t c I Zoekt gij betrouwbaar Personeel? Plaats dan een „Omroeper I voor 80.000 gezinnen Hef mannetje, dat de maan zocht DONDERDAG 12 MAART 1936 wWmËmÊmÊÈmËÊmm j M w§§. i s Mam 4 OM TE KLEUREN |niiniiiiiiiiii)!m)üiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiffliin,Tiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiininiiiiiiiiiiiiniiinniiin,fliiininiB ajimnmtrfmininmimniinniiinimniiinuinmimiuiiiummimmumufflnimraininniimimirairamiiiul Eniiitiiiiiiiiiiiiiiimininiimininniimmimnrainniiinnnnininmniinnnnnniniminmniiiiiiiiiiimiiiiiiiiirra ,'"K' H. M. c/e Koningin heefi Woensdagmiddag op hei ierrein van de Siormschool nabij Waalsdorp een oefening bijgewoond van de regimenien Grenadiers en Jagers en hei vierde regimeni Infanterie uit Leiden. De Koningin mei de officieren op het oefenterrein lp® Mill l|tf_ I Hij heette Martinus en was een arme bedelaar, die te dom was geweest om te leeren of te werken en dus met bedelen aan den kost moest komen. De meeste menschen hadden medelijden met hem en gaven hem een cent of een dubbeltje. Maar eens kreeg hij van een rijke dame, een kwartje. Zooiets was hem nog nooit over komen. Lang bekeek hij het blinkende geldstukje en besloot het in den zak van zijn vest te bewaren, zooals men 'n zilve ren medaille bewaart. Doch de oude ver sleten kleeren van Martinus waren vol gaten en door een van die gaten ontsnapte het zilverstukje. Dit groote onheil kon het arme ventje nooit vergeten en hij vertelde het dan ook aan ieder, die het hooren wil de. Kinderen en menschen, die 'n beetje dom waren, lachten hem uit en vroegen: als ik in dien boom klim ben ik er zoo bij „En Tinus, vertel nog eens van je zilver stukje „Verdwenen," zei het ventje dan on- noozel. „Maar waarom ga je het dan niet zoeken, Tinus?" ,,'t Is al zoo'n tijd geleden!" „Wat geeft dat," zeiden de ruwe men schen, „in dien tijd kan het gegroeid zijn net als de vruchten aan de boomen, be grijp je?" „Ja, zou dat waar zijn?" „Maar natuurlijk, het kan wel zoo groot geworden zijn als de maan!" „Als de maan?" Wel verduiveld, dat is me zoowat!" „Ja, de maan is een groot geldstuk, zei 'n lange slungel, wist je dat niet? Daarmee kun je alles koopen, wat je wilt de hee- le wereld kun je koopen!" Daarop draaide, Martinus zich om of hij zeggen wilde: „Mij zul je er niet tusschen nemen," maar des avonds, toen de volle maan aan den hemel stond, keek hij haar er toch eens extra op aan. „Het moest toch eens waar zijn", dacht hij en het zou van avond niet eens moeilijk wezen om de maan te pakken te krijgen als ik in dien boom klim ben ik er zoo bij. Hij spande al zijn krachten in, om in den boom te klim men, maar toen hij halverwege was, ging het „krak-krak", de tak brak af en Marti nus kwam in het gras terecht. Gelukkig had hij geen arm of been gebroken. Maar toch bleef hij een poos versuft zitten van den schrik. Toen hij weer opstond, was de maan een reisje gaan maken en stond nu juist boven den top van een heuvel. „Dat is heel beleefd van haar", dacht Tinus, „nu kan ik haar nog makkelijker grijpen. Hij behoefde dan ook niet te klauteren of gymnastische toeren te doen; hij kon op z'n dooie gemak den heuvel bestijgen. Maar het was toch gek, toen hij op den top was, stond de maan hem weer boven 'n anderen heuvel uit te lachen. Teleurgesteld zette Martinus zich neer, want hij was te moe, om nog meer te loopen. Hij zou maar eerst eens uitrusten, en met zijn hoofd op een steen viel hij in slaap. Doch 'n paar uur later, toen hij wakker werd, was het groote Hier is de leuke teekening die we jullie de vorige week te maken gaven. Heb je haar ook zoo gekregen? zilverstuk van den hemel verdwenen. „Ook al de beenen genomen," zei de arme bedelaar bij zich zelf en aan iedereen dien hij tegenkwam, vroeg hij den volgenden morgen: „Weet je ook, waar de maan gebleven is?" De een zei: „Die is in zee gevallen." De ander: „Die is opgegeten door een vogel." Maar een medelijdend vrouwtje sprak: „Maak je maar niet bezorgd, hoor, de maan is nu weg, maar vanavond komt zij terug." Vol ijver trok hij er dien avond weer op uit. Hij zou nu den moed niet zoo gauw opgeven, maar zoeken en zoeken, al moest hij er het halve land voor doorkruisen. Hij liep dan ook van het eene gehucht naar het andere en het was net of de maan steeds verder weg ging. Op 't laatst was hij moe en afgemat, doch haastig strompelde hij voort, met opgeheven hoofd en 'n zoe kende, onrustige uitdrukking in zijn oogen. „Waar ga je toch heen?" vroeg men hem. „De maan halen," antwoordde het arme ventje. „Maar weet je wel, wat de, maan is?" vroeg een brave onderwijzer. „Ja, de maan is een heel groot blinkend geldstuk, warvoor je alles op de heele we reld kunt koopen," antwoordde Tinus prompt. Zelfs de onderwijzer had daar geen antwoord op. Daarom schudde hij zijn hoofd en ging lachend verder. Tevreden vervolgde ook Tinus zijn weg, in het gelukkige besef, dat hij zelfs den man der wetenschap te slim af was. Einde lijk, eindelijk, na vele maanden zoeken en loopen, zei een boer: „Ik weet een plaats, waar je de maan zoo maar kunt pakken, zonder er moeite voor te doen." Daar had Martinus ooren naar en hij volgde den boer dien avond naar de aan geduide plaats. Het was een put in de om geving van een boerderij. Het donkere doch glasheldere water weerspiegelde de maan en Martinus sloeg de handen in elkaar van vreugde. Eindelijk! Hij behoefde slechts op zijn knieën te gaan liggen en zijn hand in het water te steken. Maar vóór zich te bukken, keek hij op naar den boer om hem te danken voor zijn hulp, doch daar zag hij nu de maan aan den hemel staan! Wat 'n bedrieger was die boer! „Sta daar maar niet van te kijken," zei deze echter, „die maan daar aan den he mel is het spiegelbeeld maar. De echte zil veren ligt hier in den put." Martinus stak hierop zijn armen in het water, doch kwam met leege handen terug. De boer had zijn antwoord al weer klaar: „Je moet geduld hebben, de maan ligt op den bodem en je zult moeten wachten tot de put is opgedroogd." „Wanneer zal hij opgedroogd zijn?" „Als men het water opgedronken heeft." „Nu, dan wacht ik hier," zei Martinus en hij zette; zich op den rand van den put, vastbesloten om die plaats niet te ver laten voor hij de maan in handen had. Zoo vond hem 's morgens de boerin, aan wie de put hoorde en natuurlijk vertelde de bedelaar haar de heele geschiedenis van 't geldstukje en de zilveren maan. De goede vrouw had medelijden met het idiote ventje en zei vriendelijk: „Nu, dat is best, blijf daar maar zitten, je kunt dan wachter zijn en oppassen dat geen paarden of koeien uit den put komen drinken, want het water hierin is alleen voor de menschen. Als loon zal ik je te eten geven en hier in het hooi kun je een slaapplaats krijgen." „En als de menschen al het water heb ben opgedronken, mag ik dan de maan hebben?" vroeg Tinus nogal secuur. Een oogenblik dacht de boerin na, want zij wist, dat het een welbron was en vond het toch wel zielig, om het arme kereltje zoo voor den gek te houden, maar zij kon het ook niet van zich verkrijgen om hem de waarheid te zeggen en alle hoop te ont nemen. „Zeker mag je haar hebben," zei ze daarom en je zult je heele leven geen ge brek meer hebben." Zoo leefde Martinus dus tevreden en rustig in afwachting van het groote geluk, dat hem ten deel zou vallen, als de put opgedroogd en de maan zijn eigendom zou zijn. CEDA Ik droomde 77c droomde eens op zekeren nacht: Ik was in dierenland Drie leuke hondjes speelden saam En waren muzikant. De eene speelde klarinet, De ander speelde fluit, De derde speelde manddlien, Het was een mooi geluid. En was het wijsje uitgespeeld, Dan nam de grootste hond Z'n petje af en ging er mee Vlug bij de hoorders rond. Het kleinste hondje zette soms Z'n mandolien op zij, En danste op de maat van 't lied, Z'n pootjes in z'n zijl Ik keek er in m'n droomen naar, Zóó kon ik het niet.... nee.... En bij een liedje dat ik ken, Zong ik op eens hard mee. Maar toen het drietal mij daar zag Was 't uit met alle pret Het ging er vliegensvlug van door, En ik.... lag in m'n bed.' S. F.-W. FOTOREPORTAGE 1) 3 li A jr.- k W$ «u Het voorloopig Nederlandsch elftal heeft Woensdag te Rotterdam een wedstrijd gespeeld tegen de Engelsche club Nottingham Forest, welke door de gasten met 1 —0 werd gewonnen Vlug, voordeelig, maar niet veilig. Op de Haarlemmersluis te Amsterdam werd Woensdag een groote vrachtauto door een motorwagen der gemeentetram gekraakt Monnikenwerk. In het hartje van Maastricht wordt door broeders van het klooster der Minderbroeders Franciscanen gewerkt aan de restauratie van hun oude kloosterkerk jhr. mr. G. v. d. Does, die genoemd wordt als opvolger van mr. J. H. Tel- ders in diens functie van lands-advocaat

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1936 | | pagina 4