Md mtfiaal mm dm dag Wat Kikker Karei en Tuimeltje beleefden w Hoe het „aankwam" tusschen Prins Leopold en Prinses Astrid r „HUWELIJK VAN STAAT WILDE MEN NIET mk Eindhoven garni- zoenstad? LIEFDE EN EER ZATERDAG 7 MAART 1936 Bezoek van Gravin de Rethy en „mijnheer Philippe" aan een omgeving van kalm geluk Een ontmoeting zonder complimenten Een mysterie i Plicht en hart 1 Érsweg '-mrm- W.C., Ir- en 2 gr.- bal- èzevsel ijk 'e Hijks- 'ff een iden- van De herinnering aan de koningin der Bei- gen, die zoo tragisch om het leven kwam, is nog lang niet verflauwd. Het volk hoort graag over haar spreken en zal ook graag °ver haar lezen. Bij de firma Karei Beyaert te Brugge, en gelijk bij de R. K. Boekcentrale te Amster dam, is een Nederlandsche bewerking versche den, gemaakt door Marie Koenen, van het berkje dat Joseph Conrardy over haar schreef. Aardig is de wijze wharop hierin verteld ^ordt van het „aankomen" der verloving van drinses Astrid met prins Leopold, den huidigen Belgischen koning. Men wilde aan het Belgische hof geen „hu- w®iijk van staat", want daar was reeds te veel ellende uit voortgekomen. Koning Albert en Koningin Elisabeth wen- ®chen bovenal, dat hun zoon echt liefde zal voelen voor de vrouw van z'n keuze. Ze willen v°or hem, kortom, een huwelijk zooals hun e%en huwelijk. Maar waar een vorstenkind te vinden, dat moreel en physiek beantwoordt aan aUe wenschen zoowel voor de dynastie als voor hen Prins zelf? Er zijn in Europa zeker wel Prinsessen genoeg, en ook prinsessen met ge noeg van de gev'enschte eigenschappen, maar hén van de vele zal dan ook nog dienen te be antwoorden aan den harte-roep van Prins Leopold. Koning Albert en Koningin Elisabeth binnen inlichtingen in, stellen vragen, kijken S°ed uit hun oogen. Er wordt hun gewezen op hs dochters van Prins Karei van Zweden, en •Peer bepaald op de jongste, die juist twintig K geworden. Ze willen de jongelui wel eens samenbrengen. Eens zien of ze elkaar begrijpen ®h waardeeren kunnen bij nadere kennisma- j^hg. De tijden zijn voorbij, dat vorsten beslis- ten over het huwelijk van hun zoon, met geen andere gegevens dan een portret, zonder er ach over te bekommeren of de toekomstige cchtgenooten elkaar zouden aanstaan. Hier echter worden in de verste verte geen Pasluiten genomen. Om elk vermoeden af te lei den, onderneemt Koningin Elisabeth, vergezeld door haar oudsten zoon, een reis naar Scan dinavië, waar ze ook een bezoek zal afleggen de koningsfamilies. Als Gravin de Rethy 'ogeert ze in Kopenhagen, en reist vandaar Paar Stockholm incognito. Ze komen ook bij Brins Karei aan huis. Deze is verwittigd van bun komst en ontvangt moeder en zoon met °nderscheiding. Wie de nieuwgekomenen eigen lijk zijn, weet niemand. Prins Leopold verschuilt 2ieh achter den voornaam Philippe. Trouwens, er wordt gewoonweg „niet thuis" gegeven: 2elfs de beste vrienden van de familie worden geweerd. Het interieur is alleraardigst. De °Uders zijn hartelijk, de dochters mooi. Alles düeint geluk in deze omgeving zonder eenige ^dimatiging een kalm geluk, dat geest en Part weldoet. Er is iets beminnenswaardigs in deze ont moeting zonder complimenten, zoo heel gewtoon bErgerlijk. Doodeenvoudig komt men bij elkaar °t> bezoek de ouders weten waarom, de l°hgelui raden het wel. Ze kijken elkaar eens Ze lachen. Zoo is de jeugd nu eenmaal. He jongeman ziet twee mooie meisjes, en denkt Poo: „Nou hoor! Twee tegelijk! Dat wordt in gewikkeld. Wie te kiezen van zoo'n aardig stel? "erduiveld allebei zijn ze even lief en vol leven. Allebei bevallen ze me. Liever maar eens afwachten. Misschien zal het hart wel gaan breken". De dagen vliegen om. Het jongvolk kakelt en Shatert in 't Engelsch. Want de prinsessen spre ien geen Fransch, en prins Leopold par don! mijnheer Philippe spreekt zoo vlot En gelsch alsof hij, liefst, in het hart van de geboren is. Ze plagen elkaar, tennissen, ®Pelen dit en dat. Af en toe is mijnheer Phi- %pe opeens er van door. Eigenhandig gaat hij 2'n brieven posten in de buurt. Van zelf dat mijnheer Philippe, mooi en ®upsch als hij is, de buitengesloten kennissen en d°b de buren opvalt. Wie zijn die geheimzinnige dame en haar zoon? Iedereen begint zich af vragen, wat er toch gaande is bij Prins ■Karei. „Wat er omgaat, onnoozele burgers?" zou Mfred de Musset antwoorden. „Iets heerlijks en ?°ch alledaagsch, iets heel gewoons en toch al- f'jd weer ongehoord. Liefdes ontwaken!" Is blt dan niet gemakkelijk te raden voor wie Pf'jnheer Philippe daar zoo licht en biy zien v°orbijstappen? Staat dit dan niet weerspiegeld vp z'n stralend gezicht? Toch is alles nog maar heel even, zoo teer PK een rozeknop in het prille groen van April! A! blijkt mijnheer Philippe dan vooral gevoe- voor de bekoorlijkheden van de jongste der dochters van Prins Karei. Hij praat met haar bewondert haar bescheidenheid zoowel als «aar lichtenden glimlach, begint tegelijkertijd be begrijpen, hoe ongerept haar ziel is. Hij blijft haar aanzien en geeft zich gewonnen. Voorgoed is hij veroverd door haar lenige slankheid, door de ongekunstelde gracie van haar gang en houding, door haar helderen blik zonder schaduw of verborgenheid. Er beweegt iets in de diepte van z'n hart. De liefde wordt wakker. Hij poogt z'n gevoel meester te blij ven. Maar z'n oogen verraden hem van zelf Prinses Astrid zou geen vrouw zijn, zonder te ontwaren, dat de beminnelijke bezoeker vooral aan haar z'n aandacht Wijdt. Zij, ze vindt hem zoo kwaad nog niet, heel sympathiek zelfs. Veel zou er niet toe noodig zijn, of ze gaat echt van hem houden. Een woord, een teeken, en als de heldin van Racine zou ze antwoorden: „In stilte zegt mijn hart mij, dat het in stemt met uw vraag." i Maar droomt ze niet een dwazen droom? Omdat ze verstandig is, jaagt ze den droom van zich af. Ze bepaalt er zich toe, niet anders te zijn, dan ze is, en is dus van zelf gewoon en gracieus en natuurlijk. De stille getuigen, de ouders, hebben nu wel genoeg gezien van het verrukkelijke onschuldige minnespel. Trouwens, het logeeren in Stockholm kan niet blijven duren. Op een morgen hebben de geheimzinnige gasten het huis van den Zweedschen Prins verlaten. Geen woord wordt er daar meer over hen gerept. Dadelijk na de terugkomst te Brussel brengt mijnheer Philippe, nu opnieuw Prins Leopold geworden, z'n vader den Koning, op de hoogte van de feiten. Hij spreekt hem van z'n liefde voor Prinses Astrid. Koningin Elisabeth kan niet anders, dan erkennen, dat ze haar echt hoogschat, dit jonge meisje. Koning Albert glimlacht achter z'n brilleglazen. „Wel! dat staat me aan!" is z'n antwoord. „Als jij van Prinses Astrid houdt, dan is er, dunkt me, niets dat je belet haar te trouwen. Alleen zou 'k m'n waarschijnlijk toekomstige schoondochter zelf ook Waleens graag leeren kennen". Er wordt besloten, dat de koninklijke familie eenige weken op Ciergnon zal gaan doorbren gen. Prinses Ingeborg wordt er met haar doch ter Astrid te logeeren gevraagd. De twee no bele vreemdelingen komen. De jongeman en het jongemeisje zien elkaar terug. De zon wekt blijdschap overal en de liefde doet de rest. Wat een verrukking, twee jonge harten die elkaar gevonden hebben. We weten wel dat bij voorbeeld oude heeren met een bril en grijze haren zooiets belachelijk vinden. Houdt vooral niet op, om je op deze manier belachelijk te maken, jonge menschen. De liefde op haar beurt vindt die gebrilde aftandsche oude heeren belachelijk! Wie ooit echt hebben liefgehad, voelen bij uw geluk een diepe ontroering, al leen reeds omdat het hun herinnert aan de liefste uren van hun leven. Ze komen nooit meer terug, deze uren van jonge lentefrissche zieleweelde, van argelooze overgave, die hun voor eeuwig een eigen glans en kleur geven. Vader ik weeg 36 pond yoor een dubbel tje, wat zou ik wegen voor een kwartje? (Lidovj Novinyf De Duitsche ski-kampioen Frans Pfnür stond tijdens de Olympische winterspelen in het centrum der belangstelling van zijn landgenooten. Thans is hij weer, als Co- riolanus, naar zijn eenvoudig handwerk teruggekeerd. Pfnür is meubelmaker in de werkplaats van zijn vader te Schellenberg, niet ver van Garmisch-Partenkirchen Men schrijft ons uit Eindhoven: Naar men ons bericht, loopen in Eindhoven geruchten, als zou deze stad binnen af- zienbaren tijd een garnizoen krijgen. Men zou reeds een bepaald terrein voor den bouw eener kazerne op het oog hebben. Het is ons niet bekend in hoeverre deze ge ruchten een reeds gevallen beslissing tot grond slag hebben, doch om verschillende redenen lijkt het ons niet onwaarschijnlijk, dat inder daad Eindhoven voor het vestigen van een gar nizoen zal in aanmerking komen. Deze aangelegenheid is in zooverre niet nieuw, dat reeds vrij geruimen tijd geleden, toen in het Zuiden de actie voor versterking der Nederlandsche weermacht aan het op komen was, door het hoofd der gemeente Eind hoven, burgemeester Verdijk, het leggen van een garnizoen in zijn stad is bepleit. Sindsdien won deze kwestie zeer aan actu aliteit. De versterking onzer weermacht is niet alleen meer een voorwerp van actie, doch daar naast een in afwikkeling zijnde realiteit gewor den. Het defensiefonds, de bouw van kaze matten, enz. zijn daarvan de symptomen. Met de kwestie der contingentsverhooging komt ook die van nieuwe garnizoenen de aandacht vra gen. Verwezen zij o.a. naar de opmerking van „sommige leden" in het Voorloopig Verslag der Eerste Kamer over het ontwerp Defensiebe- grooting, waarbij wordt aangedrongen „op ver sterking van de in de Zuidelijke en de Ooste lijke provinciën liggende garnizoenen en vesti ging aldaar van nieuwe garnizoenen". In de recente ontwikkeling van het militaire vraagstuk ten onzent zijn stellig aanduidingen te vinden, die Eindhoven als toekomstige gar- nizoenstad alle kans geven. Men denkt hierbij o.m. aan het goed-geoutilleerde Eindhovensche vliegveld, waarbij verleden week nog zulke be langwekkende proefvluchten werden gehouden met den Pokkerjager D 21. En voorts aan de omstandigheid, dat, terwijl vier voorname ste den van Noord-Brabant ('s Hertogenbosch, Til burg, Breda en Bergen-op-Zoom) garnizoenen bezitten, de grootste Brabantsche stad een gar nizoen mist. Naast deze argumenten, die voor een Eind- hovensch garnizoen mogen geacht worden te pleiten, zal echter het politieke argument niet uit het oog worden verloren, in de binnenland - sche en niet minder in de buitenlandsche mili taire literatuur der laatste jaren is herhaalde lijk gewezen op den mogelijken opmarsch van vijandelijke legers door Zuid-Oost-Nederland, waarbij dan werd gedacht aan de streek onge veer tusschen 's Hertogenbosch en Roermond. Die opmarsch zou, daarover zijn onze deskun digen het wel eens, èn van Zuid èn van Oost kunnen komen. Een garnizoen te Eindhoven nu zou duidelijk genoeg demonstreeren, dat de Nederlandsche strategie niet nalaat ook de mogelijkheid van een opmarsch uit Zuidelijke richting onder het oog te zien. Eindhoven garnizoen zou in de huidige phase van gespannen internationale toestanden meer dan ooit een krachtige onderstreping zijn van onzen vasten wil om naar alle zijden onze beproefde neutraliteit hoog te houden. Jacque Joffre Robert Russell, negentien jaar oud, was provisieknecht in het Washington Hotel aan Curzonstreet, in het Londen- sche West End. Zijn ouders woonden te Lo westoft, en hij had dus te Londen een kleine goedkoope kamer gehuurd. 's Avonds, zoodra zijn werk geëindigd was, spoedde hij zich naar dit armelijke vertrek, dat voor hem een heiligdom was. Want daar bracht hij zijn vrije uren door met etsen en al etsend droomde hü van de toe komst, waarin hij een beroemd kunstenaar zou zijn. Hij bezocht ook een kunstschool. Wat hij van zijn loon spaarde, werd uitgegeven aan leergeld. Vaak dwaalde hij door de zalen der National Gallery, de grootmeesters als leeraren kiezend. Hij werkte hard en hij was vol zelfvertrou wen. De kring zijner bewonderaars was nog maar klein en strekte zich niet ver buiten het hotelpersoneel uit, maar hij vond eindelooze voldoening en aanmoediging in de wetenschap dat zijn werk beter werd met den dag. Op een ochtend van de vorige week, alvorens zich naar het hotel te begeven, legde hij de laatste hand aan een ets alweer een schrede op den langen weg die hem tot kunstenaars- roem zou voeren. En kort daarop lag hij, half verpletterd, op straat. Niemand weet precies wat er gebeurd is. Maar hij was uit een ven ster van de zesde verdieping gevallen een val van twintig meter. Zijn dappere, eenzame strijd om kunstfaam eindigde enkele uren later in het St. George's Hospitaal. „Ik heb er nu genoeg van," prevelde hij, en stierf. Neen, zei de recherche-chef Barling tot een van zijn rechercheurs. Bij mij is voor die dame geen emplooi. Voor eens en voor altijd, neen. En ik geef je dringend in overweging, ook nimmer vrouwelijk personeel in dienst te nemen. Hierdoor kun je je menige teleurstelling besparen. Ik wist niet, chef, dat u een vrouwenhater was, opperde de ander, terwijl hij eenigen twijfel in zijn stem legde. Ben ik ook niet! Ik heb een heel lieve vrouw. Thuis. Drie schatten van kindertjes. Thuis. Voor niets ter wereld zou ik ze willen missen. Thuis. Maar in mijn werk moet ik dat goedje niet om me heen hebben. Voor eens en voor altijd, neen. Minder prettige ervaringen mee opgedaan, chef? Ze zijn niet geschikt voor recherche-werk. Ze kunnen het niet laten, haar hart een woord je te laten meespreken. Een rechercheur moet een hart van steen hebben, tenminste in zijn werk. Een goede vrouw kan haar hart niet thuis houden, niet buiten spel laten. En van een slechte vrouw kun je in geen enkel op zicht iets goeds verwachten. Het is mogelijk, dat u gelijk hebt, chef. Ik zal het je bewijzen. Eéns in mijn twin tigjarige praktijk heb ik het meegemaakt, en dat is een les voor mijn leven geweest. Luister: Harry was toen nog in den buitendienst. Je kent hem wel. Een knaap als een boom, met een borstwijdte van zevenenveertig inch en armen als van staal! En een patente kerel ook! We waren toen Big Jim op het spoor, het brutaalste heerschap van heel Londen. Een snaak, die, als het in zijn kraam te pas kwam, er geen gat in zag, om den eerste den beste, die hem in den weg liep, z'n lichtje uit te blazen! Harry is nu getrouwd. Ik heb hem later een baantje bij het archief gegeven, omdat ik hem sindsdien voor het buitenwerk niet meer heb ben wou. Maar toén was hij nog vrijgezel, en natuur lijk had hij een meisje. Carry heette ze. Zij was werkzaam in een luchroom, waar zoo'n beetje van alles kwam. Ze had een klein, popperig kindergezichtje, vlug, handig, be leefd, kortom geknipt voor haar werk. Het was een aardig gezicht, die twee bij el kaar te zien! Harry een kerel als een boom. zwaar en breed en bruingebrand, en daarnaast dat teere poppetje als van porselein, dat nog niet tot zijn schouders reikte! Maar enfin, ik had dat wel in de gaten, dat Harry het ter dege te pakken had. Het was maar van Carry voor en van Carry na, en zijn vrijen tijd bracht hij voor een groot gedeelte in die lunchroom door. Tegen dit laatste had ik, eerlijk gezegd, hoe genaamd geen bezwaar. Integendeel. Want het was mij bekend, dat er nu en dan ook wel „zware jongens" in die zaak kwamen, en je kon nooit weten, of dat contact tusschen Harry en Carry vroeg of laat nog eens goede resultaten kon opleveren. En dat bleek ook zoo slecht niet gezien, om den dooien dood niet. Als die Harry maar beter op zijn tellen gepast had! Op een goeden dag komt Harry na afloop van zijn dienst weer aan zijn gewone tafeltje zitten. Carry brengt hem zijn glas bier, en, tusschen het bedienen van de gasten door, ver telt zij hem bij stukjes en beetjes, wat er dien morgen gebeurd was. Beladen met een heelen berg afgewasschen borden was ze uit de keuken naar het buffet geloopen, was uitgegleden en liet maar eventjes zestien borden aan scherven vallen. De chef had haar een geweldigen uit brander gegeven, met ontslag bedreigd, en bo vendien gezegd de schade voor haar rekening te zullen noteeren. Toen, plotseling, was er van een tafeltje voor het raam een man opgestaan. Hij was naar het buffet geloopen, had den chef een pondbiljet toegesmeten, en gezegd: „Eén bier heb ik gedronken! De rest is voor dart meisje!" Daarop was hij de deur uitgeloopen. De chef had zijn berekening gemaakt, en tegen Carry gezegd: „Veeg die scherven maar op! Het is in orde zoo. Er blijft nog wat voor je over. Die meneer heeft alles betaald." Harry had, niet zonder eenig opkomend ge voel van jaloerschheid, naar het verhaal van zijn meisje geluisterd, maar zijn jaloezie maak te spoedig plaats voor dienstijver, toen hij uit de beschrijving, die Carry hem van den „me neer" gaf, vrijwel zeker het signalement van Big Jim meende te herkennen. Harry was zoo verstandig, over het geval heen te praten. Om geen argwaan te wekken, bleef hij nog een tijdje aan z'n tafeltje zitten, en kwam toen met opgestreken zeil recht streeks naar mijn bureau geloopen. Daar werk ten wij samen een plannetje uit. Harry stak een foto van Big Jim bij zich, en zou den volgenden dag terloops aan lllltltMIIIIIIIIItlllllllllllMtlilililllllll"""!*» Als belooning kregen Tuimeltje, Kikker Karei en de nieuw aangekomen torretjes een kamer, die heelemaal voor hen alleen was ingericht, dat was fijn: kijk eens hoe leuk Tuimeltje op den divan heen en weer springt, kikker Karei zette de gramo- phoon aan en de twee torretjes dansten lustig heen en weer. Ze konden nu eindelijk eens uitrusten van de reis. Maar zooals altijd, Tuimeltje moest weer ondeugend zijn. Hij vond het zoo gezellig zoo hoog te kunnen wippen, dat hij niet ophield voor al de veeren van de divan stuk waren en er uit staken. Toen hij tenslotte midden door een gat op den grond terecht kwam, begon hij weer iets anders te verzinnen. ,Dat pijpje aan den wand" begon Tuimeltje, „daar wil ik iets mee doen." En terwijl hij het in zijn vingers nam en het aandachtig bekeek, kwam er een aardig plannetje bij hem op. „Jongens", zei hij tegen zijn kamergenootjes, „we gaan fijn zeepbellen blazen." Hij ging naar de keuken, waar de kok blij was hem weer terug tezien en kreeg een kommetje fijn zeep water mee. Toen begon het lieve leventje. Ook kikker Karei deed zijn best, alsmede de twee kleine torretjes. Carry vragen, of dit soms die 1 royale meneer geweest was. i Tot zoover was alles goed ge- gaan, want den volgenden dag had Carry in de foto met absolute zekerheid haar weldoe ner herkend, waardoor wij dus een grooten stap verder in de goede richting kwamen. Maar toen is Harry in zijn onnoozelheid bui ten zijn boekje gegaan, en heeft met zijn ver liefden kop aan Carry verteld, wie Big Jim was. En nóg had' het goed kunnen afloopen, want betrouwbaar bleek dat meisje wel. Zij wist Harry te bepraten, het aan haar over te laten om uit te visschen, waar Big Jim verblijf hield. „Zeker zal hij hier terugkomen!" had zij gezegd. „Een man, die zooveel geld voor je uit geeft, voelt méér voor je dan zoo maar een plotselinge opwelling van medelijden. Vast en zeker zal hij terugkomen, en probeeren nader met me kennis te maken! Toe, Harry! Laat mij je helpen! Ik zal voor den schijn een beetje toeschietelijk zijn, ik zal hem uithcorenen dan zal jij de man zijn, die Big Jim arresteert!" Het is best mogelijk, dat zij het oorspronke lijk goed bedoelde. Ik ben daar zelfs nu nog van overtuigd. Want een feit is, dat zij twee dagen daarna het bureau opbelde, en Harry te spreken vroeg. Zij vertelde hem, vlug en za kelijk. dat Big Jim met vrij groote zekerheid dien avond gearresteerd kon worden in den kelder van een leegstaand huis in de binnen stad, waar hij een soort van opslagplaats had van gestolen goed. Maar hij moest alléén ko men, en in burger, had zij eraan toegevoegd. Vanzelfsprekend moest hij zorgen gewapend te zijn, maar bij de minste aanwijzing van ge vaar zou Big Jim gewaarschuwd worden, en zeker langs een geheimen nood-uitgang weten te ontvluchten. Terwille van de eerlijkheid, waarmede Harry me alles opgebiecht heeft, heb ik hem, zooals ik je zei, bij het archief nog in dienst ge houden, en zijn verslag herinner ik me nog woordelijk: „Zóó is het gegaan, mr. Barling," zei hij. „Om bij half negen kwam ik in burger, mijn revolver in den rechter jaszak, mijn zaklan taarn en de boeien in den linker, onopvallend op den kelder toeloopen. Toen ik er nog een paar passen van verwijderd was, ging de kel derdeur open en kwam Carry eruit te voor schijn." „Is hij binnen?" fluisterde ik. „Ja," fluisterde zij terug. „Hij is binnen. Het zal je niet moeilijk vallen hem te arresteeren. En ik weet, dat het je plicht is, Harry!" Toen zag ik, ondanks de bijna volslagen duis ternis, groote, glinsterende tranen in haar oogen. Plotseling viel ze voor me op haar knieën, sloeg haar armen om mijn beenen, en met een door tranen verstikte stem smeekte ze me: „Toe, Harry! Terwille van mij! Geef hem de kans te vluchten! Zijn meisje is bij hem, Harry! En ik heb het gezienzij heeft hem zoo lief! Hij heeft haar beloofd, zijn leven te beteren. Samen willen ze een nieuw leven be ginnen! Ver, in Amerika, wil hij een eerlijk man worden, en werken wil hij er, werken voor zijn vrouw en voor zijn gezin. Toe, Harry! Terwille van mij, terwille van onze liefde! Geef hem de kans!" En ik kon niet anders, mr. Barling. Ik h e b hem zijn kans gegeven." In dien kelder, besloot de recherche-chef Barling, hebben we veel van het geroofde te ruggevonden. Maar van Big Jim hebben we nooit meer een spoor ontdekt. En daarom wil ik geen vrouwen in dienst hebben. Meer dan f 7.500.000,be talen Neêrlands fietsers elk Jaar aaij rijwiel belasting. Daarvoor krijgen zij o.m. hun veilige rijwielpaden - speciaal voor hen aangelegd. Maar- waarom gebruiken zij ze dan niet? leder op zijn eigen weg! VOOR DEN FIETSER IS 'T FIETSPAD DE VEILIGE WEG! ATT T"1 A n/MVTMTC1 JO op dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen p* *7^)0 - levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door p 7 Pt O m ni 1|N W IPi ii ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen o verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL bij een ongeval met ft O CO bij verlies van een hand, doodelijken afloop wvV/i een voet of een oog DOOR M. E. 30 FRANCIS Als majoor Rickstead tact of wijsheid "ad bezeten, zou hij gedaan hebben of hij biets zag en zich haastig teruggetrokken heb ben. Maar hij had noch tact noch wijsheid. Daarom zette hij zijn geweer tegen den muur en *Wam naar haar toe, als een onhandige, groote, trouwe hond. Hij ging rechtuit naar het meisje toe en 'egde zijn hand op haar blonde haren. „Betty," zei hij en toen het meisje door bleef snikken, voegde hij er zijn geliefkoosde: "Ah zoo," aan toe. „Ik ben een idioot," zei Betty ten laatste. Zij gaf de hand een tikje, zooals ze bij een hond gedaan zou hebben en keek door haar tranen heen glimlachend naar hem op. Dan **et een blik op haar natten zakdoek: „Ik *hoet een schoone gaan halen." ft„De mijne is heel schoon," zei majoor Hiokstead en haalde een grooten lap uit zijn J®*, nog netjes in de plooi, maar vreeselijk "fikend naar tabak. Betty veegde haar oogen af. terwijl de majoor ernstig naar haar stond kijken. „Is Dick in de buurt?" vroeg zü. „Ik zou niet graag hebben, dat hij mij zoo zag." „Neen," zei hij. „Ik ben eerder thuisgekomen. Ik heb nieuwe schoenen aan en die zijn een beetje nauw." „Moeder mag me ook niet zien," zeide zij. „Kom dan mee naar den doolhof, daar vindt geen mensch ons." „Goed." Zij liepen zwijgend den tuin in, maar in den doolhof begon Betty: „Moet u geen andere schoenen aandoen?" „Neen, Betty, ze zitten goed. Of wil je me weg hebben?" „Neen, ga maar mee." Zij liepen zonder spreken tot in het midden. Majoor Rickstead keek niet op, maar toen Betty naar hem keek, zag zij, dat zijn gezicht zorg lijk stond. Toen zei hij plotseling: „Wilt u niet weten, waarom ik huilde?" „Nu," begon hij, na een tusschenpoos: „Huil niet meer." „Neen, ik ben klaar," zei Betty. „En u moet er niet meer aan denken. Ik behoef u niet te vragen er niet over te praten, want ik weet, dat u dat toch niet zoudt doen." „Neen," stemde hij toe. „Ik geloof niet, dat ik het u kan zeggen," ging zij voort. „Ik kan het mezelf niet eens duidelijk maken, begrijpt u?" „Ja," zei hij vlug. Verwonderd keek Betty hem aan, terwijl hij naast haar voort hinkte en hoewel zijn gezicht van haar was afgewend, zag zij, dat zijn mond zenuwacWg trok. „U heeft me heerlijk geholpen," zuchtte zij. „O, ja?" zei majoor Rickstead. Na enkele stappen wendde zij zich weer tot hem: „Zijn mijn oogen erg rood?" „Rose," gaf hij toe. „Dan gaan we nog niet terug. Zeg 't me, als ze weer gewoon zijn." Zij liepen nog een poosje en toen zij weer in het volle zonlicht kwamen, keek majoor Rickstead haar aan. „Ze zijn goed," zei hij. Langzaam liepen zij terug en Betty sprak niet meer, totdat zij het huis bereikt hadden. Dan wendde zij zich met een beverigen glim lach tot haar gezel: „U is vreeselijk lief," zei ze. Majoor Rickstead ging stil naar zijn kamei en toen hij voor de thee naar beneden kwam. was de heele familie bezig het groote nieuws te bespreken. „Denk eens, Roger en Rita verloofd," kreet Dick. „Denk eens aan, de dollar-prinses en onze aardworm Roger." „Roger blijft geen aardworm," zei Lady Anna een beetje scherp. „Hij mikt hoog." Mijnheer Hornock dronk zijn thee met een ontevreden gezicht. „Ik vind het een dwaas plan," meende hij. „Als Roger een gewone kerel was, die graag zijn geld uitgeeft, dan zou ik het best vinden Maar nu hij met hart en ziel hangt aan die oude boerderij en niets om de wereld geeft „En een meisje, dat niet bij hem past," voegde Lady Anna er bij. „Goed, maar als hij nu van haar houdt," meende Betty. „Dat is toch het voornaamste. Als hij van haar houdt en zij van hem. Waarom zouden zij dan niet gelukkig zijn?" „Daar Betty ze samen gebracht heeft," zei Dick, „voelt zü er natuurlü'k meer voor dan een ander." „Hoe bedoel je dat?" vroeg Lady Anna een beetje vinnig, want Betty vertoonde teekenen van verwardheid. „Dat weet u ook wel," zei Dick, die nooit ongelijk wou hebben. „Heeft zü Rita niet hier gevraagd, om te beginnen?" „Neen, Dick," zei Betty, die zichzelf weer meester was." „Tante Jean wist geen raad met haar en moeder zei, we konden het niet goed weigeren. Maar ik heb wel die week-end partü in elkaar gezet voor Roger." „Mooi zoo," plaagde Dick. „Je hebt het gewone zootje gevraagd. Ik had Rita zelf wel willen hebben, als hü me haar maar met voor den neus weg gekaapt had. En jij hebt de heele zaak toch verder bedisseld, Betty." „Ja," zei Betty. „Ik heb hem gewaarschuwd niet te hart van stapel te loopen. En we waren toch dikke vrienden? Hü was veel aardiger voor me, dan jij, münheer Dick." „Ik ben altijd aardig geweest. Vader, ik vind het prachtig, een roman zoo vlak onder je neus in je eigen familie. Ik zie Rita al op Beek- ford." „Ik denk niet, dat zü er lang zal zitten," zei münheer Hornock. „Zij zal Roger wel de halve wereld over sleepen." „Daar zou ik ook wel wat voor voelen," zei Dick. „Dat geloof ik," antwoordde zün vader. „JÜ laat het geld graag rollen, trouw ook maar een Amerikaansche." „O, neen, Sam," riep Lady Anna. „Dick trouwt een goed Engelsch meisje, waar we alles van weten." „Saai," zei Dick. „Joe," tegen majoor Rickstead, „ga je mee visschen?" „Goed," zei majoor Rickstead. Maar hü was een lusteloos sportman dien avond. Hü zei niets op de uitvallen van den jongeman en bleef teruggetrokken en diep in gedachten. „Ik geloof, dat je jaloersch bent op Roger," riep Dick ten laatste. „Misschien wel," zei münheer Rickstead. Dick brulde van het lachen. „JÜ ook al slaaf van die donkere oogen?" „Donkere oogen bevallen me niet." En tot zichzelf zei hü: „Maar Roger heeft het meisje van zün hart." En terwül hü naar zün dobber tuurde, was zün hart vol van een diep medelijden, ver mengd met verbazing, als hü overdacht, hoe Betty tegenover Roger stond en hoe zü zich zelf dien middag tegenover hem verraden had. Dan kwam bewondering boven. Wat een moedig meisje. Wat had zü zich goed gehouden bü de thee, niemand had ge merkt, hoe die opmerking van Dick haar ge troffen had. „Roger was mün vriend." En zü i had voor haar vriend gedaan, wat zü kón, ten koste van haar eigen verlangens. „Wel," zei majoor Rickstead bü zichzelf, „dat kan ik ook. Als ik jou ooit helpen kan, reken dan maar op me." Waaruit blqkt, dat majoor Rickstead zün gedachten beter formuleeren kon voor zichzelf, dan voor anderen. HOOFDSTUK XVII De dagen die nu volgden waren büzonder zwaar voor Betty. Wat haar het meest irri teerde, kon zij zelf niet zeggen, of het Dick was met zijn luchthartig gebabbel over „die stiekume Roger", of „die betooverende Kleine heks Rita", ofwel de overduidelijke tact van haar moeder waarom moest moeder zoo tactvol doen, er was toch geen enkele reden voor dacht Betty. Of haar vader's sombere voorspellingen omtrent Roger en het schuchter aanbieden van wat Betty „troostprijzen" noemde, in den vorm van chocolade en klei nigheden. „Ik wou, dat ze het maar niet deden," klaagde Betty bij zichzelf. ,.Ik begrijp maar niet wat er aan de hand is. Als majoor Rickstead er niet was, werd ik gek." Haar hart zonk dan ook in haar schoenen, toen hü op zekeren morgen verkondigde, dat hij wegging. „Dat spüt me," riep zü uit. ..Ik zal u erg missen." (Wordt vervolgd)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1936 | | pagina 13