HALFVASTEN
Drie honderd vijf en twintig jaar
Een veel misbruikt
gezegde
Practijk-onderwijs
ZONDAG 22 MAART 1936
Laetare: Verheug UI
HeideIbergsche Zomerdag"
Een Lente-feest
Niet ten onrechte wordt de Beemster veelal de Hollandsche Betuwe
genoemd. Hoe mooi en idyllisch het er in den bloeitijd is,
toont bovenstaande foto
,,Den reine is alles rein"
Een voornaam ding
Ruim 92 uur geslapen
Bij het torentje van Midden
Beemster
van water werd land gemaakt
tot voedsel, bewoning en dienst der
menschen
De oudste boerderij van den Beemster-polder
worden gemaakt met het graven van eenige
slooten en het aanleggen van enkele wegen.
Op 19 Mei 1612 werd de geheele Beemster
zonder overtollig water bevonden, op 20 Juli
1612 had de verkaveling der Beemstergronden
plaats: de verloting, waardoor de verschillen
de landerijen aan de inschrijvers werden toege
wezen. En verschillende deelen van den nieuw
gewonnen grond werden in Augustus in cul
tuur gebracht. En het ging zeer voorspoedig
Zoo zegt Leeghwater: „Mij is verhaald door
Dirck van Oss, die het mij ook schriftelijk
heeft overhandigd, dat hij op zijn eigen land
in de Beemster, met zijn broeder Hendrick
van Oss, het eerste jaar, toen de Beemstei
droog gemaakt was, geteeld en gewonnen heeft
7753 zakken koolzaad, alsmede raapzaad, be
halve nog veel andere granen, zoo van tarwe,
gerst en haver, die mede in overvloed op hunne
landen gewassen waren. Nog heeft een zoon
van Dirck van Oss, te weten Francois van
Oss, mij zeiven verhaald, dat hij in ééne zaaiing
in de Beemster gewonnen had, op 400 Rijnland-
sche roeden lands, drie gemeene lasten haver,
dat is 108 zakken."
Dirck van Oss heeft niet lang het schoone
werk van de Beemster-drooglegging en des-
zelfs resultaten mogen aanschouwen. Hij stierf
in 1615. Maar een van zijn zoons, eveneens
Dirck geheeten, zette het door zijn vader on
der zoo krachtig initiatief begonnen werk,
voort. In 1618 werd hij zelfs benoemd tot dijk
graaf, als opvolger van Tobias de Coene, die
de eerste dijkgraaf van de Beemster was. Dirck
van Oss Jr. bleef zijn functie van dijkgraaf
bijna een halve eeuw waarnemen.
Ook Tobias de Coene mag hier worden her
dacht. Ds. A. Wolff doet het als volgt: „Ik ken
geen der ondernemers en bevorderaars van dit
groote werk, die minder genoemd en meer ge
roemd is, dan Tobias de Coene. Zelden leest
men in geschriften, die over de bedijking van
de Beemster handelen, zijn naam. En toch is
hij de eenige, voor wien de regeering van de
Beemster in de kerk een gedenkteeken heeft
opgericht, op het welk vergulde, uitgehouwen
letteren zijne schranderheid, vlijt, trouw en
ijver roemen, in het werk der bedijking en
droogmaking der Beemster betoond." De woor-
den' welkR °P Coene's graf prijken, in het La
tijn, zijn van niemand minder dan van Hugo
de Groot.
De Beemster droog dat. is nu drie en
een kwart eeuw geleden. De werkzaam
heden zijn over een langere periode
verdeeld geweest. Dat gaat men volgend jaar
herdenken! Met eere. De Beemster in bloei
we hooren en lezen het ieder jaar. Bloei tel
ken jare weer, waar eens water was. Water in
land veranderd, gewonnen op den waterwolf en
met succes behouden. Het is herdenking over
waard.
Halfvast of Mi-Carême is voor velen een
gezochte aanleiding om carnaval nog
eens over te doen. Zoo midden in den
Vastentijd is er voor katholieken alles op tegen
en niets 'voor. Kerkelijk is het vierde
Zondag van de Vasten en in de Godshuizen
wordt op dien dag het Laetare, Verheug U,
aangeheven. De beteekenis daarvan wordt hier
thans in het midden gelaten. Enkel wordt iets
meegedeeld over het folkloristisch feest, dat
van ouds op Zondag-Laetare te Heidelberg met
veel pracht en praal werd gevierd. Van dien
vroegeren luister bestaat veel niet meer, ai
wordt nu alles gedaan om het oude ook in dat
opzicht te doen herleven.
Ter viering van het Zomerdagfeest verza
melden zich te Heidelberg op Laetare groot en
klein en vooral kinderen aan den Karlsthor, in
het Oosten van de stad. Ieder kind droeg in
de hand een langen stok, opgesierd met bont
papier, bloemen en linten en strikken. Boven
dat alles werd een krakeling' bevestigd, een
ruiker frissche bloemen eneen uitgeblazen
ei; vaak ook nog een appel. Boven de kinder
schare uit staken twee gevaarten in pyramide-
vorm, bont opgetuigd. De eene gedaante was
bedekt met frissche bloemen, de andere met
stroo. Deze^ pyramiden werden zoo gemaakt,
dat twee jongens, die er in kropen, ze gemak
kelijk konden dragen. Terwijl de stoet voor
waarts trok, klonk en klinkt nog', het oude
lied:
Strieh, Strah, Stroh, der Summerdag is do.
Der Summer en der Winter,
Das sinn Geschwisterkinder;
Sumerdag, Staab aus (Staub heraus),
Bloszt am Winter die Aagn (Augen) aus
Strieh, Strah. Stroh, der Summerdag is do.
Ich hor die Schlissel klinge,
Was were sie uns denn bringe?
Rothe Wein und Brezel nein,
Was noch dazu, Paar neue Schuh,
Strieh, Strah, Stroh, der Summerdag is do.
O, du Alter Stockfisch
Wenn mar kommt, du hoscht nix,
Giebstht uns alle Jahr nix
Strieh, Strah, Stroh, der Summerdag is do.
De allereerste aanduidingen van dit feest
worden aangetroffen in de brieven van Lise-
lotte. de Princes uit den Pfalz, die, tijdens haar
verblijf aan het hof van den Zonnekoning,
heimwee bleef voelen naar haar geboorteland.
Steeds denkt zij terug aan den Zonne- of
Zomerdag: Het is zulk mooi Lenteweer, dat
je met de kinderen aan den Schloszberg zou
willen zingen:
Strieh, Strah, Stroh. der Summerdag is do,
Wir sind nun in den Fasten,
Da leeren die Bauem die Kasten,
Wenn die Bauem die Kasten leeren,
Woll uns Gott ein guts Jahr bescheren,
Strieh, Strah, Stroh, der Summerdag is do.
De oorsprong van den „Zomerdag" wordt, als
zoo veel, gezocht in de vroegste tijden, toen
de Duitschers aan Wodan offerden. De groene
pyramide stelt dan den Zomer voor, de strooien
den Winter, die ten grave wordt gedragen.
De strooien pyramide behoort te worden ver
brand, vandaar de woorden: Strieh, Strah,
Stroh Streue, streue, Stroh, namelijk voor
den dooden Winter waarvan de oogen zijn uit
gestoken. Het oude winterstof moet worden
weggeklopt, want de Lente treedt binnen. Bre
zel (krakeling), ei en stokken zijn symbolen
van nieuw leven.
Het spreekt haast wel vanzelf, dat men in
het nieuwe Duitschland ook deze oude ge
bruiken, juist omdat zij van heidenschen oor
sprong zijn, weer zooveel mogelijk wil invoe
ren. Zelfs heb folkloristische krijgt daardoor
een andere beteekenis, wat aan het typische
van oude gebruiken 'n wrangen bijsmaak geeft.
Het laetare dat in de kerk wordt gezongen,
heeft een veel dieperen, geestelijken zin. Het
is de verheugenis over het ingaan in de vreug
de des Heeren. Laetare, verblijd U.
Inzake tooneel, lectuur, bioscoop en derge
lijke meer hoort men het zoo dikwijls: „Den
reine is alles rein!" Een veel misbruikt
gezegde! Men zou de vraag kunnen stellen:
„Wie is rein?" Maar voor hen, die dit „slag
woord" bij voorkeur bezigen, behoeft dat na
tuurlijk niet te worden gedaan. Zij schermen
met eenige woorden, zonder dat zij weten waar
precies die woorden mee te maken hebben. Zij
beseffen doorgaans niet, dat zij iets citeeren
van Sint Paulus en nog veel minder dat het
citaat met zedelijkheid of onzedelijkheid in
engeren zin niets te maken heeft.
In zijn brief aan Titus (hoofdstuk I, vers
1315) schreef de H. Paulus:
Recente schaakgebeurtenissen hebben er
een handje aan meegeholpen om dit
edelste van alle tijdverdrijven en hersen-
ontspanning, het schaakspel, ook bij het school
onderwijs ingang te doen vinden. Wij juichen
dit toe. Wel is waar zullen we in ons land wel
geen tweede Ströbeck, het dorp der schaak
spelers, bij Halberstadt, waar jong en oud in
den vrijen tijd schaakt, er door krijgen, maar
de goede invloed zal niemand willen ontken
nen. Schaken eischt training, en zelfvertrou
wen is er voor onmisbaar. Beide eigenschappen,
van zooveel belang in het leven, zullen er dus
mee worden aangekweekt.
Dit herinnert aan practijk op ander gebied,
bij het onderwijs vooral niet uit het oog te
verliezen. In Londen is men er vorig jaar mee
begonnen om op school aan de kinderen een
voudige en vaak ingewikkelde dingen des maat-
schappelijken levens te leeren. Kunt U, oudere,
vlot een giro-biljet invullen en weet u precies,
zonder gevraag, en gezoek, wat bij over- en
terugschrijvingen geschieden moet? Zit U nooit
te tobben en erger! voor Uw beschrij
vingsbiljet van de belasting? En veronderstel,
dat U, als U dat nog niet hebt, een spaar
bankboekje zoudt willen openen, weet U dan
We geven grif toe, dat het onderwijs toch
al niet eenvoudig is. Practijk-onderwijs echter
is een voornaam ding. Velen voelen het, als
zij van school en met name van de middelbare
inrichtingen van onderwijs komen, dat zij theo
retisch, in lezen, hun talen kennen, maar de
gebrekkige practijk van het gemakkelijk spre
ken voelen zij als een gemis, omdat daaraan
gewoonlijk niet of niet voldoende aandacht
wordt gewijd. Zoo is het ook met tal van maat
schappelijke directe en indirecte administra
tieve handelingen, die ieder tegenwoordig ih
het leven ontmoet. Laat men ze op school
leeren; er zal in veel ook een beter inzicht
door worden verkregen.
Te Minneapolis, in de Vereenigde Staten, is
onlangs een wedstrijd gehouden in het lang-
slapen. Joe Ellenworth behaalde den eersten
prijs door twee-en-negentig uur, veertien mi
nuten en zeven-en-twintig seconden aan één
stuk door te slapen. Naar verluidt is genoemde
Ellenworth zich thans aan het trainen voorden
wedstrijd in het lange wakker blijven.
den begonnen. Niet alleen moesten regelingen
worden getroffen met onderscheidene belang
hebbenden, onder wie eigenaars van ischwater
maar ook vooral het graven van de noodige ka
nalen, het leggen der dijken en het stoppen
der gaten vergden meer tijd dan eerst was ge
dacht.
Alles ging -niet van een leien dakje. Hooren
we maar eens wat Velius zegt in zijn C h r o-
nijk van Hoorn: „De zomer van 1608
was niet anders dan een gestadige regen, ten
gevolge waarvan het gewas buitengewoon
schraal en de zuivel zeer duur was. Dit regen
achtig weer was zeer schadelijk voor de Beem
ster, die men nu begon te malen."
De zestien molens, zoo zag men spoedig In,
waren onvoldoende, zoodat het aantal oo zes en
twintig werd gebracht. Claasz. en Pietersz.
moesten met het werk gereed zijn op Aller
heiligen 1608, gelijk in de overeenkomst was
bepaald. De opdrachtgevers oordeelden het niet
billijk de aannemers verantwoordelijk te stel
len voor den onvoorzienen tegenslag. Claasz. en
Pietersz. werden van hun verplichtingen ont
slagen en aangesteld als „molensmeesters",
als hoedanig reeds van den beginne af Jan
Adriaansz. (Leeghwater) werkzaam was geweest.
Duizenden vonden werk bij de bemaling, het
leggen van dijken en alles wat noodig was. Er
waren ook wanklanken: boeren en visschers
werkten door beschadigen en zelfs door door
steken der dijken tegen, zoodat de Hoofd-Inge-
landen zich tot de Staten van Holland en West-
Friesland wendden met verzoek om maatregelen
tegen degenen, die zich verongelijkt achtten en
wandaden bedreven. Een hoog boetestelsel was
er het gevolg van.
Het werd voorjaar 1609. Rond de Beemster
lag nu één groote dijk, met een breede
vaart: zes en twintig molens zwaaiden
er lustig en machtig de wieken. Het water werd
door de afvoerkanalen naar zee gevoerd. Hier
en daar, op de ondiepste plaatsen kwam reeds
de grond te voorschijn. De dijk was sterk, on
danks het feit, dat hij zoo goed als heelemaal
uit veen was gebouwd. Dat was ook de over
tuiging van Leeghwater, die van een rijmpje
hield en dichtte:
„Een dijk van veen, het stof alleen,
Als 't w'el gemaakt is en bereid,
Kan wel bestaan, zal ook wel gaan,
Als daar veel op een hoop leit."
Maar wat zou er gebeuren, als de dijk langs
de Zuiderzee eens doorbrak? Zou dan de nieu
we dijk krachtig genoeg zijn het zeewater te
keeren en het te beletten het lage Holland te
overstroomen? Heel gerust was men er blijk
baar niet op. De veenaarde was wel is waar
met vasten grond vermengd, maar velen waren
van meening, dat alles wel wat vlug in zijn
werk was gegaan. De vrees bleek niet onge
grond. Op 20 Januari- 1610 huilde en gierde een
ontzettende noordwesterstorm over de lage lan
den aan de zee. Het was een noodw'eer zooals
bij menschenheügenis niet was voorgekomen.
De oudere generatie herinnerde zich den Aller
heiligenvloed van 1570, maar toen was het niet
zoo erg geweest als op dien Januari-dag. Het
Noordzeewater werd tusschen de gaten der
Wadden-eilanden door opgejaagd en stuwde
woedend het water der Zuiderzee al hooger op,
in wilde kolking tegen de dijken. Het waren
angstige uren. Alles vluchtte.
De dijk hield het niet en het water
stroomde Waterland binnen. Het was
naargeestig, droevig en triest. Akkers en
weiden liepen onder, boerderijen lagen ver
laten in uitgestrekte watermassa's, de
molenwieken hieven als smeekend de armen
omhoog. Het was als één woestenij, waar
in de kreten van het stervend vee weer
klonken. Zoo was het ook bij Durgerdam
en naaste omgeving. Leeghwater vocht met
zijn mannen tusschen Neck en Purmerende
tegen den waterwolf om den Beemsterdijk
te beschermen. Het gevaar steeg al hooger
en hooger tot allen in allerijl de vlucht
moesten nemen, naar het veilige Pur-
merend. Nog hadden zij de stad niet be
reikt of het geloei van het water kondigde
aan, dat de dijk bezweken was. Voor den
waterwolf?
Den volgenden morgen ging Leeghwater
den toestand opnemen. Tusschen Neck en
Purmerende was een gat geslagen van
verscheidene honderden ellen. De Beem
ster? Opnieuw één groote binnenzee,
maar nu dreven overblijfselen van tenten,
keten, loodsen en watermolens op het wa
ter. Allerdroevigst, na al dien arbeid, die
aan de drooglegging was besteed. Ook
elders had de Ringdijk het niet kunnen
houden. Het grootste deel van het Beem-
sterdroogleggingswerk was vernietigd, in
eenige uren! Een ramp, waarmee werk
van twee jaar te loor ging en acht tonnen
gouds, ruim, bovendien.
Van Óss en de zijnen gingen echter niet
b(j de pakken neerzitten. Reeds op 1 Februari
kwamen zij ter bespreking bijeen. Op 15 Fe
bruari daaraanvolgend kregen zij van de
Staten van Holland en West Friesland her
nieuwing van het octrooi. De dijk werd ver
sterkt en het aantal molens werd op een en
veertig gebracht met spoed werd het werk
hervat. Men liet zich door niets ontmoedigen.
In den laten nazomer van 1611 kon een begin
„Daarom bestraf hen scherp, opdat zij ge
zond zullen zijn in het geloof en geen gehoor
zullen geven aan Joodsche verdichtsels en ge
beden van menschen, die zich van de waarheid
afkeeren. Alles is rein voor de reinen, doch
voor de besmetten en ongeloovigen is niets
rein; zoowel hun gemoed als hun geweten is
besmet. Zij verklaren God te kennen, doch
door hun werken verloochenen zij Hem, daar
zij verfoeilijke menschen zijn, ongehoorzaam,
voor ieder goed werk onbruikbaar."
Tegen wie nu richt zich hier de Apostel blij
kens het overige zinsverband? Hij richt zich
tegen degenen, die leerden, dat de Joodsche
spijswetten ook voor de Christenen nog ver
plichtend waren. De wet van Mozes verbood
sommige, spijzen o. a. van onreine dieren. Door
den dood van Christus had het Oude Verbond
echter een einde genomen en waren de voor
schriften daarvan niet meer van kracht. De
Apostel zegt daarom aan zijn Christenen, geen
gehoor te geven aan Joodsche verdichtsels en
geboden van menschen zonder gezag. Voor de
Christenen bestaan geen spijzen, die uit hun
aard onrein zijn; voor de reinen. dat wil zeg
gen Christenen, zijn alle snijzen rein.
Voor de ongeloovigen echter is geen enkele
spijs rein, niet uit zich zelf, maar om het on
geloof en het dwalend geweten der gebruikers,
omdat deze de spijs in booze begeerlijkheid
misbruiken en daardoor ontheiligen.
Hieruit blijkt wel hoe dwaas het is de woor
den „den reine is alles rein" te interpreteeren
zcoals zoovelen doerf. Vaak hooren we ze ge
bruiken door personen, van wie men dat aller
minst zou verwachten. Het is een dom gezegde
en bovendien infaam,, omdat het goed be
schouwd weinig anders is dan een poging om
de onzedelijkheid te bevorderen of een goed
praten daarvan.
de kortste wegen om daartoe te geraken het
sparen zelf hier buiten beschouwing gelaten?
En zoo zijn er heel wat dingen meer: Raad
van Arbeid, diverse verzekeringen op allerlei
gebied, waarbij ziekenhuisverzekering en wat
er mee samenhangt niet op de laatste plaats
mag komen in den tegenwoordigen tijd, en
tal van andere zaken meer. In Engeland heeft
men dezelfde ingewikkeldheden en zoo is men
daar zelfs begonnen reeds den kinderen op school
te leeren hoe z'ij zich later bij de stembus,
de stemtechniek, hebben te gedragen. Er
wordt een echt stim-uurtje gehouden, met
stem-commissie in een echt stemlokaal, stem
hokje, stembus en in de rjj staan. Het is slechts
een klein voorbeeld, maar het is op tal van
maatschappelijke dingen toe te passen, invul
len van giro-biljetten enz.
Dit jaar is het 325 jaar geleden, dat Jan
Adrz. Leeghwater de Beemster wist droog
te leggen. Twee namen zijn roemrijk ver
bonden aan de droogmakings-geschiedenis van
de Beemster: Jan Adriaansz. Leeghwater en
Dirck van Oss, die d'e grondlegger van de plan
nen wordt genoemd. De eerste verhaalt ons in
zijn „Kleyn Chronykje" hoe er een tijd geweest
is, dat de binnenwateren van Noord-Holland
in open verbinding stonden met de Zuiderzee.
En J. Bouwman, Hoofdingeland, zegt naar aan
leiding van deze gesteldheid, in zijn boek „Be
dijking, opkomst en bloei van de Beemster",
waaraan een en ander is ontleend: Geen won
der, dat de drassige gronden en moerassen, die
vroeger dikwijls droog en toegankelijk waren,
nu veelal in blijvende waterplassen verander
den, tengevolge waarvan de bodem allengs ver
dween of minder bruikbaren grond opleverde;
terwijl de Zuiderzee, in omvang toegenomen, van
zelve veel zal hebben bijgedragen tot vermeer
dering van overstroomingen en hoogen water
stand. Geen wonder ook, dat onder zulke om
standigheden de binnenwateren niet alleen tal
rijker. maar ook spoedig grooter werden: een
aantal meren sloopten nu meer en meer de
daarneven liggende losse, veenachtige oever-
gronden. Dit was, onder vele andere, het geval
met den stroom, weleer bekend onder den naam
van Bamestra.
Deze Bamestra was slechts een klein riviertje
vermoedelijk, niet langer dan eenige uren
gaans. Toch ontstond daaruit de plas, die een
omtrek had van ongeveer zeven uur gaans, en
op welke toch ook wel van toepassing was het
gekende rijmpje, dat Beets later op de Haar
lemmermeer maakte:
„Groote plas, groote plas,
'k Wou je leeggemalen was!"
De boeren uit dien tijd koesterden voorzeker
hartgrondig dien wensch met betrekking tot de
Beemster, maar anderen dachten aan de scheep
vaart over den plas; het vervoer te water was
verre van onbelangrijk. Het ging met plannen,
die weieens geopperd werden, op en af. Zoo leek-
het reeds in 1570, dat het inderdaad iets zou
worden, maar weer hadden voorbereidende be
sprekingen practisch geen voortgang. In het
laatst der zestiende eeuw scheen het ergens op
te gaan lijken en in 1592 werd zelfs octrooi aan
gevraagd bij de Sla ten van Holland en West-
Friesland. Dit. octrooi werd eerst vijf jaren
later, in 1597, verleend.
Wie zich voor de niet geringe onderneming
interesseerden en alles tot in de perfectie bij de
Staten regelden, waren Dirck van Oss, de' ziel
van den opzet, een der oprichters en bewind
voerders van de Oost-Indische Compagnie,
Rombout Hoogerbeets, raadsheer in den Hoo
gen Raad te 's Gravenhage, later pensionaris
van Leiden en gevangene van Loevestein; Elias
van Oldenbamevelt, raad en pensionaris van
Rotterdam en broeder var den beroemden Johan
van Oldenbarnevelt, Bartel Cromhout en Pie-
ter Boom, burgemeesters van Amsterdam.
Van Oss zat in vele belangrijke aangelegen
heden, niet alleen van handel en scheepvaart
op vreemde gewesten, maar ook in die zaken,
die tot directen en indirecten binnenlandschen
bloei moesten bijdragen.
De octrooibrief was van respectabele lengte.
Het kwam echter het meest aan op het vol
gende:
Zoo is het, dat wij de zaak en verzoek
overgemerkt, en genegen zijnde ter bede van
de Supplianten in zoo goed een werk als het
is, van water land te maken tot voedsel, be
woning en dienst der menschen, wij uit
onze rechten, wetenschap, volkomen macht en
autoriteit, na voorgaand' daarop genomen ad
vies der Heeren van de Rekening in Holland,
den Supplianten vergund, geconsenteerd, ge
accordeerd en geoctrooyeerd hebben; gunnen,
consenteeren, accordeeren en octrooijeren bij
dezen, die geheele Beemster in het geheel en
te eenemaai teffens onder Dijkagi te brengen.
Eveneens werden de Supplianten geautori
seerd, om door de Officiers van Pm-merende,
Oosthuizen, Rijp, Graft, Wormer, Jisp en andere
omliggende dorpen, alle verdere ontgrondingen
op zekere jx>ene te verbieden en de schuldigen
te bekeuren en executeeren.
Dit laatste beteekende, dat het kleibaggeren,
om den droog te leggen grond van minder
waarde te doen zijn, werd verboden. Dit was
ook reeds geschied bij plakkaat van 24 Januari
1591, maar blijkbaar zonder resultaat.
Het droogleggen van een plas als de Beemster
was een ontzaglijk werk, maar niet minder wa
ren het de voorbereidingen aan verschillende
commissies opgedragen ter onderhandeling met
de omliggende gemeenten. Bij dat vele werk
deed vooral Dirck van Oss zich gelden. Met de
besturen van Wormer, Jisp, Graft, de Rijp en
Hoorn moesten besprekingen worden gehouden
om tot eenstemmigheid te geraken. Dit nam
maanden in beslag.
In dien tijd geschiedde ook nog wat anders,
wat voortgang beteekende. Allerlei uitvinders
meldden zich aan bij hoofdingelanden van de
Beemster of anderen vestigden de aandacht op
uitvindingen, die bij de drooglegging van nut
konden zijn. Hier worden slechts vermeld Jan
Adriaansz., Pieter Pietersz. en Pieter Claesz., die
verbeteringen hadden aangebracht in de tot
dusver gebruikte watermolens. Jan Adriaansz.
kreeg later aan zijn naam toegevoegd „Leegh
water", als toespeling op wat hij deed als ver
vaardiger van watermolens. Aanvankelijk had
den Pieter Pietersz. en Pieter Claasz. het mees
te succes. Zeer deskundige molenmakers oor
deelden hun verbeteringen zoo goed, dat beslo
ten werd twee molens op de nieuwe wijze te
laten bouwen. De aanbieding van Jan Adri
aansz. (Leeghwater) werd in beraad gehouden.
Ir.tusschen had men ook gezorgd voor de nood
zakelijke onteigeningen van landerijen ten be
hoeve van het graven van de Ringvaart en tal
van andere besprekingen hadden plaats gevon
den.
Claasz. en Pietersz. bleken zeer onder
nemende lieden te zijn. Voor en aleer de
aanbesteding had plaats gevonden, boden
zij in de vergadering van Hoofd-Ingelanden op
29 December aan „het geheele werk der droog
making aan te nemen" en ook de aanbesteding
der molens voor hun eigen verantwoordelijk
heid en op hun eigen kosten te doen plaats
hebben. Men werd het reeds den volgenden dag
eens en zoo werd het werk opgedragen aan
Claasz. en Pietersz., waama op 31 December de
aanbesteding van zestien molens geschiedde,
zijnde tien nieuwe en zes oude, maar van zelf
sprekend moesten ook deze laatste „goed, vast
en sterk" zijn. De som, waarvoor de molens per
stuk door verschillende molenmakers zouden
worden geleverd, bedroeg gemiddeld f 3650.
Eerst geruimen tijd later kon met malen wor-