P
Md v&daal mn dm da§
Wat Kikker Karei en Tuimeltje beleefden
Nazi-propaganda
h
De civiele lijst
CROOTE MOGELIJKHEDEN
Uit het steenen tijdperk?
LIEFDE
EN EER
T
ZATERDAG 29 FEBRUARI 1936
Tegen den godsdienst
Pater Damiaan
De biennale te Venetië
Hans Knappertsbusch
DOOR M. E.
FRANCIS
In „Het Volk" vinden wij den vertaalden tekst
van eenige nieuwe „gebeden" in dichtvorm,
welke aan de Duitsche jeugd worden geleerd.
De bedoeling is, de godsdienstige gezindheid uit
het gemoed te verdringen en haar plaats te
doen bezetten door een afgodische vereering van
den Führer en den Staat. Te Keulen b.v. geldt
als een gebed voor het eten de volgende rheto-
rische godslastering:
Leider, mijn leider, door God ons gegeven,
Bescherm en bewaar nog lang mijn leven.
Gü reddet Duitschland uit diepsten nood,
Aan u dank ik heden mijn dagelükscih brood.
Blijf lang nog bü mij, verlaat ons niet,
Leider, mijn leider, mijn geloof en mijn licht,
Heil mijn leider!
Terwijl na den maaltijd een soortgelijk „ge
bed" wordt opgezegd, luidend als volgt:
Ik dank u voor deze spijzen,
Beschermer der jeugd, beschermer der grijzen!
Gij hebt zorgen, ik weet het, bekommer u niet,
Ik ben bij u bij nacht en bij licht.
Leg rustig uw hoofd in mijn schoot
Wees veilig, mijn leider, dan zijt gij groot.
Heil mijn leider!
Een rechtstreeksche aanval op het Christen
dom (in Rosenberg's trant genaamd: het Syri
sche dogma of de godsdienst uit het Oosten)
vindt men in de volgende belijdenis, een „ant
woord" op de Tien Geboden, dat volgens de
mededeeling in „Het Volk" afkomstig moet zijn
uit de hoogeschool voor onderwijzers:
Wij willen niet in deemoed knielen,
wij hebben onze vijanden niet lief,
wij willen trotsch onzen weg gaan
door duisternis naar het licht.
Wij bestrijden de vreemde leer,
die uit het Oosten tot ons kwam,
die de eer van onze voorouders schond.
die ons heiligste erfgoed nam.
Wie vrijheid wil, moet eerlijk haten
iedereen, die het knechtschap duldt,
daarom moeten wij haten de leer,
die den haat verwerpt als boos en slecht.
Wij volgen de stem van ons bloed.
Wij strijden trotsch door nood en smaad
en knoopen opnieuw met de verre voorouders
de keten, die eenmaal plotseling brak.
Wij willen niet in deemoed knielen!
Ook voor de volwassenen, zoo lezen wij ver
der in „Het Volk", hebben de nationaal-socia-
listen een soort gebed ingevoerd, dat dienst moet
doen als deel van nationaal-socialistische wij
dingsbijeenkomsten. Deze wijdingsbijeenkomsten
moeten, zoo schrijft het propaganda-ministerie
hl zijn aanwijzingen, zich voltrekken „volgens
een voorgeschreven ritus, opdat zich in den loop
der ontwikkeling wij dings vormen met liturgisch
karakter gaan vormen, die eeuwen kunnen blij
ven bestaan."
Tot dezen ritus behooren de „verkondiging", de
„verplichting" en de .aanroeping van den lei
der". Uit de „verkondiging" citeeren wij:
Bü deze treden van de Feldhermhalle
ontstond eenmaal het sacrament van den
[strü'd.
Kruisridder zyt gü wanneer gü den roem van
[het volk hooger brengt
als de openbaring van alle religie.
Gij bemerkt de heiligheid van de
[Feldhermhalle.
Wat beteekenen bedezangen, misgebeden,
de slingerende schalen met wierook
tegen het doffe rhythme van onze trommels
als onze leider deze treden nadert.
De adem van degenen, die hem zien, stokt,
de aarde, die beeft van den opmarsch, zwügt,
het geluid verkruipt zich grijs aan het einde
[der wereld.
De leider staat.
De leider verheft zijn hand tot eeuwigen groet.
Zijn hart slaat mlt den hartslag van zijn volk.
De stap van den leider is thans een gebed.
Tot zoover de mededeelingen van „Het Volk".
Voorts vernemen wü, dat in Duitschland anti
katholieke schimpdichten worden verspreid in
verband met de deviezen-processen, die voor
het anti-godsdienstige programma dankbaar wor
den geëxploiteerd.
Een dezer liederen laten wü hier volgen in den
oorspronkelüken tekst zooals het in Westfaleh
wordt verspreid en door de jeugd gezongen:
Ja das Leben in dem Kloster,
ja das Leben ist dort schön.
Ja da kann man, statt zu beten,
Auch Devisen schieben gehn.
Pater, Mönch und auch die Nonne,
alle drei, sie nehmens an,
Beten schnell ein Paternoster,
und dann gehts ans Schieben ran.
Mit Devisen schwer beladen,
schleicht die Nonne durch das Land,
Ihr Gesicht ist fromm und heilig,
deshalb bleibt sie unerkannt.
Und sie gibt dem Mönch das Pakchen,
drückt ihm alles in die Hand,
Und der schleicht dann hastig weiter,
aus dem deutschen Vaterland.
Eines Tages wars zu Ende,
eines Tages wars vorbei.
Und das Volk bekam zu horen
von der grossen Schieberei.
In des Kerkers tlefsten Gründen,
hinter Gittem, welch ein Graus
Ruhen Pater Mönch und Nonne
vom Devisenschieben aus.
Und es sagt die Nonn zum Pater:
Ach wie war es doch so schön
Als man für den heilgen Vater,
konnt Devisen schieben gehn.
Die Moral von diesem Liedchen,
ach ihr Leute seid gescheit;
Kann nicht schieben mehr das Jüd'chen,
dann schiebt seine Heiligkeit.
Vooral de „humor" van de laatste twee regels
is markant, omdat er weer een keer te meer uit
blijkt, hoe nauw het neogermaansche anti-papis-
me verbonden is met het anti-semietisme. Men
kan verwachten, dat de Kerkstrüd in Duitsch
land, door materiaal als het hierboven aange
haalde gevoed, een nieuwe phase van hevigheid
tegemoet gaat, waarin de katholieken niet ge
spaard zullen worden. Te L*inen is een katho
liek jeugdhuis in beslag genomen en ter be
schikking van de Hitler-jeugd gesteld.
Financieele positie der Engelsche
Koninklijke familie
Niet algemeen bekend is het, dat büna
onmiddellük na den dood van een ko
ning van Groot-Brittannië een com
missie benoemd wordt, welke tot taak heeft
een onderzoek in te stellen naar de financieele
positie van den nieuwen souverein. De reden
hiervan is, dat tot Edward VII toe nog nooit
een koning of koningin den Engelschen troon
bestegen had, zonder zich min of meer in
schuld te steken. Edward VII was de eerste
die geheel vrü van schuld de regeering aan
vaardde, hetgeen voor een deel hieraan te
danken was, dat hij onder zün persoonlijke
vrienden een aantal financiers had, die hem
steeds met raad hadden bügestaan.
Maar zoo Edfoard VII al geen schulden had,
hij bezat evenmin eenig vermogen. Koningin
Victoria was niet rijk geweest, en had haar
fortuin onder haar jongere kinderen verdeeld.
Edward had, als prins van Wales, zün inkom
sten getrokken uit de domeinen van het Her
togdom Cornwall, dat met het hertogdom Lan
caster het eenige der voormalige kroondomei
nen is die niet in de achttiende eeuw door
George III en George IV in ruil voor een
vast jaargeld aan het land werden afgestaan.
Het is gewoonte dat de oudste zoon des
konings de inkomsten trekt uit het Hertogdom
Cornwall, terwül die uit het Hertogdom Lan
caster bestemd worden voor den souverein zelf.
Deze is overigens aangewezen op de „civiele
lijst", want de hertogdommen brengen elk niet
meer dan 60 of 70.000 pond per jaar op.
De Civiele Lüst wordt voor iederen Souverein
Hoe luidt het adrei
van je laatste mevrouw?
Die ligt in 't Acade
misch ziekenhuis met acht
gebroken ribben.
(Everybody),
„Wilt V naar Sydney? Maar dat ligt
heelemaal buiten onze route."
afzonderlijk door he't parlement vastgesteld,
aangezien het bedrag afhangt van de levens
omstandigheden des konings. Het maakt na
tuurlijk een verschil of deze een groot, dan wel
een klein of in het geheel geen gezin heeft.
Na overleg gepleegd te hebben met den Kan
selier der Schatkist, zendt de Koning een in
traditioneele bewoordingen vervatte „bood
schap" aan het Parlement, waarin hü de aan
dacht van dat lichaam voor de Civiele Lijst
vraagt. De voorstellen, welke de kanselier der
Schatkist tenslotte indient, lókken meestal zeer
levendige discussies uit; vooral op toelagen
voor leden der koninklijke familie pogen afge
vaardigden van socialistische of radicale belü-
denis af te dingen, en zelfs leden der regee
ring hebben wel eens neiging aan den dag ge
legd op de koninklijke inkomsten te beknib
belen.
Het feit dat Engeland thans een ongehuwden
koning heeft, zal tengevolge hebben, dat de
Civiele Lijst (waaromtrent weldra een Konink
lijke Boodschap aan het Parlement zal worden
toegezonden) er'in vele opzichten anders zal
uitzien dan onder George V.
Het totaal bedrag der lüst beliep tot 1931,
toen de koning een bezuiniging van 50.000
voorschreef, 470.000. Tot het oogenblikke-
lüke totaal van 420.000 behooren ook 97.800
voor de Privy Purse, 111.800 salarissen voor
de Koninklijke Huishouding en 171.000 uit
gaven voor deze huishouding.
De „Privy Purse" werd gedeeld door Koning
George en Koningin Mary; zü zal thans aan
den ongehuwden Koning alleen komen. Het is
waarschünlijk datministers den Koning zul
len voorstellen de in 1931 door diens vader in
gevoerde korting weder in te trekken; het per-
soonbjke inkomen van den Souverein zal dan
110.000 worden.
Men neemt aan dat de Hertog van York,
die tot nu toe een parlementaire toelage van
23.800 genoot, de inkomsten van het hertog
dom Cornwall, ten bedrage van ongeveer
70.000 Kal krijgen.. Het was hiervan dat
koning Edward als prins van Wales leefde. De
Hertog van York is thans de vermoedelüke
troonopvolger, en neemt dus, zoolang de
koning ongehuwd en kinderloos blijft, een be
langrijker plaats in dan tüdens het leven van
zün vader. De Hertogin van York zal, als ge
malin van den vermoedelijken troonopvolger
10.000 per jaar ontvangen, benevens een
jaargeld van £30.000 indien zü weduwe mocht
worden. Verder is het waarschünlük dat
6000 per jaar uitgekeerd zullen worden aan
haar beide dochters, tot deze meerderjarig
zijn.
De positie van Koningin Mary na het over-
lüden van haar gemaal, den Koning, was reeds
geregeld bü de vaststelling der Civiele Lüst in
1910. Zij zal een jaarlijksch inkomen trekken
van 70.000.
Vereering en bewondering
in Engeland
Niet alleen onder Engelsche katholieken
heeft men met groote belangstelling de
overbrenging van het stoffelijk over
schot van Pater Damiaan naar zijn geboorte
land gevolgd. Weinigen zün tüdens hun leven
en bij hun sterven zoozeer door het Engelsche
publiek geëerd en bewonderd als deze
heldhaftige missionaris, ofschoon hü ook hier
het lot deelde van vele groote en edele man
nen: hij werd door een kleine, giftige minder
heid belasterd.
Het was de Prins van Wales, de latere Ed
ward VII, die met al 'zün gezag tegen dezen
laster opkwam. Edward was steeds een zeer
edelmoedig man; het heeft hem nooit ontbro
ken aan warme sympathie voor de katholieken
misschien zelfs voor het katholicisme
maar ook zonder dat zou hij, de bü uitstek
loyale prins, zeker voor de eer van pater Da
miaan opgekomen zün toen gepoogd werd deze
te bekladden.
Weinige dagen nadat, den lOen April 1889,
Pater Damiaan den heldendood gestorven was.
schreef Edward in een brief aan Lady Dorothy
Nevill: „Mij is niets bekend omtrent eenig
schandaal betreffende Pater Damiaan (die zün
leven offerde ten behoeve van de melaatschen
der Sandwich eilanden), maar van één ding
ben ik overtuigd: de nakomelingschap zal hem
steeds als een groot man blüven beschouwen,
en daar hü niet meer tot de levenden behoort
meen ik dat wü zijn karakter met rust moeten
laten."
De Prins kwam niet alleen herhaaldelük met
groote heftigheid op tegen pogingen, Pater Da-
miaan's nagedachtenis te bezoedelen, maar liet
zich ook steeds met groote bewondering over
hem en zijn werk uit. Den I8en Juni 1889
stichtte hij een fonds, bestemd voor de oprich
ting van een standbeeld van pater Damiaan te
Kalawas, waar hij gestorven was, benevens een
Nationaal Fonds voor Melaatschen. voor de be
handeling en bestudeering der ziekte, speciaal
in Indië. Den 13en Januari 1890 nam de Prins
den voorzitterszetel in aan een te Londen ge
geven feestmaal ten bate van dit fonds. De op
richting van het naar zün oudsten zoon ge
noemde Prins Albert Victor Hospitaal voor
Melaatschen te Calcutta had eveneens zün vol
len steun.
De toenmalige Prins van Wales heeft steeds
erkend dat de heldendood van den Belgischen
priester de voornaamste drijfveer voor de me
dische wereld geweest is, den strijd tegen de
schrikwekkende ziekte met nieuwe energie op te
nemen. Groot Brittannië, dat verantwoordelük
is voor het welzijn van zoovele milüoenen men-
schen in de tropen en sub-tropen staat dus, in
moreelen zin, zwaar in 't krüt bü pater Da
miaan. Geen man heeft meer ertoe bijgedragen
een deel van die schuld af te lossen dan Ed
ward VII, de steeds humane, edelmoedige en
dankbare vorst.
Een ander Engelschman was Edward's bond
genoot in diens nobelen strijd voor pater
Damiaan's eer, n.l. Robert Louis Stevenson, de
beroemde schrüver van „Treasure Island," „Je-
kyli and Hyde" en tal van andere nog steeds
gelezen en ook verfilmde werken. Deze merk
waardige man, die in zijn laatste levensjaren
zelf bewoner van een Zuidzee-eiland was, pu
bliceerde in 't begin van 1890 zün van veront
waardiging gloeienden „Open brief aan den
Eerw. Dr. Hyde van Honolulu," waarin hü
Pater Damiaan en diens werk onder de me
laatschen verheerlükte.
worden U geboden door advertentie-reclame ln
dft rubriek „Omroepers" Laat die U niet ont
glippen. De prüs kan geen bezwaar zün. want
voor slechts 50 cent per regej komt Uw zaken-
Omroeper onder de aandacht van 80.000 ge-
tinnen.
Misschien is er iemand onder u, die nog
een winkelbediende kan gebruiken? Of
een wissellooper, kantoorbediende of lift-
jongen?
Persoonlijkheid, sterk ontwikkelde, systema
tisch ontwikkelde persoonlijkheid is ruimschoots
aanwezig.
Ik ben, of liever was, in betrekking bü de
Semi-Continental Handelsmaatschappij. Het
was een mooie, een zéér mooie betrekking, na-
melük die van jongsten bediende.
Ik wilde graag opslag hebben. Maar als ik er
om vroeg, dan leek het wel of mijnheer Piershil,
de directeur, aan verstopte ooren leed. Ik moest
m'n vraag minstens drie keer herhalen vóór hü
begreep wat ik eigenlük wou.
„Wat had je dan eigenlijk gedacht?" vroeg
hü, nadat hü m'n vraag begrepen had.
„Vüf en twintig gulden opslag per week,"
zei ik.
„Dat meen je niet," lachte meneer Piershil;
z'n toon klonk sarcastisch, en niet weinig ook,
en dat was voldoende, om mü het hart in de
schoenen te doen zinken.
Waarschünlük zou ik dan ook m'n heele
leven er niet meer aan gedacht hebben om op
slag te vragen, als op zekeren avond m'n aan
dacht niet toevallig getrokken was door een
advertentie:
„Persoonlükheid beteekent geld en macht,"
stond er boven en vervolgens: Beschikt gü over
een sterken wil? Aarzelt gij op gewichtige
oogenblikken? Wenscht gij uw positie te ver
beteren? Is uw inkomen overeenkomstig het
geen gü presteert? enz. enz."
Daarop luidde als antwoord: „Wees verstan
dig en volg den schriftelijken cursus in per
soonlükheid en machtsontwikkeling van het in
stituut voor zelfontwikkeling van professor Ra-
minowski."
De heele schriftelijke cursus bestond uit
twintig lessen, betaalbaar in vier gelijke ter
mijnen.
Ik stortte direct den eersten termün en
wachtte vol ongeduld op les no. 1.
De eerste les reeds verruimde aanmerkleijk
m'n blik en ik zag direct, dat ik alles tot dusver
verkeerd had aangepakt. Mijn houding ten op
zichte van m'n superieuren was steeds veel te
onderdanig geweest, mün optreden was niet ge
weest als iemand, die zich bewust is van een
gepast gevoel van eigenwaarde. Ik had zoo
begreep ik uit les no. 1 van den professor
verzuimd kritiek uit te oefenen op het beleid
der directie, wanneer zich de gelegenheid daar
toe aangeboden had.
Tegen het einde der maand had ik 5 lessen
te pakken. Voor ik de volgende vüf bestelde,
besloot ik de verworven kennis in practük te
brengen ten einde de resultaten te controleeren.
Ik zat net te werken om u de waarheid
te zeggen, bestudeerde ik juist de laatste les
toen het hoofd van mijnheer Piershil in de
deuropening verscheen.
„Is die idioot van een Salomons hier?"
vroeg hü-
„Ja," riep ik zoo hard ik maar kon, en met
een voelde ik dat het hjnrecht indruischte te
gen regel 1 van m'n cursus (blüf steeds hoffe-
lük ten opzichte van uw meerderen).
„Als je" wakker bent, Salomons, kom dan
over 5 minuten even bij me."
Zoodra mijnheer Piershil verdwenen was, las
ik de laatste les nog eens goed over en toen de
vüf minuten verstreken waren, trad ik het
orivé-kantoor van den directeur binnen, zonder
kloppen.
„Wel Piershil," zei ik (regel 7, wees steeds
openhartig en gemeenzaam) „wat had je eigen
lük?"
Volgens den cursus van professor Raminowski
zou de directeur me hier een sigaar presentee
ren en mü joviaal uitnoodigen te gaan zitten.
Er scheen echter iets niet in orde te zün.
Münheer Piershil stond op en werd vuurrood.
„Zeg es, ben je bed
„Kalmpjes aan, ouwe jongen," zei ik bedaard,
„nou ik toch hier ben, wil ik wel eens even
met je praten (regel 6: breng het gesprek on
middellijk op het doel van uw komst).
Mi////
Toen kikker Karei dat zag, kreeg hü medelüden met Tui
meltje en reeds wilde hij achter de muts aanrennen, toen
Tuimeltje op den grond terecht kwam en het opnieuw op een
loepen zette; ongelukkig voor hen beiden, moesten ze over een
breede sloot. Tuimeltje liep er middendoor. Nu en dan stapte
hü op een grooten steen en eindelük was hij aan den overkant.
Maar zün muts was nergens meer te zien en troosteloos ging
hü tegen een boom zitten.
Tuimeltje rustte tegen den boom goed uit. Intusschen was
kikker Karei op het zelfde stuk grond naar wat eten aan het
zoeken, toen er twee torretjes op hem afkwamen om hem te
helpen. Op dat land leefden er verschrikkelük veel. Ze hadden
al van de komst van Tuimeltje en Karei gehoord en toen er
ook nog een vogel aankwam met een muts in zün snaveltje,
stuurden ze dien vogel op kikker Karei af.
Wat was kikker Karei blü. toen hij de muts van den vogel
terugkreeg. Hü dankte den vogel hartelijk en te zamen met de
twee kleine torretjes, bracht hij de muts bü Tuimeltje. Tui
meltje was zoo blij, dat hü ineens heelemaal uitgerust was en
direct weer op stap wou. Daar voelde Karei veel voor en de
twee torretjes mochten ook mee. Die wisten den weg beter dan
de kikker en zün vriendje.
„Mag ik weten wat dat te beteekenen heeft?"
vroeg mijnheer Piershil, wiens kleur van vuur
rood in bloedrood was overgegaan.
„Natuurlyk," antwoordde ik luchtig: „toen we
het den vorigen keer over salarisverhooging
van mij hadden, hebben we ons waarschijnlijk
vergist."
„Je bedoelt dat j ij je vergist hebt?"
„Pardon, ik bedoel de Semi-Continental Han
delsmaatschappij. Ik zei toen vüf en twintig
gulden meer per week. Dat moet veertig zijn.
Laten we zeggen 2000 per jaar', een ronde som."
Mijnheer Piershil begon opvallend agressief
met een ijzeren liniaal te spelen, hetgeen ik
echter toeschreef aan z'n zenuwachtigheid.
„Zoo," meende hü, „2000 per jaar om te be
ginnen. En waar wou je mee eindigen?"
„Och," antwoordde ik onmiddellijk, (regel 10:
smeed 'het ijzer als het heet is), „dan kunnen
we eens zien of we geen compagnons kunnen
worden."
Nu werd de heer Piershil zoo rood als een
kalkoensche haan en tintelde er iets onrust
barends in z'n oogen, maar gedachtig aan regel
8 van prof. Raminowski's voortreffelüken cur
sus (wees op be- n,,,,,,,,,,,,,,,,,,!,,,,,!!,,,,,,,,,,,,,!!,!,,,,,,,,,
slissende momen-
ten steeds jovi- e £)e CUrSUS VOtt
aal) sloeg ik hem e
op z'n schouder r
en stelde hem den professor
voor samen een
glas sherry __te
gaan drinken.^
In plaats van hierop in te gaan, sprong mün
heer Piershil op en rukte me den cursus van
den professor uit de hand.
„Wat is dat?" vroeg hü-
Ik vertelde hem dat het een cursus was in
de ontwikkeling der persoonlükheid. „Die cur
sus," legde ik uit, „staat onder leiding van
professor Raminowski, den autoriteit op dat
gebied."
„Nou begin ik het te snappen," knikte de
directeur. „Ik dacht eerst dat je te veel ge
dronken had. Maar nu begrijp ik waar je die
onbeschaamdheid vandaan haalt."
„En hoe zit het met m'n opslag?" vroeg ik.
„Hoor ik daar binnenkort nog iets van?"
„Ja, binnenkort zal je er wel iets van hooren,''
verzekerde münheer Piershil, „en maak nu
maar als de bl.... dat je wegkomt."
Ik keerde naar m'n lessenaar terug, ten prooi
aan de meest gemengde gevoelens, waarvan er
een echter bovendreef: dat er in den cursus
van profesor Raminowski een zwakke plek
moest zün.
Den volgenden morgen reeds lag er een brief
op m'n lessenaar. De enveloppe was groot ge
noeg om de verwachting op te wekken van de
aanbieding van een compagnonschap.
Zü bevatte echter een memorandum als volgt:
„Met ingang van heden ontslaan wij u uit
den dienst onzer firma. De kassier zal u een
week salaris uitbetalen. De Semi-Continental
I iandelsvereeniging."
Is er misschien nog iemand die een winkel
bediende kan gebruiken? Of een wissellooper,
kantoorbediende of liftjongen?
Overbhjfselen, waarvan men aanneemt, dat zü
behooren tot het oudste menschelüke skelet,
dat ooit is opgegraven, werden dicht bij Kurungu
aan de oevers van het Victoria-meer in Afrika
ontdekt door een missionaris, deken Owen, een
amateur-archeoloog.
Verleden jaar December werden reeds deelen
van een schedel en overblüfselen van kleine
knaagdieren gevonden.
Deken owen, bügestaan door rüks-geologen,
heeft nu de rest van het skelet ontdekt, een
kaakbeen, een arm en onderdeelen der onderste
ledematen.
Men vermoedt dat het skelet afkomstig is uit
het midden van het steenen tüdprk.
Men meldt ons uit Venetië, dat aangaande
de eerstvolgende internationale Tweejaarlüksche
Tentoonstelling aldaar, thans het volgende is
vastgesteld. De tentoonstelling zal den lsten
Juni worden geopend en zoowel voor de Itali-
aansche inzendingen, als voor die der andere
landen, welke hun eigen paviljoens bezitten,
blüven de tot nu toe gebruikelüke maatregelen
van kracht. De cinematografische afdeeling zal
dit jaar aanzienhjk worden uitgebreid. De mu
ziek- en tooneelsecties worden met büzondere
zorg voorbereid, en er zullen verscheiden bui-
tenlandsche ensembles optreden.
De Rijksstadhouder van Beieren heeft den
dirigent van de Staatsopera te München, prof.
Hans Knappertsbusch, van zijn functie ontheven,
onder dankbetuiging voor de diensten, welke hij
aan het Rük bewezen heeft.
Knappertsbusch is nog betrekkelijk jong, 4S
jaar; men kan dus begrijpen, dat een botsing
met het nationaal-socialistische bewind de oor
zaak van dit vroege ontslag moet zün.
A U A ¥3^V1VTM"C,>C °P dit blad zi^n ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen k 7bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door 17 7^0 bii een ongeval met k OCH
A I .1 ,r. A\ 1*11 J l\ 1^1 ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen l/v» verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen doodelijken afloop 4
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
bij verlies van een hand,
een voet of een oog
24
Deze opmerking overwon Roger's onwil, zü
zouden toch den uitgekrabden naam niet op
merken. En münheer de la Riva zou tegen
over hem er misschien ook beter door gestemd
worden. Binnengekomen ontrolde hü het perka
ment en de beide meisjes keken er met veel
aandacht naar, Netta merkte op:
„Ik zie, dat je moeder een Hornock was,
je bent, geloof ik, een achterneef van Betty.
En wat is deze vlek?"
Toen Roger niets zei, keek zij er nog nauw
keuriger naar.
„Kük, er heeft een naam gestaan."
Nog zweeg Roger, maar nicht Jane begon
dadelük:
„Daar is een geheim met dien naam. Mijn
nicht Sophie, de grootmoeder van Roger, wou
nooit zeggen, wkt. Maar zij moest het toch
weten, het was haar eigen broer, Willem Beek."
„Een familie-kwestie, denk ik," zei Roger
haastig. „Hij is naar Amerika gegaan."
„Dat is romantisch," kreet Rita. „Wat heb
lü een rare familie, Roger."
„Denk eens aan, een naam weggekrabd en
niemand weet waarom, jü ook niet, Roger?"
vroeg Netta.
„Neen, geen flauw idee," zei Roger.
Hü begon het perkament weer op te rollen.
Zün onrust ontging Netta niet, zü verklaarde
onmiddellük, dat, als zü hem was, zü niet rusten
zou vóór zü het wist.
„Ik ook," viel n'cht Janë haar bij. „Ik heb
het ook al dikwijls gezegd. Je neef Hornock
weet het misschien wel. Willem Beek woonde in
Manchester vóór hü naar Amerika ging."
Roger keek haar boos aan, maar "het gaf
niets, al zag Netta het cok.
„Als ik u was, Sir Roger, zou ik niet rusten
vóór ik het geheim ontsluierd had," herhaalde
zü. „En ik zou willen weten, wat die Willem
Beek voor vr-eeselijke dingen had gedaan."
„Sir Roger is er zeer geheimzinnig mee, ik
denk, dat hij het wel weet," lachte Rita.
„Neen, h|eusch niet," protesteerde Hoger.
..Maar het kan me niet sche'en. Mün groot
vader en mijn oudoom waren rechtschapen
menschen. Zij zullen het niet zonder een groote
r.eden gedaan hebben. Ik wil er niets meer van
weten. Hij is nu waarschünlük al dood."
Ineens herinnerde hij zich dien voorjaarsdag,
toen zün grootmoeder aan het brood bakken
geweest was en die donkere v:ieetfideling was
binnengekomen en zoo zonder complimenten
weer weg gezonden was. Ook wist hij nog, wat
zü gezegd had over vuile handen en vuil geld.
Neen, hü wist liever niets nadjers over Willem
Beek.
„Als ik het hoofd was van e^n familie zooala
de jouwe, dan zou ik het mün plicht achten er
achter te komen," hield Netta vol.
„Och, waarom," zei Roger geraakt. „Zün er
geen namen genoeg op het vel? Goede en eer
bare namen. De kruisvaarder, Roger geheeten
zooals ik en John. Hü was een ridder, miss de la
Riva, in het gevolg van den zwarten prins. En
dan weer een Roger in den opstand van '48."
Netta geeuwde.
„O, we moeten nu heusch gaan," riep zü
uit. „Dag juffrouw Beck, dank u wel voor uw
gastvrüheid. Het is erg interessant geweest,
Sir Roger."
Roger ging zoover met ze mee en liep weer
vooruit met Rita, al was de weg nu breed ge
noeg. m
Spijtig oveflfecht Netta, hoe zü toch zoo dom
had kunnen zün, om dat uitstapje voor te
stellen.
HOOFDSTUK XIV
„Zoo, Lady tfoan heeft er dus voor gezorgd,
dat mijn meisje zich goed geamuseerd heeft in
Londen," zei mijnheer de la Riva, terwül hij
trotsch naar zün dochter keek.
Zij waren juist klaar met het eten en zaten
nu in hun prachtig salon, mijnheer de la Riva
leunde behaaglük achterover in een gemakke-
lijken fauteuil en luisterde met pleizier naar
Rita's gebabbel.
Hij was heel groot en mager en wat cr van
zün gezicht te zien was had een b'eeke, onge
zonde kleur. Zün haar was geheel grüs. Hü
liep ietwat voorover gebogen en ziin heele uiter-
lük duidde op epn zwakke gezondheid
„Het was niet alleen in Londen," zei Rita.
„Ik ben naar een heeleboel dansavondjes ge
weest en naar de polowedstrijden in Hut-
lingham, maar ik vond het andere toch
leuker.
„Welk andere?" vroeg hij, toen zü zweeg.
Het scheen hem toe, dat Rita ondanks haar
vroolük babbelen toch wat afgetrokken was.
„Nu, de buitenvisites, ik ben juist op een
een landhuis geweest."
„En heeft mijn dollar-prinses haar prins al
gevonden?" plaagde hü haar.
Hü had Rita's bijnaampje ook gehoord.
„Geen prins, paps."
„Een timmerman dan?"
„Ook geen timmerman. Ik heb een heeleboel
lui ontmoet, die ik leuk vond. maar slechts één,
die me bijzonder goed beviel."
Zij had haar vader al eens uitgelegd, hoe zij
alle jonge mannen als naar hetzelfde patroon
vond geknipt.
„Hoe anders?" informeerde mijnheer de la
Riva met een glimlach vol verwachting.
0„hü döet iets, tenminste, dat zegt, hij, hij
ls boer, hij rüdt op zün eigen maaimachines.
En hü zag er zoo prachtig uit op die groote,
rood en zilveren machine...."
„Zilver
„Nou ja, zoo leek het. Ik geloof, dat het staal
was, of misschien wel blik. Maar hü maaide er
zijn haver mee. U zoudt hem een flinken kerel
vinden, paps. als u hem zag.''
„Nu, riep haar vader uit, „hü schünt prak
tisch een beer te ziin. Maar hoe ontmoette jü
hem Rita? Ik dacht, dat lady Joan je alleen
maar in connectie zou brengen met eerste klas
lui?"
„O, maar hü is ook nog baron, behalve boer.
Hü liet me zün stamboom zien en heeft me
alles uitgelegd."
Nu scheen mijnheer de la Riva in zichzelf te
lachen.
„Je schünt nogal vlug van wal gestoken te
zijn in die drie dagen. Je bent toch maar drie
dagen gebleven inhoe heette het ook weer,
was het niet Hawkhurst?"
„Ja, maar kük eens, paps, ik ben daar met
den wagen heen geweest.... het was heelemaal
niet ver."
Ineens ging münheer de la Riva rechtop zit
ten en fronste zün wenkbrauwen.
„Was dat niet een beetje voorbarig," zei bü-
„Ik dacht, dat zij hier heel wat nauwer
keken."
„We bleven er maar heel kort, paps. We
dronken thee en bekeken bet huis. Maar het
was leuk. om Sir Roger Beck te z'en maaien."
„Sir Roger Beck?" vroeg haai- vader.
Het scheen, dat de vroo'ükheid van zijn
dochter hem had opgewonden.
„Ja, heb ik u dat niet gezegd? Hij heet Sir
Roger Beck en zijn raar. scheef, oud huis heet
Beckford. al is het niet veel m?er dan een
boerderijtje. Maar het is echt antiek, met
trapjes op en trapjes af en grapp-'ge gan
getjes. Ik heb nog nooit zooiets gezien."
Mijnheer de la Riva keek haar s'rak aan.
„Een oude boerderij en een knappe baron-
boer, vertel me daar eens meer van, kindje. Is
hü blond?"
„En of!" riep zü uit. „Hü is erg blond, ten
minste zün haar en de haver waren van
dezelfde kleur. Maar zün gezicht en handen
zün bruin en hij is heel groot en stoer, zoo groot
als u, paps, maar veel breeder. En hü o,
ik weet het niet; en ineens hield zü op, liep
op haar vader toe en verborg haar gelaat tegen
zün schouder.
Maar even later was haar emotie weer voorbij
en zü lachte:
„Het is nog niet wanhopig, hoor. Maar hij
is wel de eenige man, dien ik nog eens graag
zou ontmoeten."
„Dat is nog niet erg," antwoordde haar vader
„En hoe denkt de jonge man er zelf over.
Ernstig geraakt?"
„Wat denkt u wel?" vroeg zij met een vreem
den glimlach. Zij was bü hem op den grond
gaan zitten met haar armen om haar knieën
geslagen. „Eerst was ik een beetje bang van
hemik had nog nooit een man gezien, die
dadelijk zoowelzoo recht op het doel
af ging. Ik ben zeker van zün gevoelens
maar van mezelf nog niet. Maar toen ik hem
vandaag terug zag op zün eigen land...."
Weer hield zij op en haar vader wist, dat zij
ook zeker van haar eigen gevoelens kon zün.
„Ik moet eens kennis maken met dien Sir
Roger," zei hij na een poosje. „En ik zal ook
eens informaties inwinnen. Ik zou hem ook wel
eens willen zien op mijn eigen land."
(Wordt vervolgd)