SïdmtAaai ma dm dag Wat Kikker Karei en Tuimeltje beleefden Koningin Astrid en het Belgische volk STAAT EN KUNST Het alibi LIEFDE EN EER lift- 1 F MAANDAG 9 MAART 1936 EEN ENGEL UIT DEN HEMEL Haar lau.ste officieele gedachte was gewijd aan den vrede, dus aan het geluk van het menschdom Lief moedertje, echte kindervriendin Een Zweedsch plan Sic transit Echtgenoote van ex-dictator zoekt werkkring DOOR M. E. FRANCIS In het boek, dat door J. Conrardy is gewijd aan de nagedachtenis van Koningin Astrid, en dat in een Nederlandsche bewerking van Marie Koenen is verschenen, wordt ook gespro ken over de wijze waarop Astrid haar taak als koningin vervulde en contact had met het volk. Ze had zich afgevraagd, deze jonge vrouw, of ze wel de vereischte gaven en krachten zou heb ben voor de hooge plichten, die ze zou moeten aanvaarden. En ze bleek wonderbaar goed toe gerust om koningin te zijn. Haar gezond ver stand wees haar den weg, haar goedhartigheid vond overal het juiste doen en laten, haar jeugd volbracht de rest. Met een bescheiden heid, die verbazing wekte, was ze als koningin volmaaktZonder eenige aanmatiging was ze gewoon menschelijk, hart-veroverend, te goeder trouw zonder haar voornaamheid, prijs te ge ven, zelfs niet bij de hoogste vervoering of de diepste bewogenheid. In alle lagen en kringen van het volk raakten de Belgen daar niet over uitgepraat. Langs andere maar gelijkloopende lijnen zet te ze, op het goede oogenblik, het levenswerk voort van haar schoonvader Koning Albert en van Koningin Elisabeth. Ze heeft in onze ziel het begrip „koningschap" vooral versterkt door het te verjongen. En dit is zeker niet de minst onderscheiden dienst ons bewezen door deze vorstin uit den vreemde, die zoo door en door een Belgische vrouw werd. Sinds haar troonbestijging heeft ze zich met de haar eigen edelmoedigheid aan werken van liefdadigheid gewijd. Nergens wordt haar hulp vergeefs ingeroepen. Haar hart gaat dan ook uit naar de behooeftigen en de geringen in den lande. Ze verstaat hen zoo goed. Ze weet pre cies wat ze noodig hebben en hoe met hen om te gaan. Ze zou alle armoede willen opheffen, iedereen de gezondheid en den levensmoed te ruggeven. Onmogelijk. Maar des te beter is het haar mogelijk, troostwoorden te vinden en den glimlach waardoor hoop en kracht herle ven. Waar ze zich ook vertoont, in onze hospi talen of moeder-tehuizen, in de krotten van het zwarte land waar erbarmelijk verminkten liggen te zieltogen overal verspreidt ze zon neschijn. De mijngas-ontploffing van het Ber ger-kolenbekken ligt ons nog versch in het ge heugen. Hoeveel ongelukkigen verbrand daar, vermorzeld, mismaakt. Geen huis van de mijn werkerskolonie, of het was getroffen. De Ko ning en de Koningin kwamen uit Brussel om zich een voor een over die bedden te buigen. De Koning houdt zich goed. Hij is immers een man. Maar de KoninginZacht dekt ze hier een ongelukkige toe. die lag te woelen, moeder lijk buigt ze zich daar over een ander die steunt en kreunt, de diepst verslagenen weet ze op te beurenMet de oogen verslinden die ge- folterden dat bloeiende jonge gezicht, 't Is de Koningin niet, maar meer en beter, een engel uit den Hemel. Tranen van dankbaarheid wel len hun in de oogen. Waartoe nog vragen, om welke reden de Koningin zoo bemind is in de industrie-streek? De mindere man voelt im mers instinctmatig, wie hem een oprecht hart toedraagt. De tijden zijn hard. De crisis woekert voort door alle arbeiderskringen. In de gezinnen neemt er de ellende hand over hand toe. Bij velerlei andere nooddruft komt er ook klee ding te kort. De kinderen onderkomen, kwij nen weg. En gelukkig dan nog, wanneer de woning, zonder vuur, van ziekte gespaard blijft, 't Grijpt het hart van de Koningin aan. Ze doet een oproep aan het land door een brief aan den heer Henri Jaspar, Minister van Staat, Voorzitter van het Nationaal Crisis-comité. Het land geeft haar antwoord: pakken vol kleeren, dekens, ondergoed, stroomen naar het Brus- selsche paleis de Belle Vue, door de Koningin ter beschikking gesteld van het Nationale Co mité. Zonder tijd te sparen, leidt ze vaak zelf de uitdeelingen. Overal waar deelneming of aanmoediging noodig is, weet ieder dat Koningin Astrid niet lang zal wegblijven. Spreek niet van politiek. Daar staat Koningin Astrid boven verheven. Zonder welke bijgedachte ook, luistert ze alleen naar de ingevingen van haar goed hart. Al weet ze dan wel, dat ze het aan haar hoogen rang verplicht is. Maar met zooveel hartelijke toewijding vervult ze die verplichtingen, dat niemand meer aan iets officieels denkt. Wel doen is haar een zielsbehoefte. Alles zou ze er voor over hebben om de wereld vredig aan den arbeid te zien, om alle lijden zooveel doen lijk weg te nemen. En haar zorgen beperken zich niet tot het Belgische volk alleen. Over de grenzen reiken ze. Dit heeft de Fransche journalist Pierre Neyrac ons geopenbaard, naar aanleiding van de ontvangst door H.H. M.M. den Koning en de Koningin der Belgen van den heer Albert Lebrun, President der Fran sche Republiek, bij zijn bezoek aan de Fran sche afdeeling der Wereldtentoonstelling. „Gold de laatste officieele ontvangst, door den Koning der Belgen en zijn waardige gade belegd, het hoofd van den Franschen staat, schrijft hij, niemand weet dat de laatste woor den door de diepbetreurde Vorstin tot hem ge richt, een hartelijk gemeend verzoek waren, dat Frankrijk toch het uiterste zou te werk stellen voor den vrede. „Wellicht vernemen wij er later meer over. Voorloopig zullen we het als iets kostbaars in onze herinnering bewaren: de laatste „offi cieele" gedachte der jonge Koningin, het laat ste wat haar geest bezighield, was aan den vrede gewijd, eigenlijk dus aan het geluk van het menschdom." We weten natuurlijk niet, of het werkelijk zoo is geschied. Maar wat hier aangehaald werd, beantwoordt zoo volkomen aan het streven der Koningin, dat het zeker allen schijn van waar heid heeft. Welgemoed neemt Koningin Astrid alles op zich, wat ieder ander een vervelende karwei zou vinden. Ze opent plechtig kinderbewaar plaatsen, schilderijententoonstellingen, legt den eersten steen van ziekenhuizen en klinieken. Met den Koning houdt ze, in Maart 1935, haar blijde inkomste te Antwerpen, te Luik in Juni daaraanvolgend. 28 April heeft ze, aan de zijde van den Koning, de Wereldtentoonstelling te Brussel geopend. Dan is er het Zweedsche Pa viljoen aan de beurt, dat ze met haar vader Prins Karei enkele maanden later komt open stellen. Vlak daarop woont ze te Stockholm het huwelijk bij van haar nicht Ingrid met den Kroonprins van Denemarken. Wat een verademing, wanneer het beroep van Koningin haar eens wat vrijen tijd gunt! Dan weet ze niet, hoe zich gauw genoeg in het dierbare veilige Stuyvenberg terug te trekken, hart aan hart met de kinderen, de komst af wachtend van haar man, dien de vragen van den tijd aan alle kanten opeischen. Ze heeft nu drie kinderen, de twee hebben in den zo mer 1934 een broertje gekregen, prins Albert van Luik. Zelfs wordt er gefluisterd, dat er een vierde op komst is. 'tWas echt gemeend, toen ze aan een kloeke Kortrijksche moeder van acht kinderen antwoordde: „Ik zou er ook zoo graag acht hebben." Haar vader Prins Karei heeft het immers gezegd: ze was een echte kindervriendin. Zielsveel houdt ze van haar eigen klein troep je. Als ze maar met haar drietal kan bezig zijn, hen hoort babbelen, mag meespelen zoo echt hun lief moedertje, dat is haar rein ste geluk. Maar ook anders zijn ze haar geen oogenblik uit de gedachten. Is ze in het bui tenland, dan houdt ze niet alleen eiken dag Kunt u deze eene tand, de eenige die ik nog heb, plombeeren? Nee, 't gaat niet meer. Maar laat er een dasspeld van maken. (J'Anruse). Willem. E. Roelofs: Stilleven met citroenen een telefoongesprek met haar moeder, Prinses Ingeborg, maar aanhoudend is ze over en voor de kinderen bezig. Hartinnige brieven, vol leven, één liefkoozing, schrijft ze aan het kleine prin sesje. Als ze, zonder het zelf te weten, reeds aan den rand van het graf staat, is ze voor prins Baudouin aan 't zorgen. Voor z'n ver jaardag heeft ze hem immers een tweewielertje beloofd! Maar ze is in Zwitserland. Ze zal dus dat echt huiselijk feest niet in Brussel kunnen meevieren. Toch zal de kleine prins z'n eersten tweewieler hebben! Ze schrijft aan mevrouw Jean du Roy de Blicquy, een van haar hof dames, om haar aan den naderenden verjaar dag v»n Baudouin te herinneren, en haar te verzoeken hem namens moeder het beloofde geschenk aan te bieden, waar hij natuurlijk vol verwachting naar uitziet. Ook als Koningin vindt ze nog den tijd, om zooals in zorgeloozer dagen het oog te houden op de lessen en de vorderingen van de kinderen. Geen huisonderwijs. De school voor de ko ningskinderen en alles wat er van de school uitgaat aan onderlingen wedijver en opwekking. De school en die dan gevestigd in het Brus- selsche paleis. De medeleerlingen zijn kinde ren van den adel en van de gezeten burgerij. Zoo werd Koningin Astrid immers zelf ook op gevoed te Stockholm. Leeraars worden met zorg gekozen. De Koningin komt soms in de klas om de les bij te wonen. Ze heeft er heimelijk schik in, als de kinderoogen naar het venster dwa len, naar buiten, waar de vogels op hun nest luid-uit van vrijheid-blijheid zingen. Een van de meest treffende en best getroffen foto's, die door het overlijden der Koningin echt tot volksbezit zijn geworden, toont ons de Koninklijke Familie in het park van Stuy venberg. De Koning heeft den laatstgeborene op de knieën. Naast hem houdt de Koningin Prinses Joséphine en Prins Baudouin zoet, die als echte kleine rakkers niet stil kunnen zit ten. Een zonnestraal belicht dit familiegroepje met gouden glans. Maar wat het meest opvalt bij deze foto, en wat ons hart raakt, is het ge luk, dat er van uitstraalt. De Koning is hier niet de koning, maar de vader, de jonge vader, die lacht, die het prettig vindt, die zich trotsch en gelukkig voelt midden tusschen dat woelige troepje. En de Koningin? Ze straalt. Ze lacht haar heerlijken helderen blijden onbe vangen lach, doorschenen van haar puur-door- zichtige oprechte ziel zelve. Aan de overmacht van dien glimlach moeten we ons gewonnen geven, zelfs wanneer we alleen maar haar por tretten bekijken. Helaas! Terwijl de zomervogels zingen, de boomen ruischen, de bijen omzoemen boven de bloemen vol geur en honing, terwijl de kinde ren zoo vroolijk lachen, en een jonge vorst en zijn levensgezellin daar hand in hand, schouder aan schouder langs hun weg gaan. zweeft de dood, als een vlucht gieren in steeds engere kringen, somber en dreigend, maar on gezien. boven het slachtoffer, hem aangewezen door het teeken van den verderfengel Er zijn menschen die betwisten dat hij het ooit gezegd heeft, maar zij staat in ieder geval op Thorbecke's naam, de uitlating, dat kunst geen staatsaangelegenheid is. Het is nóg zoo, in Nederland, al is er sindsdien wel wat veranderd en verbeterd. Heel anders echter denkt de Zweedsche mi nister van Eeredienst en Onderwijs, de heer Eng- berg, er over. Deze landsbestuurder heeft dezer dagen voor de Stockholmsche Kunstenaars club een lezing gehouden over den staat en dé kunst, waarmee hij zijn toehoorders ten zeerste heeft geënthousiasmeerd. Hij wilde den kunstenaar werkelijk maken tot een socialen factor en de beeldende kunst van 't oogenblik nader brengen tot de groote massa. Wel moest Engberg toegeven, dat hij bij 't op maken van de Begrooting en bij het verdeelen van de opbrengst der Staatsloterij niet bijzonder gul tegenover de beeldende kunst pleegt te zijn, maar dergelijken steun beschouwt hij ook als het geven van aalmoezen en dat wil hij niet. Hij wenscht systeem in de betrekkingen tusschen staat en kunstenaar te brengen, door een zoo danige regeling, dat bij den bouw van Rijksge bouwen, dus van scholen, kantoren, kazernes, ziekenhuizen, een zeker percentage van de bouw som gebruikt zal worden voor het verleenen van opdrachten of het koopen van werken van beel dende kunstenaars. De jongens zitten nu in de kazernes op kale muren te kijken en in scholen en ziekenhuizen heeft de minister vaak den lust voelen opkomen de bordjes met „plaats voor kunstwerken" tegen de muurvlakken te hangen. Al doen particulieren veel en de Staat by toe val ook wel eens het een en ander, toch moet er volgens den minister meer gedaan worden. Men dringt er nu dikwijls op aan, de schooljeugd eenig begrip van kunst te geven, door kunstge schiedenis als leervak in te voeren. Men bereikt veel meer door de jeugd goede moderne kunst voor te zetten, die ze kan vergelijken met de meestal verschrikkelijke „kunstwerken" thuis, dan door verdere belasting van het toch al over laden leerplan. Door voor goede kunst, uit te kie zen door een onpartijdige, uit verschillende kringen gekozen commissie van deskundigen, een ruimer afzetgebied te scheppen, zouden de goede kunstenaars hun prijzen kunnen verlagen, zoo dat ook indirect meer kunst tot het volk zou kunnen komen. De minister liet het niet bij woorden. Den dag na zijn lezing machtigde de Kroonraad hem een commissie in het leven te roepen om de zaak verder te onderzoeken en voor te bereiden. Vu rig hopen de kunstenaars dat de plannen van deze commissie niet den lijdensweg zullen gaan dien zoovele plannen van zoovele commissies moeten afleggen. Kan het plan van minister Engberg in Neder land niet worden nagevolgd? Inspecteur Mc Carthy tikte behoedzaam de asch van zijn sigaret en keek zijn vriend Higgins peinzend aan. Het dagblad was uit zijn handen op den grond gegleden. Wel, wat zeg je ervan, James? vroeg de commissaris. Dat is nu de derde maal dat Joe Bromley zijn alibi kan bewijzen, ik heb Scot land Yard zooeven opgebeld en daar verzekerde men mij dat kolonel Thomson onder eede wil verklaren verleden week Zaterdag met Bromley te Dublin te hebben gesproken. Ze zijn met elkaar geconfronteerd en Thomson blijft bij zijn verklaring, dat ze elkaar op het voetbalterrein te Dublin hebben ontmoet. En als bevestiging van zijn woorden is daar de film van den wed strijd tusschen de elftallen van Engeland en Ierland. De inspecteur schudde het hoofd. Ik zou er een eed op gedaan hebben, dat Bromley den moord op bankier Grenville ge pleegd heeft, bromde hij. Alles wijst hem als den dader aan. De bewijzen zijn overstelpend, maar.zijn rotsvast alibi en de geloofwaar dige verklaring van kolonel Thomson werpt al het bewijsmateriaal ter zijde. Woedend wierp hij zijn half opgerookte siga ret in het aschbakje en bleef peinzend in het haardvuur staren. Heb jij het filmjournaal al gezien, John? vroeg Carthy plotseling. De commissaris knikte. Ja, ik ben gisteravond naar City geweest en ik heb de bizonderheden van den wedstrijd goed in mijn geheugen geprent. Zooen heb je geen dingen kunnen ontdekken, die in strijd zijn met de verklarin gen van Bromley? Geen enkele. Bovendien moet ik je zeggen dat ik er ook geen oogenblik aan twijfel dat hij werkelijk in Dublin is geweest, want hij staat op de film, alsof hij hier voor ons stond. En naast hem staat de kolonel. Neen, ditmaal schijnt hij inderdaad met de misdaad niets te maken te hebben. De inspecteur glimlachte onwillekeurig'. Een kinderhand is gauw gevuld, John. Ik ben niet zoo spoedig tevreden en daarom zou ik je willen vragen vanavond met mij mee te gaan. Ik wil de film ook zien en het zou mij verwonderen als ik er niet iets in kon vinden dat zijn alibi doet wankelen. Gisteren ben ik bij Bromley in de cel geweest en ik heb enkele bizonderheden ontdekt, waarvan ik misschien kan profiteeren. Je weet, ik hecht veel aan schijnbare nietigheden. De sluwste misdadigers zijn erover gestruikeld en waarom zou Bromley daarop een uitzondering maken? De commissaris sloeg hem vrij onzacht op tien schouder en riep: Als je kans ziet het alibi te ontzenuwen, dan ben je een knappe kerel. Ik ga met je mee naar het Citytheater. Afgesproken! antwoordde de inspecteur kalm. In gespannen aandacht volgden de twee man nen dien avond de beelden op het witte doek. Ais echte Engelsche sportmannen leefden ze mee met de traditioneele handelingen, die een interlandwedstrijd vooraf plegen te gaan. De operateur had zich met zijn toestel in een der hoeken van het veld opgesteld en juist op die plaats was de tribune stampvol. Carthy leunde iets voorover, toen de lens van het filmtoestel op de tribune gericht werd en zijn oog bleef rusten op een man, die met beide handen op de balustrade leunde. Hij sprak tegen een militair, die naast hem stond, en de inspecteur kon duidelijk de woorden ver staan. Zeker, kolonel, we hadden een gezellige bootreis van Liverpool hierheen. Ik was nog nooit in Dublin geweest, ik ben een geboren Londenaar en Hier werd het gesprek afgebroken, omdat de operateur zijn lens noodig had voor den af trap. De wedstrijd was begonnen. Plotseling steeg een donderend gejuich op, toen de Engelschen erin slaagden de leiding te veroveren. Wederom belichtte de operateur het opgewonden publiek en daartusschen stonden iiuiimiiiiiM* IMIHIIIIHIIIIIIIUIIIHIIIIIIIIIIIMMII de kolonel en Bromley. Thomson zwaaide met beide armen, terwijl de ander met booze blik ken naar den kolonel keek. De eerste kleinigheid, John, zei de in specteur, terwijl hij zijn vriend aanstootte. De filmoperateur bepaalde zich tot de voor naamste spelmomenten en zoo gebeurde het, dat enkele oogenblikken de lens op het publiek gericht werd, toen de Ieren erin slaagden de partijen op gelijken voet te brengen. Ditmaal was het gejuich niet van de lucht. Het publiek danste en sprong en Joe Bromley stond een oogenblik met beide armen in de lucht te zwaaien van vreugde. De inspecteur stootte zijn i vriend opnieuw i aan en sprak: De tweede kleinigheid, John, en tegelijk voor mij de bevesti ging van mijn vermoeden. .Joe Bromley is in het geheel niet in Dublin geweest. Rij is wel degelijk de moordenaar van bankier Grenville. Verbaasd keek Higgins hem aan. Waar bouw je die wetenschap op? Ik heb niets gezien wat het alibi aan het wankelen brengt. Ga mee, zei Carthy kortaf. Ik heb genoeg gezien. We gaan Bromley opzoeken en dan zal ik hem met enkele vragen een bekentenis af dwingen. Dienzelfden avond bevonden de beide politie mannen zich in het bureau van den commis saris. Op een stoel, onder bewaking van twee agenten, zat Bromley, glimlachend in de over tuiging, dat zijn alibi hem weldra de vrijheid zou verschaffen. Bromley, begon de inspecteur, ik moet je nog enkele vragen stellen. Ik heb aan mijn verklaringen niets toe te voegen, bromde de gevangene. Maar ik wel, glimlachte Carthy, terwijl hij een foto te voorschijn haalde, die hij dien middag van het witte doek genomen had. Bekijk deze foto eens. Geef je toe dat de persoon, die er op staat, dezelfde is als jij? De misdadiger bekeek de foto aandachtig en vroeg toen: Hoe komt u eraan? Van de film, antwoordde de inspecteur. Ben je dat zelf? Natuurlijk, ben ik dat zelf, sprak Bromley kortaf. Kijk maar, de kolonel staat naast mij. Prachtig.Wil je mij dan eens zeggen, Bromley, waarom keek je den kolonel zoo boos aan, toen hij blij was met het Engelsche doel punt, en waarom was je zelf niet blij? Bromley zweeg. Geen antwoord? vervolgde Carthy. Zeg mij dan eens, waarom stak je je beide armen omhoog en waarom was je zoo uitgelaten, toen de Ieren gelijk maakten? De gevangene antwoordde niet, maar zijn ge zicht was bleek geworden. Hij bromde iets on verstaanbaars, maar de inspecteur vervolgde onverstoorbaar Zeg mij eens, Bromley, waar is plotseling je rechter ringvinger met den mooien diaman ten ring gebleven, dien je tijdens den wedstrijd nog had? Ik zie daar dat je in het geheel geen rechter ringvinger hebt, en die is er blijkbaar al jarenlang af. Zeker een ongeluk gehad? Houdt op, alstublieft. Ik heb altijd wel gedacht dat O'Brien niet voor het vak deugde. De stommeling heeft mij verraden en verkocht met dien duivelsring. Ik had hem nog wel zoo gezegd zijn handen weg te houden. De inspecteur lachte. Het bloed kruipt waar het niet;,,gaan kan, Bromley. Je kameraad O'Brien is een volbloed Ier en toen de middenvoor van zijn land ge lijk maakte, kon hij zich niet bedwingen, even min als hij kon juichen toen de Engelschen de leiding namen. Het zijn maar enkele kleinigheden, maar het zijn er juist voldoende om jouw schitterend alibi naar de maan te helpen. Ik zou je aan raden, Bromley, als je over een jaar of tien weer vrij bent, beter op die kleinigheden te let ten. Jij bent lieusch niet de eenige, die erdoor in de val is geloopen. Hij wendde zich tot de agenten. Mannen, brengt hem naar de cel. En tot den commissaris: Je ziet, John, dat een filmjournaal toch niet altijd zoo'n rotsvast alibi geeft. Op een foto zie je soms meer dan in het werkelijke leven. Je hebt mij een groote domheid bespaard, James. Zonder jou had Bromley stellig morgen zijn vrijheid herkregen en de moord op Gren ville zou nimmer opgehelderd zijn. Jonge-jonge, wat had die kleine Tuimeltje een adem. Hij blies spo lang en zoo hard, dat de zeepbel nog grooter werd dan hijzelf. En een prachtige kleuren als er in te zien waren. Allerhande, maar er was geen een kleur, die gelijk was aan zijn eigen gezicht, want dat zag vuurrood van inspanning. Tuimeltje vond dat die mooie zeepbel niet mocht klappen en daarom hield hij op met blazen en liet hem in de kamer zweven. Daarna ging hij er nog wel vijftig andere bij blazen en de kamer stond weldra heelemaal vol zeepballonnetjes. Er waren er zooveel, dat kikker Karei bijna geen plaats meer had om te staan en Tuimeltje zelf ging plat op zijn rug liggen. Hij vond het geweldig leuk en gierde het uit van de pret. Toen gebeurde het dat Tuimeltje op een van de zeepbellen klauterde en totzijn schrik ging de zeepbel aan het vliegen. Tuimeltje kon niets doen, dan zich vast houden en daar ging hij de deur uit en kwam zoo in de verschillende gangen van het paleis Kikker Karei liep er lachend achteraan en ook de andere kikkers en de torretjes hielden Tuimeltje fijn voor den gek. De echtgenoote van den ex-dictator Wolde- maras zoekt, naar uit Kovno verluidt, per ad vertentie naar een passende betrekking als kin derjuffrouw. Woldemaras, de gewezen dictator van Lithauen, werd na zijn mislukten staats greep op 7 Juni 1934 tot twaalf jaar gevange nisstraf veroordeeld. Daar zijn echtgenoote geenerlei ondersteuning geniet, is zij wel ge dwongen door het aannemen van een betrek king in haar levensonderhoud te voorzien. at* T-i a op dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen p *7bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door ET *7CH bij een ongeval met p m bij verlies van een hand, .p, rSt i*1. n ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen A i %J\J» verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen AJV* doodelijken afloop een voet of een oog AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL 31 Haar spontane uitroep en treurige gezichtje gaven hem een vreemde gewaarwording. „Als je liever hebt, dat ik blijf," begon hij op een toon, dien ze nooit van hem gehoord had. Zij schrok en keek hem ^ïet wijd open oogen aan. Stel je voor dat majoor Rickstead gekke dingen ging doen en zij hem niet langer als vriend kon beschouwen. Hoe verschrikkelijk. „Natuurlijk, zoo meende ik het niet," zei ze haastig. „Maar u bent de eenige normale mensch hier op het oogenblik." „Ja, ik ben dood nuchter," zei Joe met een kort lachje. Al was hij dan als regel niet zoo heel erg pienter, nu begreep hij toch wel, wat haar vertrokken gezichtje beteekende. Betty was ontzettend opgelucht. „Kijk eens, Joe," zei ze. „Als Dick je Joe noemt, waarom zou ik het dan niet doen?" „Vooruit maar," zei hij. „Noem me oude Joe als je wilt." i „Nou dan, beste oude Joe," zei Betty. „Je bent een echte vriend geweest en daarom zal ik je erg missen. Maar als je weg moet, moet je weg, nietwaar?" „Neen, ja," zei majoor Rickstead. „Plicht is plicht. Wat moet, moet. Saaie vent ben ik, niet?" „Neen," zei Betty, nu heelemaal op haar gemak. „Ik vind je aardig. Mijn plicht zal wel bestaan in vroolijk en opgewekt te zijn en te deen alsof ik er niets om geeftoonen, dat ik een flinke meid ben." „Dat ben je," zei hij. „Nou, voor jou behoef ik niet te doen alsof," zei Betty. „Want jij weet alles. Maar van binnen ben ik nog niet flinkdaar ben ik te gevoelig." Daar hij het te moeilijk vond om woorden te zoeken, leunde Joe naar haar over en klopte haar op de hand. „Maar het is waar," ging Betty even latei voort, „ik heb Roger geholpen in deze zaak, eerst uit trots en later, omdat ik zag, dat hij zijn hart er op gezet had. Ik dacht, dat hij wel iets van haar zou kunnen maken, maar nu geloof ik, dat paps gelijk heeft, hij wordt niet gelukkig met haar." „Maar liefde kan heel wat," zei Joe effen Dan na een korte stilte: „Dat zeggen ze ten minste." Verder zei hij niets en zij keek hem weer aan met een spoor van haar vroegere onge rustheid. Joe voelde het en wilde haar ge ruststellen. „Ik weet het bij ondervinding," zei hij. Betty's gezicht betrok en haar oogen zagen hem vol medelijden aan. „O, arme Joe." Zonder zichzelf een oogenblik te vergeten, tikte majoor Rickstead haar weer op de hand en zei toonloos: „Dank je." „Zeker toen je heel jong was?" vroeg Betty. „Zat het heel diep?" „Heel diep," gaf hij toe. „En ben je er over heen, na al die jaren?" „Niet heelemaal," zei majoor Rickstead. „Waar is zij nu?" vroeg Betty. „Zij, wie?" vroeg Rickstead verward. „Nou, het meisje, de 'vrouw, waar je van hield." „O, ergens," stamelde hij. „Zij wist er niets van." „O, Joe, kon je het haar niet zeggen?" „Ik kreeg geen kans," zei hij treurig. „Geen kans." „Is zij getrouwd?" ging Betty voort. „Niet?" toen hij met zijn hoofd schudde. „Misschien komt je kans nog. Ik zou je zoo graag gelukkig zien." „Gaat niet Betty, laten we er niet meer over praten. Ik amuseer me toch nog wel. Zlorg maar dat jij het ook doet." „Misschien," zei Betty. „Natuurlijk," verzekerde haar majoor Rickstead. „Iedereen komt er overheen. En je bent veel jonger dan ik." Betty kreeg een kleur. „Ik loop er niet mee te koop, als je dat be doelt." „Dat bedoel ik niet," zei hij. „Ik bedoel, laat het je leven niet verbitteren, Betty." Er lag een uitdrukking van groote smart in zijn oogen en Betty schrok er van. „Ik zal het niet laten vertroebelen, Joe. Ik zal aan jou denken, als ik bitter word, hoe dapper jij bent en hoe trouw en goed." Zij hoorden den stap van Dick in de gang en Betty vloog weg den tuin in en majoor Rickstead keek haar na en veegde toen zijn voorhoofd af. Misschien had hij nooit zoo veel moed noodig gehad als in de laatste minuten. Dick daverde binnen. „Betty! Waar is Betty? O, daar is ze," en hij volgde haar door de openslaande deuren. „Luister eens, Betty. Wat leuk. Rita heeft zoo juist opgebeld om te zeggen, dat ze met den auto uit zijn en of ze met Roger kan komen lunchen. En ze brengt haar vader ook mee, want dien konden ze niet goed ergens achter laten." „O, dien zullen ze wel ergens in den auto weg stoppen," lachte Betty. „Rita en Roger kunnen alle twee rijden". „Dan zal het wel niet het kleine wagentje zijn," vervolgde Dick. „Daar kunnen twee groote kerels niet in. Ze zei, dat haar vader erg groot was. Niet dik, maar erg lang. Luister eens, Betty, ga naar moeder en zorg. dat er wat goeds is voor de lunch. De oude heer zal ook wel een smnller zijn." „Jij zeker niet, hè," zei Betty, terwijl ze weer naar binnen ging. „Maar ik zal wei met moeder spreken." „Ja, ik houd van een goede tafel, dat geef ik toe," zei Dick met zijn handen in zijn zakken. „Onze keukenmeid is, wat ik noem: „onge lijk"; best, als we alleen zijn, maar met een groot gezelschap kan ze nooit de goede maat vinden, dan te veel, dan te weinig." Betty lachte weer en verliet de kamer. „Ga je heusch vanmorgen, Joe?" vroeg hij. „Moet je den heer de la Riva niet zien en het verliefde paar?" „Wel," zei majoor Rickstead peinzend. Zou Betty graag hebben, dat hij bleef of niet? Hij voor zich ontliep liever het parvenuutje, dat Roger had ingepalmd, maar aan den anderen kant. „Ik moet pas laat in de kazerne zijn," zei hij. „Dan zal ik den wagen afzeggen," zei Dick vlug. Het gezelschap was pijnlijk op tijd. Rogei reed, want Rita hield liever haar handen warm in haar mof en zooals ze uitlegde, het was een nieuwe auto en nogal zwaar te rijden. Zij had prachtig bont aan. De wagen was een gloednieuwe Rolls Royce en de chauffeur, die stijf tegenover den ouden heer had gezeten, was een indrukwekkend heerschap. Dick zei tegen majoor Rickstead, toen ze saitien in de billardkamer voor 'traam stonden: „Het stinkt van het geld, niet? Kijk eens naar dien pels van den ouden heer die la Riva." Majoor Rickstead bromde wat en liep weg. „En Roger in zijn oude stofjas!" riep Dick uit. „Is dat niet echt? Ik denk," ging hij door met Rita's stemmetje, „dat hij een nieuwe moet hebben." Hij rende naar de hall en loodste het ge zelschap den salon binnen. Rita kwam binnen met haar aanstekelijken, helderen lach. „Jullie dachten niet, me zoo gauw weer te zien, is 't wel, Lady Anna?" Betty gaf haar een zoen. „Weikom, nicht Rita." „En je hebt nog niet eens gezegd: „Dag neef Dick," sprak de zoon des huizes. „Doe dat nu maar eens netjes en geef me ook een familie-kus." „Maar Betty geeft er Roger toch ook geen," lachte Rita. „Dat hebben we nog nooit gedaan," zei hij. „Al zijn we altijd heel dikke vrienden geweest, niet Betty?" Lady Ainna was inwendig woedend. Net iets voor dat onopgevoede wicht om zooiets te zeggen. Maar ze verbaasde zich evenzeer over Betty's kalmte, als zij zich ergerde aan het stralende gezicht van Roger. Hij was zonder eenigen twijfel dol op Rita. Intusschen deed Lady Anna haar best om de lucht te zuiveren. Zij was vriendelijk, om niet te zeggen hartelijk tegen mijnheer de la Riva, zij verontschuldigde haar man, dat hij niet thuis kon zijn en: hoopte, dat hij later het genoegen zou hebben, met mijnheer de la Riva kennis te maken. Deze was verlegen en niet op zijn gemak. Zijn donkere oogen zwier ven van den grooten, wat slordig gekleeden Roger, naar den flinken, maar slanken en uiterst correct gekleeden neef Dick, met wien zijn dochter zoo vroolijk en ongedwongen babbelde. (Wordt vervolgd)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1936 | | pagina 14