Beteekenisvolle data voor de
Fransche jeugd
wêèêêèêë
mêm
ffletvetftaal van den dag
Wat Kikker Karei en Tuimeltje beleefden
SISS^
LIEFDE
EN EER
é(^^hÊÊÊiiÊÊÊIÊÊÊÊÊÊÊm
WOENSDAG 25 MAART 1936
A. C. J. F. BESTAAT
SO JAAR
m *11111
VREDESTICHTERS
Pleidooi om den Nobelprijs aan
twee Latijnsch-Amerikaansche
persoonlijkheden toe
te kennen
9O jaar bestaand geschil
opgelost
Zt Het olifantje j
Kasteel Nyenrode
IX)OR M. E. FRANCIS
De data 28 en 29 Maart zijn vol beteeke-
nis voor de Fransche Katholieke Jeugd
omdat dan zal worden herdacht dat
vijftig jaar geleden werd gesticht de „Associa
tion Catholique de la Jeunesse Frangaisé", be
ter nog bekend onder de initialen A. C. J. F.
Het heeft altüd een zekere bekoring om bij
groote bewegingen terug te gaan naar de pe
riode van de „eerste impulsen" om die te ver
gelijken met den actueelen vorm en om dan
te zien wat er is bewaard gebleven van het
eerste vuur en hoe „het zaadje" werd uit
gezaaid.
Wat betreft de A. C. J. F. is dit bijzonder
Interessant omdat we aan het eerste begin van
haar historie als initiatiefnemer den naam aan
treffen van den bekenden Albert de Mun. Deze
maakt deel uit van die rij van eminente man
nen die in verzet kwamen tegen het liberalis
me van de eerste helft van de 19e eeuw en
een beroep hebben gedaan op het sociale ge
weten van de Fransche Katholieken. In 1830
signaleeren Montalembert en Ozanam reeds de
noodzakelijkheid om een oplossing te vinden
voor den nood der arbeiders. Ozanam zien we
de conferenties van Sint Vincentius stichten.
Een Buchez bereidt de arbeidersorganisatie
voor, VilleneuveBargement bindt den strijd
aan tegen het liberalisme. In 1855 organiseert
Maurice Maignen vereenigingen voor jonge ar
beiders en sticht in 1871 met markies de la
Tour du Pin en graaf Albert de Mun de cercles
ouvriers welke cercles ten doel hadden intellec-
tueelen en arbeiders met elkaar in contact te
brengen en de sociale reorganisatie voor te be
reiden. Léon Harmei (1829—1915) doet van zich
spreken door zijn practisch sociaal werk.
Deze belangrijke sociale periode waarvan
de parallel-bewegingen in andere landen zijn
aan te wijzen heeft haar bekroning gevon
den in de publicatie van den Charter van den
Arbeid, de Encycliek Rerum Novarum van
Paus Leo XIII op 15 Mei 1891.
Onder hetgeen door de Mun ten behoeve der
arbeiders werd ondernomen, mag de A. C. J. F.
met eere genoemd wórden. Vooral wanneer wij
nu na 50 jaar haar geheele ontwikkeling kun
nen zien. En het valt dan vooral op hoe deze
beweging haar stichter niet verloochend heeft.
De sociale structuur van de Mun is ook die
van de A. C. J. F. geworden en het drievoudig
program dot>r den stichter gegeven: godsdienst
zin, studie, actie is nog steeds het groote goed
van de beweging. Het woord door den kamer
president gesproken bij het verscheiden van
Albert de Mun, dat zijn sociale politiek was ge
weest: l'Evangile en action, teekende den man
maar teekent eveneens de beweging door hem
verwekt.
Haar eerste geschiedenis verhaalt de A. G.
J. F. met de volgende sobere woorden: Albert
de Mun, die in 1885 Frankrijk vertegenwoor
digde op het Eucharistisch Congres te Frei
burg, verneemt daar, dat er een Zwitsersche
Katholieke jeugdvereeniging bestaat, welke be
schouwd werd als een der meest kostbare ele
menten van katholiek herstel in dat land. Te
ruggekomen in Frankrijk vindt hij in Robert
de Roquefeuil die van het Canterbury-college
kwam, den geschikten persoon om zijn plannen
te verwerkelijken en de eerste voorzitter van
de A. C. J. F. te worden. Op een Zaterdag in
Februari 1886 kwamen Robert de Roquefeuil
en vijf van zijn vrienden na te hebben ge
communiceerd in de kleine privé-kapel van
Mgr. de Ségur bijeen in het huis van de
Katholieke Arbeidersvereeniging en na eenige
Woorden van Albert de Mun legden zij de basis
voor de Association Catholique de la Jeunesse
Frangaisé. Robert de Roquefeuil werd tot voor
zitter gekozen en de eerste aalmoezenier was
Abbé Maignen, de broer van den stichter van
de Arbeidersclub van Montparnasse. pe zes
jonge menschen stelden een verklaring op ter
betuiging van hun trouw aan de Kerk en aan
den Paus, een oproep tot de jonge menschen
Van goeden wil, een studieprogram en ten slotte
statuten.
De A. C. J. was geboren.
Naar het Zwitsersche voorbeeld is de A.C.J.F.
In de eerste jaren, een studentenbeweging. Het
zal 10 jaar duren voor we den uitbouw zien tot
een beweging waar plaats is voor de geheele
Katholieke Fransche jeugd in al haar schakee
ringen. Eerst moest de goede organisatie van
het geheel verzekerd worden om een dergelijk
ondernemen succesvol te doen zijn. In 1891 gaf
het congres van Lyon als principe, dat de A. C.
J. F. moet zijn: een vereenlging van groepen
on in 1893 werd te Parijs in een algemeene ver
gadering de organisatie-vorm vastgelegd. Uit
gaande van de parochie als eerste cel wordt via
dekanale, diocesane en regionale unies en raden
de Federale raad tot stand gebracht welke wet
gevende bevoegdheid bezit en op zijn beurt een
algemeen comité benoemt welke drager wordt
Van de uitvoerende macht.
Langzamerhand zien we alreeds onder de lei-
fling van den eersten voorzitter Robert de Ro
quefeuil (18861897) het verlangen tot verrui
ming van de beweging naar voren komen. Zoo
verklaarde in 1896 de federale raad: De vereeni-
ging staat in principe open voor alle Katholie
ke jonge menschen die in staat zijn om rondom
zich een zekeren invloed uit te oefenen. Het
woord van den jongen arbeider Paul Lessort op
het congres te Besangon (1897), die aan de lei
ding van de A.C.J.F. verweet, dat zij zich bij
haar propaganda alleen tot de studenten van
c>e colleges beperkte en slechts bij uitzondering
zich richtte tot de andere kringen, was noodig
om het congres te doen besluiten de beweging
uit te breiden tot alle klassen van de Katho
lieke Fransche jeugd.
De A.C.J.F. verloochende, zooals hierboven ge
zegd, haar stichter niet en het sociale karakter
van de beweging moge blyken uit al die in de
voorbije 50 jaar gehouden congressen (bijv. die
in 1905 te Albi over den kinderarbeid en in 1908
over het landbouwvraagstuk) en campagnes
(o.a. voor de Zondagsrust, de reglementeering
van den bakkersarbeid, over de jeugdwerkloos
heid) welke beslissend waren voor vele sociale
hervormingen in Frankrijk en niet in het
minst uit de voortdurende sociale opvoeding die
zij aan haar leden gaf. We kunnen zeggen, dat
de A.C.J.F. een geslacht heeft opgevoed in Re-
rum-Novarum-geest en daarmede een sociaal
werk heeft verricht van onschatbare waarde.
De wereldoorlog brengt een hiaat in de ge
schiedenis van de ACJF. De jonge generatie is
aan het front en met groote moeite behoudt het
centraal comité het contact. Na het sluiten van
den vrede zien we de beweging zich weer lang
zamerhand herstellen. De na-oorlogsche periode
heeft echter een belangrijke wijziging gebracht
in de organisatie van de beweging n.l. de opko
mende specialisatie-gedachte. Christus weer lee-
ren kennen aan de arbeiders door de arbeiders
welke voor de Kerk dreigden verloren te gaan
was dat geen Rerum-Novarum gedachte?
Onder het presidentschap van Frangois de
Menthon (1926—1929) ontstaat in 1926 de bin
nen het kader van de A.C.J.F. autonome jonge
arbeidersgroepeering Jeunesse Ouvrière Chré-
tienne en wel op instigatie van Abbé Quérin,
den vriend van kanunnik Cardijn. Niet het
minst heeft tot de vorming van deze groep ge
leid de reeds in 1924 door Cardijn zelf gestichte
Belgische J.O.C. welke zoo verrassend snel tot
bloei kwam en die in Augustus van het vorig
jaar verbaasde door de massale bijeenkomst in
het Brusselsche stadion.
Na de stichting van de J. O. C. zet de spe
cialisatie zich verder voort. Tijdens het voor
zitterschap van Jacques Courel onder wiens ge
hoor ik mij eens mocht bevinden voltrekt zich
de nieuwe gedaante van de A. C. J. F. en
ontstaan de J. E. C. Jongstudenten)de J. A.
C. (landbouwers), de J. M. C. (zeelieden), de
J. C. (middenstand). Deze groepen leven niet
federatief naast elkaar, doch vormen één ver-
eeniging, bezield met den geest van de A- C.
J. F., zooals het eerste program het aangaf:
godsvrucht, studie, actie. De A. C. J. F. kan zich
dan ook met recht noemen: „une école de colla
boration sociale."
Zoo hebben we in groote trekken en nood
zakelijkerwijze onvolledig, de geschiedenis weer
gegeven van de A. C. J. F. Op 28 en 29 Maart
zal de stichting van de beweging kerkelijk wor
den herdacht, de 28e met een aanbidding
's avonds en de 29e ingevolge den oproep van
Kardinaal Verdier met een geestelijke re
collectie in alle groepen.
Op Pinksteren zal in een grootsch congres
hetwelk reeds 's Zaterdags aanvangt en waar
vertegenwoordigers van verschillende landen aan
zullen deelnemen, het feest in het openbaar
worden gevierd. Op het program dat ik hier
voor mij heb, zie ik o.a. vermeld een rede: de
A. C. J. F. in dienst van de maatschappij; dan
groote meetings van de gespecialiseerde groe
pen, een rapport van Marc Scherer van het
algemeen comité, toespraken van de Kardinalen
Verdier en Liénart, H. Missen in de open lucht,
Ooievaars "bouwen aan hun nest
Het consulaat der Dominicaansche repu
bliek schrijft ons:
Aan geen burger van latijnsch Ameri
ka is tot nu toe de Nobelprijs voor den vrede
toegekend, ondanks het onafgebroken streven
en het lichtend voorbeeld, dat latijnsch Ame
rika ten gunste van het vredes-ideaal getoond
heeft. Kan men dan een punt van verschil
aantoonen tusschen vrede in Amerika en vrede
in Europa of Azië? Integendeel, de volkeren
van latijnsch-Amerika maken deel van den
Volkenbond uit, en hebben sedert meer dan een
eeuw hun krachten gegeven aan de interna
tionale rechtsgemeenschap. Hetgeen zij in dit
milieu tot stand hebben gebracht, behoort dus
uit hetzelfde gezichtspunt beschouwd te wor
den als hetgeen door welk ander lid van die
rechtsgemeenschap ook bereikt is. De insteller
van den Nobelprijs, dr. Alfred Bernhard No
bel, voorzag zulks niet, toen hij bij testament
bepaalde: „Het is mijn uitdrukkelijkste wensch,
dat bij het toekennen der prijzen geenerlei re
kening gehouden worde met de nationaliteit,
opdat de prijs dengene, die er het grootste
recht op heeft, wordt toegekend."
Sedert enkele jaren volgt het internationale
leven, als gevolg van de liquidatie van den
wereldoorlog, een nieuwe oriënteering. Men
kan zeggen, dat een groote beweging voor de
moreele en juridische unificatie van de wereld
in opkomst is. De volkeren van latijnsch-Ame
rika hebben zich bij deze beweging aangeslo
ten en zij hebben ook de tot hen gerichte uit
een spreekkoor en tenslotte de opvoering van
het spel van Ghéon: Mystère de la Messe.
Wij hopen, dat de A. C. J. F. de Katholieke
Fransche jeugd mag blijven bezielen voor het
door haar gestelde ideaal en dat het halve
eeuwfeest een begin mag zijn voor een nieuw
élan tot sociale werkdadigheid.
JAN VAN DER PUTTEN.
noodiging tot den Volkenbond toe te treden,
aangenomen. De idee van den Volkenbond
was voor de volkeren van latijnsch-Amerika
niet nieuw, want Bolivar heeft haar in de
Nieuwe Wereld in 1826 willen verwezenlijken
en meer dan een halve eeuw later hebben de
Amerikaansche republieken een continentalen
Volkenbond opgericht: de Panamerikaansche
Unie. De Amerikaansche Staten zouden zich
van een algemeene beweging, als in den Vol
kenbond belichaamd, afzijdig hebben kunnen
houden, omdat zij reeds van een dergelijke or
ganisatie voor Amerikaansche aangelegenhe
den deel uitmaakten, maar zij hebben aan deze
algemeene beweging willen medewerken, hoe
wel deze toch vooralsnog een voornamelijk
Europeesch karakter heeft. Zullen zij dit blij
ven doen? Zulks hangt van omstandigheden,
welke men niet kan voorzien, af, maar het is
in ieder geval noodzakelijk, dat het aanzien,
waarop de Amerikaansche Staten recht heb
ben, ook buiten het Amerikaansche continent,
niet wordt veronaohtzaamd. Het Nobelcomité
uit het Noorsche parlement, welks invloed zeer
groot is, ondanks het particuliere karakter van
de Nobel-stichting, kan er toe bijdragen, de
banden tusschen de volkeren van latijnsch-
Amerika en deze algemeene beweging van men-
schelijke samenwerking te versterken, door
zonder rekening met nationaliteit te houden
(volgens den uitdrukkelijken wensch van den
stichter van den Nobelprijs), den Nobelprijs
voor den vrede toe te kennen aan dengene, die
er het meeste recht op heeft, ook als het een
latijnsch-Amerikaanschen burger of instelling
betreft.
Een belangrijke strooming uit latijnsch-
Amerika, gesteund door vele Europeesche per
soonlijkheden, wijst als candidaten voor den
Nobelprijs voor 1936 twee eminente staatslie
den uit de Nieuwe Wereld aan: den president
van de Dominicaansche republiek, M. Rafaei
Leonidas Trujillo-Molina en den president van
de Republiek van Haïti, M. Sténio Virjcent. De
vrendschappelijke en vreedzame oplossing van
een oud grensgeschil tusschen de beide repu
blieken op inintiatief van de presidenten Tru-
jillo en Vincent, als gevolg van wederzijdsche
officieele bezoeken, door deze beide staatshoof
den gebracht, vormde de basis van dat voorstel.
Europeesche persoonlijkheden van aanzien,
zooals minister Frangulis, senator Bérenger, af
gevaardigde Candas, de professoren Demogue
en de la Brière en vele anderen die zich met
deze kwestie hebben bezig gehouden, hebben
vastgesteld, dat het gedurende een tijdsverloop
van 90 jaar onmogelijk was geweest, dit grens
geschil, oorzaak van een voortdurende onrust
bij beide volkeren, tusschen wie een toestand
van oorlog van 184457 heerschte, op te lossen
en dat alleen het levendig verlangen van beide
presidenten een formule voor vrede en duur
zame vriendschap tusschen beide landen heeft
geschapen. President Trujillo (die niet alleen
De straten zijn vochtig en nat van mist en
regen. Maar nu schijnt de zon weer en de
wind, die zachtjes de enkele blaadjes, wel
ke hij nog van de boomen nam, voor zich uit
drijft, droogt ze weer.
Met moeite sleept de oude vrouw een mand
voort. Ach ja, het gaat eenvoudig niet meer
met de beenenhet wil niet! Bij dit vochtig
weer wil de borst den adem niet meer weer
geven en de voeten willen ook niet goed meer
mee. En nu loopt de weg nog omhoog ook.
„Kun je niet wat meer opschieten? Je weet,
dat ik weg moet."
De zoon is eenige meters vooruit, hij blijft
staan en kijkt met misnoegd gezicht om. Hij
draagt een actetasch en een klein pakje onder
den arm.
De moeder wil antwoorden, maar zij kan
geen woord uitbrengen, telkens schieten haai
de tranen in de oogen, als hij zoo hard en ruw
tegen haar isen hü is dat meestal. Hoe
vaak heeft zij er over gepeinsd, hoe het toch
kwam, dat hij zoo werdhaar eenige jongen,
wien zij alle liefde geschonken, wien zij de
kleinste onaangenaamheden uit den weg ge
ruimd heeft. Van 't weinige geld, dat zij als wedu
we ontving, zorgde zij voor zijn ontwikkeling, de
zusjes hielpen mee. Nu waren de beide meisjes
al lang getrouwd, woonden in een andere stad
en zij was bij hem gebleven.
„Hemellief, haast je toch! Wat gaat het
vandaag toch langzaam."
Hij wacht weer een oogenblik, zijn stem beeft
van nerveus ongeduld dan keert hij zich om
en gaat verder.
Een paar tranen rollen over haar gerimpelde
wangen, zij veegt ze met den rug van de hand
af, maar zegt geen woord, spant zich enkel in
om sneller met haar mand vooruit te komen.
De zoon loopt snel voort. Hij denkt er niet
aan, haar de zware mand uit de hand te
nemen en de moeder denkt er ook niet aan,
dat hij het doen zal. Zij zou gaarne alles dra
gen, veel meer zou zij dragen dan een mensch
dragen kan, als hij maar eens vriendelijk tegen
haar wilde zijn. En weer peinst zij of de schuld
by haar lag? Lang reeds waagt zij het niet
meer een woord van verwijt te spreken zij
kan slechts schreien en alles in het werk stel
len ,dat hü het niet ziet.
Want zien mag hij het niet! Zoo trotsch is zij
nog, dat hij niet weten mag, hoeveel zij lijdt!
Zoo verdraagt zij zwijgend zijn hardheid en
doet wat hü wil.
De weg is nu weer vlak, zij kan wat vlugger
gaan. Het zachte gedwarrel der bladeren heeft
opgehouden, want hier staan geen boomen,
dicht dringen de huizen zich tegen elkaar.
De zoon blüft weer staan, wacht ergerlijk, tot
zij bij hem is, met de vingers nerveus op het
slot van de tasch trommelend.
„Wel, wel, dat duurt me wat vandaag! Ik zie
het al aankomen, dat ik zonder eten zal moe
ten gaanhet ishet is
Zü wil antwoorden, dat het dan wel de eer
ste maal zou zijn, dat hij geen eten had, maar
weer zün de tranen daar en er komt geen
woord over hare lippen.
De zoon loopt al weer ver voor haar uit. Hü
weet zijn ergernis nauwelüks te bedwingen, al
tüd beroerdigheid in zijn beroepniets wilde
hem meer gelukkenzag zün ontslag nade
ren.... en jonger werd men ook niet daar
doorEn nu weer dit! Het eten zou natuur
lijk het laatste moment pas klaar zün. Moeder
nam er ook tüd voor. Hemel nog toe! Zoo
langzaam ging het leven 50 jaar geleden! Daar
staat iets voor hem op den weg. Hij wil uit-
wüken, blijft echter plotseling als vastgenageld
staan en kijkt. Langzaam trekt een brandend
rood over zijn gezicht. Voor hem staat als over
gewaaid uit een vreemd land een stuk kinder
speelgoed een
olifantjeStil
staat het daar
de zon. Een kind
liet het zeker on-
der het spelen
staan en was naar huis geloopen.
Nu trekken de jaren van zijn jeugd aan zün
geest voorbijde jaren dat hij zelf met
zoo'n olifant speelde. Alleen grooter was de
zijne toenof leek dat maar in zijn verbeel
ding? En moeder was toen vroolijk van gemoed,
jong en vol liefde
Plotseling weet hij, hoe hij tegen haar was,
de laatste jaren.... alleen de laatste.... Een
schaamrood bedekt opeens zijn gezicht. Als uit
een droom ontwakend ziet hij naar haar om.
Daar komt zü'. Verschrikt ziet hij, hoe oud
zü iszij kan de mand haast niet dragen.
Met twee snelle passen is hij naast haar,
neemt haar den last af, drukt haar het kleine
pakje in de linkerhand en grijpt naar de
rechter.
God.... hoe vermoeid en verwelkt is deze
hand! Het is alsof hij die in jaren niet gezien
heeftIn schuwen eerbied drukt hij er de
lippen op.
„Vergeef mü," fluisterde hij, „ik was blind."
Onophoudelijk wellen haar de tranen over het
rimpelige gelaat. Maar nu schuwt zü zich niet
meer te weenen, want nu weent zij immers van
geluk.
De zoon trekt zacht haar arm in den zünen
en gaat langzaam naast haar naar huis.
een weldoener van zün land, maar ook een
apostel van den vrede is en die persoonlük heert
bijgedragen tot de vreedzame regeling van het
conflict in den Chaco) begaf zich einde 1934
naar Port au Prince, om president Vincent, die
ook een innemend staatshoofd is en een zeer
ontwikkelde en verlichte geest, te bezoeken.
Tijdens dit bezoek en in een onderhoud tus
schen beide presidenten, is een definitieve op
lossing gevonden voor het grensgeschil, welke
aan beide volkeren voorgelegd zou worden.
Korten tijd later, in Februari 1935, is het ac-
coord geteekend.
Deze oplossing volgens een nieuw procédé,
tot stand gekomen door den goeden wil en de
hartelijkheid van beide staatshoofden, heeft
grooten weerklank gevonden. De Panamari-
kaansche Unie bracht een hartelijken geluk-
wensch, de hoop uitsprekend, „dat dit hooge
voorbeeld als gedragslün moge gelden, telken
male, wanneer in de toekomst volkeren, die lid
zijn van de Panamerikaansche Unie, zich in
een soortgelük geval zouden bevinden." De Vol
kenbond juichte het toe. De secretaris-generaal,
de heer Avenol, bestempelde in een rede, voor
den Raad van den Volkenbond uitgesproken,
deze regeling als „een hoog voorbeeld aan de
volkeren van de wereld gegeven ter oplossing
van hun conflicten."
Alle Amerikaansche presidenten en ook de
president van de Spaansche republiek zonden
hun hartelijke gelukwenschen aan beide vol
keren.
Wanneer een dergelijke overeenkomst tus
schen twee willekeurige Europeesche staten was
tot stand gekomen, dan zou men van tevoren
kunnen vaststellen, dat de Nobelprijs voor den
vrede aan hen, die het initiatief tot een derge-
lük vergelijk hadden genomen, zou worden toe
gekend.
Kan er nog twüfel bestaan, dat het treffen
van dit vergelijk voor het Nobelcomité de beste
aanleiding is, den vredesprijs aan twee la-
tünseh-Amerikaansche persoonlijkheden toe te
kennen?
De overeenkomst, die door de presidenten
Trujillo en Vincent is gesloten, is een feit en
een voorbeeld tegelükertijd. Een dergelijk feit
en voorbeeld hebben meer waarde dan een ver
drag, dat beloften van vrede behelst, en voor
dergelüke verdragen is de Nobelprüs uitgereikt.
Zü hebben ook meer waarde dan een boek, dat
vredelievende denkbeelden verspreidt en de
Nobelprüs is ook aan schrijvers van dergelüke
werken toegekend. Moge hü ditmaal aan de
presidenten Trujillo en Vincent, voor het be
wonderenswaardige voorbeeld dat zij aan de
wereld gegeven hebben, worden toegekend.
Tuimeltje en Kikker Karei smeekten om genade, doch de
kok zei, dat het tijd werd, dat ze hun ondeugende streken
eens afleerden en met de pook in zijn hand bracht hij hen
naar den koning. Groote -tranen van berouw vielen overal
waar ze liepen en de schildwachten begrepen aanstonds, dat
Tuimeltje en zün vriend weer wat hadden uitgevoerd.
In de hall, waar de zaal van den koning was, heerschte
groote verwarring. De secretarissen van den koning schreeuw
den om hulp. De oudste vertelde met betraande oogen, dat
er een groote ooievaar in het vertrek van den koning was
binnengedrongen. Deze had na een korte worsteling den ko
ning vastgepakt en was er mee weggevlogen. Tuimetlje en
Kikker Karei ijlden allebei naar buiten en daar zagen ze
honderden meters hoog den ooievaar vliegen.
De ooievaar was al zoo hoog en zoo ver, dat ze hem on
mogelijk konden inhalen. Ze hoorden den koning, die aan den
snavel van den ooievaar hing, luidkeels schreeuwen. Tui
meltje riep den koning nog zoo hard hü kon toe, dat hü zou
trachten hem te redden en toen zonken kikker Karei en Tui
meltje van aandoening op den grond.
Daar de proefneming met de openstelling
van het kasteel „Nyenrode" in den zomer van
1935 als volledig geslaagd kan worden be
schouwd (ruim 23.000 personen bezochten in
11 weken tijd park, kasteel en de daarin on
dergebrachte kunstverzamelingen) zal de
Kunsthandel J. Goudstikker N.V. te Amster
dam ook dit jaar wederom overgaan het pu
bliek gelegenheid te geven het slot en het 28
H.A. groote park te bezoeken.
Men hoopt reeds in de eerste helft van April
tot heropening te kunnen overgaan. Gedurende
den winter werd het park met hulp van de
gemeente Breukelen verfraaid. Verder werden
vele noodzakelüke restauraties uitgevoerd en
verbeteringen aangebracht, zoodat ook in 1936
het kasteel „Nyenrode" een bezienswaardig
heid in het hart van Nederland zal worden
waar velen een dag rust zullen kunnen vin
den en ongestoord van natuur en kunst zullen
genieten.
De dag van heropening zal nog nader wor
den bekend gemaakt.
-ATT A n/^MTVir1 op dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen 17 7^0 bii levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door 17 y Kf|
J\ J J|*,J r. m ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen verlies van beide armen, belde beenqn of beide oogen
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
bij een ongeval met 17 9 CA bij verlies van een hand,
doodelijken afloop een voet of een oog
«5
„Dick gleed van zijn stoel af en ging aan
haar voeten zitten.
„Vind je mij niet gezellig, lieveling?" vroeg
hü zachtjes.
„Niet erg," zei ze, maar schonk hem tege
lijkertijd een blik, die het tegenovergestelde
ihhield. „Maar jou zal ik mün heele leven
hebben. Roger zou ik soms wel leuk vinden.
Ik wil aanstonds wel eens zien, hoe hü doet.
Stel je voor, dadelijk over kippen te beginnen.
**et mü had hü wel wat anders om over te
braten."
„Als je zoo doorgaat, word ik jaloersch," zei
ïlick met een gemaakt lachje. „Ik wil die
ePisode liever gauw vergeten. Je bent van mü
Roger is van Betty. Het is nogal saai
i'oor neven en nichten om met elkaar te
'touwen, maar dat is nu eenmaal zoo."
„Ik denk," zei Rita langzaam, „dat Roger
®°odra hij hoorde van onze verloving, Betty
Jtoeg, om mü te plagen. Het is net, alsof hü
®°en het eerste het beste meisje maar nam."
»Dat hoop ik niet," riep Dick uit. „Dan zou
het er beroerd voor hen uitzien. Ik had liever
gehad," ging hij een beetje geprikkeld voort,
„dat hij iemand anders genomen had. Maar
laten we dat alles nu maar vergeten. Het
was maar een gril van beide kanten."
„Een gril?" kreet Rita en haar oogen be
gonnen boos te glinsteren. „Van mün kant
misschien, maar van de zijne zeker niet. Ik
vind het misselük van je om zooiets te zeggen
Ik vind je heelemaal niet leuk. Ga weg, ga
maar wat voor me zingen. Ja, ik meen het,
ga weg."
„Moeder, wilt u me begeleiden?" zei Dick
onwillig. „Rita zou me graag wat hooren zin
gen."
Lady Anna, die het gesprek met mijnheer
de la Riva vreeselijk saai vond, stond graag
op en spoedig klonk Dicks stem door den
salon. Mijnheer Hornock probeerde met Rita
te praten, maar zü zat met haar voetje op den
vloer te tikken en hield het gelaat afgewend
Dick had al een of twee liederen ten beste
gegeven, zonder dat zün verloofde zich verwaar
digd had, er een woord over te zeggen, toen
Betty en Roger binnenkwamen en naar een
sofa aan hetandere einde van de kamer
gingen.
Rita bespiedde hen nauwkeurig, toen zij
naast elkander zaten en riep plotseling iets dat
in de muziek verloren ging. Lady Anna liet
haar handen van de toetsen glüden en Dick
vroeg:
„Zei je iets?"
„Ik had het niet tegen jou," antwoordda
Zü, „Ik plaagde Roger maar een beetje. Waarom
houd je Betty's hand niet vast, kluizenaar?'
Roger kon niet antwoorden, verstomd van
verbazing als hij was over deze vraag en de
venijnigheid in haar stem. Na een oogenblik zei
Betty:
„Roger en ik houden niet van uiterlük-
heden."
„Dat zou ik haast denken," riep Rita. „Kom
hier, Dick, dan zullen we Betty eens laten zien
hoe twee verloofden zich behoorgn te gedragen.
Je moet precies hier gaan zitten, waar je zat,
vóór je naar de piano ging. Kijk, Betty. Roger
heeft geen oefening gehad, den laatsten tijd."
Het kostte als regel heel wat om Dick's
kalmte te verstoren, maar nu nam hij toch
minder gewillig plaats, daar waar Rita hem
bevolen had te gaan zitten. Toen Rita hem
echter toelachte en hem over het haar streek,
veranderde zijn uitdrukking, hij glimlachte
terug en vergat alles en iedereen, behalve
haar.
Onderwijl was Sam bezig een theorie over
de handelsbetrekkingen tusschen Amerika en
Engeland te ontwikkelen voor mijnheer de la
Riva, maar deze bracht slechts zelden een
woord in het midden. Lady Anna was met een
blos op de wangen van de piano weggegaan en
bü ben gaan zitten. Even later duwde Rita,
door een of andere gril bevangen, Dick van
zich af.
„Je moest een beetje met je moeder gaan
praten. Ik denk, dat zü het niet prettig vindt,
er zoo voor spek en boonen bij te zitten. Of
laat haar hier komen, zitten. Ik ga naar
Betty."
Voordat hü wist wat hem te doen stond, was
zü naar de andere zijde gefladderd en ging
naast Roger zitten.
„Kijk eens," riep zü met een vreemden lach
uit. „Dit is nu de illustratie van het liedje:
„Wat zou ik met een van de twee gelukkig
kunnen zün."
„Heelemaal niet," antwoordde Roger be
daard. „Het is het liedje: Wat zou ik gelukkig
kunnen zün met alle twee. Wanneer gaan jü
en Dick trouwen, Rita?"
„O, ik weet het niet. Paps zal wel een datum
vaststellen, denk ik. Hij wil Dick eerst aan een
baantje helpen. Wanneer gaan jullie aan den
ketting?"
„Gauw, hoop ik," zei Roger. „Zoo gauw als
het huis voor Betty in orde gemaakt kan
worden."
Al sprak hü tegen Rita, toch keek hij naar
zijn meisje en dit maakte Rita woedend. Zijn
gezicht stond stralend, vol diepe vereeririg,
die zelfs Rita's spottende blikken niet konden
verjagen.
„Dat zal nog wel even duren," bitste Rita.
„Taizü je in de keuken gaat eten, Betty."
„Neen," zei Betty snel. „Dat zal met noodig
zyn."
Toen begon zü hun plannen voor Beckford uit
te leggen, niet zoozeer omdat Rita met veel
animo zat te luisteren en Dick in een toe
stand van onrust er bij was komen staan, maar
meer om de anders ondraaglüke spanning wat
te breken. Dick wierp er zoo nu en dan een
vraag of een woord tusschen, Roger bleef
zwügen met denzelfden blik in zün oogen en
Rita sprak ook geen woord.
Even later meende Lady Anna, dat het tijd
werd om naar bed te gaan en de twee meisjes
volgden haar naar boven. Betty had wel even
met haar moeder willen praten, maar deze zei
haar goeden nacht en bleef op den drempel
van haar deur staan, zoodat Betty begreep,
dat zü alleen wenschte te zün.
Het hart van de arme moeder was dan ook
tot barstens toe vol en zoodra zij de kamer
deur gesloten had, viel zij op haar knieën
voor het kruisbeeld neer en snikte:
„Vreeselük, vreeselijk. Mijn eenige jongen."
Den volgenden morgen kwam Rita beneden
in een geheel andere stemming. Zü was lief
en zacht en vol leuke zetten, die zelfs mijn
heer Hornock aan het lachen maakten. Dick
was in den zevenden hemel, want Rita scheen
het er op gezet te hebben, zijn ketens nog
vaster te smeden.
Haar houding tegenover Roger en Betty liet
niets te wenschen over, eenvoudig en natuur-
lük. Zelfs Lady Anna was gerustgesteld.
„Het was gisteren alleen maar gewonde
trots," dacht zü. „We moeten ook wat geduld
hebben met een verwend kindje."
„Ik geloof, dat het wel gaan zal," zei Betty
tegen Roger. Ik denk, dat zij en Dick het wel
zullen vinden."
Roger sprak niet en zü begreep, dat hü niet
graag over zün vroegere verloofde sprak.
„Laten we over Beckford spreken," zei ze en
de tijd verliep snel met het bespreken van de
plannen voor de toekomst.
Kort voor de eerste gong kwam Roger in den
salon, waar hij volgens afspraak Betty zou
vinden, om een half uurtje voor het diner te
praten. Er was alleen maar het licht van den
haard in de kamer. Sam Hornock hield er
zooals veel rijke menschen niet van, dat er
iets vermorst werd en had zün bedienden goed
ingeprent, het licht spaarzaam te gebruiken.
Het was daarom gewoonte, dat de knecht
het licht pas aandraaide, als hü voor de tweede
maal de gong luidde. In het onzekere licht
zag Roger een lichte gestalte in den stoel van
Betty en hij liep er vlug heen.
„Ben jü er nog eerder, schat," riep hij uit.
De gedaante in den stoel stak hem een hand
toe, die Roger vast greep, maar bijna onmid
dellijk weer los liet. Dadelük had hij gevoeld,
dat het de verkeerde was.
„Neem me niet kwalijk, Rita." zei hü. „Ik
zag niet, dat jij het was."
Maar Rita greep zijn hand weer.
„Roger, vroeger was ik je schat," fluisterde
zij. „Heb je dat allemaal vergeten?"
Hü trachtte zijn hand terug te trekken, maar
zij hield stevig vast. „Heb je het vergeten?"
vroeg zü snikkend.
Hü trok zich los zonder medelüden. Dan
liep hü de kamer door en stak het licht aan.
„Dit moeten we allebei vergeten," zei hü.
weer teruggekomen bü den haard. „Schei nu
uit met huilen, Rita, dat is kinderachtig."
.(Wordt vervolgd)