P Md v&daal mn dm da§ Wat Kikker Karei en Tuimeltje beleefden Nazi-propaganda h De civiele lijst CROOTE MOGELIJKHEDEN Uit het steenen tijdperk? LIEFDE EN EER T ZATERDAG 29 FEBRUARI 1936 Tegen den godsdienst Pater Damiaan De biennale te Venetië Hans Knappertsbusch DOOR M. E. FRANCIS In „Het Volk" vinden wij den vertaalden tekst van eenige nieuwe „gebeden" in dichtvorm, welke aan de Duitsche jeugd worden geleerd. De bedoeling is, de godsdienstige gezindheid uit het gemoed te verdringen en haar plaats te doen bezetten door een afgodische vereering van den Führer en den Staat. Te Keulen b.v. geldt als een gebed voor het eten de volgende rheto- rische godslastering: Leider, mijn leider, door God ons gegeven, Bescherm en bewaar nog lang mijn leven. Gü reddet Duitschland uit diepsten nood, Aan u dank ik heden mijn dagelükscih brood. Blijf lang nog bü mij, verlaat ons niet, Leider, mijn leider, mijn geloof en mijn licht, Heil mijn leider! Terwijl na den maaltijd een soortgelijk „ge bed" wordt opgezegd, luidend als volgt: Ik dank u voor deze spijzen, Beschermer der jeugd, beschermer der grijzen! Gij hebt zorgen, ik weet het, bekommer u niet, Ik ben bij u bij nacht en bij licht. Leg rustig uw hoofd in mijn schoot Wees veilig, mijn leider, dan zijt gij groot. Heil mijn leider! Een rechtstreeksche aanval op het Christen dom (in Rosenberg's trant genaamd: het Syri sche dogma of de godsdienst uit het Oosten) vindt men in de volgende belijdenis, een „ant woord" op de Tien Geboden, dat volgens de mededeeling in „Het Volk" afkomstig moet zijn uit de hoogeschool voor onderwijzers: Wij willen niet in deemoed knielen, wij hebben onze vijanden niet lief, wij willen trotsch onzen weg gaan door duisternis naar het licht. Wij bestrijden de vreemde leer, die uit het Oosten tot ons kwam, die de eer van onze voorouders schond. die ons heiligste erfgoed nam. Wie vrijheid wil, moet eerlijk haten iedereen, die het knechtschap duldt, daarom moeten wij haten de leer, die den haat verwerpt als boos en slecht. Wij volgen de stem van ons bloed. Wij strijden trotsch door nood en smaad en knoopen opnieuw met de verre voorouders de keten, die eenmaal plotseling brak. Wij willen niet in deemoed knielen! Ook voor de volwassenen, zoo lezen wij ver der in „Het Volk", hebben de nationaal-socia- listen een soort gebed ingevoerd, dat dienst moet doen als deel van nationaal-socialistische wij dingsbijeenkomsten. Deze wijdingsbijeenkomsten moeten, zoo schrijft het propaganda-ministerie hl zijn aanwijzingen, zich voltrekken „volgens een voorgeschreven ritus, opdat zich in den loop der ontwikkeling wij dings vormen met liturgisch karakter gaan vormen, die eeuwen kunnen blij ven bestaan." Tot dezen ritus behooren de „verkondiging", de „verplichting" en de .aanroeping van den lei der". Uit de „verkondiging" citeeren wij: Bü deze treden van de Feldhermhalle ontstond eenmaal het sacrament van den [strü'd. Kruisridder zyt gü wanneer gü den roem van [het volk hooger brengt als de openbaring van alle religie. Gij bemerkt de heiligheid van de [Feldhermhalle. Wat beteekenen bedezangen, misgebeden, de slingerende schalen met wierook tegen het doffe rhythme van onze trommels als onze leider deze treden nadert. De adem van degenen, die hem zien, stokt, de aarde, die beeft van den opmarsch, zwügt, het geluid verkruipt zich grijs aan het einde [der wereld. De leider staat. De leider verheft zijn hand tot eeuwigen groet. Zijn hart slaat mlt den hartslag van zijn volk. De stap van den leider is thans een gebed. Tot zoover de mededeelingen van „Het Volk". Voorts vernemen wü, dat in Duitschland anti katholieke schimpdichten worden verspreid in verband met de deviezen-processen, die voor het anti-godsdienstige programma dankbaar wor den geëxploiteerd. Een dezer liederen laten wü hier volgen in den oorspronkelüken tekst zooals het in Westfaleh wordt verspreid en door de jeugd gezongen: Ja das Leben in dem Kloster, ja das Leben ist dort schön. Ja da kann man, statt zu beten, Auch Devisen schieben gehn. Pater, Mönch und auch die Nonne, alle drei, sie nehmens an, Beten schnell ein Paternoster, und dann gehts ans Schieben ran. Mit Devisen schwer beladen, schleicht die Nonne durch das Land, Ihr Gesicht ist fromm und heilig, deshalb bleibt sie unerkannt. Und sie gibt dem Mönch das Pakchen, drückt ihm alles in die Hand, Und der schleicht dann hastig weiter, aus dem deutschen Vaterland. Eines Tages wars zu Ende, eines Tages wars vorbei. Und das Volk bekam zu horen von der grossen Schieberei. In des Kerkers tlefsten Gründen, hinter Gittem, welch ein Graus Ruhen Pater Mönch und Nonne vom Devisenschieben aus. Und es sagt die Nonn zum Pater: Ach wie war es doch so schön Als man für den heilgen Vater, konnt Devisen schieben gehn. Die Moral von diesem Liedchen, ach ihr Leute seid gescheit; Kann nicht schieben mehr das Jüd'chen, dann schiebt seine Heiligkeit. Vooral de „humor" van de laatste twee regels is markant, omdat er weer een keer te meer uit blijkt, hoe nauw het neogermaansche anti-papis- me verbonden is met het anti-semietisme. Men kan verwachten, dat de Kerkstrüd in Duitsch land, door materiaal als het hierboven aange haalde gevoed, een nieuwe phase van hevigheid tegemoet gaat, waarin de katholieken niet ge spaard zullen worden. Te L*inen is een katho liek jeugdhuis in beslag genomen en ter be schikking van de Hitler-jeugd gesteld. Financieele positie der Engelsche Koninklijke familie Niet algemeen bekend is het, dat büna onmiddellük na den dood van een ko ning van Groot-Brittannië een com missie benoemd wordt, welke tot taak heeft een onderzoek in te stellen naar de financieele positie van den nieuwen souverein. De reden hiervan is, dat tot Edward VII toe nog nooit een koning of koningin den Engelschen troon bestegen had, zonder zich min of meer in schuld te steken. Edward VII was de eerste die geheel vrü van schuld de regeering aan vaardde, hetgeen voor een deel hieraan te danken was, dat hij onder zün persoonlijke vrienden een aantal financiers had, die hem steeds met raad hadden bügestaan. Maar zoo Edfoard VII al geen schulden had, hij bezat evenmin eenig vermogen. Koningin Victoria was niet rijk geweest, en had haar fortuin onder haar jongere kinderen verdeeld. Edward had, als prins van Wales, zün inkom sten getrokken uit de domeinen van het Her togdom Cornwall, dat met het hertogdom Lan caster het eenige der voormalige kroondomei nen is die niet in de achttiende eeuw door George III en George IV in ruil voor een vast jaargeld aan het land werden afgestaan. Het is gewoonte dat de oudste zoon des konings de inkomsten trekt uit het Hertogdom Cornwall, terwül die uit het Hertogdom Lan caster bestemd worden voor den souverein zelf. Deze is overigens aangewezen op de „civiele lijst", want de hertogdommen brengen elk niet meer dan 60 of 70.000 pond per jaar op. De Civiele Lüst wordt voor iederen Souverein Hoe luidt het adrei van je laatste mevrouw? Die ligt in 't Acade misch ziekenhuis met acht gebroken ribben. (Everybody), „Wilt V naar Sydney? Maar dat ligt heelemaal buiten onze route." afzonderlijk door he't parlement vastgesteld, aangezien het bedrag afhangt van de levens omstandigheden des konings. Het maakt na tuurlijk een verschil of deze een groot, dan wel een klein of in het geheel geen gezin heeft. Na overleg gepleegd te hebben met den Kan selier der Schatkist, zendt de Koning een in traditioneele bewoordingen vervatte „bood schap" aan het Parlement, waarin hü de aan dacht van dat lichaam voor de Civiele Lijst vraagt. De voorstellen, welke de kanselier der Schatkist tenslotte indient, lókken meestal zeer levendige discussies uit; vooral op toelagen voor leden der koninklijke familie pogen afge vaardigden van socialistische of radicale belü- denis af te dingen, en zelfs leden der regee ring hebben wel eens neiging aan den dag ge legd op de koninklijke inkomsten te beknib belen. Het feit dat Engeland thans een ongehuwden koning heeft, zal tengevolge hebben, dat de Civiele Lijst (waaromtrent weldra een Konink lijke Boodschap aan het Parlement zal worden toegezonden) er'in vele opzichten anders zal uitzien dan onder George V. Het totaal bedrag der lüst beliep tot 1931, toen de koning een bezuiniging van 50.000 voorschreef, 470.000. Tot het oogenblikke- lüke totaal van 420.000 behooren ook 97.800 voor de Privy Purse, 111.800 salarissen voor de Koninklijke Huishouding en 171.000 uit gaven voor deze huishouding. De „Privy Purse" werd gedeeld door Koning George en Koningin Mary; zü zal thans aan den ongehuwden Koning alleen komen. Het is waarschünlijk datministers den Koning zul len voorstellen de in 1931 door diens vader in gevoerde korting weder in te trekken; het per- soonbjke inkomen van den Souverein zal dan 110.000 worden. Men neemt aan dat de Hertog van York, die tot nu toe een parlementaire toelage van 23.800 genoot, de inkomsten van het hertog dom Cornwall, ten bedrage van ongeveer 70.000 Kal krijgen.. Het was hiervan dat koning Edward als prins van Wales leefde. De Hertog van York is thans de vermoedelüke troonopvolger, en neemt dus, zoolang de koning ongehuwd en kinderloos blijft, een be langrijker plaats in dan tüdens het leven van zün vader. De Hertogin van York zal, als ge malin van den vermoedelijken troonopvolger 10.000 per jaar ontvangen, benevens een jaargeld van £30.000 indien zü weduwe mocht worden. Verder is het waarschünlük dat 6000 per jaar uitgekeerd zullen worden aan haar beide dochters, tot deze meerderjarig zijn. De positie van Koningin Mary na het over- lüden van haar gemaal, den Koning, was reeds geregeld bü de vaststelling der Civiele Lüst in 1910. Zij zal een jaarlijksch inkomen trekken van 70.000. Vereering en bewondering in Engeland Niet alleen onder Engelsche katholieken heeft men met groote belangstelling de overbrenging van het stoffelijk over schot van Pater Damiaan naar zijn geboorte land gevolgd. Weinigen zün tüdens hun leven en bij hun sterven zoozeer door het Engelsche publiek geëerd en bewonderd als deze heldhaftige missionaris, ofschoon hü ook hier het lot deelde van vele groote en edele man nen: hij werd door een kleine, giftige minder heid belasterd. Het was de Prins van Wales, de latere Ed ward VII, die met al 'zün gezag tegen dezen laster opkwam. Edward was steeds een zeer edelmoedig man; het heeft hem nooit ontbro ken aan warme sympathie voor de katholieken misschien zelfs voor het katholicisme maar ook zonder dat zou hij, de bü uitstek loyale prins, zeker voor de eer van pater Da miaan opgekomen zün toen gepoogd werd deze te bekladden. Weinige dagen nadat, den lOen April 1889, Pater Damiaan den heldendood gestorven was. schreef Edward in een brief aan Lady Dorothy Nevill: „Mij is niets bekend omtrent eenig schandaal betreffende Pater Damiaan (die zün leven offerde ten behoeve van de melaatschen der Sandwich eilanden), maar van één ding ben ik overtuigd: de nakomelingschap zal hem steeds als een groot man blüven beschouwen, en daar hü niet meer tot de levenden behoort meen ik dat wü zijn karakter met rust moeten laten." De Prins kwam niet alleen herhaaldelük met groote heftigheid op tegen pogingen, Pater Da- miaan's nagedachtenis te bezoedelen, maar liet zich ook steeds met groote bewondering over hem en zijn werk uit. Den I8en Juni 1889 stichtte hij een fonds, bestemd voor de oprich ting van een standbeeld van pater Damiaan te Kalawas, waar hij gestorven was, benevens een Nationaal Fonds voor Melaatschen. voor de be handeling en bestudeering der ziekte, speciaal in Indië. Den 13en Januari 1890 nam de Prins den voorzitterszetel in aan een te Londen ge geven feestmaal ten bate van dit fonds. De op richting van het naar zün oudsten zoon ge noemde Prins Albert Victor Hospitaal voor Melaatschen te Calcutta had eveneens zün vol len steun. De toenmalige Prins van Wales heeft steeds erkend dat de heldendood van den Belgischen priester de voornaamste drijfveer voor de me dische wereld geweest is, den strijd tegen de schrikwekkende ziekte met nieuwe energie op te nemen. Groot Brittannië, dat verantwoordelük is voor het welzijn van zoovele milüoenen men- schen in de tropen en sub-tropen staat dus, in moreelen zin, zwaar in 't krüt bü pater Da miaan. Geen man heeft meer ertoe bijgedragen een deel van die schuld af te lossen dan Ed ward VII, de steeds humane, edelmoedige en dankbare vorst. Een ander Engelschman was Edward's bond genoot in diens nobelen strijd voor pater Damiaan's eer, n.l. Robert Louis Stevenson, de beroemde schrüver van „Treasure Island," „Je- kyli and Hyde" en tal van andere nog steeds gelezen en ook verfilmde werken. Deze merk waardige man, die in zijn laatste levensjaren zelf bewoner van een Zuidzee-eiland was, pu bliceerde in 't begin van 1890 zün van veront waardiging gloeienden „Open brief aan den Eerw. Dr. Hyde van Honolulu," waarin hü Pater Damiaan en diens werk onder de me laatschen verheerlükte. worden U geboden door advertentie-reclame ln dft rubriek „Omroepers" Laat die U niet ont glippen. De prüs kan geen bezwaar zün. want voor slechts 50 cent per regej komt Uw zaken- Omroeper onder de aandacht van 80.000 ge- tinnen. Misschien is er iemand onder u, die nog een winkelbediende kan gebruiken? Of een wissellooper, kantoorbediende of lift- jongen? Persoonlijkheid, sterk ontwikkelde, systema tisch ontwikkelde persoonlijkheid is ruimschoots aanwezig. Ik ben, of liever was, in betrekking bü de Semi-Continental Handelsmaatschappij. Het was een mooie, een zéér mooie betrekking, na- melük die van jongsten bediende. Ik wilde graag opslag hebben. Maar als ik er om vroeg, dan leek het wel of mijnheer Piershil, de directeur, aan verstopte ooren leed. Ik moest m'n vraag minstens drie keer herhalen vóór hü begreep wat ik eigenlük wou. „Wat had je dan eigenlijk gedacht?" vroeg hü, nadat hü m'n vraag begrepen had. „Vüf en twintig gulden opslag per week," zei ik. „Dat meen je niet," lachte meneer Piershil; z'n toon klonk sarcastisch, en niet weinig ook, en dat was voldoende, om mü het hart in de schoenen te doen zinken. Waarschünlük zou ik dan ook m'n heele leven er niet meer aan gedacht hebben om op slag te vragen, als op zekeren avond m'n aan dacht niet toevallig getrokken was door een advertentie: „Persoonlükheid beteekent geld en macht," stond er boven en vervolgens: Beschikt gü over een sterken wil? Aarzelt gij op gewichtige oogenblikken? Wenscht gij uw positie te ver beteren? Is uw inkomen overeenkomstig het geen gü presteert? enz. enz." Daarop luidde als antwoord: „Wees verstan dig en volg den schriftelijken cursus in per soonlükheid en machtsontwikkeling van het in stituut voor zelfontwikkeling van professor Ra- minowski." De heele schriftelijke cursus bestond uit twintig lessen, betaalbaar in vier gelijke ter mijnen. Ik stortte direct den eersten termün en wachtte vol ongeduld op les no. 1. De eerste les reeds verruimde aanmerkleijk m'n blik en ik zag direct, dat ik alles tot dusver verkeerd had aangepakt. Mijn houding ten op zichte van m'n superieuren was steeds veel te onderdanig geweest, mün optreden was niet ge weest als iemand, die zich bewust is van een gepast gevoel van eigenwaarde. Ik had zoo begreep ik uit les no. 1 van den professor verzuimd kritiek uit te oefenen op het beleid der directie, wanneer zich de gelegenheid daar toe aangeboden had. Tegen het einde der maand had ik 5 lessen te pakken. Voor ik de volgende vüf bestelde, besloot ik de verworven kennis in practük te brengen ten einde de resultaten te controleeren. Ik zat net te werken om u de waarheid te zeggen, bestudeerde ik juist de laatste les toen het hoofd van mijnheer Piershil in de deuropening verscheen. „Is die idioot van een Salomons hier?" vroeg hü- „Ja," riep ik zoo hard ik maar kon, en met een voelde ik dat het hjnrecht indruischte te gen regel 1 van m'n cursus (blüf steeds hoffe- lük ten opzichte van uw meerderen). „Als je" wakker bent, Salomons, kom dan over 5 minuten even bij me." Zoodra mijnheer Piershil verdwenen was, las ik de laatste les nog eens goed over en toen de vüf minuten verstreken waren, trad ik het orivé-kantoor van den directeur binnen, zonder kloppen. „Wel Piershil," zei ik (regel 7, wees steeds openhartig en gemeenzaam) „wat had je eigen lük?" Volgens den cursus van professor Raminowski zou de directeur me hier een sigaar presentee ren en mü joviaal uitnoodigen te gaan zitten. Er scheen echter iets niet in orde te zün. Münheer Piershil stond op en werd vuurrood. „Zeg es, ben je bed „Kalmpjes aan, ouwe jongen," zei ik bedaard, „nou ik toch hier ben, wil ik wel eens even met je praten (regel 6: breng het gesprek on middellijk op het doel van uw komst). Mi//// Toen kikker Karei dat zag, kreeg hü medelüden met Tui meltje en reeds wilde hij achter de muts aanrennen, toen Tuimeltje op den grond terecht kwam en het opnieuw op een loepen zette; ongelukkig voor hen beiden, moesten ze over een breede sloot. Tuimeltje liep er middendoor. Nu en dan stapte hü op een grooten steen en eindelük was hij aan den overkant. Maar zün muts was nergens meer te zien en troosteloos ging hü tegen een boom zitten. Tuimeltje rustte tegen den boom goed uit. Intusschen was kikker Karei op het zelfde stuk grond naar wat eten aan het zoeken, toen er twee torretjes op hem afkwamen om hem te helpen. Op dat land leefden er verschrikkelük veel. Ze hadden al van de komst van Tuimeltje en Karei gehoord en toen er ook nog een vogel aankwam met een muts in zün snaveltje, stuurden ze dien vogel op kikker Karei af. Wat was kikker Karei blü. toen hij de muts van den vogel terugkreeg. Hü dankte den vogel hartelijk en te zamen met de twee kleine torretjes, bracht hij de muts bü Tuimeltje. Tui meltje was zoo blij, dat hü ineens heelemaal uitgerust was en direct weer op stap wou. Daar voelde Karei veel voor en de twee torretjes mochten ook mee. Die wisten den weg beter dan de kikker en zün vriendje. „Mag ik weten wat dat te beteekenen heeft?" vroeg mijnheer Piershil, wiens kleur van vuur rood in bloedrood was overgegaan. „Natuurlyk," antwoordde ik luchtig: „toen we het den vorigen keer over salarisverhooging van mij hadden, hebben we ons waarschijnlijk vergist." „Je bedoelt dat j ij je vergist hebt?" „Pardon, ik bedoel de Semi-Continental Han delsmaatschappij. Ik zei toen vüf en twintig gulden meer per week. Dat moet veertig zijn. Laten we zeggen 2000 per jaar', een ronde som." Mijnheer Piershil begon opvallend agressief met een ijzeren liniaal te spelen, hetgeen ik echter toeschreef aan z'n zenuwachtigheid. „Zoo," meende hü, „2000 per jaar om te be ginnen. En waar wou je mee eindigen?" „Och," antwoordde ik onmiddellijk, (regel 10: smeed 'het ijzer als het heet is), „dan kunnen we eens zien of we geen compagnons kunnen worden." Nu werd de heer Piershil zoo rood als een kalkoensche haan en tintelde er iets onrust barends in z'n oogen, maar gedachtig aan regel 8 van prof. Raminowski's voortreffelüken cur sus (wees op be- n,,,,,,,,,,,,,,,,,,!,,,,,!!,,,,,,,,,,,,,!!,!,,,,,,,,, slissende momen- ten steeds jovi- e £)e CUrSUS VOtt aal) sloeg ik hem e op z'n schouder r en stelde hem den professor voor samen een glas sherry __te gaan drinken.^ In plaats van hierop in te gaan, sprong mün heer Piershil op en rukte me den cursus van den professor uit de hand. „Wat is dat?" vroeg hü- Ik vertelde hem dat het een cursus was in de ontwikkeling der persoonlükheid. „Die cur sus," legde ik uit, „staat onder leiding van professor Raminowski, den autoriteit op dat gebied." „Nou begin ik het te snappen," knikte de directeur. „Ik dacht eerst dat je te veel ge dronken had. Maar nu begrijp ik waar je die onbeschaamdheid vandaan haalt." „En hoe zit het met m'n opslag?" vroeg ik. „Hoor ik daar binnenkort nog iets van?" „Ja, binnenkort zal je er wel iets van hooren,'' verzekerde münheer Piershil, „en maak nu maar als de bl.... dat je wegkomt." Ik keerde naar m'n lessenaar terug, ten prooi aan de meest gemengde gevoelens, waarvan er een echter bovendreef: dat er in den cursus van profesor Raminowski een zwakke plek moest zün. Den volgenden morgen reeds lag er een brief op m'n lessenaar. De enveloppe was groot ge noeg om de verwachting op te wekken van de aanbieding van een compagnonschap. Zü bevatte echter een memorandum als volgt: „Met ingang van heden ontslaan wij u uit den dienst onzer firma. De kassier zal u een week salaris uitbetalen. De Semi-Continental I iandelsvereeniging." Is er misschien nog iemand die een winkel bediende kan gebruiken? Of een wissellooper, kantoorbediende of liftjongen? Overbhjfselen, waarvan men aanneemt, dat zü behooren tot het oudste menschelüke skelet, dat ooit is opgegraven, werden dicht bij Kurungu aan de oevers van het Victoria-meer in Afrika ontdekt door een missionaris, deken Owen, een amateur-archeoloog. Verleden jaar December werden reeds deelen van een schedel en overblüfselen van kleine knaagdieren gevonden. Deken owen, bügestaan door rüks-geologen, heeft nu de rest van het skelet ontdekt, een kaakbeen, een arm en onderdeelen der onderste ledematen. Men vermoedt dat het skelet afkomstig is uit het midden van het steenen tüdprk. Men meldt ons uit Venetië, dat aangaande de eerstvolgende internationale Tweejaarlüksche Tentoonstelling aldaar, thans het volgende is vastgesteld. De tentoonstelling zal den lsten Juni worden geopend en zoowel voor de Itali- aansche inzendingen, als voor die der andere landen, welke hun eigen paviljoens bezitten, blüven de tot nu toe gebruikelüke maatregelen van kracht. De cinematografische afdeeling zal dit jaar aanzienhjk worden uitgebreid. De mu ziek- en tooneelsecties worden met büzondere zorg voorbereid, en er zullen verscheiden bui- tenlandsche ensembles optreden. De Rijksstadhouder van Beieren heeft den dirigent van de Staatsopera te München, prof. Hans Knappertsbusch, van zijn functie ontheven, onder dankbetuiging voor de diensten, welke hij aan het Rük bewezen heeft. Knappertsbusch is nog betrekkelijk jong, 4S jaar; men kan dus begrijpen, dat een botsing met het nationaal-socialistische bewind de oor zaak van dit vroege ontslag moet zün. A U A ¥3^V1VTM"C,>C °P dit blad zi^n ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen k 7bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door 17 7^0 bii een ongeval met k OCH A I .1 ,r. A\ 1*11 J l\ 1^1 ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen l/v» verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen doodelijken afloop 4 AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL bij verlies van een hand, een voet of een oog 24 Deze opmerking overwon Roger's onwil, zü zouden toch den uitgekrabden naam niet op merken. En münheer de la Riva zou tegen over hem er misschien ook beter door gestemd worden. Binnengekomen ontrolde hü het perka ment en de beide meisjes keken er met veel aandacht naar, Netta merkte op: „Ik zie, dat je moeder een Hornock was, je bent, geloof ik, een achterneef van Betty. En wat is deze vlek?" Toen Roger niets zei, keek zij er nog nauw keuriger naar. „Kük, er heeft een naam gestaan." Nog zweeg Roger, maar nicht Jane begon dadelük: „Daar is een geheim met dien naam. Mijn nicht Sophie, de grootmoeder van Roger, wou nooit zeggen, wkt. Maar zij moest het toch weten, het was haar eigen broer, Willem Beek." „Een familie-kwestie, denk ik," zei Roger haastig. „Hij is naar Amerika gegaan." „Dat is romantisch," kreet Rita. „Wat heb lü een rare familie, Roger." „Denk eens aan, een naam weggekrabd en niemand weet waarom, jü ook niet, Roger?" vroeg Netta. „Neen, geen flauw idee," zei Roger. Hü begon het perkament weer op te rollen. Zün onrust ontging Netta niet, zü verklaarde onmiddellük, dat, als zü hem was, zü niet rusten zou vóór zü het wist. „Ik ook," viel n'cht Janë haar bij. „Ik heb het ook al dikwijls gezegd. Je neef Hornock weet het misschien wel. Willem Beek woonde in Manchester vóór hü naar Amerika ging." Roger keek haar boos aan, maar "het gaf niets, al zag Netta het cok. „Als ik u was, Sir Roger, zou ik niet rusten vóór ik het geheim ontsluierd had," herhaalde zü. „En ik zou willen weten, wat die Willem Beek voor vr-eeselijke dingen had gedaan." „Sir Roger is er zeer geheimzinnig mee, ik denk, dat hij het wel weet," lachte Rita. „Neen, h|eusch niet," protesteerde Hoger. ..Maar het kan me niet sche'en. Mün groot vader en mijn oudoom waren rechtschapen menschen. Zij zullen het niet zonder een groote r.eden gedaan hebben. Ik wil er niets meer van weten. Hij is nu waarschünlük al dood." Ineens herinnerde hij zich dien voorjaarsdag, toen zün grootmoeder aan het brood bakken geweest was en die donkere v:ieetfideling was binnengekomen en zoo zonder complimenten weer weg gezonden was. Ook wist hij nog, wat zü gezegd had over vuile handen en vuil geld. Neen, hü wist liever niets nadjers over Willem Beek. „Als ik het hoofd was van e^n familie zooala de jouwe, dan zou ik het mün plicht achten er achter te komen," hield Netta vol. „Och, waarom," zei Roger geraakt. „Zün er geen namen genoeg op het vel? Goede en eer bare namen. De kruisvaarder, Roger geheeten zooals ik en John. Hü was een ridder, miss de la Riva, in het gevolg van den zwarten prins. En dan weer een Roger in den opstand van '48." Netta geeuwde. „O, we moeten nu heusch gaan," riep zü uit. „Dag juffrouw Beck, dank u wel voor uw gastvrüheid. Het is erg interessant geweest, Sir Roger." Roger ging zoover met ze mee en liep weer vooruit met Rita, al was de weg nu breed ge noeg. m Spijtig oveflfecht Netta, hoe zü toch zoo dom had kunnen zün, om dat uitstapje voor te stellen. HOOFDSTUK XIV „Zoo, Lady tfoan heeft er dus voor gezorgd, dat mijn meisje zich goed geamuseerd heeft in Londen," zei mijnheer de la Riva, terwül hij trotsch naar zün dochter keek. Zij waren juist klaar met het eten en zaten nu in hun prachtig salon, mijnheer de la Riva leunde behaaglük achterover in een gemakke- lijken fauteuil en luisterde met pleizier naar Rita's gebabbel. Hij was heel groot en mager en wat cr van zün gezicht te zien was had een b'eeke, onge zonde kleur. Zün haar was geheel grüs. Hü liep ietwat voorover gebogen en ziin heele uiter- lük duidde op epn zwakke gezondheid „Het was niet alleen in Londen," zei Rita. „Ik ben naar een heeleboel dansavondjes ge weest en naar de polowedstrijden in Hut- lingham, maar ik vond het andere toch leuker. „Welk andere?" vroeg hij, toen zü zweeg. Het scheen hem toe, dat Rita ondanks haar vroolük babbelen toch wat afgetrokken was. „Nu, de buitenvisites, ik ben juist op een een landhuis geweest." „En heeft mijn dollar-prinses haar prins al gevonden?" plaagde hü haar. Hü had Rita's bijnaampje ook gehoord. „Geen prins, paps." „Een timmerman dan?" „Ook geen timmerman. Ik heb een heeleboel lui ontmoet, die ik leuk vond. maar slechts één, die me bijzonder goed beviel." Zij had haar vader al eens uitgelegd, hoe zij alle jonge mannen als naar hetzelfde patroon vond geknipt. „Hoe anders?" informeerde mijnheer de la Riva met een glimlach vol verwachting. 0„hü döet iets, tenminste, dat zegt, hij, hij ls boer, hij rüdt op zün eigen maaimachines. En hü zag er zoo prachtig uit op die groote, rood en zilveren machine...." „Zilver „Nou ja, zoo leek het. Ik geloof, dat het staal was, of misschien wel blik. Maar hü maaide er zijn haver mee. U zoudt hem een flinken kerel vinden, paps. als u hem zag.'' „Nu, riep haar vader uit, „hü schünt prak tisch een beer te ziin. Maar hoe ontmoette jü hem Rita? Ik dacht, dat lady Joan je alleen maar in connectie zou brengen met eerste klas lui?" „O, maar hü is ook nog baron, behalve boer. Hü liet me zün stamboom zien en heeft me alles uitgelegd." Nu scheen mijnheer de la Riva in zichzelf te lachen. „Je schünt nogal vlug van wal gestoken te zijn in die drie dagen. Je bent toch maar drie dagen gebleven inhoe heette het ook weer, was het niet Hawkhurst?" „Ja, maar kük eens, paps, ik ben daar met den wagen heen geweest.... het was heelemaal niet ver." Ineens ging münheer de la Riva rechtop zit ten en fronste zün wenkbrauwen. „Was dat niet een beetje voorbarig," zei bü- „Ik dacht, dat zij hier heel wat nauwer keken." „We bleven er maar heel kort, paps. We dronken thee en bekeken bet huis. Maar het was leuk. om Sir Roger Beck te z'en maaien." „Sir Roger Beck?" vroeg haai- vader. Het scheen, dat de vroo'ükheid van zijn dochter hem had opgewonden. „Ja, heb ik u dat niet gezegd? Hij heet Sir Roger Beck en zijn raar. scheef, oud huis heet Beckford. al is het niet veel m?er dan een boerderijtje. Maar het is echt antiek, met trapjes op en trapjes af en grapp-'ge gan getjes. Ik heb nog nooit zooiets gezien." Mijnheer de la Riva keek haar s'rak aan. „Een oude boerderij en een knappe baron- boer, vertel me daar eens meer van, kindje. Is hü blond?" „En of!" riep zü uit. „Hü is erg blond, ten minste zün haar en de haver waren van dezelfde kleur. Maar zün gezicht en handen zün bruin en hij is heel groot en stoer, zoo groot als u, paps, maar veel breeder. En hü o, ik weet het niet; en ineens hield zü op, liep op haar vader toe en verborg haar gelaat tegen zün schouder. Maar even later was haar emotie weer voorbij en zü lachte: „Het is nog niet wanhopig, hoor. Maar hij is wel de eenige man, dien ik nog eens graag zou ontmoeten." „Dat is nog niet erg," antwoordde haar vader „En hoe denkt de jonge man er zelf over. Ernstig geraakt?" „Wat denkt u wel?" vroeg zij met een vreem den glimlach. Zij was bü hem op den grond gaan zitten met haar armen om haar knieën geslagen. „Eerst was ik een beetje bang van hemik had nog nooit een man gezien, die dadelijk zoowelzoo recht op het doel af ging. Ik ben zeker van zün gevoelens maar van mezelf nog niet. Maar toen ik hem vandaag terug zag op zün eigen land...." Weer hield zij op en haar vader wist, dat zij ook zeker van haar eigen gevoelens kon zün. „Ik moet eens kennis maken met dien Sir Roger," zei hij na een poosje. „En ik zal ook eens informaties inwinnen. Ik zou hem ook wel eens willen zien op mijn eigen land." (Wordt vervolgd)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1936 | | pagina 5