Beteekenisvolle data voor de Fransche jeugd wêèêêèêë mêm ffletvetftaal van den dag Wat Kikker Karei en Tuimeltje beleefden SISS^ LIEFDE EN EER é(^^hÊÊÊiiÊÊÊIÊÊÊÊÊÊÊm WOENSDAG 25 MAART 1936 A. C. J. F. BESTAAT SO JAAR m *11111 VREDESTICHTERS Pleidooi om den Nobelprijs aan twee Latijnsch-Amerikaansche persoonlijkheden toe te kennen 9O jaar bestaand geschil opgelost Zt Het olifantje j Kasteel Nyenrode IX)OR M. E. FRANCIS De data 28 en 29 Maart zijn vol beteeke- nis voor de Fransche Katholieke Jeugd omdat dan zal worden herdacht dat vijftig jaar geleden werd gesticht de „Associa tion Catholique de la Jeunesse Frangaisé", be ter nog bekend onder de initialen A. C. J. F. Het heeft altüd een zekere bekoring om bij groote bewegingen terug te gaan naar de pe riode van de „eerste impulsen" om die te ver gelijken met den actueelen vorm en om dan te zien wat er is bewaard gebleven van het eerste vuur en hoe „het zaadje" werd uit gezaaid. Wat betreft de A. C. J. F. is dit bijzonder Interessant omdat we aan het eerste begin van haar historie als initiatiefnemer den naam aan treffen van den bekenden Albert de Mun. Deze maakt deel uit van die rij van eminente man nen die in verzet kwamen tegen het liberalis me van de eerste helft van de 19e eeuw en een beroep hebben gedaan op het sociale ge weten van de Fransche Katholieken. In 1830 signaleeren Montalembert en Ozanam reeds de noodzakelijkheid om een oplossing te vinden voor den nood der arbeiders. Ozanam zien we de conferenties van Sint Vincentius stichten. Een Buchez bereidt de arbeidersorganisatie voor, VilleneuveBargement bindt den strijd aan tegen het liberalisme. In 1855 organiseert Maurice Maignen vereenigingen voor jonge ar beiders en sticht in 1871 met markies de la Tour du Pin en graaf Albert de Mun de cercles ouvriers welke cercles ten doel hadden intellec- tueelen en arbeiders met elkaar in contact te brengen en de sociale reorganisatie voor te be reiden. Léon Harmei (1829—1915) doet van zich spreken door zijn practisch sociaal werk. Deze belangrijke sociale periode waarvan de parallel-bewegingen in andere landen zijn aan te wijzen heeft haar bekroning gevon den in de publicatie van den Charter van den Arbeid, de Encycliek Rerum Novarum van Paus Leo XIII op 15 Mei 1891. Onder hetgeen door de Mun ten behoeve der arbeiders werd ondernomen, mag de A. C. J. F. met eere genoemd wórden. Vooral wanneer wij nu na 50 jaar haar geheele ontwikkeling kun nen zien. En het valt dan vooral op hoe deze beweging haar stichter niet verloochend heeft. De sociale structuur van de Mun is ook die van de A. C. J. F. geworden en het drievoudig program dot>r den stichter gegeven: godsdienst zin, studie, actie is nog steeds het groote goed van de beweging. Het woord door den kamer president gesproken bij het verscheiden van Albert de Mun, dat zijn sociale politiek was ge weest: l'Evangile en action, teekende den man maar teekent eveneens de beweging door hem verwekt. Haar eerste geschiedenis verhaalt de A. G. J. F. met de volgende sobere woorden: Albert de Mun, die in 1885 Frankrijk vertegenwoor digde op het Eucharistisch Congres te Frei burg, verneemt daar, dat er een Zwitsersche Katholieke jeugdvereeniging bestaat, welke be schouwd werd als een der meest kostbare ele menten van katholiek herstel in dat land. Te ruggekomen in Frankrijk vindt hij in Robert de Roquefeuil die van het Canterbury-college kwam, den geschikten persoon om zijn plannen te verwerkelijken en de eerste voorzitter van de A. C. J. F. te worden. Op een Zaterdag in Februari 1886 kwamen Robert de Roquefeuil en vijf van zijn vrienden na te hebben ge communiceerd in de kleine privé-kapel van Mgr. de Ségur bijeen in het huis van de Katholieke Arbeidersvereeniging en na eenige Woorden van Albert de Mun legden zij de basis voor de Association Catholique de la Jeunesse Frangaisé. Robert de Roquefeuil werd tot voor zitter gekozen en de eerste aalmoezenier was Abbé Maignen, de broer van den stichter van de Arbeidersclub van Montparnasse. pe zes jonge menschen stelden een verklaring op ter betuiging van hun trouw aan de Kerk en aan den Paus, een oproep tot de jonge menschen Van goeden wil, een studieprogram en ten slotte statuten. De A. C. J. was geboren. Naar het Zwitsersche voorbeeld is de A.C.J.F. In de eerste jaren, een studentenbeweging. Het zal 10 jaar duren voor we den uitbouw zien tot een beweging waar plaats is voor de geheele Katholieke Fransche jeugd in al haar schakee ringen. Eerst moest de goede organisatie van het geheel verzekerd worden om een dergelijk ondernemen succesvol te doen zijn. In 1891 gaf het congres van Lyon als principe, dat de A. C. J. F. moet zijn: een vereenlging van groepen on in 1893 werd te Parijs in een algemeene ver gadering de organisatie-vorm vastgelegd. Uit gaande van de parochie als eerste cel wordt via dekanale, diocesane en regionale unies en raden de Federale raad tot stand gebracht welke wet gevende bevoegdheid bezit en op zijn beurt een algemeen comité benoemt welke drager wordt Van de uitvoerende macht. Langzamerhand zien we alreeds onder de lei- fling van den eersten voorzitter Robert de Ro quefeuil (18861897) het verlangen tot verrui ming van de beweging naar voren komen. Zoo verklaarde in 1896 de federale raad: De vereeni- ging staat in principe open voor alle Katholie ke jonge menschen die in staat zijn om rondom zich een zekeren invloed uit te oefenen. Het woord van den jongen arbeider Paul Lessort op het congres te Besangon (1897), die aan de lei ding van de A.C.J.F. verweet, dat zij zich bij haar propaganda alleen tot de studenten van c>e colleges beperkte en slechts bij uitzondering zich richtte tot de andere kringen, was noodig om het congres te doen besluiten de beweging uit te breiden tot alle klassen van de Katho lieke Fransche jeugd. De A.C.J.F. verloochende, zooals hierboven ge zegd, haar stichter niet en het sociale karakter van de beweging moge blyken uit al die in de voorbije 50 jaar gehouden congressen (bijv. die in 1905 te Albi over den kinderarbeid en in 1908 over het landbouwvraagstuk) en campagnes (o.a. voor de Zondagsrust, de reglementeering van den bakkersarbeid, over de jeugdwerkloos heid) welke beslissend waren voor vele sociale hervormingen in Frankrijk en niet in het minst uit de voortdurende sociale opvoeding die zij aan haar leden gaf. We kunnen zeggen, dat de A.C.J.F. een geslacht heeft opgevoed in Re- rum-Novarum-geest en daarmede een sociaal werk heeft verricht van onschatbare waarde. De wereldoorlog brengt een hiaat in de ge schiedenis van de ACJF. De jonge generatie is aan het front en met groote moeite behoudt het centraal comité het contact. Na het sluiten van den vrede zien we de beweging zich weer lang zamerhand herstellen. De na-oorlogsche periode heeft echter een belangrijke wijziging gebracht in de organisatie van de beweging n.l. de opko mende specialisatie-gedachte. Christus weer lee- ren kennen aan de arbeiders door de arbeiders welke voor de Kerk dreigden verloren te gaan was dat geen Rerum-Novarum gedachte? Onder het presidentschap van Frangois de Menthon (1926—1929) ontstaat in 1926 de bin nen het kader van de A.C.J.F. autonome jonge arbeidersgroepeering Jeunesse Ouvrière Chré- tienne en wel op instigatie van Abbé Quérin, den vriend van kanunnik Cardijn. Niet het minst heeft tot de vorming van deze groep ge leid de reeds in 1924 door Cardijn zelf gestichte Belgische J.O.C. welke zoo verrassend snel tot bloei kwam en die in Augustus van het vorig jaar verbaasde door de massale bijeenkomst in het Brusselsche stadion. Na de stichting van de J. O. C. zet de spe cialisatie zich verder voort. Tijdens het voor zitterschap van Jacques Courel onder wiens ge hoor ik mij eens mocht bevinden voltrekt zich de nieuwe gedaante van de A. C. J. F. en ontstaan de J. E. C. Jongstudenten)de J. A. C. (landbouwers), de J. M. C. (zeelieden), de J. C. (middenstand). Deze groepen leven niet federatief naast elkaar, doch vormen één ver- eeniging, bezield met den geest van de A- C. J. F., zooals het eerste program het aangaf: godsvrucht, studie, actie. De A. C. J. F. kan zich dan ook met recht noemen: „une école de colla boration sociale." Zoo hebben we in groote trekken en nood zakelijkerwijze onvolledig, de geschiedenis weer gegeven van de A. C. J. F. Op 28 en 29 Maart zal de stichting van de beweging kerkelijk wor den herdacht, de 28e met een aanbidding 's avonds en de 29e ingevolge den oproep van Kardinaal Verdier met een geestelijke re collectie in alle groepen. Op Pinksteren zal in een grootsch congres hetwelk reeds 's Zaterdags aanvangt en waar vertegenwoordigers van verschillende landen aan zullen deelnemen, het feest in het openbaar worden gevierd. Op het program dat ik hier voor mij heb, zie ik o.a. vermeld een rede: de A. C. J. F. in dienst van de maatschappij; dan groote meetings van de gespecialiseerde groe pen, een rapport van Marc Scherer van het algemeen comité, toespraken van de Kardinalen Verdier en Liénart, H. Missen in de open lucht, Ooievaars "bouwen aan hun nest Het consulaat der Dominicaansche repu bliek schrijft ons: Aan geen burger van latijnsch Ameri ka is tot nu toe de Nobelprijs voor den vrede toegekend, ondanks het onafgebroken streven en het lichtend voorbeeld, dat latijnsch Ame rika ten gunste van het vredes-ideaal getoond heeft. Kan men dan een punt van verschil aantoonen tusschen vrede in Amerika en vrede in Europa of Azië? Integendeel, de volkeren van latijnsch-Amerika maken deel van den Volkenbond uit, en hebben sedert meer dan een eeuw hun krachten gegeven aan de interna tionale rechtsgemeenschap. Hetgeen zij in dit milieu tot stand hebben gebracht, behoort dus uit hetzelfde gezichtspunt beschouwd te wor den als hetgeen door welk ander lid van die rechtsgemeenschap ook bereikt is. De insteller van den Nobelprijs, dr. Alfred Bernhard No bel, voorzag zulks niet, toen hij bij testament bepaalde: „Het is mijn uitdrukkelijkste wensch, dat bij het toekennen der prijzen geenerlei re kening gehouden worde met de nationaliteit, opdat de prijs dengene, die er het grootste recht op heeft, wordt toegekend." Sedert enkele jaren volgt het internationale leven, als gevolg van de liquidatie van den wereldoorlog, een nieuwe oriënteering. Men kan zeggen, dat een groote beweging voor de moreele en juridische unificatie van de wereld in opkomst is. De volkeren van latijnsch-Ame rika hebben zich bij deze beweging aangeslo ten en zij hebben ook de tot hen gerichte uit een spreekkoor en tenslotte de opvoering van het spel van Ghéon: Mystère de la Messe. Wij hopen, dat de A. C. J. F. de Katholieke Fransche jeugd mag blijven bezielen voor het door haar gestelde ideaal en dat het halve eeuwfeest een begin mag zijn voor een nieuw élan tot sociale werkdadigheid. JAN VAN DER PUTTEN. noodiging tot den Volkenbond toe te treden, aangenomen. De idee van den Volkenbond was voor de volkeren van latijnsch-Amerika niet nieuw, want Bolivar heeft haar in de Nieuwe Wereld in 1826 willen verwezenlijken en meer dan een halve eeuw later hebben de Amerikaansche republieken een continentalen Volkenbond opgericht: de Panamerikaansche Unie. De Amerikaansche Staten zouden zich van een algemeene beweging, als in den Vol kenbond belichaamd, afzijdig hebben kunnen houden, omdat zij reeds van een dergelijke or ganisatie voor Amerikaansche aangelegenhe den deel uitmaakten, maar zij hebben aan deze algemeene beweging willen medewerken, hoe wel deze toch vooralsnog een voornamelijk Europeesch karakter heeft. Zullen zij dit blij ven doen? Zulks hangt van omstandigheden, welke men niet kan voorzien, af, maar het is in ieder geval noodzakelijk, dat het aanzien, waarop de Amerikaansche Staten recht heb ben, ook buiten het Amerikaansche continent, niet wordt veronaohtzaamd. Het Nobelcomité uit het Noorsche parlement, welks invloed zeer groot is, ondanks het particuliere karakter van de Nobel-stichting, kan er toe bijdragen, de banden tusschen de volkeren van latijnsch- Amerika en deze algemeene beweging van men- schelijke samenwerking te versterken, door zonder rekening met nationaliteit te houden (volgens den uitdrukkelijken wensch van den stichter van den Nobelprijs), den Nobelprijs voor den vrede toe te kennen aan dengene, die er het meeste recht op heeft, ook als het een latijnsch-Amerikaanschen burger of instelling betreft. Een belangrijke strooming uit latijnsch- Amerika, gesteund door vele Europeesche per soonlijkheden, wijst als candidaten voor den Nobelprijs voor 1936 twee eminente staatslie den uit de Nieuwe Wereld aan: den president van de Dominicaansche republiek, M. Rafaei Leonidas Trujillo-Molina en den president van de Republiek van Haïti, M. Sténio Virjcent. De vrendschappelijke en vreedzame oplossing van een oud grensgeschil tusschen de beide repu blieken op inintiatief van de presidenten Tru- jillo en Vincent, als gevolg van wederzijdsche officieele bezoeken, door deze beide staatshoof den gebracht, vormde de basis van dat voorstel. Europeesche persoonlijkheden van aanzien, zooals minister Frangulis, senator Bérenger, af gevaardigde Candas, de professoren Demogue en de la Brière en vele anderen die zich met deze kwestie hebben bezig gehouden, hebben vastgesteld, dat het gedurende een tijdsverloop van 90 jaar onmogelijk was geweest, dit grens geschil, oorzaak van een voortdurende onrust bij beide volkeren, tusschen wie een toestand van oorlog van 184457 heerschte, op te lossen en dat alleen het levendig verlangen van beide presidenten een formule voor vrede en duur zame vriendschap tusschen beide landen heeft geschapen. President Trujillo (die niet alleen De straten zijn vochtig en nat van mist en regen. Maar nu schijnt de zon weer en de wind, die zachtjes de enkele blaadjes, wel ke hij nog van de boomen nam, voor zich uit drijft, droogt ze weer. Met moeite sleept de oude vrouw een mand voort. Ach ja, het gaat eenvoudig niet meer met de beenenhet wil niet! Bij dit vochtig weer wil de borst den adem niet meer weer geven en de voeten willen ook niet goed meer mee. En nu loopt de weg nog omhoog ook. „Kun je niet wat meer opschieten? Je weet, dat ik weg moet." De zoon is eenige meters vooruit, hij blijft staan en kijkt met misnoegd gezicht om. Hij draagt een actetasch en een klein pakje onder den arm. De moeder wil antwoorden, maar zij kan geen woord uitbrengen, telkens schieten haai de tranen in de oogen, als hij zoo hard en ruw tegen haar isen hü is dat meestal. Hoe vaak heeft zij er over gepeinsd, hoe het toch kwam, dat hij zoo werdhaar eenige jongen, wien zij alle liefde geschonken, wien zij de kleinste onaangenaamheden uit den weg ge ruimd heeft. Van 't weinige geld, dat zij als wedu we ontving, zorgde zij voor zijn ontwikkeling, de zusjes hielpen mee. Nu waren de beide meisjes al lang getrouwd, woonden in een andere stad en zij was bij hem gebleven. „Hemellief, haast je toch! Wat gaat het vandaag toch langzaam." Hij wacht weer een oogenblik, zijn stem beeft van nerveus ongeduld dan keert hij zich om en gaat verder. Een paar tranen rollen over haar gerimpelde wangen, zij veegt ze met den rug van de hand af, maar zegt geen woord, spant zich enkel in om sneller met haar mand vooruit te komen. De zoon loopt snel voort. Hij denkt er niet aan, haar de zware mand uit de hand te nemen en de moeder denkt er ook niet aan, dat hij het doen zal. Zij zou gaarne alles dra gen, veel meer zou zij dragen dan een mensch dragen kan, als hij maar eens vriendelijk tegen haar wilde zijn. En weer peinst zij of de schuld by haar lag? Lang reeds waagt zij het niet meer een woord van verwijt te spreken zij kan slechts schreien en alles in het werk stel len ,dat hü het niet ziet. Want zien mag hij het niet! Zoo trotsch is zij nog, dat hij niet weten mag, hoeveel zij lijdt! Zoo verdraagt zij zwijgend zijn hardheid en doet wat hü wil. De weg is nu weer vlak, zij kan wat vlugger gaan. Het zachte gedwarrel der bladeren heeft opgehouden, want hier staan geen boomen, dicht dringen de huizen zich tegen elkaar. De zoon blüft weer staan, wacht ergerlijk, tot zij bij hem is, met de vingers nerveus op het slot van de tasch trommelend. „Wel, wel, dat duurt me wat vandaag! Ik zie het al aankomen, dat ik zonder eten zal moe ten gaanhet ishet is Zü wil antwoorden, dat het dan wel de eer ste maal zou zijn, dat hij geen eten had, maar weer zün de tranen daar en er komt geen woord over hare lippen. De zoon loopt al weer ver voor haar uit. Hü weet zijn ergernis nauwelüks te bedwingen, al tüd beroerdigheid in zijn beroepniets wilde hem meer gelukkenzag zün ontslag nade ren.... en jonger werd men ook niet daar doorEn nu weer dit! Het eten zou natuur lijk het laatste moment pas klaar zün. Moeder nam er ook tüd voor. Hemel nog toe! Zoo langzaam ging het leven 50 jaar geleden! Daar staat iets voor hem op den weg. Hij wil uit- wüken, blijft echter plotseling als vastgenageld staan en kijkt. Langzaam trekt een brandend rood over zijn gezicht. Voor hem staat als over gewaaid uit een vreemd land een stuk kinder speelgoed een olifantjeStil staat het daar de zon. Een kind liet het zeker on- der het spelen staan en was naar huis geloopen. Nu trekken de jaren van zijn jeugd aan zün geest voorbijde jaren dat hij zelf met zoo'n olifant speelde. Alleen grooter was de zijne toenof leek dat maar in zijn verbeel ding? En moeder was toen vroolijk van gemoed, jong en vol liefde Plotseling weet hij, hoe hij tegen haar was, de laatste jaren.... alleen de laatste.... Een schaamrood bedekt opeens zijn gezicht. Als uit een droom ontwakend ziet hij naar haar om. Daar komt zü'. Verschrikt ziet hij, hoe oud zü iszij kan de mand haast niet dragen. Met twee snelle passen is hij naast haar, neemt haar den last af, drukt haar het kleine pakje in de linkerhand en grijpt naar de rechter. God.... hoe vermoeid en verwelkt is deze hand! Het is alsof hij die in jaren niet gezien heeftIn schuwen eerbied drukt hij er de lippen op. „Vergeef mü," fluisterde hij, „ik was blind." Onophoudelijk wellen haar de tranen over het rimpelige gelaat. Maar nu schuwt zü zich niet meer te weenen, want nu weent zij immers van geluk. De zoon trekt zacht haar arm in den zünen en gaat langzaam naast haar naar huis. een weldoener van zün land, maar ook een apostel van den vrede is en die persoonlük heert bijgedragen tot de vreedzame regeling van het conflict in den Chaco) begaf zich einde 1934 naar Port au Prince, om president Vincent, die ook een innemend staatshoofd is en een zeer ontwikkelde en verlichte geest, te bezoeken. Tijdens dit bezoek en in een onderhoud tus schen beide presidenten, is een definitieve op lossing gevonden voor het grensgeschil, welke aan beide volkeren voorgelegd zou worden. Korten tijd later, in Februari 1935, is het ac- coord geteekend. Deze oplossing volgens een nieuw procédé, tot stand gekomen door den goeden wil en de hartelijkheid van beide staatshoofden, heeft grooten weerklank gevonden. De Panamari- kaansche Unie bracht een hartelijken geluk- wensch, de hoop uitsprekend, „dat dit hooge voorbeeld als gedragslün moge gelden, telken male, wanneer in de toekomst volkeren, die lid zijn van de Panamerikaansche Unie, zich in een soortgelük geval zouden bevinden." De Vol kenbond juichte het toe. De secretaris-generaal, de heer Avenol, bestempelde in een rede, voor den Raad van den Volkenbond uitgesproken, deze regeling als „een hoog voorbeeld aan de volkeren van de wereld gegeven ter oplossing van hun conflicten." Alle Amerikaansche presidenten en ook de president van de Spaansche republiek zonden hun hartelijke gelukwenschen aan beide vol keren. Wanneer een dergelijke overeenkomst tus schen twee willekeurige Europeesche staten was tot stand gekomen, dan zou men van tevoren kunnen vaststellen, dat de Nobelprijs voor den vrede aan hen, die het initiatief tot een derge- lük vergelijk hadden genomen, zou worden toe gekend. Kan er nog twüfel bestaan, dat het treffen van dit vergelijk voor het Nobelcomité de beste aanleiding is, den vredesprijs aan twee la- tünseh-Amerikaansche persoonlijkheden toe te kennen? De overeenkomst, die door de presidenten Trujillo en Vincent is gesloten, is een feit en een voorbeeld tegelükertijd. Een dergelijk feit en voorbeeld hebben meer waarde dan een ver drag, dat beloften van vrede behelst, en voor dergelüke verdragen is de Nobelprüs uitgereikt. Zü hebben ook meer waarde dan een boek, dat vredelievende denkbeelden verspreidt en de Nobelprüs is ook aan schrijvers van dergelüke werken toegekend. Moge hü ditmaal aan de presidenten Trujillo en Vincent, voor het be wonderenswaardige voorbeeld dat zij aan de wereld gegeven hebben, worden toegekend. Tuimeltje en Kikker Karei smeekten om genade, doch de kok zei, dat het tijd werd, dat ze hun ondeugende streken eens afleerden en met de pook in zijn hand bracht hij hen naar den koning. Groote -tranen van berouw vielen overal waar ze liepen en de schildwachten begrepen aanstonds, dat Tuimeltje en zün vriend weer wat hadden uitgevoerd. In de hall, waar de zaal van den koning was, heerschte groote verwarring. De secretarissen van den koning schreeuw den om hulp. De oudste vertelde met betraande oogen, dat er een groote ooievaar in het vertrek van den koning was binnengedrongen. Deze had na een korte worsteling den ko ning vastgepakt en was er mee weggevlogen. Tuimetlje en Kikker Karei ijlden allebei naar buiten en daar zagen ze honderden meters hoog den ooievaar vliegen. De ooievaar was al zoo hoog en zoo ver, dat ze hem on mogelijk konden inhalen. Ze hoorden den koning, die aan den snavel van den ooievaar hing, luidkeels schreeuwen. Tui meltje riep den koning nog zoo hard hü kon toe, dat hü zou trachten hem te redden en toen zonken kikker Karei en Tui meltje van aandoening op den grond. Daar de proefneming met de openstelling van het kasteel „Nyenrode" in den zomer van 1935 als volledig geslaagd kan worden be schouwd (ruim 23.000 personen bezochten in 11 weken tijd park, kasteel en de daarin on dergebrachte kunstverzamelingen) zal de Kunsthandel J. Goudstikker N.V. te Amster dam ook dit jaar wederom overgaan het pu bliek gelegenheid te geven het slot en het 28 H.A. groote park te bezoeken. Men hoopt reeds in de eerste helft van April tot heropening te kunnen overgaan. Gedurende den winter werd het park met hulp van de gemeente Breukelen verfraaid. Verder werden vele noodzakelüke restauraties uitgevoerd en verbeteringen aangebracht, zoodat ook in 1936 het kasteel „Nyenrode" een bezienswaardig heid in het hart van Nederland zal worden waar velen een dag rust zullen kunnen vin den en ongestoord van natuur en kunst zullen genieten. De dag van heropening zal nog nader wor den bekend gemaakt. -ATT A n/^MTVir1 op dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen 17 7^0 bii levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door 17 y Kf| J\ J J|*,J r. m ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen verlies van beide armen, belde beenqn of beide oogen AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL bij een ongeval met 17 9 CA bij verlies van een hand, doodelijken afloop een voet of een oog «5 „Dick gleed van zijn stoel af en ging aan haar voeten zitten. „Vind je mij niet gezellig, lieveling?" vroeg hü zachtjes. „Niet erg," zei ze, maar schonk hem tege lijkertijd een blik, die het tegenovergestelde ihhield. „Maar jou zal ik mün heele leven hebben. Roger zou ik soms wel leuk vinden. Ik wil aanstonds wel eens zien, hoe hü doet. Stel je voor, dadelijk over kippen te beginnen. **et mü had hü wel wat anders om over te braten." „Als je zoo doorgaat, word ik jaloersch," zei ïlick met een gemaakt lachje. „Ik wil die ePisode liever gauw vergeten. Je bent van mü Roger is van Betty. Het is nogal saai i'oor neven en nichten om met elkaar te 'touwen, maar dat is nu eenmaal zoo." „Ik denk," zei Rita langzaam, „dat Roger ®°odra hij hoorde van onze verloving, Betty Jtoeg, om mü te plagen. Het is net, alsof hü ®°en het eerste het beste meisje maar nam." »Dat hoop ik niet," riep Dick uit. „Dan zou het er beroerd voor hen uitzien. Ik had liever gehad," ging hij een beetje geprikkeld voort, „dat hij iemand anders genomen had. Maar laten we dat alles nu maar vergeten. Het was maar een gril van beide kanten." „Een gril?" kreet Rita en haar oogen be gonnen boos te glinsteren. „Van mün kant misschien, maar van de zijne zeker niet. Ik vind het misselük van je om zooiets te zeggen Ik vind je heelemaal niet leuk. Ga weg, ga maar wat voor me zingen. Ja, ik meen het, ga weg." „Moeder, wilt u me begeleiden?" zei Dick onwillig. „Rita zou me graag wat hooren zin gen." Lady Anna, die het gesprek met mijnheer de la Riva vreeselijk saai vond, stond graag op en spoedig klonk Dicks stem door den salon. Mijnheer Hornock probeerde met Rita te praten, maar zü zat met haar voetje op den vloer te tikken en hield het gelaat afgewend Dick had al een of twee liederen ten beste gegeven, zonder dat zün verloofde zich verwaar digd had, er een woord over te zeggen, toen Betty en Roger binnenkwamen en naar een sofa aan hetandere einde van de kamer gingen. Rita bespiedde hen nauwkeurig, toen zij naast elkander zaten en riep plotseling iets dat in de muziek verloren ging. Lady Anna liet haar handen van de toetsen glüden en Dick vroeg: „Zei je iets?" „Ik had het niet tegen jou," antwoordda Zü, „Ik plaagde Roger maar een beetje. Waarom houd je Betty's hand niet vast, kluizenaar?' Roger kon niet antwoorden, verstomd van verbazing als hij was over deze vraag en de venijnigheid in haar stem. Na een oogenblik zei Betty: „Roger en ik houden niet van uiterlük- heden." „Dat zou ik haast denken," riep Rita. „Kom hier, Dick, dan zullen we Betty eens laten zien hoe twee verloofden zich behoorgn te gedragen. Je moet precies hier gaan zitten, waar je zat, vóór je naar de piano ging. Kijk, Betty. Roger heeft geen oefening gehad, den laatsten tijd." Het kostte als regel heel wat om Dick's kalmte te verstoren, maar nu nam hij toch minder gewillig plaats, daar waar Rita hem bevolen had te gaan zitten. Toen Rita hem echter toelachte en hem over het haar streek, veranderde zijn uitdrukking, hij glimlachte terug en vergat alles en iedereen, behalve haar. Onderwijl was Sam bezig een theorie over de handelsbetrekkingen tusschen Amerika en Engeland te ontwikkelen voor mijnheer de la Riva, maar deze bracht slechts zelden een woord in het midden. Lady Anna was met een blos op de wangen van de piano weggegaan en bü ben gaan zitten. Even later duwde Rita, door een of andere gril bevangen, Dick van zich af. „Je moest een beetje met je moeder gaan praten. Ik denk, dat zü het niet prettig vindt, er zoo voor spek en boonen bij te zitten. Of laat haar hier komen, zitten. Ik ga naar Betty." Voordat hü wist wat hem te doen stond, was zü naar de andere zijde gefladderd en ging naast Roger zitten. „Kijk eens," riep zü met een vreemden lach uit. „Dit is nu de illustratie van het liedje: „Wat zou ik met een van de twee gelukkig kunnen zün." „Heelemaal niet," antwoordde Roger be daard. „Het is het liedje: Wat zou ik gelukkig kunnen zün met alle twee. Wanneer gaan jü en Dick trouwen, Rita?" „O, ik weet het niet. Paps zal wel een datum vaststellen, denk ik. Hij wil Dick eerst aan een baantje helpen. Wanneer gaan jullie aan den ketting?" „Gauw, hoop ik," zei Roger. „Zoo gauw als het huis voor Betty in orde gemaakt kan worden." Al sprak hü tegen Rita, toch keek hij naar zijn meisje en dit maakte Rita woedend. Zijn gezicht stond stralend, vol diepe vereeririg, die zelfs Rita's spottende blikken niet konden verjagen. „Dat zal nog wel even duren," bitste Rita. „Taizü je in de keuken gaat eten, Betty." „Neen," zei Betty snel. „Dat zal met noodig zyn." Toen begon zü hun plannen voor Beckford uit te leggen, niet zoozeer omdat Rita met veel animo zat te luisteren en Dick in een toe stand van onrust er bij was komen staan, maar meer om de anders ondraaglüke spanning wat te breken. Dick wierp er zoo nu en dan een vraag of een woord tusschen, Roger bleef zwügen met denzelfden blik in zün oogen en Rita sprak ook geen woord. Even later meende Lady Anna, dat het tijd werd om naar bed te gaan en de twee meisjes volgden haar naar boven. Betty had wel even met haar moeder willen praten, maar deze zei haar goeden nacht en bleef op den drempel van haar deur staan, zoodat Betty begreep, dat zü alleen wenschte te zün. Het hart van de arme moeder was dan ook tot barstens toe vol en zoodra zij de kamer deur gesloten had, viel zij op haar knieën voor het kruisbeeld neer en snikte: „Vreeselük, vreeselijk. Mijn eenige jongen." Den volgenden morgen kwam Rita beneden in een geheel andere stemming. Zü was lief en zacht en vol leuke zetten, die zelfs mijn heer Hornock aan het lachen maakten. Dick was in den zevenden hemel, want Rita scheen het er op gezet te hebben, zijn ketens nog vaster te smeden. Haar houding tegenover Roger en Betty liet niets te wenschen over, eenvoudig en natuur- lük. Zelfs Lady Anna was gerustgesteld. „Het was gisteren alleen maar gewonde trots," dacht zü. „We moeten ook wat geduld hebben met een verwend kindje." „Ik geloof, dat het wel gaan zal," zei Betty tegen Roger. Ik denk, dat zij en Dick het wel zullen vinden." Roger sprak niet en zü begreep, dat hü niet graag over zün vroegere verloofde sprak. „Laten we over Beckford spreken," zei ze en de tijd verliep snel met het bespreken van de plannen voor de toekomst. Kort voor de eerste gong kwam Roger in den salon, waar hij volgens afspraak Betty zou vinden, om een half uurtje voor het diner te praten. Er was alleen maar het licht van den haard in de kamer. Sam Hornock hield er zooals veel rijke menschen niet van, dat er iets vermorst werd en had zün bedienden goed ingeprent, het licht spaarzaam te gebruiken. Het was daarom gewoonte, dat de knecht het licht pas aandraaide, als hü voor de tweede maal de gong luidde. In het onzekere licht zag Roger een lichte gestalte in den stoel van Betty en hij liep er vlug heen. „Ben jü er nog eerder, schat," riep hij uit. De gedaante in den stoel stak hem een hand toe, die Roger vast greep, maar bijna onmid dellijk weer los liet. Dadelük had hij gevoeld, dat het de verkeerde was. „Neem me niet kwalijk, Rita." zei hü. „Ik zag niet, dat jij het was." Maar Rita greep zijn hand weer. „Roger, vroeger was ik je schat," fluisterde zij. „Heb je dat allemaal vergeten?" Hü trachtte zijn hand terug te trekken, maar zij hield stevig vast. „Heb je het vergeten?" vroeg zü snikkend. Hü trok zich los zonder medelüden. Dan liep hü de kamer door en stak het licht aan. „Dit moeten we allebei vergeten," zei hü. weer teruggekomen bü den haard. „Schei nu uit met huilen, Rita, dat is kinderachtig." .(Wordt vervolgd)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1936 | | pagina 9