ÏÏCdimfïaal
mn den dag
Wat Kikker Karei en Tuimeltje beleefden
Thijm-almanak
Da
REISBELASTING
Vriend en vijand
WÊÊSÊSSÊÊÈam
LIEFDE
EN EER
DINSDAG 10 MAART 1Q3A
Het oude opnieuw
In het parlement tegenstanders,
doch daarbuiten met elkaar
op goeden voet
Illustratie van H. Schoonbrood in den
Thijm-almanak 1936
I Het fluitspel
van Edward j
Dawson
Antoon van Welie
Zijn verzameling in veiling
A T f p A "D/"\TVT1VTE,*C! op dit blad 2«n ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen T? 7^0 bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door P *7 CA bij een ongeval met p bij verlies van een hand,
AI .1 .r. A\ Bat ll\J[^| £j ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen vu» doodelijken afloop een voet of een oog
AANGIFTE MOETOP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTENGESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
DOOR M. E. FRANCIS
De geschiedenis herhaalt zich. Maai- ze wil
niet herhaald worden. Ze weigert zich
te voegen naar den historischen smaak
van degenen, die het verleden beminnen, en
weer te keeren op hun bevel. Het voorbije kan
Soomin worden overgedaan als hwt ongedaan
kan worden gemaakt, het kan slechts worden
Voortgezet. De Thijm-almanak zal niet zijn wat
de Volksalmanak voor Nederl. Katholieken ge
feest is, en zal dit ook niet kunnen zijn....
E>e Thijm-almanak wil voor allen een geschenk
zijn, maar streeft niet naar de eigenschappen
van het massa-product. Legde de oude alma,
hak een persoonlijk contact tusschen den
schrijver en zijn lezers, de nieuwe wil zich
eveneens richten tot dat gedeelte van het ka
tholieke volk, hetwelk zijn schrijvers leest. Deze
almanak wil in een tijd, die reeds duidelijk
dreigt met vernietiging van het werk der ka
tholieke emancipatoren, dit werk verdedigen
en voortzetten op eene wijze, die niet voor de
eenvoudigen ontoegankelijk, toch voor de ken-
hers verantwoord is."
Zoo bericht de inleiding van Anton van Duin
kerken op den zoo juist verschenen Thijm-
almanak voor het jaar 1936, een uitgave, waar
mede het onlangs gestichte Thijmfonds zijn in
trede doet. De redactie van dezen almanak be
rustte bij Anton van Duinkerken, pater Mole-
haar, Frans van Oldenburg—Ermke, en Ber- 1
hard Verhoeven. Een groote verscheidenheid
van bijdragen is in dit rijk geïllustreerde jaar
boek bijeengebracht. Talrijke vraagstukken, die
speciaal gedurende het afgeloopen jaar bijzon
dere belangstelling trokken, worden door deS'
kundigen belicht. Daarnaast vindt mén het on
misbare bellettristische mengelwerk: gedichten
Van de beste katholieke dichters, eenige novel-
ten, een paar humoresken.
uiimiiiiiui
lllllllilllllU:
Jozef Alberdingk Thijm in 1851
Piëteit gebood, dat bij de wederverschijning
Van Thym's almanak allereerst de herinnering
Werd gevierd aan den grooten pionier der ka
tholiek cultureele herleving in Nederland, Jozef
Alberdingk Thijm, die in 1852 voor het eerst
zijn volksalmanak uitgaf. Het goed gedocumen
teerde artikel hierover werd geleverd door drs.
M. van. Can, die weldra bij de uitgeverij Vox
Romana te Botterdam zijn proefschrift over
Thijm in het licht zal geven. Deze schrijver
herinnert aan het wantrouwen jegens de katho
lieken, dat vooral na den Belgischen opstand in
ons vaderland heerschte en aan de primitieve
omstandigheden, waaronder Thijm zijn pio
nierswerk moest beginnen. Van een katholieke
hors was in die dagen nauwelijks sprake; het
dagblad De Tijd beleefde zijn eerste opkomst
en was pas uit Den Bosch naar Amsterdam ver-
Plaatst. Er heerschte een geest van angstige
Voorzichtigheid.
Maar Thijm, aldus de schr., hield niet van
middelmatigheid; nog lang behield hij een tem
perament, dat van voorzichtige wijsheid niet
Weten wilde. Zijn stem klonk als een bazuin-
stoot, in zijn pamfletten, of als een orgeltoon,
ih zijn mystieke verhalen, maar altijd was die
stem overtuigend, redeneerend, dwepend bijna,
soms hartstochtelijk. En voor wie goed verstaan
Wilde was het telkens terugkeerende, en in alle
toonaarden: de katholieken hebben oudere
rechten, zie de Middeleeuwen; de katholieken
hebben bij de protestanten nooit achtergestaan,
zie Vondel, zie de katholieke kunstenaars van
de 18e eeuw. En zoo is heel zijn werk een door
loopend betoog voor het goed recht der katho
lieke kunst en der katholieke literatuur.
Na den dood van den stichter (1889) veran
derde de almanak geleidelijk-aan van karakter.
In 1891 werd dan ook de titel veranderd in
..Het jaarboekje van Alberdingk Thym". Ook
Wat het Jaarboekje gedaan heeft, wil de nieuwe
Thijm-almanak klaarblijkelijk voortzetten, want
men vindt in deze uitgave weer de overzichten
«n memoranda, die de oude jaargangen van het
Jaarboekje nog heden zoo waardevol doen zijn
als katholiek documentatie-materiaal.
Zoo is er allereerst een zeer lezenswaardige
bijdrage van prof. dr. Gerard Brom over den
grooten priester Alfons Ariëns, wiens nagedach
tenis in het bijzonder in 1935 door de actie
zijner vereerders sterk op den voorgrond is ge
komen. Het is moeilijk, deze waardevolle bij
drage samen te vatten. Men dient haar te lezen
en herlezen in haai- geheel. Speciaal het por
tret van den „lieven man", die Ariëns was, op
blz. 27 behoort tot een der typeerende uitingen
van Gerard Brom, wiens kracht als proza
schrijver wel eens onderschat wordt, o.a. in de
Weinige, en niet rechtvaardige regels, welke
Frans van OldenburgErmke in zijn literair
jaaroverzicht voor dezen almanak wijdt aan
„Vondels Geloof". Men kan bezield zijn van een
zekere animositeit tegen den Nijmeegschen
hoogleeraar Brom, omdat hij zijnerzijds ook wel
eens eenige geprikkeldheid op stekelige wijze
doet blijken, maar men is verplicht» de quali-
teiten te erkennen van een boek, dat in geen
enkel tijdperk een hekeldicht, maar dat altijd
lof zou hebben geoogst bij de verstandigen.
Brans van OldenburgErmke, die met veel
humor een breed jaaroverzicht over de katho
lieke letterkunde van 1935 schrijft, vergist zich
o,i. wat lichtvaardig in de schatting der oudere
garde van katholieke schrijvers, waarbij Gerard
Brom zich sedert den opbloei der jongeren
beweging heeft ingedeeld. De jeugdige criticus
hoort ten onrechte in de poëtiek van Eduard
Brom den toon van Willem Kloos. Er was reden
om te veronderstellen, dat Frans van Olden
burgErmke beter naar Jacques Perk had ge
luisterd. Zoo doet hij o.i. ook geen recht aan
Willem Smulders pr., wiens Cantica Graduum
ais geheel zeker niet achterstaan bij de jeug
dige priesterpoëzie, door Bernard Verhoeven in
Bouwen gepubliceerd. Doch al geeft het aan
leiding tot debat, het jaaroverzicht van dezen
redacteur is correct en vlot; het zal zeker de
belangstelling der lezers wekken voor de be
sproken werken en verschijnselen.
Huldigt pater Jacobs M. S.C. in welgekozen
woorden den grooten katholieken jubilaris van
1935, doctor Poels, wiens pas gebundelde rede
voeringen hy meteen bespreekt, zijn congre
gatie-genoot Pater Molenaar bespreekt het
Geestelijk Leven in 1935, wijst op het groote
percentage vertaalwerk, dat nog tot voedsel
voor dit leven dient in Nederland, vermeldt de
oorspronkelijk-Nederlandsche reeks hagiogra
fieën, die „De Gemeenschap der Heiligen"
heet, en geeft een schets van de katholieke ac
tie en de katholieke jeugdzorg, om te eindigen
met een herinnering aan Ariëns.
Niet minder actueel dan deze overzichten is
het protest van pater Constantinus tegen het
veldwinnend antisemietisme, dat ook in Neder
land, en helaas onder katholieken, aanhangers
vindt, hoewel het met den christelijken geest
totaal onvereenigbaar is. Maar meteen protes
teert dit heldere en buitengewoon knappe ar
tikel van den belezen Capucijn tegen het anti
katholicisme en het anti-christianisme, twee
verschijnselen, die trouwens ten nauwste met
het antisemietisme samenhangen. Dit protest
is, waar noodig ook gericht tegen sommige
Joden.
Heel bijzonder, aldus schr., schermt men met
losse, uit hun verband gerukte citaten van ker
kelijke schrijvers en kerkvaders, om te laten
zien, hoe „antisemietisch" deze zijn. In verband
met den context echter en in verband met de
geschiedenis, komen ze niet zelden in een heel
ander licht te staan.
Hiervan geeft pater Constantinus een aantal
pakkende voorbeelden. De felste antisemieten
zijn gewoonlijk degenen, die het minst omtrent
het Jodendom weten: degenen echter, die het
werkelijk kennen, weten het te eerbiedigen, ook
wanneer ze niet blind zijn voor historische te
kortkomingen van leidende figuren uit de Jood-
sche wereld.
Novellen werden bijgedragen door dr. Wille-
brord Lampen O. F. M., Kees Meekel, J. Boas,
Jos Panhuijsen en Willem ten Berge; onder de
vele gedichten munt de prachtige „Ode aan
den engelbewaarder" van Gerard Wijdeveld uit,
het boek is verlucht met teekeningen van C.
De fiscus in o?is Nederland
E Maakt geld op vele wijzen
s Zoo krijgen wij ook binnenkort
Belasting op het reizen,
Want Vader Staat dacht: wie zich dat
Nu nog kan permitteeren,
Die kan dan ook een heffing voor
Belasting wel ontberen.
Reeds jaren lang is er gevraagd
In 't eigen land te blijven.
s Maar Neerland liet zich steeds nog
maar
e De grenzen over drijven.
Er zijn nog lui, die voor ons land
Hautain den neus ophalen,
Nu ja, laat die dan ook maar gaan,
Wanneer ze maar.betalen!
Maar velen zullen er ook zijn,
Die zich nu toch bedenken,
En aan de pracht van eigen land
Hun aandacht eens gaan schenken
V zult eens zien, hoe ons publiek
Zich aan ons land gaat hechten!
Hotels, pensions steeds overvol,
Men gaat om plaatsen vechten
De ondernemers leven öp,
Verhoord toch is hun bede,
5 Den heelen zomer goed bezet
I En allen zijn tevreden,
Behalve één, daar Icomt ocharm!
I Geen sterveling logeeren,
Want ja, geen mensch, weet zijn
adres!
HIJ WOU NIET ADVERTEERENH
HERMAN KRAMER
?iiiimiiniiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiË
Boost, Ren. Rats O.F.M., René Smeets, Ch.
Eyck, Henri Schoonbrood, A. v. d. Plas, L. Sen-
gers, Jos Timmers en eenige reproducties, o.a.
een portret van Thym en het Ariënsportret van
Jan Toorop. René Smeets verzorgde den ka
lender, die door berijmde bijschriften ver
lucht is.
Zoo is dit boek, dat aansluit op een groote tra
ditie, maar dat zich richten wil tot den mensch
van dezen tijd, geworden tot een rijk en in
structief verzamelwerk, zoowel voor den katho
lieken intellectueel als voor het katholieke ge
zin. Mochten de typografische verzorging en
de correctie der zetfouten een volgend jaar
beter zyn, dan zal de Thijm-almanak, die thans
een uitstekend entrée maakt, zich ongetwijfeld
een vaste plaats veroveren.
at er persoonlijke vriendschap heerscht
tusschen den imperialist Winston
Churchill en den vuurrooden Schotschen
socialist David Kirkwood, is in Engeland een
algemeen bekend feit. Die vriendschap ontstond
in 19X7, toen Mr. Churchill minister van Mu
nitie was en Mr. Kirkwood 5 jaren vóór hij
in het Parlement zitting kreeg zitting had in
de gevangenis wegens stakings-agitatie on
der de munitie-arbeiders. Mr. Churchill zorgde
ervoor dat Mr. Kirkwood, in verband met de ern
stige ziekte zijner vrouw, de gevangenis verlaten
kon, en ontving den opruier kort daarna op zijn
departement. De beide mannen vielen onmiddel-*
lijk in eikaars smaak en zijn steeds groote we-
derzijdsche waardeering blijven koesteren.
Mr. Baldwin en Mr. Ramsay MacDonald wa
ren vrienden, lang voor zij met elkaar samen
werkten. In al de jaren dat zy als partijleiders
scherp tegenover elkaar gestaan hebben, is
slechts eenmaal in 't Lagerhuis een hard woord
door Mr. Baldwin tegen Mr. MacDonaldtoen
deze Eerste Minister was van 19291931 ge
sproken. Maar de persoonlijke vriendschap werd
nimmer verstoord. Deze vergemakkelijkte natuur,
lijk de vorming eener Nationale Regeering in
Augustus 1931. Mr. Baldwin, ofschoon een En-
gelschman uit Worcestershire, behoort van moe
derszyde tot dé clan der MacDonalds.
Minder bekend is het dat ook hechte persoon
lijke vriendschap heerscht tusschen Mr. Baldwin
en Mr. Lloyd George. Toen laatstgenoemde zijn
mémoires schreef, zond hij vele der drukproeven
toe aan Mr. Baldwin, die ze dan met hartelijke
brieven aan zijn politieken tegenstander terug
stuurde.
Van minder ouden datum, maar niet minder
hecht, is dé vriendschap tusschen Mr. Baldwin
en Mr. Churchill. Deze ontstond toen laatstge
noemde van 1924 tot 1929 als kanselier der Schat
kist in Downingstreet (no. 11) woonde en dus de
buurman van den Eersten Minister was. Het
jongste kind van Mr. Churchill reed dan menig
maal „paard" op „Uncle Baldwin's" knie. Mr.
Churchill heeft, vooral met betrekking tot de
Indische politiek, het beleid van Mr. Baldwin
zeer heftig afgekeurd, zonder evenwel ooit „per
soonlijk" te worden, ofschoon hij een man is die
anders nooit voor „persoonlijkheden" terug
schrikt.
Ook Mr. Lloyd George en Viscount Snowden
die bijna steeds felle politieke tegenstanders
geweest zijn, worden door vriendschapsbanden
vereenigd. Toen Mr. Snowden als kanselier dér
Schatkist door weinigen heftiger bestookt werd
dan door Mr. Lloyd George, had hij een buiten
huis te Tilford, niet ver van Churt, waar Mr.
Lloyd George's landhuis staat. En daar heerschte
tusschen de beide staatslieden volmaakte harmo
nie. Zij spraken er niet over de financieele be
langen van Engeland, maar over hun gemeen
schappelijke liefhebberij: tuinieren, en hadden
vaak „zang-avonden" in eikaars woningen.
Een der vriendenrijkste leden van het Lager
huis is de leider der Schotsche links-socialisten,
Mr. James Maxton. Dezer dagen zal deze zoowel
innerlijk als uiterlijk typische proletariërs-leider
met den conservatieven Kapt. V. Cazalet een
bezoek aan het Londensche East-End brengen
om daar de levenscondities der allerarmsten te
bestudeeren. Deze twee politieke tegenstanders
zijn sinds jaren reeds groote vrienden. Een an
dere conservatieve vriend van Mr. Maxton is de
bekende afgevaardigde R. J. Boothby. Deze ver-
Zacht rees en daalde de eentonige mineur-
muziek van de fluit van den slangen
bezweerder. Hij zat met gekruiste bee-
nen op het warme, roode grintpad van een
tuin in Engelsch-Indië.
Met de eene lenige hand omvatte hij de
bruine fluit, terwijl hij een klaaglijke melodie
aan het instrument ontlokte. Vóór hem lagen
twee zware manden en een stok. Het deksel
van een der manden was open en een ineen-
gekronkelde cobra, zes voet lang, lag er in.
Langzaam hief het reptiel den kop omhoog,
luisterend naar de muziek en zwaaide met ge
strekte keel heen en weer op de maat van de
klaaglijke melodie. Een zwarte V teekende zich
scherp af op den afzichtelijken slangenkop en
uit den wreeden muil flitste een donkere tong
in en uit.
Edward Dawson en z'n jonge vrouw zaten op
de dicht begroeide veranda van hun bungalow.
Slangenbezweren is een der eigenaardige ver
tooningen van het Indische leven en Seline,
z'n vrouw, moest dat stellig eens zien. Achter
hen stond een deur open en daar stond een
wieg, met gaas omhuld.
De fluitmuziek van den slangenbezweerder
klaagde en riep, en langzaam kronkelde de
cobra zich uit de mand en gleed naar den
man toe. Seline keek met verschrikte oogen;
het dier kronkelde naar den man omhoog, rond
zijn nek, waar het monster liggen bleef, den
kop opwaarts gericht.
Een rilling voer de jonge vrouw door de
leden.
„Wat is er, Seline? Ben je zenuwachtig, kind
lief?" vroeg Edward bezorgd, bij het zien van
het bleeke gelaat van z'n vrouw.
„Ik ben bang, die afschuwelijke slang."
Edward Dawson sprong vlug op en wierp den
slangenbezweerder een geldstuk toe. „Maak dat
je wegkomt met je slangen! Kom maar naar
binnen, vrouwtje. Het spijt me, dat ik je die
vertooning wilde laten zien. Denk er maar niet
meer aan. Zullen we wat gaan rijden, of heb
je zin in een beetje muziek? Wil je mij met
m'n fluit accompagneeren, dat nieuwe stuk, dat
ik verleden week gekocht heb?"
„O neen, je fluit zou me maar weer aan de
muziek van dien man met z'n slangen herin
neren."
De slangenbezweerder verliet het erf.
De Indische nacht was plotseling gevallen
en in den tuin van den bungalow zoemde het
gegons van myriaden insecten, seline Dawson
lag, van een lichte ziekte herstellend, in haar
stille slaapkamer en keek droomerig naar den
waaier, die boven haar hoofd zwaaide. Van bui
ten kwam in de stilte van den nacht, het ge
blaf van een hond en het gekrijsch van een
uil. Nu en dan hief Seline het hoofd op en
keek naar de aangrenzende kamer, waar haar
kleine in z'n wiegje sliep.
Er kwam een schaduw in de deuropening en
Edward boog zich over z'n wouw. „Slaap je,
Seline?"
,Neen, ik lig zoo maar wat te denken, lieve
man," zei ze zacht. „Maar ik wil den kleinen
jongen nog even bij me hebben, vóór ik ga
slapen. Wil je hem even halen?"
Dat zal ik doen," antwoordde de jonge man
en begaf zich naar de andere kamer.
In het donkere vertrek sliep het kind in z'n
geois"-staatslieden dan bij de socialisten en vak-
vereenigingsleiders. Mr. Lloyd George en Sir Her-
bert Samuel daarentegen hebben, na de vorming
keert ook op zeer goeden voet met den vroege- der Nationale Regeering in 1931, elkaar eenige
ren socialistischen leider van den Mijnwerkers-
bond van Zuid-Wales, Mr. Aneurin Bevan, een
der vooraanstaande figuren in de vakbeweging.
Er zijn nog tal van voorbeelden van politieke
tegenstanders, die buiten het Parlement per
soonlijke vrienden zijn. Mr. Ramsay MacDonald
heeft waarschijnlijk steeds meer vrienden bui
ten dan in de Labour-party gehad; door zijn
temperament stond hij veel dichter bij de „bour-
jaren lang niet aangekeken en ook tusschen Sir
Herbert Samuel en Sir John Simon moet de
verhouding een tijdlang zeer koel geweest zijn,
nadat eerstgenoemde uit de Nationale Regeering
getreden was. Zij sloten, naar men zegt, weer
vrede toen zij op zekeren dag tegelijkertijd aan
de vestiaire der Nationale club stonden, en de
beambte him jassen verwisselde. Waarschijnlijk
zagen zij hierin een symbolische handeling,
wieg en Edward bukte zich om het er uit te
halen. Maar eer hij het kinderlichaam had aan
geraakt, keek hij scherper toe. Hij schrok he
vig. Uit z'n oogen straalde ontzetting. Wat lag
er over de kleine gestalte? Iets glads en ronds
en langs, iets dat met den kop lag tegen het
rose wangetje van zijn kind, iets met een don
kere tong, die in en uitschoot tusschen de glin
sterende oogknoppen.
Dikke zweetdruppels parelden op Edward's
voorhoofd: een nevel gleed voor z'n oogen.
Groote God! Een slang lag op zijn kind, een
cobra, en als hij 't waagde het dier aan te ra
ken, zou het zeker 't slapende wicht bijten. Hy
moest zich geweld aandoen, om niet van angst
neer te vallen. Seline wachtte op hem en z'n
zoontje in het aangrenzend vertrek en hij
was radeloos.... Hij keek rond naar een wa
pen, waarmee hij de slang kon dooden....
Daar zag hij z'n fluit, die op de tafel lag te
glinsteren, tusschen de sieraden van z'n vrouw.
Zou hij daar de slang mee kunnen neervellen,
zonder z'n kind te raken? Hij durfde niet. Se
line had gezegd dat z'n fluitspel haar aan dat
van den slan
genbezweerder
deed denken
Die herinnering
bracht hem op
een inval. Zou
hy het monster
van z'n kind weg
kunnen lokken, zooals de slangenbezweerder
gedaan had?
Hij bracht de fluit aan z'n lippen en speelde
zacht, dan weer enkel een langzaam geklaag
met een roependen toon er in en z'n oogen
speurden naar de uitwerking er van op de
lange, gekronkelde gedaante in de wieg. De
slang bewoog zich. Hy zag het door het maan
licht, dat door het open venster scheen. De
opgeheven kop strekte zich en begon heen en
weer te wiegelen.
In angstige spanning speelde Edward door.
Nu was de kop van het ondier weg van het
kinderhoofdje, het lange lijf wikkelde zich los
en begon langs de spijlen van de wieg naar
den grond af te dalen. Het dier was nu buiten
het bedje en volgde de roepstem van de fluit,
ritselend over den rieten mat, toen het door
de kamer gleed. Langzaam hep Edward achter
uit, naar de badkamer, steeds doorspelend, en
zoo dat vertrek door naar den donkeren tuin.
Daar stonden de waterkruiken van den tuin
man en de stok, waaraan ze na 't gebruik wer
den opgehangen. Snel greep hij den stevigen
stok, wachtte even en sloeg toen krachtig los
op de donkere kronkels der cobra, toen deze
op het steenen stoepje voor de badkamer ver
scheen. Drie forsche slagen, waarvan twee op
den kop, en de slang lag dood voor z'n voeten.
„Edward! Edward!" hoorde hij de verbaasde
stem van Seline angstig roepen.
„Ja, heveling, ik kom!" riep hij terug, nam
z'n zoontje warm en ongedeerd uit z'n wieg
en hield hem dicht tegen zich aan.
„Wat is er toch, Edward? Is er iets met
Georgie? En waarom speelde je op de fluit?"
„Alles is in orde, vrouwtje. Ik dacht dat ik
hem maar heel vroeg in z'n leven smaak in de
muziek moest leeren krygen. De eerste indruk
ken gaan 't diepste, weet je," zei hy luchtig.
Hij bracht het nog slapende kind bij z'n
moeder.
„Ik was zoo bang, toen ik de fluit hoorde,"
fluisterde Seline. „Het doet me denken aan
de dieren van den slangenbezweerder."
Dom, klein vrouwtje!" lachte haar man.
De koning die juist in een der gangen liep te wandelen
viel, toen hy Tuimeltje op die rare groote zeepbahon zag
zitten, midden in de gang neer. En Tuimeltje was zelf ook
zoo geschrokken, dat hij tweemaal ondersteboven op en neer
ging. Maar het was alsof de zeepbel een pretje met Tuimeltje
wilde maken en hij nam hem weer op en._
Toen kwam er een rukwind. Dat had niemand kunnen voor
zien: Tuimeltje ging in een ruk de poorten van het paleis
uit en vloog thans over de daken van het kasteel. Kikker
Karei en do torretjes renden zoo vlug mogelijk naar boven om
hem te helpen, maar er was geen houden meer aan en Tui
meltje ging hoe langer hoe hooger de lucht in. Hy riep luid
keels om hulp, maar er was niemand die het aandurfde hem
naar beneden te halen.
Tuimeltje verdween uit het gezicht van de kikkers en de
torretjes en vloog nu over heel onbekende streken. Hij zag
in de verte het kikkerpaleis en de aardige kikkerhuisjes, maar
van Kikker Karei kon hij niets meer onderscheiden. Daarbij
was hij nog erg bang voor groote vogels, die maar steeds in
de buurt van den luchtballon bleven.
Binnenkort (op 7 April) as. zal door de Mij.
voor Kunst- en Antiekveilingen, dir. S. J. Mak
Van Waay, in veiling worden gebracht de ver
zameling oude schilderijen van den heer An
toon van Welie te 's-Gravenhage.
De heer van Welie is bij zyn verzamelen
veelal door zijn geloof geïnspireerd en zijn
voorkeur is uitgegaan naar de vroege Italianen
en speciaal de Madonna-schilders.
Men vindt in zijn collectie dan ook mede van
de schoonste uitingen op dit gebied. Om te
beginnen een teekening van Raphael, voorstel
lende de Heilige Familie. Dit waardevolle stuk
is door Boyer d'Agen uitvoerig beschreven in
de Revue pour Collectionneurs ,JLe cousin Pons"
van Juni 1935 en aldaar hors texte gereprodu
ceerd.
Verder een „Heilige Familie" aan Corregio
toegeschreven; Madonna's door Jacobello del
Fiore, Hugo van der Goes, Lippo Memmi, An
drea di Michelle, Gossaert van Mabuse e. a.
Kruisafnamen en Geboorten van Christus door
Bassabo, Anthony van Dijck, Giotto Bondone,
Mlchele da Verona, Barend van Orley, Pachesi.
Een „Aanbidding der Herders" door Andrea
Sacchi. „Emmaüsgangers" door Tiepolo en
Honthorst.
Behalve deze stukken omvat de collectie nog
vele profane werken door P. P. Rubens, een
klein portretje door Rembrandt, werken van
Gerard Dou, van den Eeckhout, Wij brand de
Geest, Breughel, Callot en anderen.
32
Betty praatte met Roger, majoor Rickstead
■Wierp er zoo nu en dan een woord tusschen,
maar Lady Anna kon zien, dat hij vol aan
dacht was voor Rita en maar half naar de
anderen luisterde.
Juist hoorde zij Rita zeggen:
„En we zullen eindigen met Parijs en mis
schien nemen we een huis in Londen. Het kan
zijn, dat ze nog niet klaar zijn met de verbou
wing van Beckford."
Toen mijnheer de la Riva de verbaasde uit
drukking op het gelaat van Lady Anna zag,
legde hij haar uit:
„Ik koop een huis voor haar in Londen. Dat
Zal wel prettig voor haar zyn. Zy zal er wel
dikwijls heen vliegen, denk ik, en in ieder
geval staat het daar voor haar klaar."
„Het zal leuk ziin, als er een nieuw tooneel-
stuk gaat," riep Rita en wendde zich tot Dick:
„Heb jy het „Kersenmeisje" al gezien? Het
moet geweldig zijn."
Dick begon dadelijk een geanimeerd gesprek
over de nieuwste revues, maar Lady Anna zag,
dat Betty verwonderd naar Roger keek.
Zij wachtte even, tot het gesprek algemeen
geworden was, dan wendde zij zich direct tot
mijnheer de la Riva.
„Wat zegt Roger van dat idee, dat huis in
Londen, bedoel ik?"
„Het gaat hem niet aan," zei mijnheer de
la Riva vlug. „Ik geeft het aan Rita."
„Maar naar Londen wippen zal wel eens
moeilijkheden geven met de boerderij, wel?"
vroeg Lady Anna.
„O, die boerderij," zei de oude heer en
haalde zijn schouders op.
Later in dien middag sprak Lady Anna er
Roger over aan, toen zij hem een oogenblik
alleen vond.
Roger," riep zij. „Roger, kom eens even hier
Heb je het idee om op Beckford te blijven er
aan gegeven?"
„Neen, natuurlijk niet. Beckford wordt een
beetje vergroot en veranderd voor Rita. U
heeft het zelf eens aangeraden, Lady Anna."
„Ik zei, het moest een beetje veranderd
worden. Nu schijn je nogal groote plannen te
hebben, een huis in Londen, een paar auto's,
Parijs voor de japonnen en boodschappen....
waarheen ga jij voor je pakken, Roger?"
Hij gaf geen antwoord en snel voerde zy een
andere taktiek.
„Als ik bedenk, hoe minachtend je het aan
bod van de hand wees, toen Sam je als com
pagnon in de zaak wilde nemen, omdat je ja
dan niet genoeg met Beckford kon bemoeien.
En toch zou je dat veel meer geld gebracht
hebben en het zou je eigen geld geweest zijn.",
Roger werd heel bleek en, wachtte even
voor hij antwoordde.
„U vergist zich met dat geld, Lady Anna..
Ik vind dat financieele heel akelig, maar ik
kan haar niet onthouden, wat zij gewend is te
hebben.... en ik kan haar niet kwetsen hoor
te weigeren het van haar vader aan te nemen.
Toen hoorden zy de stem van Rita.
„Roger, kom je nog?" en hij vloog de kamer
uit, terwijl hij in zijn haast bijna over de
meubels struikelde
„Hij heeft het erg te pakken," zei Lady
Anna tot zichzelf met een spottend glimlachje
„Hij zal alles opofferen, liever dan haar te
verliezen."
Toen zij in het vuur staarde, zag zij weer den
beschaamden blik in Roger's oogen, toen hij zijn
verontschuldigingen stamelde en hoe die oogen
glansden bij het hooren van Rita's stem.
„Kleine heks," zei zij en dan: „Arme kerel."
HOOFDSTUK XVTU
Rita's vader liet er geen gras over groeien,
maar gaf dadelijk opdracht aan een architect
en voordat Roger het goed en wel begreep,
werden de plannen al ter goedkeuring aan hem
voorgelegd.
Voor zoover hjj kon zien, was er naar ge
streefd het oude karakter van het huis te be
waren, zooveel als mogelijk was en er toch
meer ruimte aan te geven. Hij ging zelf met
den tuinarchitect naar Beckford en als Rita
er bij was, leek hem alles even mooi en een
voudig. Maar zonder de betoovering van haarj
bijzijn, bekroop hem wel eens een zeer onbe
haaglijk gevoel, terwijl hij de zaken dan nog
eens alleen overwoog.
Op een goeden dag vroeg mijnheer de la
Riva hem opeens, of hij al stappen had gedaan
om de verloren landerijen terug te koopen.
„Nog niet," zei Roger. „Ik wacht nog even
af."
„Wacht af?" vroeg de ander. „Waar wacht
je op? Tot je getrouwd bent?"
„O, nee," antwoordde Roger vlug. „Ik wil
eerst zien, hoeveel die verbouwing kost en dan
het overschot van tante Martha's legaat er
voor besteden."
„Je bent te precies, Roger," zei mijnheer de
la Riva half bewonderend, half ongeduldig.
„Al die onkosten die je eigenlijk: voor Rita
maakt, moeten door haar betaald worden...."
„Heelemaal niet," viel Roger hem in de rede.
Ik.... ik moet mijn huis toch voor mijn
vrouw in orde maken?"
.Nonsens, beste kerel. Wat is dat legaatje?
Een tienduizend pond. Dat is niets voor Rita.
Je moet die verbouwing als een deel van haar
bruidschat beschouwen. Zijn ze al begonnen
met den tuin?"
„Ik wacht op de begrooting," ze; Roger.
„Laat de begrootingen maar aan mij over,"
hei-nam mijnheer de la Riva. „Begin jij maar
liever over die landerijen." Toen Roger bleef
zwijgen: „Rita's geld is een bittere pil voor je,
dat zie ik wel. Maar is Rita het niet waard?"
Hy sprak ernstig en Roger zag, dat de oude
man hem begreep en inzag, dat hy een groot
offer bracht met zich aan de voorwaarden te
onderwerpen. Zijn gezicht verzachtte zich, toen
hy hem aankeek.
„Voor Rita zou ik alles goed vinden."
Mynheer de la Riva keek hem onderzoekend
aan.
„Myn kleine meid kan je om haar vinger
winden," zei hy langzaam.
Precies hetzelfde wat Betty tegen hem ge
zegd had. Zijn gelaat betrok.
„Rita zal me nooit iets vragen, wat tegen
mijn principes indruischt," zei hij. „Verder
moogt u verwachten, dat ik alles voor haar zal
doen."
Nu verkilde de houding van Rita's vader.
„Bedoel je principes of vooroordeelen?"
vroeg hij. „Je hebt al bewezen, dat je een
harden kop hebt, Roger."
(U denkt aan het geval met dien stamboom?"
vroeg hy.
De ander knikte.
„Ik kan je eigenzinnigheid op dat punt niet
begrypen," zei hy op even strakken toon, als
Roger zelf. „Rita moet heel wat opofferen en
als we het nu eens nuchter bekijken, buiten
beschouwing latend, dat jullie elkaar lief heb
ben, wat zet jy daar dan tegenover? Alleen je
ouden naam en je verleden en toch sta je er op,
dat de smet op den naam blyft rusten."
Het hinderde Roger, dat haar vader telkens
terug kwam op dat eene punt, dat hem eigen-
luk niet aan ging. Hij vond die laatste op
merking van mynheer de la Riva byna belee-
digend en zou er zeker scherper op geant
woord hebben, ais Rita* niet juist binnen
gekomen was. J
Den volgenden morgen ging Roger terug naar
Beckford en deed stappen om het begeerde
land terug te koopen. Hy zou het onaangename
voorval met mijnheer de la Riva vergeten heb
ben, als een toevalligheid hem er niet weer
aan herinnerd had.
Nicht Jane, vol yver om de nieuwe Lady
Beek waardig welkom te heeten, wilde de witte
gordijnen om het bed van de oude Lady Beek
vernieuwen en had Roger gevraagd, haar te
helpen, het bed te verplaatsen. Toen zij het
groote gevaarte weggeschoven hadden, ont
dekten zij een klein kastje in een der paneelen.
„Kyk, kijk," riep nicht Jane uit. „Daar zit
nou een kastje in den muur en ik woon hier
nou al veertig jaar in dit huis en heb het
nooit geweten."
Het kan wel honderd jaar niet open zijn
geweest," zei Roger. „Het is een heel oud bed
en alleen tegen dien muur staat het goed."
Jane morrelde wat aan het slot.
„Het is stevig op slot," zei ze. „Zou er geen
enkele sleutel aan je ring zijn, die er op
past?"
Ik geloof het niet," zei Roger. „Ik gebruik al
de sleutels van myn bos."
Het kastje wekte toch zyn nieuwsgierigheid
op en toen Jane met de gordijnen naar be
neden was, haalde hy een beitel en brak het
slot open.
Een aantal stoffige kasboeken lag op de vuile
planken en in een hoek een bundeltje brieven,
met rood band samengebonden.
.(Wordt vervolgd)