HALFVASTEN Drie honderd vijf en twintig jaar Een veel misbruikt gezegde Practijk-onderwijs ZONDAG 22 MAART 1936 Laetare: Verheug UI HeideIbergsche Zomerdag" Een Lente-feest Niet ten onrechte wordt de Beemster veelal de Hollandsche Betuwe genoemd. Hoe mooi en idyllisch het er in den bloeitijd is, toont bovenstaande foto ,,Den reine is alles rein" Een voornaam ding Ruim 92 uur geslapen Bij het torentje van Midden Beemster van water werd land gemaakt tot voedsel, bewoning en dienst der menschen De oudste boerderij van den Beemster-polder worden gemaakt met het graven van eenige slooten en het aanleggen van enkele wegen. Op 19 Mei 1612 werd de geheele Beemster zonder overtollig water bevonden, op 20 Juli 1612 had de verkaveling der Beemstergronden plaats: de verloting, waardoor de verschillen de landerijen aan de inschrijvers werden toege wezen. En verschillende deelen van den nieuw gewonnen grond werden in Augustus in cul tuur gebracht. En het ging zeer voorspoedig Zoo zegt Leeghwater: „Mij is verhaald door Dirck van Oss, die het mij ook schriftelijk heeft overhandigd, dat hij op zijn eigen land in de Beemster, met zijn broeder Hendrick van Oss, het eerste jaar, toen de Beemstei droog gemaakt was, geteeld en gewonnen heeft 7753 zakken koolzaad, alsmede raapzaad, be halve nog veel andere granen, zoo van tarwe, gerst en haver, die mede in overvloed op hunne landen gewassen waren. Nog heeft een zoon van Dirck van Oss, te weten Francois van Oss, mij zeiven verhaald, dat hij in ééne zaaiing in de Beemster gewonnen had, op 400 Rijnland- sche roeden lands, drie gemeene lasten haver, dat is 108 zakken." Dirck van Oss heeft niet lang het schoone werk van de Beemster-drooglegging en des- zelfs resultaten mogen aanschouwen. Hij stierf in 1615. Maar een van zijn zoons, eveneens Dirck geheeten, zette het door zijn vader on der zoo krachtig initiatief begonnen werk, voort. In 1618 werd hij zelfs benoemd tot dijk graaf, als opvolger van Tobias de Coene, die de eerste dijkgraaf van de Beemster was. Dirck van Oss Jr. bleef zijn functie van dijkgraaf bijna een halve eeuw waarnemen. Ook Tobias de Coene mag hier worden her dacht. Ds. A. Wolff doet het als volgt: „Ik ken geen der ondernemers en bevorderaars van dit groote werk, die minder genoemd en meer ge roemd is, dan Tobias de Coene. Zelden leest men in geschriften, die over de bedijking van de Beemster handelen, zijn naam. En toch is hij de eenige, voor wien de regeering van de Beemster in de kerk een gedenkteeken heeft opgericht, op het welk vergulde, uitgehouwen letteren zijne schranderheid, vlijt, trouw en ijver roemen, in het werk der bedijking en droogmaking der Beemster betoond." De woor- den' welkR °P Coene's graf prijken, in het La tijn, zijn van niemand minder dan van Hugo de Groot. De Beemster droog dat. is nu drie en een kwart eeuw geleden. De werkzaam heden zijn over een langere periode verdeeld geweest. Dat gaat men volgend jaar herdenken! Met eere. De Beemster in bloei we hooren en lezen het ieder jaar. Bloei tel ken jare weer, waar eens water was. Water in land veranderd, gewonnen op den waterwolf en met succes behouden. Het is herdenking over waard. Halfvast of Mi-Carême is voor velen een gezochte aanleiding om carnaval nog eens over te doen. Zoo midden in den Vastentijd is er voor katholieken alles op tegen en niets 'voor. Kerkelijk is het vierde Zondag van de Vasten en in de Godshuizen wordt op dien dag het Laetare, Verheug U, aangeheven. De beteekenis daarvan wordt hier thans in het midden gelaten. Enkel wordt iets meegedeeld over het folkloristisch feest, dat van ouds op Zondag-Laetare te Heidelberg met veel pracht en praal werd gevierd. Van dien vroegeren luister bestaat veel niet meer, ai wordt nu alles gedaan om het oude ook in dat opzicht te doen herleven. Ter viering van het Zomerdagfeest verza melden zich te Heidelberg op Laetare groot en klein en vooral kinderen aan den Karlsthor, in het Oosten van de stad. Ieder kind droeg in de hand een langen stok, opgesierd met bont papier, bloemen en linten en strikken. Boven dat alles werd een krakeling' bevestigd, een ruiker frissche bloemen eneen uitgeblazen ei; vaak ook nog een appel. Boven de kinder schare uit staken twee gevaarten in pyramide- vorm, bont opgetuigd. De eene gedaante was bedekt met frissche bloemen, de andere met stroo. Deze^ pyramiden werden zoo gemaakt, dat twee jongens, die er in kropen, ze gemak kelijk konden dragen. Terwijl de stoet voor waarts trok, klonk en klinkt nog', het oude lied: Strieh, Strah, Stroh, der Summerdag is do. Der Summer en der Winter, Das sinn Geschwisterkinder; Sumerdag, Staab aus (Staub heraus), Bloszt am Winter die Aagn (Augen) aus Strieh, Strah. Stroh, der Summerdag is do. Ich hor die Schlissel klinge, Was were sie uns denn bringe? Rothe Wein und Brezel nein, Was noch dazu, Paar neue Schuh, Strieh, Strah, Stroh, der Summerdag is do. O, du Alter Stockfisch Wenn mar kommt, du hoscht nix, Giebstht uns alle Jahr nix Strieh, Strah, Stroh, der Summerdag is do. De allereerste aanduidingen van dit feest worden aangetroffen in de brieven van Lise- lotte. de Princes uit den Pfalz, die, tijdens haar verblijf aan het hof van den Zonnekoning, heimwee bleef voelen naar haar geboorteland. Steeds denkt zij terug aan den Zonne- of Zomerdag: Het is zulk mooi Lenteweer, dat je met de kinderen aan den Schloszberg zou willen zingen: Strieh, Strah, Stroh. der Summerdag is do, Wir sind nun in den Fasten, Da leeren die Bauem die Kasten, Wenn die Bauem die Kasten leeren, Woll uns Gott ein guts Jahr bescheren, Strieh, Strah, Stroh, der Summerdag is do. De oorsprong van den „Zomerdag" wordt, als zoo veel, gezocht in de vroegste tijden, toen de Duitschers aan Wodan offerden. De groene pyramide stelt dan den Zomer voor, de strooien den Winter, die ten grave wordt gedragen. De strooien pyramide behoort te worden ver brand, vandaar de woorden: Strieh, Strah, Stroh Streue, streue, Stroh, namelijk voor den dooden Winter waarvan de oogen zijn uit gestoken. Het oude winterstof moet worden weggeklopt, want de Lente treedt binnen. Bre zel (krakeling), ei en stokken zijn symbolen van nieuw leven. Het spreekt haast wel vanzelf, dat men in het nieuwe Duitschland ook deze oude ge bruiken, juist omdat zij van heidenschen oor sprong zijn, weer zooveel mogelijk wil invoe ren. Zelfs heb folkloristische krijgt daardoor een andere beteekenis, wat aan het typische van oude gebruiken 'n wrangen bijsmaak geeft. Het laetare dat in de kerk wordt gezongen, heeft een veel dieperen, geestelijken zin. Het is de verheugenis over het ingaan in de vreug de des Heeren. Laetare, verblijd U. Inzake tooneel, lectuur, bioscoop en derge lijke meer hoort men het zoo dikwijls: „Den reine is alles rein!" Een veel misbruikt gezegde! Men zou de vraag kunnen stellen: „Wie is rein?" Maar voor hen, die dit „slag woord" bij voorkeur bezigen, behoeft dat na tuurlijk niet te worden gedaan. Zij schermen met eenige woorden, zonder dat zij weten waar precies die woorden mee te maken hebben. Zij beseffen doorgaans niet, dat zij iets citeeren van Sint Paulus en nog veel minder dat het citaat met zedelijkheid of onzedelijkheid in engeren zin niets te maken heeft. In zijn brief aan Titus (hoofdstuk I, vers 1315) schreef de H. Paulus: Recente schaakgebeurtenissen hebben er een handje aan meegeholpen om dit edelste van alle tijdverdrijven en hersen- ontspanning, het schaakspel, ook bij het school onderwijs ingang te doen vinden. Wij juichen dit toe. Wel is waar zullen we in ons land wel geen tweede Ströbeck, het dorp der schaak spelers, bij Halberstadt, waar jong en oud in den vrijen tijd schaakt, er door krijgen, maar de goede invloed zal niemand willen ontken nen. Schaken eischt training, en zelfvertrou wen is er voor onmisbaar. Beide eigenschappen, van zooveel belang in het leven, zullen er dus mee worden aangekweekt. Dit herinnert aan practijk op ander gebied, bij het onderwijs vooral niet uit het oog te verliezen. In Londen is men er vorig jaar mee begonnen om op school aan de kinderen een voudige en vaak ingewikkelde dingen des maat- schappelijken levens te leeren. Kunt U, oudere, vlot een giro-biljet invullen en weet u precies, zonder gevraag, en gezoek, wat bij over- en terugschrijvingen geschieden moet? Zit U nooit te tobben en erger! voor Uw beschrij vingsbiljet van de belasting? En veronderstel, dat U, als U dat nog niet hebt, een spaar bankboekje zoudt willen openen, weet U dan We geven grif toe, dat het onderwijs toch al niet eenvoudig is. Practijk-onderwijs echter is een voornaam ding. Velen voelen het, als zij van school en met name van de middelbare inrichtingen van onderwijs komen, dat zij theo retisch, in lezen, hun talen kennen, maar de gebrekkige practijk van het gemakkelijk spre ken voelen zij als een gemis, omdat daaraan gewoonlijk niet of niet voldoende aandacht wordt gewijd. Zoo is het ook met tal van maat schappelijke directe en indirecte administra tieve handelingen, die ieder tegenwoordig ih het leven ontmoet. Laat men ze op school leeren; er zal in veel ook een beter inzicht door worden verkregen. Te Minneapolis, in de Vereenigde Staten, is onlangs een wedstrijd gehouden in het lang- slapen. Joe Ellenworth behaalde den eersten prijs door twee-en-negentig uur, veertien mi nuten en zeven-en-twintig seconden aan één stuk door te slapen. Naar verluidt is genoemde Ellenworth zich thans aan het trainen voorden wedstrijd in het lange wakker blijven. den begonnen. Niet alleen moesten regelingen worden getroffen met onderscheidene belang hebbenden, onder wie eigenaars van ischwater maar ook vooral het graven van de noodige ka nalen, het leggen der dijken en het stoppen der gaten vergden meer tijd dan eerst was ge dacht. Alles ging -niet van een leien dakje. Hooren we maar eens wat Velius zegt in zijn C h r o- nijk van Hoorn: „De zomer van 1608 was niet anders dan een gestadige regen, ten gevolge waarvan het gewas buitengewoon schraal en de zuivel zeer duur was. Dit regen achtig weer was zeer schadelijk voor de Beem ster, die men nu begon te malen." De zestien molens, zoo zag men spoedig In, waren onvoldoende, zoodat het aantal oo zes en twintig werd gebracht. Claasz. en Pietersz. moesten met het werk gereed zijn op Aller heiligen 1608, gelijk in de overeenkomst was bepaald. De opdrachtgevers oordeelden het niet billijk de aannemers verantwoordelijk te stel len voor den onvoorzienen tegenslag. Claasz. en Pietersz. werden van hun verplichtingen ont slagen en aangesteld als „molensmeesters", als hoedanig reeds van den beginne af Jan Adriaansz. (Leeghwater) werkzaam was geweest. Duizenden vonden werk bij de bemaling, het leggen van dijken en alles wat noodig was. Er waren ook wanklanken: boeren en visschers werkten door beschadigen en zelfs door door steken der dijken tegen, zoodat de Hoofd-Inge- landen zich tot de Staten van Holland en West- Friesland wendden met verzoek om maatregelen tegen degenen, die zich verongelijkt achtten en wandaden bedreven. Een hoog boetestelsel was er het gevolg van. Het werd voorjaar 1609. Rond de Beemster lag nu één groote dijk, met een breede vaart: zes en twintig molens zwaaiden er lustig en machtig de wieken. Het water werd door de afvoerkanalen naar zee gevoerd. Hier en daar, op de ondiepste plaatsen kwam reeds de grond te voorschijn. De dijk was sterk, on danks het feit, dat hij zoo goed als heelemaal uit veen was gebouwd. Dat was ook de over tuiging van Leeghwater, die van een rijmpje hield en dichtte: „Een dijk van veen, het stof alleen, Als 't w'el gemaakt is en bereid, Kan wel bestaan, zal ook wel gaan, Als daar veel op een hoop leit." Maar wat zou er gebeuren, als de dijk langs de Zuiderzee eens doorbrak? Zou dan de nieu we dijk krachtig genoeg zijn het zeewater te keeren en het te beletten het lage Holland te overstroomen? Heel gerust was men er blijk baar niet op. De veenaarde was wel is waar met vasten grond vermengd, maar velen waren van meening, dat alles wel wat vlug in zijn werk was gegaan. De vrees bleek niet onge grond. Op 20 Januari- 1610 huilde en gierde een ontzettende noordwesterstorm over de lage lan den aan de zee. Het was een noodw'eer zooals bij menschenheügenis niet was voorgekomen. De oudere generatie herinnerde zich den Aller heiligenvloed van 1570, maar toen was het niet zoo erg geweest als op dien Januari-dag. Het Noordzeewater werd tusschen de gaten der Wadden-eilanden door opgejaagd en stuwde woedend het water der Zuiderzee al hooger op, in wilde kolking tegen de dijken. Het waren angstige uren. Alles vluchtte. De dijk hield het niet en het water stroomde Waterland binnen. Het was naargeestig, droevig en triest. Akkers en weiden liepen onder, boerderijen lagen ver laten in uitgestrekte watermassa's, de molenwieken hieven als smeekend de armen omhoog. Het was als één woestenij, waar in de kreten van het stervend vee weer klonken. Zoo was het ook bij Durgerdam en naaste omgeving. Leeghwater vocht met zijn mannen tusschen Neck en Purmerende tegen den waterwolf om den Beemsterdijk te beschermen. Het gevaar steeg al hooger en hooger tot allen in allerijl de vlucht moesten nemen, naar het veilige Pur- merend. Nog hadden zij de stad niet be reikt of het geloei van het water kondigde aan, dat de dijk bezweken was. Voor den waterwolf? Den volgenden morgen ging Leeghwater den toestand opnemen. Tusschen Neck en Purmerende was een gat geslagen van verscheidene honderden ellen. De Beem ster? Opnieuw één groote binnenzee, maar nu dreven overblijfselen van tenten, keten, loodsen en watermolens op het wa ter. Allerdroevigst, na al dien arbeid, die aan de drooglegging was besteed. Ook elders had de Ringdijk het niet kunnen houden. Het grootste deel van het Beem- sterdroogleggingswerk was vernietigd, in eenige uren! Een ramp, waarmee werk van twee jaar te loor ging en acht tonnen gouds, ruim, bovendien. Van Óss en de zijnen gingen echter niet b(j de pakken neerzitten. Reeds op 1 Februari kwamen zij ter bespreking bijeen. Op 15 Fe bruari daaraanvolgend kregen zij van de Staten van Holland en West Friesland her nieuwing van het octrooi. De dijk werd ver sterkt en het aantal molens werd op een en veertig gebracht met spoed werd het werk hervat. Men liet zich door niets ontmoedigen. In den laten nazomer van 1611 kon een begin „Daarom bestraf hen scherp, opdat zij ge zond zullen zijn in het geloof en geen gehoor zullen geven aan Joodsche verdichtsels en ge beden van menschen, die zich van de waarheid afkeeren. Alles is rein voor de reinen, doch voor de besmetten en ongeloovigen is niets rein; zoowel hun gemoed als hun geweten is besmet. Zij verklaren God te kennen, doch door hun werken verloochenen zij Hem, daar zij verfoeilijke menschen zijn, ongehoorzaam, voor ieder goed werk onbruikbaar." Tegen wie nu richt zich hier de Apostel blij kens het overige zinsverband? Hij richt zich tegen degenen, die leerden, dat de Joodsche spijswetten ook voor de Christenen nog ver plichtend waren. De wet van Mozes verbood sommige, spijzen o. a. van onreine dieren. Door den dood van Christus had het Oude Verbond echter een einde genomen en waren de voor schriften daarvan niet meer van kracht. De Apostel zegt daarom aan zijn Christenen, geen gehoor te geven aan Joodsche verdichtsels en geboden van menschen zonder gezag. Voor de Christenen bestaan geen spijzen, die uit hun aard onrein zijn; voor de reinen. dat wil zeg gen Christenen, zijn alle snijzen rein. Voor de ongeloovigen echter is geen enkele spijs rein, niet uit zich zelf, maar om het on geloof en het dwalend geweten der gebruikers, omdat deze de spijs in booze begeerlijkheid misbruiken en daardoor ontheiligen. Hieruit blijkt wel hoe dwaas het is de woor den „den reine is alles rein" te interpreteeren zcoals zoovelen doerf. Vaak hooren we ze ge bruiken door personen, van wie men dat aller minst zou verwachten. Het is een dom gezegde en bovendien infaam,, omdat het goed be schouwd weinig anders is dan een poging om de onzedelijkheid te bevorderen of een goed praten daarvan. de kortste wegen om daartoe te geraken het sparen zelf hier buiten beschouwing gelaten? En zoo zijn er heel wat dingen meer: Raad van Arbeid, diverse verzekeringen op allerlei gebied, waarbij ziekenhuisverzekering en wat er mee samenhangt niet op de laatste plaats mag komen in den tegenwoordigen tijd, en tal van andere zaken meer. In Engeland heeft men dezelfde ingewikkeldheden en zoo is men daar zelfs begonnen reeds den kinderen op school te leeren hoe z'ij zich later bij de stembus, de stemtechniek, hebben te gedragen. Er wordt een echt stim-uurtje gehouden, met stem-commissie in een echt stemlokaal, stem hokje, stembus en in de rjj staan. Het is slechts een klein voorbeeld, maar het is op tal van maatschappelijke dingen toe te passen, invul len van giro-biljetten enz. Dit jaar is het 325 jaar geleden, dat Jan Adrz. Leeghwater de Beemster wist droog te leggen. Twee namen zijn roemrijk ver bonden aan de droogmakings-geschiedenis van de Beemster: Jan Adriaansz. Leeghwater en Dirck van Oss, die d'e grondlegger van de plan nen wordt genoemd. De eerste verhaalt ons in zijn „Kleyn Chronykje" hoe er een tijd geweest is, dat de binnenwateren van Noord-Holland in open verbinding stonden met de Zuiderzee. En J. Bouwman, Hoofdingeland, zegt naar aan leiding van deze gesteldheid, in zijn boek „Be dijking, opkomst en bloei van de Beemster", waaraan een en ander is ontleend: Geen won der, dat de drassige gronden en moerassen, die vroeger dikwijls droog en toegankelijk waren, nu veelal in blijvende waterplassen verander den, tengevolge waarvan de bodem allengs ver dween of minder bruikbaren grond opleverde; terwijl de Zuiderzee, in omvang toegenomen, van zelve veel zal hebben bijgedragen tot vermeer dering van overstroomingen en hoogen water stand. Geen wonder ook, dat onder zulke om standigheden de binnenwateren niet alleen tal rijker. maar ook spoedig grooter werden: een aantal meren sloopten nu meer en meer de daarneven liggende losse, veenachtige oever- gronden. Dit was, onder vele andere, het geval met den stroom, weleer bekend onder den naam van Bamestra. Deze Bamestra was slechts een klein riviertje vermoedelijk, niet langer dan eenige uren gaans. Toch ontstond daaruit de plas, die een omtrek had van ongeveer zeven uur gaans, en op welke toch ook wel van toepassing was het gekende rijmpje, dat Beets later op de Haar lemmermeer maakte: „Groote plas, groote plas, 'k Wou je leeggemalen was!" De boeren uit dien tijd koesterden voorzeker hartgrondig dien wensch met betrekking tot de Beemster, maar anderen dachten aan de scheep vaart over den plas; het vervoer te water was verre van onbelangrijk. Het ging met plannen, die weieens geopperd werden, op en af. Zoo leek- het reeds in 1570, dat het inderdaad iets zou worden, maar weer hadden voorbereidende be sprekingen practisch geen voortgang. In het laatst der zestiende eeuw scheen het ergens op te gaan lijken en in 1592 werd zelfs octrooi aan gevraagd bij de Sla ten van Holland en West- Friesland. Dit. octrooi werd eerst vijf jaren later, in 1597, verleend. Wie zich voor de niet geringe onderneming interesseerden en alles tot in de perfectie bij de Staten regelden, waren Dirck van Oss, de' ziel van den opzet, een der oprichters en bewind voerders van de Oost-Indische Compagnie, Rombout Hoogerbeets, raadsheer in den Hoo gen Raad te 's Gravenhage, later pensionaris van Leiden en gevangene van Loevestein; Elias van Oldenbamevelt, raad en pensionaris van Rotterdam en broeder var den beroemden Johan van Oldenbarnevelt, Bartel Cromhout en Pie- ter Boom, burgemeesters van Amsterdam. Van Oss zat in vele belangrijke aangelegen heden, niet alleen van handel en scheepvaart op vreemde gewesten, maar ook in die zaken, die tot directen en indirecten binnenlandschen bloei moesten bijdragen. De octrooibrief was van respectabele lengte. Het kwam echter het meest aan op het vol gende: Zoo is het, dat wij de zaak en verzoek overgemerkt, en genegen zijnde ter bede van de Supplianten in zoo goed een werk als het is, van water land te maken tot voedsel, be woning en dienst der menschen, wij uit onze rechten, wetenschap, volkomen macht en autoriteit, na voorgaand' daarop genomen ad vies der Heeren van de Rekening in Holland, den Supplianten vergund, geconsenteerd, ge accordeerd en geoctrooyeerd hebben; gunnen, consenteeren, accordeeren en octrooijeren bij dezen, die geheele Beemster in het geheel en te eenemaai teffens onder Dijkagi te brengen. Eveneens werden de Supplianten geautori seerd, om door de Officiers van Pm-merende, Oosthuizen, Rijp, Graft, Wormer, Jisp en andere omliggende dorpen, alle verdere ontgrondingen op zekere jx>ene te verbieden en de schuldigen te bekeuren en executeeren. Dit laatste beteekende, dat het kleibaggeren, om den droog te leggen grond van minder waarde te doen zijn, werd verboden. Dit was ook reeds geschied bij plakkaat van 24 Januari 1591, maar blijkbaar zonder resultaat. Het droogleggen van een plas als de Beemster was een ontzaglijk werk, maar niet minder wa ren het de voorbereidingen aan verschillende commissies opgedragen ter onderhandeling met de omliggende gemeenten. Bij dat vele werk deed vooral Dirck van Oss zich gelden. Met de besturen van Wormer, Jisp, Graft, de Rijp en Hoorn moesten besprekingen worden gehouden om tot eenstemmigheid te geraken. Dit nam maanden in beslag. In dien tijd geschiedde ook nog wat anders, wat voortgang beteekende. Allerlei uitvinders meldden zich aan bij hoofdingelanden van de Beemster of anderen vestigden de aandacht op uitvindingen, die bij de drooglegging van nut konden zijn. Hier worden slechts vermeld Jan Adriaansz., Pieter Pietersz. en Pieter Claesz., die verbeteringen hadden aangebracht in de tot dusver gebruikte watermolens. Jan Adriaansz. kreeg later aan zijn naam toegevoegd „Leegh water", als toespeling op wat hij deed als ver vaardiger van watermolens. Aanvankelijk had den Pieter Pietersz. en Pieter Claasz. het mees te succes. Zeer deskundige molenmakers oor deelden hun verbeteringen zoo goed, dat beslo ten werd twee molens op de nieuwe wijze te laten bouwen. De aanbieding van Jan Adri aansz. (Leeghwater) werd in beraad gehouden. Ir.tusschen had men ook gezorgd voor de nood zakelijke onteigeningen van landerijen ten be hoeve van het graven van de Ringvaart en tal van andere besprekingen hadden plaats gevon den. Claasz. en Pietersz. bleken zeer onder nemende lieden te zijn. Voor en aleer de aanbesteding had plaats gevonden, boden zij in de vergadering van Hoofd-Ingelanden op 29 December aan „het geheele werk der droog making aan te nemen" en ook de aanbesteding der molens voor hun eigen verantwoordelijk heid en op hun eigen kosten te doen plaats hebben. Men werd het reeds den volgenden dag eens en zoo werd het werk opgedragen aan Claasz. en Pietersz., waama op 31 December de aanbesteding van zestien molens geschiedde, zijnde tien nieuwe en zes oude, maar van zelf sprekend moesten ook deze laatste „goed, vast en sterk" zijn. De som, waarvoor de molens per stuk door verschillende molenmakers zouden worden geleverd, bedroeg gemiddeld f 3650. Eerst geruimen tijd later kon met malen wor-

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1936 | | pagina 8