HET MUISJE I Zoekt gij betrouwbaar Personeel? Plaats dan een „Omroeper" j voor 80.000 gezinnen ALLERLEI DONDERDAG 19 MAART 1936 OM TE KLEUREN iiuiiiininfiinrnmiimniiniiiinniiiiiiiiiiininiiiiiiiiiinnniiiiiiiiiiiiiiniiiinifinnmnnmiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiil giiuniiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniinniiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiniimnmiinmniiKinTmnnimniiiiiiiiiiiminm^ iuiiiiuiuuiiiuiiuiiiuiiuuuiiuiiiiuiuiiiuiiiiiiiuiiiiiiiiiiiiiiiiutiiiiiiiiiiiiiiiuiiiiiiiiiuiiiüUimnimiuiiiuuuQ Er leefde eens een buitengewoon ge leerde en verstandige man. Iedereen stond verstomd over zijn wijsheid. Hij had dikke en moeilijk te begrijpen boeken doorgestudeerd en had het tenslotte zoover gebracht, dat hij de taal van de dieren en de vogels verstond. Maar juist die geleerd heid werd zijn ongeluk. Want zooals het altijd gaat, had deze man veel benijders. Zij trachtten door leugens en laster den man bij den koning zwart te maken. Zij be schuldigden hem van daden waarvan hij zelfs niet droomde en tenslotte was de koning zoo overtuigd van de wandaden van den geleerde, de aanklagers durfden zelfs meineeden te doen, dat hij hem in de ge vangenis liet gooien. Daar zat de arme man in een donkere cel en zelfs boeken, die hem nu in die eenzaamheid tot troost hadden kunnen zijn, werden hem niet toegestaan. Hij sliep op een bos stroo en brood met kaas en water was zijn eenig&te voedsel. Gelukkig liet de man den moed niet zak ken en hoopte hij nog maar steeds dat zijn onschuld eens aan het licht zou komen. Deze hoop zorgde ervoor dat hij niet al te wanhopig werd en zelfs vroolijk zijn lot aanvaardde. lederen dag verdeelde hij zijn karige etenswaren in drie deelen en zei daarbij: „Dat is het heerlijke zachte eitje voor mijn ontbijt, dat zijn de groenten en het sappige wildbraad voor mijn diner en mijn avondbrood is al even heerlijk!" Hij genoot die fijne maaltijden niet al leen. Want hij had nog een gast, dien hij iederen dag moest onderhouden. Dat was een grijs muisje, waarmee hij van den eersten dag dat de man er zat, al vriend schap sloot. In het begin was het muisje zoo angstig dat het wegvluchtte. Door krui meltjes te strooien en stukjes kaas te be waren, lukte het den geleerde echter de vriendschap van het diertje te winnen en het kwam zelfs zoover, dat het 's nachts in de mouw van den geleerde sliep. Dat was nog niet zoo'n slecht plaatsje, 's Morgens zat het op zijn knie en knabbelde aan een korstje brood. Zoo was de eenzaamheid ten minste een beetje draaglijk voor den ge vangene. Iederen avond zei het muisje voor het bijna te veel gevraagd. Maar als het dan dacht aan den grooten reus, die daar zoo droevig en half gebroken in die kleine ruimte wegkwijnde en toch brood en kaas vriendelijk met hem deelde, was het gauw beslist en offerde het dappere muisje ge willig zijn snorrebaard en zijn staart op. Het snelde nu naar huis en gaf aan den verheugden man de drie haren uit de ma nen van den leeuw. Daarna kroop het in een donker hoekje. Want het wilde niet dat de gevangene zag wat die drie haren hem gekost hadden. Spoedig was nu de geleerde uit zijn ge vangenschap verlost. Deuren en sloten gin gen vanzelf voor hem open en alleen bleef het muisje bedroefd achter. Nu kon het met niemand meer praten en vertellen hoe groot het van plan was te worden. Er was nu ook niemand, die brood en kaas neer- strooide en de reus scheen zijn kleinen lot genoot uit de gevangenis ook vergeten te zijn. Tot op een goeden nacht het muisje ge wekt werd en de reus weer voor hem stond. Hij droeg iets in zijn hand. „Kijk eens muisje," zei hij, „ik heb er rusteloos aan gewerkt. Ik had wel gezien wat je vriendschap voor mij je gekost heeft. Maar ik heb nu iets voor je, waarmee je je boven mij kunt verheffen. Nu hoef je niet meer te wenschen groot te worden, want je reikt nu tot aan de hoogste spits van een toren, boven de kat, den beer, of zelfs den leeuw. Hier heb ik een paar vleugels voor je!" En daar schoot het muisje de lucht in, hooger, boven de gevangenis, boven de hoogste huizen, hooger dan de hoogste kerktoren. Het voelde zich vrij en gelukkig.... en trotsch. En dat muisje leeft nog! Het is het vleer muisje. PIET BROOS Onderwijzer: „Waar ligt Bordeaux, Jan?" Jan: „Bij mijn vader in den kelder." De zoon van den houtvester heeft moeite met de vertaling van het Latijnsche woord silva. De leeraar wil hem helpen, zeggende: „Kom, silva, toch is de plaats waar je vader eiken dag heen gaat, waar we allemaal zoo graag naar toegaan." Op eens wordt het den jongen duidelijk: „Oh, silva.een café. „Mijn vriend is met één slag rijk geworden." „Hoe kan dat?" „Door den slag, die zijn oom getroffen heeft." Mr. J. Limburg, die door de Noorsche regeering en den Zwitserschen Bonds raad benoemd is tot lid van de Noorsch- Zwitsersche arbitrage- en verzoenings commissie H. M. de Koningin, de Groothertogin van Oldenburg, zuster van wijlen Z. K. H. Prins Hendrik, en H. K. H. Prinses Juliana brachten Woensdag een bezoek aan het Capitol-theater te den Haag, waar zij een vertooning van de K. XVUI-film bijwoonden. De vorstelijke bezoeksters verlaten het theater „Zeg, Henk, heb jij dat stuk worst opgeS®* ten?" „Ja, moeder, Fikkie had zoo'n trek in vel." En dat is nu mijn dochter Annie... leert al algebra op school! Kom, Annie, eens tegen de juffrouw „Goeden dag" to algebra!.... Op Schiphol arriveerde Woensdag de nieuwste Fokker-creatie, het jachtvlieg tuig D. 21, dat een snelheid van 400 K.M. per uur kan halen FOTOREPORTAGE De „Tevere'-divisie defileert aan het Zuidelijk front in Abêssynië voor den aanvoerder generaal Graziani Tweetaf foto's van een model van een .Pou-du-Ciel", waarmede in de windtunnel bij den Rijksstudiedienst voor de luchtvaart te Amsterdam proeven zijn genomen O, Paps, wat zijn die sterren Toch vrees'lijk hoog en klein! Ik wou zoo heel graag weten Waarvoor ze daar toch zijn. Zijn ze daar opgehangen •Door Onzen-lieven~Heer, Om richting aan te geven Bij nacht voor 't luchtverkeer? Of zijn ze voor de engelen. Die naarde aarde gaan En 's-nachts bij ieder kindje. Zijn bedje komen staan? Weet u, waarvoor ze dienen, Die lichtjes daar omhoog? Hebt u ze niet bekeken, Toen u naar Londen vloog? O, Pappie, als ik groot ben, Koop ik een vliegmachien, Dan vlieg ik naar de hoogte En ga de sterren zien! C. DAME!* ging slapen: „Goeden nacht, lieve reus, je bent veel en veel groote^ dan ik, maar je zult eens zien hoe spoedig ik groei en het zal niet lang meer duren of ik ben zelfs nog grooter dan jij!" En 's morgens zei het: „Zie je niet, reus, dat ik al veel grooter ben dan gister!" De gevangene lachte eens en gaf het diertje een extra kruimeltje. Maar met den dag werd hij droeviger en hoe hij ook tegen de zwaarmoedige gedach ten streed en bij zijn kleinen vriend troost trachtte te zoeken, het hielp niets. Het muisje merkte het wel en op een goeden dag piepte het: „Arme reus, wat kan ik voor je doen. Straks als ik groot genoeg ben, zal ik alles voor je wagen. Wacht nog wat, je ziet toch wel dat ik iederen dag groei!" JMuisje," zei toen de geleerde, „je kimt mij helpen; je bent zoo klein, dat je gemak kelijk onder door de reet van de deur kunt kruipen. Dan moet je naar het bosch loopen en naar den leeuw toegaan, die daar neerscht. Als je me dan drie haren uit zijn manen brengt, zullen geen sloten of gren dels mij meer tegen kunnen houden. Dan zal ik spoedig weer vrij zijn en daarbij ge lukkig." „Goede reus," dacht het muisje, „je be- leedigt mij wel door te zeggen, dat ik klein ben, maar toch zal ik je helpen." Drie dagen at het niets en tenslotte was het zoo mager en nietig dat het met een beetje wringen onder de deur door kon kruipen. Vroolijk wipte het de gang in en sloop de wachters voorbij. Tenslotte kwam het aan den zoom van het donkere woud. Het eerste ontmoette het muisje een kat. „Beste mevrouw," zei het, „wilt u mij misschien naar den koning van de dieren brengen. Ik moet hem iets heel gewichtigs vragen!" „Je boft," antwoordde de kat, „dat je zoo mager bent. Nu is het de moeite niet je te verslinden. Doe de groeten maar aan« den leeuw en wensch hem een heerlijken maaltijd met het hapje dat ik versmaad!" Ontgoocheld stond het muisje daar, tot er een beer voorbij kwam. „Lieve beer," zei het, „breng jij mij eens gauw naar den leeuw. Als jij er bij bent, zal hij mij beslist goed ontvangen." „Ik heb genoeg herinneringen aan de ontvangsten van den koning," antwoordde de beer, „geniet jij er maar alleen van!" Brommend liep hij verder. Daar kwam de vos aangewandeld. „Lieve Reintje," vroeg de muis, „ik heb zoo'n gewichtige zending. Wil jij me met- naar den leeuw brengen?" „Wat een opschepper," riep de vos, „hoe kan zoo'n wurm nou een gewichtige zen ding hebben. Als je me eerst vertelt wat je d'r moet gaan doen, zal ik nog wel eens zien!" De muis vertelde de geschiedenis en de nieuwsgierigheid van den vos, om te weten wat de koning wel zou zeggen, was zoo groot, dat hij besloot het muisje er naar toe te brengen. Hij draafde dus met het muisje op zijn rug naar het hol van den koning en terwijl het muisje naar binnen ging, kroop hij achter de struiken weg. Nauwelijks was de muis binnen of een vervaarlijke stem brulde hem tegen: „Wat moet je hier binnen?" Het muisje liet zich niet afschrikken; het had lang genoeg met een reus omgegaan om te weten hoe hij ze aan moest pakken. Het ging op zijn achterpooten staan, nam sierlijk zijn staart onder den arm, draaide zijn snor als de keizer van Duitschland op en riep zoo hard mogelijk: „Mijn vriend, de reus, wilde graag drie haren uit uw manen hebben." De leeuw keek eerst boos, maar tenslotte schaterde hij het uit van het lachen en riep: „Zoo'n brutale rekel; goed, ik zal ze je geven, maar in ruil daarvoor moet ik je staart en je snorrebaard hebben!" Dat werd even een heftige strijd voor het muisje. Zijn mooiste sieraden, zijn staart en zijn snor, waar hij toch zoo trotsch op was, te moeten missen, dat was OUD RIJMPJE Wie zijn huisje lapt met leugens Vindt al lapt hij dag en nacht Altijd weder nieuwe leugens, Waar hij die niet had verwacht.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1936 | | pagina 4