Nederland moet paraat zijn
MAGISTRALE REDE VAN
DRCOLIJN
BESCHERMING TEGEN
LUCHTAANVALLEN
Het wrekend verleden
VRIJDAG 27 MAART 1936
EERSTE KAMER
Zelfverweer is plicht en wordt
geadeld door zijn doel:
de handhaving van
het recht
Defensieproblemen zijn
dringend
Meer werkelijkheidszin
De huidige defensietoestand
De goede geest
Drie perceelen in asch
gelegd
Twee pakhuizen en een woonhuis
te Oldenzaal door vuur verwoest
Nieuwe Baconregeling
OORLOGSCOMPAGNIEËN
IN DE RESIDENTIE
Geen audiëntie
Met ingang van 30 Maart e.k.
in werking
Prinses in de Hoofdstad
H. K. H. bezocht de Zuid-Afri-
kaansche tentoonstelling
aldaar
Verblijf in werkelijken
dienst
Rundveeteeltregeling
1936
De toe te wijzen aantallen kalveren
Het antwoord der regeering aan
de Eerste Kamer
De klasse-indeeling
Over korps Motordienst nog
niets beslist
Kostwinnersvergoeding
VENEZUELA'S GEZANT NEEMT
AFSCHEID
UIT DE STAATSCOURANT
Benoemingen en ontslag
Onderscheiding
Natuurwetenschappelijk
onderzoek
DOOR J. S. FLETCHER
WAT DE TONG STREELT (Pa9. 4)
DEN HAAG, 26 Maart 1936.
Met de reeds gisteren door den
loop van het debat bekend gewor
den stemmenverhouding heeft de
Eerste Kamer heden de Defensie-
begrooting alsmede de beide ont
werpen betreffende het Defensie-
fondsgoedgekeurd-
De S. D. A. P. en de vrijzinnig-democraat
prof. van Embden stemden tegen. Mr. Werker,
die dit gisteren al voortreffelijk had toegelicht,
gaf zijn stem aan alle drie de ontwerpen en
ging dus al verder dan zijn partijgenooten mr.
Joekes en Schilthuis in de Tweede Kamer. De
derde vrijzinnig-democratische senator, de heer
Otten, was afwezig.
In een werkelijk magistrale rede heeft Dr.
COLIJN nog eens het standpunt van de
Regeering ten opzichte van de defensie
politiek uiteengezet.
Hij had zich daarbij te richten tegen drie
verschillende soorten van tegenstand. De soci-
aal-democrate Mevrouw Pothuis-Smit met haar
zeer verregaande weerloosheidstheorie kreeg ten
antwoord, dat met alle respect voor de over
wegingen van haar geweten het realiteitsbesef
aan die overwegingen te zeer ontbrak, om er
uitvoerig over te debatteeren. Aan de andere
SDAP-ers, die thans aan het studeeren tijgen,
Werd beduid, dat de Regeering met belang
stelling de studie van hun commissie zal af
wachten, maar dat zij het bepalen van wat op
dit oogenblik voor de landsverdediging noodig
is, natuurlijk niet kan uitstellen tot het resul
taat van die studie bekend zal zijn.
De vrijzinnig-democraat Prof. van Embden
daarentegen kreeg een uitvoeriger bescheid. Ook
bij dezen kampioen van de idee der nationale
ontwapening ontbreekt, aldus dr. Colijn, nuch
tere werkelijkheidszin.
Prof. van Embden schept zich een bepaald
Wereldbeeld, construeert in theorie een zekeren
toestand en neemt dan maar aan, dat alle
Volkeren voortaan precies volgens die theorie
zullen handelen. De Engelsche politiek, zoo zegt
b.v. de vrijzinnig-democratische hoogleeraar,
Wordt geheel beheerscht door de Volkenbonds
gedachte. Bij 'zulk een uitspraak zweert hij dan.
En hij ziet ganschelijk voorbij, dat de moge
lijkheid van een wijziging van die Britsche op
vattingen toch niet is uitgesloten. Het gevolg
is, dat zijn politiek op een zeer wankele basis
rust. Of hij zet de stelling op, dat sedert de in
stelling van het Volkenbondssysteem van de
collectieve veiligheid geen ruimte meer over is
Voor een optreden onzer weermacht, zuiver en
alleen tot handhaving onzer neutraliteit.
Maar dan vergeet hy weer, dat het Volken
bondspact zelf neutraliteitsmogelykheden open
laat en dat er ook staten zijn, die geen lid
zijn van den Volkenbond en bij wier onderlin-
gen strijd wij onze neutraliteit zouden moeten
zien te handhaven. Denk aan Japan en de Ver
enigde Staten, zei de Minister, en aan onze
bositie in Nederlandsch-Indië.
Bovendien ziet Prof. van Embden bij zijn
theoretische bespiegelingen geheel over het
hoofd, dat Europa overdekt is met nog heel
Wat andere verdragen, welke den toestand
hoogst gecompliceerd kunnen maken, zoodat de
f°rmuleeringen van den vryzinnig-democi'ati-
Schen ultra-pacifist onmogelijk alle in de toe
komst denkbare gevallen kunnen bestrijken.
Ten onrechte dan ook wijst Prof. van Embden
he mogelijkheid van een zelfstandig optreden
°bzer weermacht ter handhaving onzer neutra-
hteit als onderdeel van de doelstelling van leger
eö vloot af.
De stelling, dat ieder gewapend verweer
ongeoorloofd zou zijn, heeft Dr. Colijn met
nadruk verwerpelijk genoemd. Integendeel,
dat zelfverweer is plicht en het gewapend
Verzet door een volk, welks recht geschon
den wordt, wordt geadeld door het feit, dat
het de handhaving van het recht ten doel
heeft.
Evenzeer heeft de Minister afgewezen de
Uitspraak, dat Nederland onmachtig zijn
De minister van Defensie ad. int.,
dr. H. Colijn
zou tot gewa penden succesvollen tegen
stand. Want als het in een oorlog tusschen
anderen betrokken zou worden zooals
België in 1914 staat het in geen geval
alleen.
Indien wat Prof. van Embden voortdurend
door den geest spookt Duitschland een aan
val op Frankrijk zou willen doen door Neder
land en België heen, dan zouden Engeland,
Italië, Tsjecho-Slowakije, Polen, België en Sov
jet Rusland aan Frankrijks zijde staan. Prof.
van Embden moge daaraan een argument ont-
leenen, om te zeggen: „wat doet er bij zulk een
overmacht een klein Nederlandsch leger nog
aan toe?" Dr. Colijn put uit deze casuspositie
de les, dat juist in dat geval een Nederlandsch
leger slechts tegenover een klein onderdeel der
Duitsche armee zou komen te staan met een
behoorlijke kans op succesvol verweer. Reden
temeer, aldus de minister slagvaardig, om niet
klap te loopen op de hulp van anderen.
Tenslotte het argument, als zou
de Volkenbond voldoenden waar
borg voor onze onafhankelijkheid
opleveren. Ook dit argument is door
Dr. Colijn van de hand gewezen.
Want met alle waardeering voor
den Volkenbond hoe zou het
veertien dagen geleden zijn afge-
loopen, indien zulk een instantie
voor overleg ontbroken had?
moet men ook de zwakke zijde van
het Geneefsche instituut niet uit het
oog verliezen.
De oorlog in Abessinië, aldus de Minister,
duurt nog altijd voort. En vergeet niet: wat bij
een overval op Abessinië een kwestie van we
ken en maanden is, is bij een inval in Neder
land een kwestie van uren.
Na deze uiteenzettingen over Nederlands
plaats temidden van de internationale verwik
kelingen heeft Dr. Colijn nog aandacht gewijd
aan den toestand, waarin ons verdedigingsap
paraat zich momenteel bevindt.
Vooropzettend, dat de bezuinigingen in
het verleden verband hielden met heel an
dere internationale omstandigheden, stelde
hij vast, dat de wijziging, in die omstandig
heden ingetreden door Duitschlands her
bewapening, de oplossing van verschillen
de defensieproblemen dringend en op kor
ten termijn noodzakelijk maakt.
Voorop moet daarbij staan de verbetering van
de materieele uitrusting, met name van de
weermiddelen tegen aanvallen door vliegtuigen
en tanks. Vervolgens dient aandacht besteed
aan het probleem, hoe men door aanvulling en
versterking van het kader de kans op een vlot
verloop van een eventueele mobilisatie verbe
teren kan.
DaarnA pas komen de vragen, of de leger-
sterkte wel groot genoeg is en of de eerste
oefentijd niet verlengd moet worden.
Noteeren wij tenslotte uit Dr. Colijn's rede,
dat, voorzooverre het met den vereischten spoed
te rijmen valt, de aanmaak van het benoodig-
de materieel zooveel mogelijk in Nederland ge
schieden zal.
Wat het algemeen defensiebeleid betreft, die
nen nog eenige losse punten te worden aange
stipt, die de Minister afzonderlijk vooropzette.
In verband met de herhaalde huldigingen van
den goeden geest, waarvan de bemanning der
K. XVIII blijk heeft gegeven, stelde Dr. Colijn
nuchter vast, dat toch eigenlijk zoo'n speciale
huldiging ietwat overbodig is. Want die goede
geest moet een normaal verschijnsel zijn in heel
de weermacht. Die goede geest was er vroeger
ook altijd, maar de vakbonden, die zich tus
schen meerderen en minderen inschoven, heb
ben geleidelijk dien goeden geest bedorven. En
thans werkt nog aan dat bederf deN.S.B.
Want gelijk de belofte van trouw aan een an
der dan de wettige gezagsdragers de leden dezer
beweging ongeschikt maakt voor het bekleeden
van verantwoordelijke posten in het gezagsap-
paraat, vergiftigt zij ook doorloopend de geesten
door een meestal vulgaire critiek op de over
heidspersonen.
Menschen, die deze lectuur geregeld onder
de oogen krijgen, kunnen, aldus Dr. Colijn, on
mogelijk trouwe schragers zijn van het ge
zag.
Wat het werkloos worden betreft van mili
ciens, die hun dienstplicht vervuld hebben,
staat de overheid voor een moeilijk oplosbaar
probleem. Het is buitengewoon ergerlijk, dat
er werkgevers zijn, die om deze reden leden
van hun personeel ontslaan. Maar redelijke re
gelen zijn hier heel lastig te stellen. En meer
dan voor de Overheid is hier dan ook een taak
weggelegd voor pers en publieke opinie.
Tenslotte nog een frappante episode uit de
replieken. De Christelijk-Historische fractie
voorzitter Prof. DE SAVORNIN LOHMAN
luchtte in zeer krachtige bewoordingen zijn
verontwaardiging over het verwijt van den N.
S. B.-er, graaf de Marchant et d'Ansembourg,
als zou ook hij schuldig staan aan de verwaar-
loozing van de weermacht in het verleden. In
dien iemand dit verwijt niet verdient, dan on
getwijfeld de heer Lohman, lid der Legercom-
missie. Jaar in, jaar uit heeft hij op de bres
gestaan, waar het gold, de defensie tegen be
zuinigingen te vrijwaren. Zijn toorn over deze
insinuatie was dan ook verklaarbaar. En het
gelukkigste, dat hij in zijn verontwaardiging
den N. S. B.-er tegemoetvoerde, was de vaststel
ling, dat Ds. van Duyl, vice-leider der N. S. B.
en spoedig afgezant van Mussert naar Indië,
eenige jaren geleden nog lid was van „Kerk
en Vrede", de door hem, Lohman, voortdurend
heftig vertreden organisatie van apostelen der
volstrekte weerloosheid
Ook heeft de Utrechtsche hoogleeraar cor
rect maar krachtig gegispt, dat de N. S. B.-
graaf zichzelf als oud-strijder in één adem
genoemd had met den ancien combattant Co
lijn. De Minister heeft vroeger gevochten on
der de Nederlandsche vlag, aldus Prof. Loh
man, de heer de Marchant et d'Ansembourg
streed onder Duitsche vlag!
Toen klonk op de publieke tribune een
spontaan handgeklap.
Donderdagmiddag heeft in de kom der ge
meente Oldenzaal een hevige brand gewoed
aan de Groote Straat in een pand, waarin Jozef
Meyer een pakhuis met poetskatoen en textiel-
afval heeft, en in een aan mevrouw de wed.
A. Cohen behoorend woonhuis met groenten-
en fruitwinkel, welke zaak wordt geëxploiteerd
door den heer L. Doeve. Beide panden gingen
met inventaris en al in de vlammen op.
Door overwaaiende vonken ontstond daarop
aan den Vijfhoek brand in een zeer oud, uit
1633 dateerend pakhuis van den heer Maurits
Cohen, in huur bij den heer Meijer Cohen, die
nende tot opslagplaats van poetskatoen. Ook
dit pand werd met de opgeslagen goederen een
prooi der vlammen. De brandweer, die vooreen
zeer moeilijke taak stond, bestreed het vuur met
tien stralen. Zij wist de belendende gebouwen
te behouden, doch enkele hiervan kregen groote
waterschade.
De oorzaak van den brand is nog niet be
kend. Verzekering dekt de schade.
In verband met de bijzondere omstandig
heden en tengevolge van het tijdelijk onder de
wapenen houden der winterploeg bij de infan
terie, bevinden zich thans, naar wij vernemen,
in het garnizoen Den Haag:
Een oorlogscompagnie Grenadiers met een
batterij 6 veld en een sectie zware mitrailleurs,
sterk 144 man (kader inbegrepen) onder bevel
van den kapitein der Grenadiers W. Antheu-
nissen, waarbij ingedeeld de luitenant Seyf-
fardt en de res.-luitenant Houbolt.
Een oorlogscompagnie Jagers met een batterij
6 veld en een sectie zware mitrailleurs, sterk
144 man (kader inbegrepen) onder bevel van
den kapitein der Jagers A. A. Schwing, waarbij
ingedeeld de luitenant Van Embden en de res.-
luitenant mr. Rooy.
De gewone audiëntie van den minister van
Waterstaat zal Maandag 6 April a.s. niet plaats
hebben; de eerstvolgende audiëntie is bepaald
op Maandag 20 April d.o.v.
Van bevoegde zijde vernemen wij, dat met
ingang van 30 Maart as. de nieuwe baconrege
ling in werking zal treden.
Voor en aleer tot een individueele inschrijving
zou worden overgegaan heeft de Minister van
Landbouw en Visscherij aan de baconfabrieken
de gelegenheid gegeven, gezamenlijk in te schrij
ven op de door hem vastgestelde voorwaarden.
De overgroote meerderheid der baconfabrieken
heeft hieraan voldaan en er is een overeenkomst
bereikt op een bedrag van f 2.80 per 100 K.G.
geslacht gewicht, waarbij voorts aan de fabrie
ken geen belemmerende bepalingen ten op
zichte van hun bedrijven meer zijn opgelegd.
Het bedrag kon lager zijn dan het tot nu toe
geldende, omdat geen rekening gehouden wordt
met de vermindering van de slachtingen ten
gevolge van de uitvoerbelemmeringen en de
daardoor vrijgekomen capaciteit. Bij het bedrag
is in aanmerking genomen een bezetting van de
fabrieken, die het uiteindelijk noodzakelijk zal
maken, wil men met deze bedragen rondkomen,
dat concentratie van slachtingen bij verschil
lende bedrijven zal plaats hebben, waardoor de
noodzakelijke saneering wordt verkregen.
Dit zou bij een individueele inschrijving ook
bereikt zijn, maar daar op de thans gekozen
wijze een geleidelijker saneering kan worden
bereikt, heeft de Minister gemeend, aan deze
wijze van behandeling de voorkeur te moeten
geven. Voorts kon een verlaging van het oor
spronkelijk door de Nederlandsche Veehouderij-
centrale in uitzicht gestelde bedrag in overwe
ging worden genomen, omdat besloten is, geen
bijzondere vergoeding voor het exportrecht te
geven. Door deze twee veranderingen zal het
mogelijk zijn, een zeer aanzienlijke besparing
te verkrijgen op dé kosten van slachting.
Z~~~"
Ik bied als regel de
oudste van de twee dames
mijn plaats aan; dan kan ik
altijd rustig blijven zitten,
(Sondagsnisse Strix).
H. K. H. Prinses Juliana heeft
gisterennamiddag tusschen vier en
vijf uur een bezoek gebracht aan de
Zuid-Afrikaansche tentoonstelling in
het Carlton te Amsterdam en al
daar, rondgeleid en voorgelicht door
Z. Exc- den gezant der Unie van
Zuid-Afrika, dr. H. D. van Broek-
huyzen, met groote belangstelling
de voortbrengselen van Zuid-Afri-
kaanschen bodem bezichtigd.
Er hadden zich zeer vele belangstellenden in
de Vijzelstraat verzameld om de Prinses har
telijk toe te juichen.
De hooge gaste werd ontvangen door den
gezant en de leden van het Uitvoerend Comité
der tentoonstelling welke op initiatief van het
Initiatief Comité Amsterdam is tot stand ge
komen. Het waren de heeren Bernard van
Vlijmen, voorzitter, dr. S. Stürrkop en F. A. da
Costa die H. K. H. begroetten.
De dochter van den gezant bood op de ten
toonstelling H. K. H. een tuil Zuid-Afrikaan
sche bloemen aan in de kleuren van het:
oranje-blanje-bleu. Ook de gezantschapssecre
taris, de heer W. C. du Plessis, was aanwezig.
Tijdens het bezoek werden by de thee Zuid-
Afrikaansche vruchten gepresenteerd.
De Staatscourant van Donderdagavond bevat
het Reglement Rundveeteeltregeling 1936. De
ten hoogste door elke landbouwcrisisorganisa
tie in totaal toe te wijzen aantallen kalveren
binnen het tijdvak aanvangende met ingang
van 1 November 1935 en eindigende met in
gang van 1 November 1936 bedragen voor de
landbouwcrisisorganisaties voorGroningen
18.600; Friesland 55.132; Drenthe 24.804; Over-
ijsel 43.627; Noord-Holland 25.064; Zuid-Hol
land 35.739; Zeeland 14.091; Utrecht 20.038:
Gelderland 50.527; Noord-Brabant 43.431; Lim
burg 19.068.
Verschenen is de Memorie van Antwoord aan
de Eerste Kamer betreffende het ontwerp van
wet tot bescherming van de bevolking tegen
luchtaanvallen. Daaraan is het volgende ont
leend:
De gedachte, dat er behoefte is aan leiding
van hoogerhand, moet in meer of mindere
mate aanwezig zijn, wil er van samenwerking
tusschen overheid en particulieren waarop
het hier aankomt gunstig resultaat worden
verwacht.
De bedoeling van het ontwerp is: het van
overheidswege geven van leiding, hulp en raad
aan de burgerbevolking, die zich zooveel doen
lijk tegen de gevolgen van eventueele aanvallen
uit de lucht wenscht te beschermen
Op dit practische terrein van samenwerking
is geen plaats voor vragen naar het al dan
niet geoorloofd zijn van luchtaanvallen.
Er wordt slechts voorziening gezocht in een
belang, dat een overwegend deel der bevolking
als zeer concreet aanvoelt. De overheid doet
niet meer dan voorzien in een veiligheidsbe
lang, zooals zij voorziet in brandbestrijding en
verkeersregeling
I
De organisatie en vöoral de oefeningen zou
den de meening opdringen, dat de oorlog iets
onafwendbaars is, en dat beloften van de sta
ten, aanvallen uit de lucht op de burgerbevol-
king achterwege te laten, waardeloos zijn. De
regeering acht zich echter niet verantwoord, een
voorziening tegen een aanwezig gevaar na te
laten op grond, dat een oorlog een afwendbaar
en verdwijnend gevaar zal worden en dat lucht
aanvallen dan ook zullen uitblijven.
De regeering is er zich volkomen van be
wust, dat de onderhavige maatregelen geens
zins afdoende bescherming bieden. Hiervan
meet de burgerbevolking ook terdege door
drongen worden, opdat zij zelve niet zal na
laten, eigener beweging het gevaar te verklei
nen.
De regeering ontkent echter, dat de maat
regelen volledig nutteloos zijn en wijst op de
ervaring, in het buitenland gedurende den we
reldoorlog opgedaan.
Intusschen wil zij rekening houden met de
mogelijkheid, dat gemoeds- en gewetensbezwa
ren, die het karakter van achtbaarheid niet
missen, aanwezig zijn.
Op de vraag, wat van de ingezetenen kan
worden gevorderd, antwoordt de regeering, dat
in het algemeen de normale burger geen
schriftelijke aanwijzingen van den burgemees
ter zal krijgen en zijn aandeel aan het welsla
gen eener oefening geleverd zal zijn door het
opvolgen van de algemeene gedragsregels.
De regeering verzekert, dat zij er naar zal
streven, noch paniekstemming, noch defaitis
me op grond van vermeende veiligheid in de
hand te werken.
De vrees voer administratieven omslag deelt
de regeering niet. De opzet van de uitvoering
zal in de uiterste soberheid geschieden. Bo
vendien kan slechts eenvoudige uitvoering bij
dragen tot populariseering van de maatregelen.
Als criterium voor de indeeling in klassen
geldt in het algemeen, dat die gemeenten het
meest zullen zijn blootgesteld, welke belangrijke
knooppunten van verkeer, openbare rijksge
bouwen of inrichtingen of andere aantrek-
kingspunten voor een luchtaanval bevatten.
De regeering geeft als voorbeeld van gemeen
ten der hoogste gevarenklasseAmsterdam,
's-Gravenhage, Rotterdam, Utrecht, Velsen.
Vlissingen, Zaandam.
Voor de tweede gevarenklasse komen provin
ciale hoofdsteden, garnizoensplaatsen, gemeenten
met spoorwegknooppunten en waterovergangen
in aanmerking. Naar zeer globale schatting zul
len deze categorieën een 100-tal gemeenten be
vatten. De overige gemeenten zullen tot de
minimumgevarenklasse behooren.
De grenzen zullen zoo worden bepaald, dat de
bouw van normale woningen buiten de bemoeiin
gen ingevolge dit wetsontwerp zal vallen.
Hoofdzaak is en blijft bescherming, die ieder
zich in eigen huis verzekert. De openbare schuil
plaatsen zijn slechts bedoeld als aanvullend
middel, om hen op te nemen, die zich in geval
van nood op den openbaren weg bevinden en
zich elders niet kunnen bergen.
De plaatselijke overheid zal voor aanwijzingen
moeten zorg dragen, onder centrale deskundige
leiding. Het gevaar wordt alsdan zooveel mo
gelijk beperkt. In de meeste gevallen beteekent
de mogelijkheid van een kort verblijf in een
scherfvrij en gasdicht afgesloten ruimte voor ve
len de redding.
De bescherming door openbare schuilplaatsen
zal geleidelijk worden verkregen, doordat in
daarvoor in aanmerking komende gebouwen
eischen ten aanzien van nieuwbouw of verbouw
tot schuilplaatsen worden geëffectueerd.
Het treffen van maatregelen voor de bescher
ming van de bevolking tegen eventueele bacte
riologische krijgvoering, indien deze bij lucht
aanvallen wordt toegepast, zal krachtens de ont
worpen regeling evenzeer mogelijk zijn. Welke
zoodanige maatregelen worden genomen, is niet
bij voorbaat aan te geven.
In sommige dagbladen is vermeld, dat de
dienstplichtigen van den motordienst, voor wie
de eerste oefening begin April eindi|t, voor-
loopig in werkelijken dienst moeten blijven. Bij
het departement van Defensie wordt echter
verzekerd, dat hieromtrent nog geen beslis
sing is genomen. Zoodanige beslissing zal ver
moedelijk eerst in het begin van de volgende
week verwacht kunnen worden. Hetzelfde geldt
ten opzichte van andere dienstplichtigen, wier
eerste oefening eveneens in het begin van April
eindigt.
Er zijn verscheidene dienstplichtige groot
verlofgangers, die gaarne in werkelijken dienst
willen komen ter vervanging van anderen,
voor wie het verblijf inwerkelijken dienst
is verlengd. Bij sommigen is evenwel de vraag
gerezen, of hun verwanten kostwinnersvergoe
ding zouden kunnen ontvangen. In het alge
meen kan worden gezegd, dat toekenning van
zoodanige vergoeding in dergelijke gevallen niet
volstrekt uitgesloten is.
Evenmin is het uitgesloten, dat de gezinnen,
waartoe de dienstplichtigen behooren, die nu
langer onder de wapenen zijn gehouden, voor
kostwinnersvergoeding in aanmerking komen.
Wie vergoeding wil vragen, moet zich daar
voor wenden tot den burgemeester. Deze stelt
dan een onderzoek in en vermeldt de noodige
gegevens in een staat van inlichtingen, die
aan den minister van Defensie wordt gezonden.
De beslissing ligt in handen van den minister.
H. M. de Koningin heeft Donderdagavond
te 7.15 uur den heer Jose L. CArdenas, buiten
gewoon gezant en gevolmachtigd minister van
Venezuela by H. Ms. Hof, in afscheidsgehoor
ontvangen.
De gezant heeft daarna aan den disch van
H. M. de Koningin ten paleize Noordeinde aan
gezeten.
Bij K. B. van 25 Maart is benoemd tot lid
van het College van Regenten over de ge
vangenissen te Roermond, ir. H. C. P. de
Bruijn, hoofdingenieur van den Rijkswaterstaat,
wonende te Roermond; is benoemd tot lid van
het College van Regenten over de gevangenis
sen te Leeuwarden, mr. O. J. Cluysenaer,
raadsheer in het gerechtshof te Leeuwarden;
is benoemd tot lid van het College van Regen
ten over de gevangenissen te 's-Gravenhage,
mr. F. J. A. Hijink, raadsheer in het gerechts
hof te 's-Gravenhage; is aan H. Brouwer Pzn.
op zijn verzoek eervol ontslag verleend als lid
van den Voogdijraad te Amsterdam, onder
dankbetuiging voor de als zoodanig bewezen
diensten; is aan P. de Grient Dreux op zijn
verzoek met ingang van 17 April 1936 eervol
ontslag verleend uit zijn betrekking van nota
ris te Edam; is aan mr. K. L. Langemeijer
op zijn verzoek eervol ontslag verleend uit zijn
betrekking van kantonrechter-plaatsvervanger
in het kanton Rotterdam, onder dankbetuiging
voor de als zoodanig bewezen diensten; is aan
mr. J. F. van Beeck Calkoen op zijn verzoek
eervol ontslag verleend als lid van het Col
lege van regenten over de gevangenissen te
Leeuwarden, onder dankbetuiging voor de in
die betrekking bewezen diensten; is aan G. Rit
meester, controleur der grondbelasting te Leeu
warden, op zijn verzoek met ingang van 1 April
1936 eervol ontslag verleend als zoodanig; >s
aan jhr. mr. C. O. M. van Nispen, op zijn ver
zoek met ingang van 1 April 1936 eervol ontslag
verleend als president der arrondissements
rechtbank te 's-Hertogenbosch, onder dankbe
tuiging voor de vele en gewichtige door hem
ir. rechterlijke betrekkingen bewezen diensten;
is op hun verzoek eervol ontslag uit 's Rijks
dienst verleend aan; J. Zeper, ontvanger der
registratie en domeinen te Nijmegen en P. van
Keimpema, ontvanger der directe belastingen,
invoerrechten en acijnzen ter inspectie der di
recte belastingen te 's-Gravenhage, beiden met
ingang van 1 April 1936; L. Meesters, ontvan
ger der directe belastingen en accijnzen te Hoo-
geveen, met ingang van 1 December 1936.
Bij K. B. van 5 Maart is met ingang van
den datum, waarop hij zijn betrekkingen zal
aanvaarden benoemd tot inspecteur van den
Veeartsenijkundigen Dienst, tevens inspecteur
van de Volksgezondheid, dr. J. Swierstra te
Huizum by Leeuwarden.
By K. B. van 17 Maart is tot 1 Juli 1939 be
noemd tot lid van het College voor de Vis-
scherijen, mr. T. A. van Dijken, lid van de
Tweede Kamer der Staten Generaal te 's-Gra
venhage.
Benoemd tot Ridder in de Orde van Oranje-
Nassau: W. de Rijk; onder-commandant bij het
Brandwezen te Utrecht.
In het bestuur van de Nederlandsche Centra
le Organisatie voor Toegepast Natuurweten
schappelijk Onderzoek is benoemd tot gewoon lid
prof. dr. H. A. J. M. Boekman, hoogleeraar aan
de Landbouwhoogeschool te Wageningen, onder
bepaling, dat de datum van aftreding wordt
gesteld op 1 Januari 1940.
35
Brereton, die bij het binnentreden scherp op
^°therstone lette, zag, dat deze op alles voorbe
eld was. Een plotselinge glans van alles begre-
r®h te hebben glom in zijn pittige oogen, hij
^heen te beseffen dat hij stond voor het uitbre-
van een crisis. Uitwendig was hij de kalme,
y^Ie, onbewogen Cotherstone van steeds en na
vluchtigen groet nam hy efen stoel en richtte
^ch met vragende oogen tot Tallington.
>.Bn?"
»Zooals ik u onderweg al heb medegedeeld,"
J^Son Tallington, „wenschen wij u to spreken
de zaak, die al sedert eenigen tijd heel
pdghmarket in spanning houdt. Wij hebben
?dlge nadere inlichtingen ontvangen én hebben
raadzaam geoordeeld mijnheer Bent er het
k^st mee in kennis te stellen. Alles wat hier nu
^Proken wordt is strikt vertrouwelijk en daar-
jd1 verzoek ik u even openhartig en mededeel-
te willen zyn tegtenover ons, als wij zijn
^ken over u. Ik kan u alles in betrekkelijk wei-
v k Woorden zeggen. Het is voor ons, evenals
b?°r u, zeer pijnlijk, maarZijn u en uw com-
3khon, mijnheer Mallalieu, dezelfde personen
J® Childfarth en Mallows, die in 1881 door het
^chtshof van Wilcüester wegens verduistering
werden veroordeeld tot twee jaren gevangenis
straf?"
Cotherstone sprong niet van zyn stoel op,
deinsde ook niet achteruit. Geen enkel teeken
van aarzeling of verrassing was op zijn gelaat
te bespeuren. Integendeel. Hij leek in volle
kracht en sterk besef de zaak te beschouwen. Hij
zat rechtop in zijn stoel en zijn stem klonk hel
der en vast:
„Alvorens ik die vraag ga beantwoorden, mijn
heer Tallington," zei hij, „zou ik een vraag aan
mijnheer Bent willen stellen. Namelijk deze: zal
mijn dochter moeten boeten voor iets dat door
haar vader gedaan is? Alvorens te spreken, zou
ik dat willen weten
Bent kreeg een hoogroode keur. Hy was in-
neriyk vertoornd. „U behoorde te weten wat
myn antwoord daarop is!" riep hy eenigszins
verontwaardigd. „Het is natuurlijk: neen!"
„Ik dank je wel. Dat is voldoende!" zei Cother
stone. „Ik ken je voldoende om te weten, dat je
dit woord gestand zult doen en het niet zult in
trekken." Hy wendde zich weer tot Tallington.
„Nu zal ik uw vraag beantwoorden," vervolgde
hy. „Ik kan volstaan met één woord: ja!"
Tallington sloeg het schetsboek van Kitely
open, legde het voor Cotherstone neer en wees
met de punt van zyn potlood het betreffende
uitknipsel aan. „Bent u Childforth, waarvan hier
sprake is?" vroeg hy weer. „En is uw compagnon
Mallows?"
„Zoo is het," antwoordde Cotherstone onver
stoorbaar. De anderen keken hem met eenige
verbazing aan. „Zoo is het mynheer Talling
ton.'*
„En is dit een juist verslag van den gang van
zaken?" vroeg Tallington. „Leest u het maai
maar even."
„O, ik kan ongelezen wel zeggen dat het in
orde is," zei hy droogjes, „het is een knipsel uit
de voornaamste krant van Wilchester, dat her
inner ik my wel. Het is volkomen juist."
„Weet u, dat Kitely by die rechtszitting tegen
woordig was?" Tallington voelde zich evenals
Brereton door de koelheid en de yzige kalmte
waarmee Cotherstone het verhoor doorstond,
min of meer uit het veld geslagen.
„Ja, nu weet ik dat," antwoordde Cotherstone
zyn hoofd schuddende, „maar ik heb het nooit
eerder geweten dan di'en middag, 's Avonds werd
hy vermoord. Indien u de geheele waarheid we
ten wilt: hij kwam dien middag op ons kantoor
om de hum- van het huisje, dat hy bewoonde, te
betalen en vertelde het mij toen. En als u nog
meer weten wilt: hij trachtte mij geld af te per
sen. Hy zou den volgenden middag om vier uur
teruggekomen zijn om te vernemten wat ik en
Mallalieu er voor zouden over hebben als hy
bleef zwygen."
„Hebt u dat aan Mallalieu verteld?" vroeg
Tallington.
Natuurlyk. Zoodra Kitely vertrokken was en
Mallalieu weer terugkwam op het kantoor heb
ik het hem verteld. Het was een heel harde slag
voor ons, dit te moeten ervaren na dertig jaren
eerlyk te hebben geleefd en yverig te hebben ge
werkt!"
De drie anderen keken elkaar enkele oogen-
blikken zwygend aan. Het was een diepe stilte
ia de kamer na deze woorden. Toen echter stelde
Tallington de vraag, waarop de anderen met een
brandend verlangen gewacht hadden:
„Mynheer Cotherstone, weet u wie Kitely ver
moord heeft?"
„Neen," antwoordde Cotherstone, „maar ik ver
moed dengene, die het gedaan heeft, te ken
nen!"
„En wie is het volgens u?" drong Tallington
aan.
„Dezelfde die Bert Stoner heeft vermoord," zei
Cotherstone met beslistheid „en om dezelfde
reden."
„En wie is dat1"
Tallington voleindde zyn vraag niet, want 't
beweeglijke gelaat van Cotherstone nam een uit
drukking aan van nieuwe vastberadenheid, hy
verschikte zich een weinig in zyn stoel en gaf
met zyn volle hand een zwaren slag op het
schrijfbureau:
„Mallalieu!" riep hy, „Mallalieu! Ik ben er ze
ker van, dat hy Kitely vermoord heeft. Vanaf
den eersten dag heb ik er hem van verdacht en
Zondagmiddag kreeg ik de gewenschte zekerheid
toen ik zagdatMallalieu Stoner dood
sloeg!"
Een doodelyke stilte volgde op deze plotselinge
verklaring, gedurende enkele oogenblikken werd
slechts het tikken van de pendule gehoord. Tal
lington was de eerste die het pymyke zwygen
verbrak, door de laatste woorden van Cother
stone te herhalen: „U zag, dat Mallalieu Stoner
doodsloeg? Zag u dat?"
„Met myn eigen oogen! Ik zal het u verkla
ren!" riep Cotherstone, nog steeds even opge
wonden en wederpm een zwaren slag gevend met
zijn groote hand op het schrijfbureau. „Zondag
middag ging ik wat wandelen en kwam in de
omgeving van de Harwick-groeve. Toen ik by
het bosch aan den rechtschen hoek van de
groeve was gekomen, zag ik opeens Mallalieu en
onzen bediende samen staan. Zij waren in een
heftig gesprek, dat bleek duideiyk uit de gesticu
laties zy hadden een woordenwisseling dat
kon ik niet alleen uit hun houding opmaken,
maar ik hoorde het ook. Ik sloop naar een dicht
begroeide plek, keek en wachtte. Zelfs op dien
afstand, ik schat dat 't ongeveer dertig meter was,
zag ik hfen en kon hooren dat Stoner Mallalieu
op een of andere wyze tartte. Hetgeen zij samen
bespraken kon ik niet verstaan. Plotseling brak
de woede van Mallalieu los en met zyn dikken
stok gaf hij Stoner een slag tegen diens voor
hoofd. Stoner viel achterover tegen het hek, dat
onder zijn gewicht bezweek. Hy viel naar bene
den en evten later smeet Mallalieu in een uitbar
sting van nieuwe woede, zyn stok in de diepte
en dien stok heb ik!"
„U?" vroeg Tallington.
„Ik heb hem in myn bezit," herhaalde Cother
stone. „Ik sloeg Mallalieu nauwkeurig gade, na
dat het gebeurd was. Ik meende zelfs een keer,
dat hy my ontdekt had, maar hij scheen er van
overtuigd dat hy alleen was. Hy was zeer ont
daan. In de schemering ging hij naar beneden
en zocht daar naar het lijk van Stoner. Toen hy
goed en wel uit het gezicht was verdwenen, liep
ik recht naar de plaats, waar ik den stok had
zien vallen, en nam hem mee."
Tallington keek naar Brereton. die nu voor
SPECIAAL VOOR U DAMES u d. rubriek
het eerst sedert de komst van Cotherstone, iets
zei:
„Mijnheer Cotherstone moet al deze mededee-
lingen aan de politie doen!"
„Wacht nog even," zei Cotherstone, „ik ben
nog niet klaar met mijn verhaal. Ik wil nu alles
zeggen. Bent!" vervolgde hy, zich naar zyn toe-
komstigen schoonzoon wendende, „wat ik nu ga
zeggen is van beteekenis voor jou. Deze heeren
mogen het echter ook weten. Die oude geschie
denis van Wilchester is opgerakeld hoe, dat
weet ik niet. Maar nu het eenmaal bekend is
dien je ook de ware toedracht van de zaak te
hooren. Ik heb twee jaar gevangenisstraf onder
gaan en waarom? Omdat ik het werktuig was
van Mallalieu!"
Tallington begon plotseling met zijn vingers op
het vloeiblad te trommelen. Hy sloeg Cother
stone met e'en eigenaardige uitdrukking in z'n
oogen gade, hetgeen Brereton opmerkte.
„O," zei hij kalm, „was u het werktuig van
Mallalieu. Dat wil dus zeggen, dat hy de eigen
lijke schuldige was van de affaire waarvan in
dit krantenverslag sprake is?"
.(Wordt vervolgd)