiten, babbelend als
altijd.
„O, Roger, laat de dames den stamboom 'ns
zien. Ze moesten hem toch bekijken, 't is zoo'n
fijne."
„Nonsens, nicht Jane. Wat geven zij daarom?
„O, ik wel," riep Rita uit. „Ik heb er nog
nooit een gezien. Paps zal dat leuk vinden."
(Wordt vervolgd)