SïdmtAaai ma dm dag
Wat Kikker Karei en Tuimeltje beleefden
Koningin Astrid en het Belgische volk
STAAT EN KUNST
Het alibi
LIEFDE
EN EER
lift- 1
F
MAANDAG 9 MAART 1936
EEN ENGEL UIT DEN
HEMEL
Haar lau.ste officieele gedachte
was gewijd aan den vrede,
dus aan het geluk van
het menschdom
Lief moedertje, echte
kindervriendin
Een Zweedsch plan
Sic transit
Echtgenoote van ex-dictator zoekt
werkkring
DOOR M. E. FRANCIS
In het boek, dat door J. Conrardy is gewijd
aan de nagedachtenis van Koningin Astrid,
en dat in een Nederlandsche bewerking van
Marie Koenen is verschenen, wordt ook gespro
ken over de wijze waarop Astrid haar taak als
koningin vervulde en contact had met het volk.
Ze had zich afgevraagd, deze jonge vrouw, of
ze wel de vereischte gaven en krachten zou heb
ben voor de hooge plichten, die ze zou moeten
aanvaarden. En ze bleek wonderbaar goed toe
gerust om koningin te zijn. Haar gezond ver
stand wees haar den weg, haar goedhartigheid
vond overal het juiste doen en laten, haar
jeugd volbracht de rest. Met een bescheiden
heid, die verbazing wekte, was ze als koningin
volmaaktZonder eenige aanmatiging was ze
gewoon menschelijk, hart-veroverend, te goeder
trouw zonder haar voornaamheid, prijs te ge
ven, zelfs niet bij de hoogste vervoering of de
diepste bewogenheid. In alle lagen en kringen
van het volk raakten de Belgen daar niet over
uitgepraat.
Langs andere maar gelijkloopende lijnen zet
te ze, op het goede oogenblik, het levenswerk
voort van haar schoonvader Koning Albert en
van Koningin Elisabeth. Ze heeft in onze ziel
het begrip „koningschap" vooral versterkt door
het te verjongen. En dit is zeker niet de minst
onderscheiden dienst ons bewezen door deze
vorstin uit den vreemde, die zoo door en door
een Belgische vrouw werd.
Sinds haar troonbestijging heeft ze zich met
de haar eigen edelmoedigheid aan werken van
liefdadigheid gewijd. Nergens wordt haar hulp
vergeefs ingeroepen. Haar hart gaat dan ook
uit naar de behooeftigen en de geringen in den
lande. Ze verstaat hen zoo goed. Ze weet pre
cies wat ze noodig hebben en hoe met hen om
te gaan. Ze zou alle armoede willen opheffen,
iedereen de gezondheid en den levensmoed te
ruggeven. Onmogelijk. Maar des te beter is
het haar mogelijk, troostwoorden te vinden en
den glimlach waardoor hoop en kracht herle
ven. Waar ze zich ook vertoont, in onze hospi
talen of moeder-tehuizen, in de krotten van
het zwarte land waar erbarmelijk verminkten
liggen te zieltogen overal verspreidt ze zon
neschijn. De mijngas-ontploffing van het Ber
ger-kolenbekken ligt ons nog versch in het ge
heugen. Hoeveel ongelukkigen verbrand daar,
vermorzeld, mismaakt. Geen huis van de mijn
werkerskolonie, of het was getroffen. De Ko
ning en de Koningin kwamen uit Brussel om
zich een voor een over die bedden te buigen. De
Koning houdt zich goed. Hij is immers een
man. Maar de KoninginZacht dekt ze hier
een ongelukkige toe. die lag te woelen, moeder
lijk buigt ze zich daar over een ander die steunt
en kreunt, de diepst verslagenen weet ze op te
beurenMet de oogen verslinden die ge-
folterden dat bloeiende jonge gezicht, 't Is de
Koningin niet, maar meer en beter, een engel
uit den Hemel. Tranen van dankbaarheid wel
len hun in de oogen. Waartoe nog vragen, om
welke reden de Koningin zoo bemind is in de
industrie-streek? De mindere man voelt im
mers instinctmatig, wie hem een oprecht hart
toedraagt.
De tijden zijn hard. De crisis woekert voort
door alle arbeiderskringen. In de gezinnen
neemt er de ellende hand over hand toe. Bij
velerlei andere nooddruft komt er ook klee
ding te kort. De kinderen onderkomen, kwij
nen weg. En gelukkig dan nog, wanneer de
woning, zonder vuur, van ziekte gespaard
blijft, 't Grijpt het hart van de Koningin aan.
Ze doet een oproep aan het land door een brief
aan den heer Henri Jaspar, Minister van Staat,
Voorzitter van het Nationaal Crisis-comité. Het
land geeft haar antwoord: pakken vol kleeren,
dekens, ondergoed, stroomen naar het Brus-
selsche paleis de Belle Vue, door de Koningin
ter beschikking gesteld van het Nationale Co
mité. Zonder tijd te sparen, leidt ze vaak zelf
de uitdeelingen.
Overal waar deelneming of aanmoediging
noodig is, weet ieder dat Koningin Astrid niet
lang zal wegblijven. Spreek niet van politiek.
Daar staat Koningin Astrid boven verheven.
Zonder welke bijgedachte ook, luistert ze alleen
naar de ingevingen van haar goed hart. Al
weet ze dan wel, dat ze het aan haar hoogen
rang verplicht is. Maar met zooveel hartelijke
toewijding vervult ze die verplichtingen, dat
niemand meer aan iets officieels denkt. Wel
doen is haar een zielsbehoefte. Alles zou ze
er voor over hebben om de wereld vredig aan
den arbeid te zien, om alle lijden zooveel doen
lijk weg te nemen. En haar zorgen beperken
zich niet tot het Belgische volk alleen. Over
de grenzen reiken ze. Dit heeft de Fransche
journalist Pierre Neyrac ons geopenbaard, naar
aanleiding van de ontvangst door H.H. M.M.
den Koning en de Koningin der Belgen van
den heer Albert Lebrun, President der Fran
sche Republiek, bij zijn bezoek aan de Fran
sche afdeeling der Wereldtentoonstelling.
„Gold de laatste officieele ontvangst, door
den Koning der Belgen en zijn waardige gade
belegd, het hoofd van den Franschen staat,
schrijft hij, niemand weet dat de laatste woor
den door de diepbetreurde Vorstin tot hem ge
richt, een hartelijk gemeend verzoek waren,
dat Frankrijk toch het uiterste zou te werk
stellen voor den vrede.
„Wellicht vernemen wij er later meer over.
Voorloopig zullen we het als iets kostbaars in
onze herinnering bewaren: de laatste „offi
cieele" gedachte der jonge Koningin, het laat
ste wat haar geest bezighield, was aan den
vrede gewijd, eigenlijk dus aan het geluk van
het menschdom."
We weten natuurlijk niet, of het werkelijk
zoo is geschied. Maar wat hier aangehaald werd,
beantwoordt zoo volkomen aan het streven der
Koningin, dat het zeker allen schijn van waar
heid heeft.
Welgemoed neemt Koningin Astrid alles op
zich, wat ieder ander een vervelende karwei
zou vinden. Ze opent plechtig kinderbewaar
plaatsen, schilderijententoonstellingen, legt den
eersten steen van ziekenhuizen en klinieken.
Met den Koning houdt ze, in Maart 1935, haar
blijde inkomste te Antwerpen, te Luik in Juni
daaraanvolgend. 28 April heeft ze, aan de zijde
van den Koning, de Wereldtentoonstelling te
Brussel geopend. Dan is er het Zweedsche Pa
viljoen aan de beurt, dat ze met haar vader
Prins Karei enkele maanden later komt open
stellen. Vlak daarop woont ze te Stockholm het
huwelijk bij van haar nicht Ingrid met den
Kroonprins van Denemarken.
Wat een verademing, wanneer het beroep van
Koningin haar eens wat vrijen tijd gunt! Dan
weet ze niet, hoe zich gauw genoeg in het
dierbare veilige Stuyvenberg terug te trekken,
hart aan hart met de kinderen, de komst af
wachtend van haar man, dien de vragen van
den tijd aan alle kanten opeischen. Ze heeft
nu drie kinderen, de twee hebben in den zo
mer 1934 een broertje gekregen, prins Albert
van Luik. Zelfs wordt er gefluisterd, dat er
een vierde op komst is. 'tWas echt gemeend,
toen ze aan een kloeke Kortrijksche moeder
van acht kinderen antwoordde: „Ik zou er ook
zoo graag acht hebben." Haar vader Prins
Karei heeft het immers gezegd: ze was een
echte kindervriendin.
Zielsveel houdt ze van haar eigen klein troep
je. Als ze maar met haar drietal kan bezig
zijn, hen hoort babbelen, mag meespelen
zoo echt hun lief moedertje, dat is haar rein
ste geluk. Maar ook anders zijn ze haar geen
oogenblik uit de gedachten. Is ze in het bui
tenland, dan houdt ze niet alleen eiken dag
Kunt u deze eene
tand, de eenige die ik
nog heb, plombeeren?
Nee, 't gaat niet
meer. Maar laat er een
dasspeld van maken.
(J'Anruse).
Willem. E. Roelofs: Stilleven met citroenen
een telefoongesprek met haar moeder, Prinses
Ingeborg, maar aanhoudend is ze over en voor
de kinderen bezig. Hartinnige brieven, vol leven,
één liefkoozing, schrijft ze aan het kleine prin
sesje. Als ze, zonder het zelf te weten, reeds
aan den rand van het graf staat, is ze voor
prins Baudouin aan 't zorgen. Voor z'n ver
jaardag heeft ze hem immers een tweewielertje
beloofd! Maar ze is in Zwitserland. Ze zal dus
dat echt huiselijk feest niet in Brussel kunnen
meevieren. Toch zal de kleine prins z'n eersten
tweewieler hebben! Ze schrijft aan mevrouw
Jean du Roy de Blicquy, een van haar hof
dames, om haar aan den naderenden verjaar
dag v»n Baudouin te herinneren, en haar te
verzoeken hem namens moeder het beloofde
geschenk aan te bieden, waar hij natuurlijk
vol verwachting naar uitziet.
Ook als Koningin vindt ze nog den tijd, om
zooals in zorgeloozer dagen het oog te houden
op de lessen en de vorderingen van de kinderen.
Geen huisonderwijs. De school voor de ko
ningskinderen en alles wat er van de school
uitgaat aan onderlingen wedijver en opwekking.
De school en die dan gevestigd in het Brus-
selsche paleis. De medeleerlingen zijn kinde
ren van den adel en van de gezeten burgerij.
Zoo werd Koningin Astrid immers zelf ook op
gevoed te Stockholm. Leeraars worden met zorg
gekozen. De Koningin komt soms in de klas om
de les bij te wonen. Ze heeft er heimelijk schik
in, als de kinderoogen naar het venster dwa
len, naar buiten, waar de vogels op hun nest
luid-uit van vrijheid-blijheid zingen.
Een van de meest treffende en best getroffen
foto's, die door het overlijden der Koningin
echt tot volksbezit zijn geworden, toont ons
de Koninklijke Familie in het park van Stuy
venberg. De Koning heeft den laatstgeborene
op de knieën. Naast hem houdt de Koningin
Prinses Joséphine en Prins Baudouin zoet, die
als echte kleine rakkers niet stil kunnen zit
ten. Een zonnestraal belicht dit familiegroepje
met gouden glans. Maar wat het meest opvalt
bij deze foto, en wat ons hart raakt, is het ge
luk, dat er van uitstraalt. De Koning is hier
niet de koning, maar de vader, de jonge vader,
die lacht, die het prettig vindt, die zich
trotsch en gelukkig voelt midden tusschen dat
woelige troepje. En de Koningin? Ze straalt.
Ze lacht haar heerlijken helderen blijden onbe
vangen lach, doorschenen van haar puur-door-
zichtige oprechte ziel zelve. Aan de overmacht
van dien glimlach moeten we ons gewonnen
geven, zelfs wanneer we alleen maar haar por
tretten bekijken.
Helaas! Terwijl de zomervogels zingen, de
boomen ruischen, de bijen omzoemen boven de
bloemen vol geur en honing, terwijl de kinde
ren zoo vroolijk lachen, en een jonge vorst
en zijn levensgezellin daar hand in hand,
schouder aan schouder langs hun weg gaan.
zweeft de dood, als een vlucht gieren in steeds
engere kringen, somber en dreigend, maar on
gezien. boven het slachtoffer, hem aangewezen
door het teeken van den verderfengel
Er zijn menschen die betwisten dat hij het
ooit gezegd heeft, maar zij staat in ieder geval
op Thorbecke's naam, de uitlating, dat kunst
geen staatsaangelegenheid is. Het is nóg zoo, in
Nederland, al is er sindsdien wel wat veranderd
en verbeterd.
Heel anders echter denkt de Zweedsche mi
nister van Eeredienst en Onderwijs, de heer Eng-
berg, er over. Deze landsbestuurder heeft dezer
dagen voor de Stockholmsche Kunstenaars
club een lezing gehouden over den staat en dé
kunst, waarmee hij zijn toehoorders ten zeerste
heeft geënthousiasmeerd.
Hij wilde den kunstenaar werkelijk maken tot
een socialen factor en de beeldende kunst van
't oogenblik nader brengen tot de groote massa.
Wel moest Engberg toegeven, dat hij bij 't op
maken van de Begrooting en bij het verdeelen
van de opbrengst der Staatsloterij niet bijzonder
gul tegenover de beeldende kunst pleegt te zijn,
maar dergelijken steun beschouwt hij ook als het
geven van aalmoezen en dat wil hij niet. Hij
wenscht systeem in de betrekkingen tusschen
staat en kunstenaar te brengen, door een zoo
danige regeling, dat bij den bouw van Rijksge
bouwen, dus van scholen, kantoren, kazernes,
ziekenhuizen, een zeker percentage van de bouw
som gebruikt zal worden voor het verleenen van
opdrachten of het koopen van werken van beel
dende kunstenaars. De jongens zitten nu in de
kazernes op kale muren te kijken en in scholen
en ziekenhuizen heeft de minister vaak den lust
voelen opkomen de bordjes met „plaats voor
kunstwerken" tegen de muurvlakken te hangen.
Al doen particulieren veel en de Staat by toe
val ook wel eens het een en ander, toch moet
er volgens den minister meer gedaan worden.
Men dringt er nu dikwijls op aan, de schooljeugd
eenig begrip van kunst te geven, door kunstge
schiedenis als leervak in te voeren. Men bereikt
veel meer door de jeugd goede moderne kunst
voor te zetten, die ze kan vergelijken met de
meestal verschrikkelijke „kunstwerken" thuis,
dan door verdere belasting van het toch al over
laden leerplan. Door voor goede kunst, uit te kie
zen door een onpartijdige, uit verschillende
kringen gekozen commissie van deskundigen, een
ruimer afzetgebied te scheppen, zouden de goede
kunstenaars hun prijzen kunnen verlagen, zoo
dat ook indirect meer kunst tot het volk zou
kunnen komen.
De minister liet het niet bij woorden. Den dag
na zijn lezing machtigde de Kroonraad hem een
commissie in het leven te roepen om de zaak
verder te onderzoeken en voor te bereiden. Vu
rig hopen de kunstenaars dat de plannen van
deze commissie niet den lijdensweg zullen gaan
dien zoovele plannen van zoovele commissies
moeten afleggen.
Kan het plan van minister Engberg in Neder
land niet worden nagevolgd?
Inspecteur Mc Carthy tikte behoedzaam de
asch van zijn sigaret en keek zijn vriend
Higgins peinzend aan. Het dagblad was
uit zijn handen op den grond gegleden.
Wel, wat zeg je ervan, James? vroeg de
commissaris. Dat is nu de derde maal dat Joe
Bromley zijn alibi kan bewijzen, ik heb Scot
land Yard zooeven opgebeld en daar verzekerde
men mij dat kolonel Thomson onder eede wil
verklaren verleden week Zaterdag met Bromley
te Dublin te hebben gesproken. Ze zijn met
elkaar geconfronteerd en Thomson blijft bij zijn
verklaring, dat ze elkaar op het voetbalterrein
te Dublin hebben ontmoet. En als bevestiging
van zijn woorden is daar de film van den wed
strijd tusschen de elftallen van Engeland en
Ierland.
De inspecteur schudde het hoofd.
Ik zou er een eed op gedaan hebben, dat
Bromley den moord op bankier Grenville ge
pleegd heeft, bromde hij. Alles wijst hem als
den dader aan. De bewijzen zijn overstelpend,
maar.zijn rotsvast alibi en de geloofwaar
dige verklaring van kolonel Thomson werpt al
het bewijsmateriaal ter zijde.
Woedend wierp hij zijn half opgerookte siga
ret in het aschbakje en bleef peinzend in het
haardvuur staren.
Heb jij het filmjournaal al gezien, John?
vroeg Carthy plotseling.
De commissaris knikte.
Ja, ik ben gisteravond naar City geweest
en ik heb de bizonderheden van den wedstrijd
goed in mijn geheugen geprent.
Zooen heb je geen dingen kunnen
ontdekken, die in strijd zijn met de verklarin
gen van Bromley?
Geen enkele. Bovendien moet ik je zeggen
dat ik er ook geen oogenblik aan twijfel dat
hij werkelijk in Dublin is geweest, want hij
staat op de film, alsof hij hier voor ons stond.
En naast hem staat de kolonel. Neen, ditmaal
schijnt hij inderdaad met de misdaad niets te
maken te hebben.
De inspecteur glimlachte onwillekeurig'.
Een kinderhand is gauw gevuld, John. Ik
ben niet zoo spoedig tevreden en daarom zou
ik je willen vragen vanavond met mij mee te
gaan. Ik wil de film ook zien en het zou mij
verwonderen als ik er niet iets in kon vinden
dat zijn alibi doet wankelen. Gisteren ben ik
bij Bromley in de cel geweest en ik heb enkele
bizonderheden ontdekt, waarvan ik misschien
kan profiteeren. Je weet, ik hecht veel aan
schijnbare nietigheden. De sluwste misdadigers
zijn erover gestruikeld en waarom zou Bromley
daarop een uitzondering maken?
De commissaris sloeg hem vrij onzacht op
tien schouder en riep:
Als je kans ziet het alibi te ontzenuwen,
dan ben je een knappe kerel. Ik ga met je
mee naar het Citytheater.
Afgesproken! antwoordde de inspecteur
kalm.
In gespannen aandacht volgden de twee man
nen dien avond de beelden op het witte doek.
Ais echte Engelsche sportmannen leefden ze
mee met de traditioneele handelingen, die een
interlandwedstrijd vooraf plegen te gaan.
De operateur had zich met zijn toestel in
een der hoeken van het veld opgesteld en
juist op die plaats was de tribune stampvol.
Carthy leunde iets voorover, toen de lens
van het filmtoestel op de tribune gericht werd
en zijn oog bleef rusten op een man, die met
beide handen op de balustrade leunde. Hij
sprak tegen een militair, die naast hem stond,
en de inspecteur kon duidelijk de woorden ver
staan.
Zeker, kolonel, we hadden een gezellige
bootreis van Liverpool hierheen. Ik was nog
nooit in Dublin geweest, ik ben een geboren
Londenaar en
Hier werd het gesprek afgebroken, omdat de
operateur zijn lens noodig had voor den af
trap. De wedstrijd was begonnen.
Plotseling steeg een donderend gejuich op,
toen de Engelschen erin slaagden de leiding te
veroveren. Wederom belichtte de operateur het
opgewonden publiek en daartusschen stonden
iiuiimiiiiiM*
IMIHIIIIHIIIIIIIUIIIHIIIIIIIIIIIMMII
de kolonel en Bromley. Thomson zwaaide met
beide armen, terwijl de ander met booze blik
ken naar den kolonel keek.
De eerste kleinigheid, John, zei de in
specteur, terwijl hij zijn vriend aanstootte.
De filmoperateur bepaalde zich tot de voor
naamste spelmomenten en zoo gebeurde het,
dat enkele oogenblikken de lens op het publiek
gericht werd, toen de Ieren erin slaagden de
partijen op gelijken voet te brengen.
Ditmaal was het gejuich niet van de lucht.
Het publiek danste en sprong en Joe Bromley
stond een oogenblik met beide armen in de
lucht te zwaaien van vreugde.
De inspecteur
stootte zijn i
vriend opnieuw i
aan en sprak:
De tweede
kleinigheid, John,
en tegelijk voor
mij de bevesti
ging van mijn vermoeden. .Joe Bromley is in
het geheel niet in Dublin geweest. Rij is wel
degelijk de moordenaar van bankier Grenville.
Verbaasd keek Higgins hem aan.
Waar bouw je die wetenschap op? Ik heb
niets gezien wat het alibi aan het wankelen
brengt.
Ga mee, zei Carthy kortaf. Ik heb genoeg
gezien. We gaan Bromley opzoeken en dan zal
ik hem met enkele vragen een bekentenis af
dwingen.
Dienzelfden avond bevonden de beide politie
mannen zich in het bureau van den commis
saris. Op een stoel, onder bewaking van twee
agenten, zat Bromley, glimlachend in de over
tuiging, dat zijn alibi hem weldra de vrijheid
zou verschaffen.
Bromley, begon de inspecteur, ik moet je
nog enkele vragen stellen.
Ik heb aan mijn verklaringen niets toe te
voegen, bromde de gevangene.
Maar ik wel, glimlachte Carthy, terwijl
hij een foto te voorschijn haalde, die hij dien
middag van het witte doek genomen had.
Bekijk deze foto eens. Geef je toe dat de
persoon, die er op staat, dezelfde is als jij?
De misdadiger bekeek de foto aandachtig en
vroeg toen:
Hoe komt u eraan?
Van de film, antwoordde de inspecteur.
Ben je dat zelf?
Natuurlijk, ben ik dat zelf, sprak Bromley
kortaf. Kijk maar, de kolonel staat naast mij.
Prachtig.Wil je mij dan eens zeggen,
Bromley, waarom keek je den kolonel zoo boos
aan, toen hij blij was met het Engelsche doel
punt, en waarom was je zelf niet blij?
Bromley zweeg.
Geen antwoord? vervolgde Carthy. Zeg
mij dan eens, waarom stak je je beide armen
omhoog en waarom was je zoo uitgelaten, toen
de Ieren gelijk maakten?
De gevangene antwoordde niet, maar zijn ge
zicht was bleek geworden. Hij bromde iets on
verstaanbaars, maar de inspecteur vervolgde
onverstoorbaar
Zeg mij eens, Bromley, waar is plotseling
je rechter ringvinger met den mooien diaman
ten ring gebleven, dien je tijdens den wedstrijd
nog had? Ik zie daar dat je in het geheel geen
rechter ringvinger hebt, en die is er blijkbaar
al jarenlang af. Zeker een ongeluk gehad?
Houdt op, alstublieft. Ik heb altijd wel
gedacht dat O'Brien niet voor het vak deugde.
De stommeling heeft mij verraden en verkocht
met dien duivelsring. Ik had hem nog wel zoo
gezegd zijn handen weg te houden.
De inspecteur lachte.
Het bloed kruipt waar het niet;,,gaan kan,
Bromley. Je kameraad O'Brien is een volbloed
Ier en toen de middenvoor van zijn land ge
lijk maakte, kon hij zich niet bedwingen, even
min als hij kon juichen toen de Engelschen de
leiding namen.
Het zijn maar enkele kleinigheden, maar het
zijn er juist voldoende om jouw schitterend
alibi naar de maan te helpen. Ik zou je aan
raden, Bromley, als je over een jaar of tien
weer vrij bent, beter op die kleinigheden te let
ten. Jij bent lieusch niet de eenige, die erdoor
in de val is geloopen.
Hij wendde zich tot de agenten.
Mannen, brengt hem naar de cel. En tot
den commissaris:
Je ziet, John, dat een filmjournaal toch
niet altijd zoo'n rotsvast alibi geeft. Op een
foto zie je soms meer dan in het werkelijke
leven.
Je hebt mij een groote domheid bespaard,
James. Zonder jou had Bromley stellig morgen
zijn vrijheid herkregen en de moord op Gren
ville zou nimmer opgehelderd zijn.
Jonge-jonge, wat had die kleine Tuimeltje een adem. Hij
blies spo lang en zoo hard, dat de zeepbel nog grooter werd
dan hijzelf. En een prachtige kleuren als er in te zien waren.
Allerhande, maar er was geen een kleur, die gelijk was aan zijn
eigen gezicht, want dat zag vuurrood van inspanning.
Tuimeltje vond dat die mooie zeepbel niet mocht klappen
en daarom hield hij op met blazen en liet hem in de kamer
zweven. Daarna ging hij er nog wel vijftig andere bij blazen
en de kamer stond weldra heelemaal vol zeepballonnetjes. Er
waren er zooveel, dat kikker Karei bijna geen plaats meer had
om te staan en Tuimeltje zelf ging plat op zijn rug liggen.
Hij vond het geweldig leuk en gierde het uit van de pret.
Toen gebeurde het dat Tuimeltje op een van de zeepbellen
klauterde en totzijn schrik ging de zeepbel aan het vliegen.
Tuimeltje kon niets doen, dan zich vast houden en daar ging
hij de deur uit en kwam zoo in de verschillende gangen van
het paleis Kikker Karei liep er lachend achteraan en ook
de andere kikkers en de torretjes hielden Tuimeltje fijn voor
den gek.
De echtgenoote van den ex-dictator Wolde-
maras zoekt, naar uit Kovno verluidt, per ad
vertentie naar een passende betrekking als kin
derjuffrouw. Woldemaras, de gewezen dictator
van Lithauen, werd na zijn mislukten staats
greep op 7 Juni 1934 tot twaalf jaar gevange
nisstraf veroordeeld. Daar zijn echtgenoote
geenerlei ondersteuning geniet, is zij wel ge
dwongen door het aannemen van een betrek
king in haar levensonderhoud te voorzien.
at* T-i a op dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen p *7bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door ET *7CH bij een ongeval met p m bij verlies van een hand,
.p, rSt i*1. n ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen A i %J\J» verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen AJV* doodelijken afloop een voet of een oog
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
31
Haar spontane uitroep en treurige gezichtje
gaven hem een vreemde gewaarwording.
„Als je liever hebt, dat ik blijf," begon hij
op een toon, dien ze nooit van hem gehoord
had.
Zij schrok en keek hem ^ïet wijd open oogen
aan. Stel je voor dat majoor Rickstead gekke
dingen ging doen en zij hem niet langer als
vriend kon beschouwen. Hoe verschrikkelijk.
„Natuurlijk, zoo meende ik het niet," zei
ze haastig. „Maar u bent de eenige normale
mensch hier op het oogenblik."
„Ja, ik ben dood nuchter," zei Joe met een
kort lachje.
Al was hij dan als regel niet zoo heel erg
pienter, nu begreep hij toch wel, wat haar
vertrokken gezichtje beteekende.
Betty was ontzettend opgelucht.
„Kijk eens, Joe," zei ze. „Als Dick je Joe
noemt, waarom zou ik het dan niet doen?"
„Vooruit maar," zei hij. „Noem me oude Joe
als je wilt." i
„Nou dan, beste oude Joe," zei Betty. „Je
bent een echte vriend geweest en daarom zal
ik je erg missen. Maar als je weg moet, moet
je weg, nietwaar?"
„Neen, ja," zei majoor Rickstead. „Plicht is
plicht. Wat moet, moet. Saaie vent ben ik,
niet?"
„Neen," zei Betty, nu heelemaal op haar
gemak. „Ik vind je aardig. Mijn plicht zal wel
bestaan in vroolijk en opgewekt te zijn en te
deen alsof ik er niets om geeftoonen, dat
ik een flinke meid ben."
„Dat ben je," zei hij.
„Nou, voor jou behoef ik niet te doen alsof,"
zei Betty. „Want jij weet alles. Maar van
binnen ben ik nog niet flinkdaar ben ik
te gevoelig."
Daar hij het te moeilijk vond om woorden
te zoeken, leunde Joe naar haar over en klopte
haar op de hand.
„Maar het is waar," ging Betty even latei
voort, „ik heb Roger geholpen in deze zaak,
eerst uit trots en later, omdat ik zag, dat hij
zijn hart er op gezet had. Ik dacht, dat hij
wel iets van haar zou kunnen maken, maar
nu geloof ik, dat paps gelijk heeft, hij wordt
niet gelukkig met haar."
„Maar liefde kan heel wat," zei Joe effen
Dan na een korte stilte: „Dat zeggen ze ten
minste."
Verder zei hij niets en zij keek hem weer
aan met een spoor van haar vroegere onge
rustheid. Joe voelde het en wilde haar ge
ruststellen.
„Ik weet het bij ondervinding," zei hij.
Betty's gezicht betrok en haar oogen zagen
hem vol medelijden aan.
„O, arme Joe."
Zonder zichzelf een oogenblik te vergeten,
tikte majoor Rickstead haar weer op de hand
en zei toonloos:
„Dank je."
„Zeker toen je heel jong was?" vroeg Betty.
„Zat het heel diep?"
„Heel diep," gaf hij toe.
„En ben je er over heen, na al die jaren?"
„Niet heelemaal," zei majoor Rickstead.
„Waar is zij nu?" vroeg Betty.
„Zij, wie?" vroeg Rickstead verward.
„Nou, het meisje, de 'vrouw, waar je van
hield."
„O, ergens," stamelde hij. „Zij wist er niets
van."
„O, Joe, kon je het haar niet zeggen?"
„Ik kreeg geen kans," zei hij treurig. „Geen
kans."
„Is zij getrouwd?" ging Betty voort. „Niet?"
toen hij met zijn hoofd schudde. „Misschien
komt je kans nog. Ik zou je zoo graag gelukkig
zien."
„Gaat niet Betty, laten we er niet meer over
praten. Ik amuseer me toch nog wel. Zlorg
maar dat jij het ook doet."
„Misschien," zei Betty.
„Natuurlijk," verzekerde haar majoor
Rickstead. „Iedereen komt er overheen. En je
bent veel jonger dan ik."
Betty kreeg een kleur.
„Ik loop er niet mee te koop, als je dat be
doelt."
„Dat bedoel ik niet," zei hij. „Ik bedoel, laat
het je leven niet verbitteren, Betty."
Er lag een uitdrukking van groote smart
in zijn oogen en Betty schrok er van.
„Ik zal het niet laten vertroebelen, Joe. Ik
zal aan jou denken, als ik bitter word, hoe
dapper jij bent en hoe trouw en goed."
Zij hoorden den stap van Dick in de gang
en Betty vloog weg den tuin in en majoor
Rickstead keek haar na en veegde toen zijn
voorhoofd af. Misschien had hij nooit zoo
veel moed noodig gehad als in de laatste
minuten.
Dick daverde binnen.
„Betty! Waar is Betty? O, daar is ze," en
hij volgde haar door de openslaande deuren.
„Luister eens, Betty. Wat leuk. Rita heeft zoo
juist opgebeld om te zeggen, dat ze met den
auto uit zijn en of ze met Roger kan komen
lunchen. En ze brengt haar vader ook mee,
want dien konden ze niet goed ergens achter
laten."
„O, dien zullen ze wel ergens in den auto
weg stoppen," lachte Betty. „Rita en Roger
kunnen alle twee rijden".
„Dan zal het wel niet het kleine wagentje
zijn," vervolgde Dick. „Daar kunnen twee
groote kerels niet in. Ze zei, dat haar vader
erg groot was. Niet dik, maar erg lang.
Luister eens, Betty, ga naar moeder en zorg.
dat er wat goeds is voor de lunch. De oude
heer zal ook wel een smnller zijn."
„Jij zeker niet, hè," zei Betty, terwijl ze weer
naar binnen ging. „Maar ik zal wei met moeder
spreken."
„Ja, ik houd van een goede tafel, dat geef ik
toe," zei Dick met zijn handen in zijn zakken.
„Onze keukenmeid is, wat ik noem: „onge
lijk"; best, als we alleen zijn, maar met een
groot gezelschap kan ze nooit de goede maat
vinden, dan te veel, dan te weinig."
Betty lachte weer en verliet de kamer.
„Ga je heusch vanmorgen, Joe?" vroeg hij.
„Moet je den heer de la Riva niet zien en het
verliefde paar?"
„Wel," zei majoor Rickstead peinzend. Zou
Betty graag hebben, dat hij bleef of niet? Hij
voor zich ontliep liever het parvenuutje, dat
Roger had ingepalmd, maar aan den anderen
kant.
„Ik moet pas laat in de kazerne zijn," zei hij.
„Dan zal ik den wagen afzeggen," zei Dick
vlug.
Het gezelschap was pijnlijk op tijd. Rogei
reed, want Rita hield liever haar handen warm
in haar mof en zooals ze uitlegde, het was
een nieuwe auto en nogal zwaar te rijden. Zij
had prachtig bont aan. De wagen was een
gloednieuwe Rolls Royce en de chauffeur, die
stijf tegenover den ouden heer had gezeten,
was een indrukwekkend heerschap.
Dick zei tegen majoor Rickstead, toen ze
saitien in de billardkamer voor 'traam stonden:
„Het stinkt van het geld, niet? Kijk eens
naar dien pels van den ouden heer die la Riva."
Majoor Rickstead bromde wat en liep weg.
„En Roger in zijn oude stofjas!" riep Dick
uit. „Is dat niet echt? Ik denk," ging hij door
met Rita's stemmetje, „dat hij een nieuwe
moet hebben."
Hij rende naar de hall en loodste het ge
zelschap den salon binnen.
Rita kwam binnen met haar aanstekelijken,
helderen lach.
„Jullie dachten niet, me zoo gauw weer te
zien, is 't wel, Lady Anna?"
Betty gaf haar een zoen.
„Weikom, nicht Rita."
„En je hebt nog niet eens gezegd: „Dag
neef Dick," sprak de zoon des huizes. „Doe
dat nu maar eens netjes en geef me ook een
familie-kus."
„Maar Betty geeft er Roger toch ook geen,"
lachte Rita.
„Dat hebben we nog nooit gedaan," zei hij.
„Al zijn we altijd heel dikke vrienden geweest,
niet Betty?"
Lady Ainna was inwendig woedend. Net
iets voor dat onopgevoede wicht om zooiets te
zeggen. Maar ze verbaasde zich evenzeer over
Betty's kalmte, als zij zich ergerde aan het
stralende gezicht van Roger. Hij was zonder
eenigen twijfel dol op Rita.
Intusschen deed Lady Anna haar best om
de lucht te zuiveren. Zij was vriendelijk, om
niet te zeggen hartelijk tegen mijnheer de la
Riva, zij verontschuldigde haar man, dat hij
niet thuis kon zijn en: hoopte, dat hij later
het genoegen zou hebben, met mijnheer de la
Riva kennis te maken. Deze was verlegen en
niet op zijn gemak. Zijn donkere oogen zwier
ven van den grooten, wat slordig gekleeden
Roger, naar den flinken, maar slanken en
uiterst correct gekleeden neef Dick, met wien
zijn dochter zoo vroolijk en ongedwongen
babbelde.
(Wordt vervolgd)