^fiet venaal van den dag Wat Kikker Karei en Tuimeltje beleefden Bakermat van het Christelijk geloof in Noord-Engeland l VRIJDAG 27 MAART 1936 HET HEILIGE EILAND Een geloofwaardige traditie ZESDAAGSCHE Z.H. Exc. Mgr. Hinsley eere-doctor mm mmm mPZéf ÏÏger ÏS I M'n zonderlinge ^^ThaS I reisgezel Vlaamsch schilder in Assisi LIEFDE EN EER Sint Cuthbert bouwde zich hier een kluis van steenen en aarde, waar hij negen jaren doorbracht Van de Londensche Universiteit Mfi DOOR M. E. FRANCIS f* Reeds vroeger gaven wij een korte beschrij ving van Holy Island, een voor de kust van Northumberland gelegen „halfeiland," dat al leen bij laag water te bereiken is over de zandplaten die het dan met de kust verbinden. Wij wezen toen op de gewichtige rol die dit eiland in de zevende eeuw speelde bij de ker stening van Noord-Engeland, en herinnerden aan de aantrekkelijke figuur van den heiligen Aidan, den eersten bisschop van Northumber land die van Holy Island uit zijn missietochten ondernam. Ditmaal vragen we de aandachi voor Sint Cuthbert die door zijn verblijf op Lindisfarne zooals het eiland toen nog heette hieraan zulk een bekendheid verleende dat het sindsdien Holy Island werd genoemd. Cuthbert was een Schot, die in zijn jeugd de schapen hoedde op de glooiende heidevelden van zijn vaderland, en daarna intrad in de beroemde abdij van Melrose die door de mon niken van den H. Colomba was gesticht. Latei werd hij prior in ditzelfde klooster, waarvan de bouwvallen nog ten Zuid-Oosten van Edin burgh te vinden zijn. Bekend is dat Cuthbert zich in dezen tijd aansloot bij hen die in na volging van de Benedictijnsche missionarissen verschillende in Rome gebruikelijke liturgische gewoonten aannamen. Hierdoor toonde hij de grootèi' waarde te begrijpen die het gezag van Sint Petrus' Stoel voor de eenheid der Kerk ook in die dagen bezat. Als prior van Melrose predikte Cuthbert het geloof in de onherbergzame streek tusschen de Tweed en de Forth. Toen reeds werd hij als een heilige vereerd om zijn strenge levens wijze en de echt-christelijke liefde waarmee hij de inlanders voor de Kerk wist te winnen. Het was dan ook geen wonder dat Cuthbert daarna werd aangewezen om als hoofd van het kloos ter Lindisfarne zijn krachten te gaan geven aan de kerstening van het Zuidelijk gelegen Northumberland. Sint Cuthbert was een dier figuren die de kracht voor het apostolisch leven putte uit den omgang met God in de tijden waarin hij een streng contemplatief leven leidde. Men vindt thans nog voor de kust van Holy Is land een klein rotsachtig eiland dat bij eb ge makkelijk te voet te bereiken is en het eiland van Sint Cuthbert wordt genoemd. Hier werd voor hem een eenvoudige kluis gebouwd waar hij zich geven kon aan het gebedsleven waar toe hij zich zoozeer voelde aangetrokken. Van de muren dezer kluis staat nog een gedeelte overeind. Hier is inderdaad een der heiligste plaatsen van Engeland, en het is jammer dat zulke relieken niet steeds met evenveel eerbied zijn omgeven. Toch kan men zich hier gemakkelijk het beeld van den hei lige voor den geest halen. Alles is hier een voudig en grootsch: de rotsbodem, die alleen met lage planten is begroeid, de onmiddellijke nabijheid der immer ruischende zee waarboven de meeuwen roepende rondzwermen, en het uitzicht op de Engelsche kust, met ver in het Westen de blauwe kammen der Cheviots op de Schotsche grens. In 676 trok de heilige, om nog ongestoorder te kunnen leven, naar een der rotsachtige Fam-eilanden die meer Zuidelijk zijn gelegen. Daar bouwde hij voor zich zelf een eenvoudige kluis van steenen en aarde, waar hij negen Jaren doorbracht, biddende, zorgende voor zijn karig maal, en de weinige bezoekers ontvan gende die hem om raad kwamen vragen. - De heilige Beda, de grootste geschiedschrijver dezer tijden, beschrijft Cuthbert's kluis op de Farn-eilanden als volgt: „Hier stichtte Cuthbert een nederzetting die paste bij zijn behoeften en trok de noodige gebouwen op. Het was een bijna rond bouwsel, waarvan de muren vier of vijf perticae (=27 tot 34 meter) van elkaar waren verwij derd. De muur zelf was aan den buitenkant hooger dan de lengte van een rechtopstaand mensch; van binnen maakte hij dezen veel hooger door de rotsmassa's uit te houwen, zoo ver als noodig was om de onbeheerschtheid van oogen of gedachten in toom te houden." Toen in 685 de bisschopszetel van Lindisfar ne open kwam werd Cuthbert algemeen ge noemd als de meest geschikte persoon om deze belangrijke plaats te gaan innemen. Toch wilde hij dit ambt eerst niet aanvaarden: waarschijnlijk was het kluizenaarsleven hem te lief geworden. Pas toen de koning zelf, ver gezeld van vele geestelijken, hem kwam op zoeken op de Farn-eilanden en knielende ver zocht om het bisschopsambt op zich te nemen, •temde Cuthbert toe. Gedurende twee jaar bekleedde hij het be langrijke ambt van bisschop op Lindisfarne met een ijver en krachtsinspanning die be wonderenswaardig waren voor zijn uitgeputte lichamelijke krachten. Toen echter zocht hij echter zijn geliefde kluis op de Farn-eilanden weer op en stierf na korten tijd, 20 Maart 687. De overblijfselen van Sint Cuthbert vormden al spoedig een voorwerp van vereering voor de geloovigen van Noord-Engeland. Lindisfarne werd Holy Island, „het heilige eiland", en de priorij deelde in den roem en vereering die het graf van den heilige zich verwierf. Ruim hon derd jaar later echter begonnen de Noorman nen de kusten van Noord-Engeland met hun invallen te verontrusten. In 868 werd Holy Is land door de indringers bezet, en lag nu twee honderd jaar lang verwoest en verlaten. Df bisschop en zijn monniken waren tijdig ge vlucht toen de Noormannen naderden en voer den de kostbare relieken met zich mee. Toen bisschop Eardulph en zijn gezellen over de zandvlakten de kust hadden bereikt zagen zij achter zich het klooster in vlammen opgaan. De geschiedenis van de zwerftochten die de monniken van Lindisfarne ondernomen vóórzy voor het lichaam van Sint Cuthbert een nieuwe rustplaats hadden gevonden is vaak beschreven. Sir Walter Scott bezingt deze als volgt: Over berg, moeras -en heide van het Noorden, Van zee tot zee, van kust tot kust. Droegen zij zeven jaar Sint Cuthbert's lichaam. Ten slotte vonden de relieken een waardige rustplaats in de prachtige Romaansche kathe draal van Durham, dat ongeveer honderd kilo meter zuidelijker dan Holy Island en meer in het binnenland is gelegen. Het schrijn van Sint Cuthbert neemt daar thans nog de eereplaats in het majestueuze koor in. Het lichaam zelf is daarin echter niet meer aanwezig. Een geloof waardige traditie wil dat bü het begin der her vorming de relieken werden verborgen op een geheime plaats op het terrein der kathedraal, en dat de Benedictijnen sindsdien het geheim bewaren waar deze plaats te vinden is. Thans zijn op Holy Island nog maar weinig overblijfselen uit den tijd van Sint Cuthbert aanwezig. Wij noemden reeds de kluis op St. Cuthbert's eiland. Op de plaats waar het klooster stond dat door den heiligen Airdan in 635 werd gesticht vindt men thans de ruïne der priorij die echter uit later tijd dateert. Toen in de tweede helft der elfde eeuw de Noormannen waren weggetrokken, kwamen de Benedictijnen uit Durham en begonnen in 1093 met den bouw van een kerk en klooster in Ro- maanschen stijl, die naar het voorbeeld van de abdij te Durham werden opgetrokken, al zijn de afmetingen dan ook kleiner. De imposante bouwvallen daarvan vormen thans de voor naamste bezienswaardigheid van Holy Island. Het best zijn van de kerk bewaard de Weste lijke frontmuur en de muren van het koor; een enkele boog overspant nog de ruimte waar vóór de hervorming dagelijks Gods lof werd ge zongen. Dc roode zandsteen der bouwvallen komt prachtig uit tegen het blauwgroen der zee die op korten afstand van de priorij de hooge rotsachtige kust bespoelt. Verder vindt men op het eiland naar het Noorden een duinenrij die aan Holland doet denken, al bevat de bodem dan pok meer stee nen en kalk. Aan de kust rijst hier 'n rotswand omhoog waar in het voorjaar allerlei strand vogels nestelen. Tot de mooiste herinneringen van schrijver dezes behoort 'n avond welken hij in den vorigen zomer op deze kust doorbracht. Terwijl het water zakte waren toen tegen zons ondergang allerlei vogels naar voedsel aan het zoeken tusschen de steenblokken langs de kust: kleurige eidereenden met een nest watervlugge jongen, aalscholvers, zeezwaluwen en meeuwen Zelfs het rauwe geluid der meeuwen kreeg een verstilden klank in het gouden licht der avond, zon, die zich spiegelde in de kalm-ruischende zee terwijl zij daalde boven de Engelsche kust. Donderdag was prof. dr. W. H. Keesom 12% jaar Hoogleeraar te Leiden en mede directeur van het Kamerlingh Onnes-laboratorium. Men ziet hier den katholieken geleerde met den bedrijfsehef G. J. Flin Ullllllllllllllll llllllllllllllll)-: Rennen, rennen; uren, uren, I Want zes dagen moet het duren, Beenen strak en ruggen krom, Niemand weet waarom.... 1 Steeds maar rijden, steeds maar trappen, Of ook honderd banden knappen; Vallen, opstaan, rij weer door, Niemand weet waarvoor.... Strakke, fel-verbeten monden, Die of die neemt weer een ronde, Stuift voorbij, zóó rijdt er geen, Niemand weet waarheen.... I Velen gaan zoo door het leven, Alle moeite wordt gegeven, En men sjouwt en zwoegt maar door, Weet men wel waarvoor? 1 Waartoe is de mensch op aarde? 1 Heeft het leven nóg zoo'n waarde, Eens ligt ieder zielloos neer; Niemand weet wanneer.... HERMAN KRAMER g ËiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiuiiiiiiiiijiiiiiiiiiiiiiiiiiiuiiiiiiiiiiHÜ Al zoo kan men op Holy Island met zijn groo- tendeels ongerepte natuur nog veel van den eenvoud en de heilige stilte" vinden die hier in de dagen van St. Aidan en St. Cuthbert aanwezig waren. Wij kunnen ons voorstellen hoe juist zulk 'n omgeving de bakermat werd van 't Christelijk geloof in Noord-Engeland. De monniken die hier eens woonden, voor het lichaam tevreden met wat brood, boor.en en visch, maar ook vol van een heilige ontevreden heid over hun eigen leven en gewapend met het geloof dat bergen verzet, hielpen de grond slagen leggen eener beschaving waarvan ook Holland zijn deel heeft ontvangen. De Universiteit van Londen zal weldra haar honderdsten verjaardag vieren. Zij is een der jongste Universiteiten van Enge land waar de oudste hoogescholen gevestigd wer den in de vroegste middeleeuwen. Maar met uitzondering van Edinburgs be faamde Alma Mater is er in dit koninkrijk geen Universiteit, waar zoo hard en degelijk gewerkt wordt als aan die te Londen. Zij is niet „chic" gelijk die van Oxford en Cambridge. Zij heeft nog geen noemenswaardige tradities. Maar reeds geldt haar medische facul teit als de beste van Engeland- En het aantal studenten is waarschijnlijk grooter dan dat aan eenige andere Europeesche Universiteit. Weinig beschaafde en zelfs half-beschaafde rassen, die niet aan deze Hoogeschool door leergierige jonge lingen vertegenwoordigd zijn, kleurlingen stuiten hier niet op de voóroordeelen tegen hun kleur, welke aan de „deftiger" Universiteiten heerscht. Indiërs van alle nationaliteiten en re ligies bezoeken deze Hoogeschool, en te oordee- len naar het aantal hunner dat men in Blooms- bury, Londens „Quartier Latin" ziet, moeten zij vele honderden sterk zijn. In het midden dier wijk, nabij het Britsche Museum, verrijst thans een geweldig Universi teitsgebouw, dat de aula en de administratieve bureaux bevatten zal. Roemrijk als het verleden van Oxford en Cambridge zijn moge, de toekomst is ongetwij feld aan Londen. Bij het eeuwfeest zullen minstens drie eere graden verleend worden en wel aan die be roemde mannen, waarvan er twee aan de Uni versiteit van Londen gepromoveerd zijn. Deze twee laatsten zijn Mgr. Hinsley, Aarts bisschop van Wells en H. G. Wells, de schrijver. De derde is Prof. Einstein. H. G. Wells staat als amateuristisch en fan tastisch wetenschapsploeteraar niet in hooge gunst bij de Academische wereld. Maar de Hoo geschool van Londen is toch ruim van opvatting geweest. Als zü hem niet tot dokter in de weten schap verheft om zijn wetenschap, dan doet zij het toch om zijn litteraire kunst. Prof. Einstein zal een ieder steeds graag tot doctor honoris causa promoveeren. Men krijgt er Ik weet heel goed, dat vele mijner sexe- genooten zullen lachen, als ik zeg dat ik als vrouw niet graag alleen reis. Hiermee be doel ik speciaal het reizen in een spoorweg coupé, waarbij men het heele traject op een of meer passagiers is aangewezen, zonder dat men iets van hun antecedenten af weet. Na tuurlijk staat in geval van nood een noodrem ter beschikking, maar vooreerst is het niet ze ker, dat men gelegenheid heeft daarvan gebruik te maken. Ook kan zich een geval voordoen, waarbij een directe aanleiding oan de rem te gebruiken niet aanwezig is, en men toch den geheelen tijd dat de reis duurt, een ontstemd gevoel van angst kan hebben. Iets als dat laatste heb ik meegemaakt en van dien tijd af ga ik slechts in geval van uiterste noodzaak alleen op reis. Het zal nu een tiental jaren geleden zijn, dat ik 's avonds omstreeks 8 uur uit Dundee in Schotland vertrok met bestemming naar Bir mingham. Daar het st^ion in Dundee werd verbouwd, werden er gan perronkaartjes af gegeven, zoodat ik van het andere eind van 't perron van m'n familie afscheid moest nemen. Ik reisde 2de klasse en verzocht den conduc teur om een goede plaats. Hij bracht me naar een leeg compartiment, waar ik in een der hoe ken ging zitten. M'n bagage werd in 't net gedeponeerd en als teeken dat deze plaats door mij bezet was, legde ik er m'n handschoenen op. Ik had nog eenige minuten tijd en maakte daarvan gebruik om het reeds gemelde afscheid van m'n familie te nemen. Daar klonk de fluit en op een drafje liep ik naar m'n coupé. Ik sloeg de deur achter me dicht en weg reed de trein. Eerst nu bemerkte ik dat tijdens m'n afwe zigheid nóg een passagier was binnengekomen, die de heele bank tegenover me in beslag en van m'n binnenkomst niet de minste notitie nam. Hij zat met z'n rug naar 't venster en had het gordijn achter zich gesloten. Z'n bee nen lagen languit op de bank en daar over heen lag een plaid. Een onbehaaglijk gevoel kwam over mij, toen ik hem terloops pankeek. Hij was forsch gebouwd en droeg een ruigen, slordigen baard, terwijl z'n hoed diep in z'n oogen stond gedrukt, wat aan z'n heele voor komen iets levends gaf. Ik besloot hem te negeeren en verdiepte mij in m'n kranten en tijdschriften. Maar hoe het kwam weet ik niet, doch telkens dwaalden m'n oogen zijn kant uit. De man nam echter niet de minste notitie van mij en keek recht naar het landschap, dat aan den anderen kant van mijn coupé aan ons voorbij rolde. Toen ik weer opkeek, had hij z'n oogen gesloten. Ik vroeg me af of dat soms een pose van hem was, om, als ik hetzelfde zou doen, zich eensklaps op mij te werpen, om me te berooven, en zoo noodig, van kant te maken. In geen geval, zoo dacht ik, zou ik aan m'n neiging tot slapen toegeven. Ik bleef dus in m'n krant turen, zonder echter een letter te zien. Na een half uur stopte de trein, maar het immers een gevoel door alsof men werkelijk iets van zijn relativiteits-theorie begrijpt. En Mgr. Hinsley, die een eeregraad in de god geleerdheid zal krijgen, is de eerste katholieke aartsbisschop die aldus door de Londensche Uni versiteit geëerd wordt. Als een groot missieman heeft hij er recht op aldus erkend te worden door de Hoogeschool, waaraan zoovele honderden kleurlingen uit de gebieden waarover hij gezag heeft uitgeoefend, studeeren. Maar zijn gedachten zijn, sinds hij de zware verantwoordelijkheid van het bestuur over dit Aartsbisdom op zich nam, zelden by Londens groote Universiteit, waarvan hy zelf een der il lustere zonen is. Hij denkt, dag in, dag uit. aan de katholieke volksscholen, voor welker bestaans recht hy zulk een moedigen stryd voert, en by welker zegepraal niet de belangen der weten schap, maar die van het geloof gemoeid zyn. *t Werd nu nacht en kikker Karei viel langzaam in slaap. Tuimeltje bleef alleen wakker. Een lichttorretje hield hem gezelschap. Midden in den nacht hoorde Tuimeltje plotse ling het klepperen van den snavel van den ooievaar. Die vliegt naar het muizenvalletje, fluisterde Tuimeltje tegen het lichtkevertje, maar het was zoo donker, dat ze niets konden zien en dus moesten ze wachten tot het licht zou zyn. Toen het licht werd, maakte Tuimeltje kikker Karei wak ker om samen naar den muizenval te gaan. Op hun knieën kropen ze over het gras en toen ze aandenmuizenval kwa men, keken ze heel gek op. In plaats van den ooievaar zat er een groot stuk papier in de val waarop stond: „Mis poes". Tuimeltje begreep, dat zyn heele pian mislukt was. De ooie vaar had het stuk vleesch meegenomen en een briefje er voor in de plaats gelegd. Tuimeltje begreep wel dat hyietsanders moest verzinnen, doch eerst wilde hy naar huis, want hy had honger en kou. By het paleis ontmoette hy allemaal kikkers die in den rouw waren. Ze droegen zwarte hoeden en zwarte pakjes en gin gen een voor een naar de secretarissen om hun verdriet te uiten over het verlies van den koning. By het zien daarvan werd Tuimeltje erg naar. oponthoud was slechts van heel korten duur. Er werden eenige postpakken ingeladen, meer niet, en daarna stoomden we weer verder, zonder dat er ook maar één passagier was in- of uitgestapt. De trein was een express en zou alleen op een paar plaatsen stoppen, om post in te nemen. Als ik opkeek, zat de man nog steeds in de zelfde houding. Nu staarde hij echter recht voor zich uit, naar één punt. Ik begon het werkeiyk benauwd te krygen en hoopte dat zich spoedig de gelegenheid zou voordoen, waarin ik dat zenuwsloopend zwijgen kon verbreken. Er gebeurde echter iets, waardoor ik geheel van streek geraakte en als 't ware verlamd werd van schrik. Door het stampen van den trein was zyn hoed over z'n oogen gegleden en op den grond gevallen. Toen ik z'n hoofddeksel over den vloer zal rollen, slaakte ik onwillekeurig een kreet, wat alle andere vrouwen in myn plaats ook zouden gedaan hebben. Maar ofschoon de man recht voor zich uit bleef kyken, scheen hy niets te merken van z'n gevallen hoed, noch mijn kreet te hooren. Ik trachtte me zelf wys te maken dat die man met z'n hoed kon doen en laten wat hy ver koos, dat hy misschien m'n kreet niet had ge hoord of niet had willen hooren. Maar dat hielp me niets, m'n zenuwen werden tot het uiterste gespannen. Eindelyk vermande ik my en sprak met een stem, waaraan ik vergeefs een vasten klank trachtte te geven: „Uw hoed is op den grond gevallen, mynheer." Misschien vond ||t llllllltllVICVVf VVIIItllVI CIIVVIKVf ItltlVVItf IttV hy m'n opmer- ze niet gehoord. „„„„„„„„„..mf Ik herhaalde dus na eenige oogenblikken met verheffing van stem: „Uw hoed is daar op den grond gevallen." Maar ook nu kwam er geen antwoord. De man bleef zwygend, onafgebroken, naar een zelfde punt zitten staren. Eensklaps schoot er een gedachte door mijn brein. Ik reisde met een lyk. Op hetzelfde oogen- blik dat deze gedachte in me opkwam, meende ik, dat z'n arm iets bewoog en er dus wel dege- lyk leven in zat. Wat moest ik doen? Aan de noodrem trek ken? Maar waarom? Stond 't iemand niet vol komen vry al dan niet vragen te beantwoorden? Met een uiterste krachtsinspanning vermande ik me en besloot my te overtuigen. In bukte, raapte den hoed op en reikte dezen aan hem over. Ik stiet hem aan zyn arm, om hem uit z'n gepeins te doen ontwaken. „Uw hoed, nujnheer. Scheelt er soms wat aan? Bent u ziek? Of is er wat anders?" Nauwelyks had ik hem echter aangeraakt, of hy sloeg z'n plaid terug, zwaaide z'n beenen van de bank en ging recht tegenover me staan. Dat gebeurde zoo onverwacht, dat ik gillend in myn hoek terug vloog: Eenigen tyd bleef hy zoo staan en ging daarna weer zitten, zonder een woord te zeggen. Over z'n gelaat trok echter een gryns, die misschien een glim lach moest verbeelden, maar die afschuwelijk was om aan te zien. Wellicht zou ik op dit oogenblik aan de noodrem getrokken hebben, als niet op hetzelfde oogenblik de lichten van Birmingham voor m'n oogen opdoemden en het dus nog slechts enkele minuten zou duren, voor we het station bereikten. M'n reisgezel was, zooals gezegd, weer gaan zitten en steunde met z'n handen op de bank, alsof hij ieder oogenblik wilde opspringen. Met myn zakdoek veegde ik het koude zweet, dat in groote druppels op m'n voorhoofd parel de, weg, en ik was een flauwte naby, toen we eindelijk het station binnenstoomden. Op het oogenblik dat de trein stilstond, werd onze coupé geopend en kwam de conducteur met eenige heeren voor het open portier staan. Ik hoorde hem zeggen: „Ik heb hem hier maar neergezet, heeren, omdat in dezen coupé slechts één dame was, terwyl de andere compartimenten nog al vol waren." Een der heeren zag dat ik er doodsbleek en ontsteld uitzag en vertelde me wat er aan de hand was. Myn reisgezel was z'n broer, die zes maanden bij hem in Birmingham en de andere zes maan den by z'n zuster in Dundee woonde, dus twee keer per jaar die route maakte. Op beide plaat sen zette men hem dan in den trein en haalde hem dan op de plaats zijner bestemming weer af, want hy wasdoofstom en blind. Toen hy dezen uitleg gegeven had, tikte hy z'n broer op z'n arm en dat was voor den on gelukkige blijkbaar het sein om op te staan. De Vlaamsche Franciscaan pater Andries Bostelli, is uitgenoodigd, het inwendige der kerk S. Maria degli Angeli te Assisi, een der zes „groote basilieken" der Christenheid, van schil deringen te voorzien. Tegen de vier pilaren, die rondom de Fortiuncula-kapel den dom onder steunen, komen vier schilderstukken, die de epi soden van den Portiuncula-af'aat weergeven; St. Franciscus bekoord, werpt zich naakt in de doornen en wordt door engelen naar de Portiun- cu'a geleid; hy vrragt God den Portiuncula- aflaat; de aflaat wordt door Paus Honorius III bekrachtigd en de afkondiging van den aflaat. ATT TT1 A op dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen p *7RH bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door p *7CA bij een ongeval met p OCH A I .1 .IP. A 111 Jl\ It Ui U ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen vVJ» verlies van beide armen, belde beenen of beide oogen %J\J» doodelijken afloop ttUUi" AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL bij verlies van een hand, een voet of een oog «7 Rita, die al naar de deur was geloopen, keerde zich om. zy keek Roger aan. Dan deed zy haar mond open, alsof z'j iets zeggen wilde en hy stond langzaam van zyn stoel op Betty rees ook op. Dan wendde Rita h ar blikken af, keerde zich haastig om en rende de kamer uit. „Laat haar gaan, mijn jorgan," zei Sim. en hield Dick, die haar strompelend na wilde gaan, tegen. Langzaam ging mynheer de 'a Riva de kamer bit en een doodsche stilte bleef hangen Dan ging Lady Anna naar haar zoon toe. Zij legde «baar handen op zijn schouders en Kusfe hem „Het is beter zoo, myn arme Dick, zij heeft |e nooit lief gehad." HOOFDSTUK XXV De dramatische aftocht van Rita had toch hog goede gevolgen. Tot groote verbazing van zijn ouders verklaarde Dick zich bereid, in de firma te treden. »Ik zal me thuis voelen, alsof ik weer vasten grond onder de voeten heb," zei hy vertrouwe- iyk tot zyn moeder. „En vader is buitenge woon aardig geweest. Ik ben gek geweest, deze twee jaar, moeder en zoon schok geeft je je gezonde verstand terug." Hy omarmde haar met een hartelykheid, die zy den laatsten tyd erg gemist had. En zoo was die zaak in het reine. Dienzelfden middag maakten Roger en Betty een uitstapje naar Beckford en verwyderden daar niet alleen de strepen, door de naam van Willem Beek gehaald, maar den geheelen naam. „Laten we maar doen, alsof hij er nooit ge weest was," zei Betty. ,.A1 zyn we hem dank baar, dat hy de indirecte aanleiding is ge weest, dat wij elkaar gevonden hebben." „Ik geloof, dat we elkear toch wel gevonden zouden hebben," zei Roger. „Al zou het dan misschien op een andere manier gebeurd zyn, wy waren toch voor elkaar bestemd, Betty." „Zcoals Adam en Eva." zei Betty. „En dit is ons pkradijs." Toen «Joe Rickstead anderhalf jaar later terug kwam, vond hij het nestje, dat Roger en Betty voor elkaar gebouwd hadden, werkeiyk een paradijs, al was het eenvoudig. Toch deden de gezamenlijke werkzaamheden van den man en de vrouw hem meer denken aan het eerste menschenpaar, nü hun verdrijving uit Eden. dan er vóór. Het oude huis zag er feesteiyk uit, de tuin stond vol tulpen en hyacinten en er waren knoppen aan de roos die over de deur was ge leid. Roger was op het land en majoor Rickstead wilde in zyn afwezigheid het huis niet binnen gaan, maar bleef een beetje rondneuzen. Hy wandelde naar het erf, waar een ry hooi schelven en roggemyten van den vorigen oogst spraken. Betty's kippen kakelden, dat het een lust was. Dit zou dan wel het nieuwe kantoortje zyn, dat Roger voor zichzelf had ingericht m een van de schuren. Omdat de deur op een kier stond, liep Joe naar binnen. Daar stond Roger's groote bureau met een rytje kasboeken er op en hier stond een tafeltje, dat, Joe voelde het. door Betty werd gebruikt. Er lagen een paar boeken op over hoenderteelt, een mandje en haar tuinhandschoenen. Ook stond een stel heel lichte tuingereedschappen in een hoek. Een groote mand vol aardappelen stond midden in de kamer, aan iederen kant een stoel, waarop een mesje, dat gebruikt werd om zaailingen te snyden. Majoor Rickstead keek nadenkend om zich heen. „Zy doen alles samen," dacht hy en omdat hy toch alleen was, zuchtte hy eens. Toen hy nog eens naar de mand pootaarda ppelen keek kwam hem in gedachte, wat hij den vorigen dag by de Homocks gehoord had, toen zy terug kwamen van het doopen van Betty's zoon. Toen had de nieuwbakken grootmoeder geschreid. „Zy zag er zoo lief uit, toen zy den baby in de armen had," zei ze. „Zoo lief en gezond Maar o, Sam, haar handjes. Heelemaal bruin en gevlekt door het aardappe'sap Zy had met Roger zaailingen gesneden tot het laatste oogenblik en het sap was nog niet afgesleten." Zonder twyfel deed zy hec graag met Roger en tuinierde zy graag met Roger en zorgde voor de kippen, terwyl Roger de rennen nakeek. Maar majoor Rickstead voelde ook een steek door zyn hart, als hy aan die beschadigde handen dacht. Het was een direct gevolg van die klacht van Lady Anna, dat hy nu hier was met een delicate opdracht van Sam Hornock. Toen hy even later uit het kantoortje kwam, ontmoette hy Roger, die het erf kwam opstap pen, met blyde oogen en uitgestoken handen. „Joe, hoe maak je het, oude jongen?" „Best," zei Joe. „jy ziet er ook best uit Gefeliciteerd, hoe is het met moeder en zoon?" „Zou je hem graag zien?" vroeg Roger, toen zy het huis binnengingen. „Je moet hem zien; Betty zegt, dat jy de tweede peetoom bent. als hy niet den ouden familie-voornaam moest dragen, zou jy de echte zUn geworden." „Ja, ik wil hem wel zien," zei Joe, toch een beetje huiverig, om Betty's kind te zien. Maar toen de verpleegster den baby bracht, zag hy met een zeker gevoel van opluchting, dat hij noch op Betty, noch op Roger leek. Het kind was donker en leek wonderiyk veel op Roger's grootvader. „Heelemaal een Beek," meende Roger. ..Kleine John Beek," zei Joe. „Ik hoop, dat hy de eer hoog houdt, zooals een Beek dat behoort te doen." Hy zei deze woorden langzaam, terwyl hy naar den haard liep, waar de houtblokken branddjen, Toen hy zag, dat de verpleegster nog by de deur stond, ging hy verder: „Zeg Lady Beek, dat ik nog nooit zoo'n aardigen baby heb gezien." De zuster verdween en een frissche binnen meid kwam de thee prengen. .Toe keek de kamer bewonderend rond. Al de verbeteringen, die Betty en haar moeder hadden voorgesteld, waren uitgevoerd en het resultaat was verrassend en smaakvol. „Je hebt het huis leuk ingericht," zei hy. „Het ziet er nu niet op zyn best uit. Hat is anders altyd vol bloemen en Betty heeft nu het beste porcelein opgeborgen, zy wascht dat altyd zelf." Hy schonk thee, terwyl hy sprak en Joe merkte op, hoe glanzend het zilver was en schreef dat toe aan de persoonlyke zorgen van Lady Beek. „Dit is Betty's eigen brood," zei Roger. „En Betty's boter." „Betty's boter," herhaalde Joe. „Ja, er is niets wat zy niet kan," riep Roger trotsch uit. „zy had het allemaal zóó te pak ken. Niets scheen haar te veel te zyn." „Zoo," zei majoor Rickstead. „Joe," zei Roger. „Er zijn dingen waar je niec over praten kunt, maar dit kan ik je wel zeg gen. ieder uur van den dag zegen ik haar." „O. juist," zei Joe. Hij nam een stukje van Betty's gouden boter en herhaalde Roger's woorden: „Er is niets wat zy niet kan. En er is niets wat zij niet doen wilvoor jou." „Ja," zei Roger zacht. .Er is niets wat zy niet voor me zou willen doen." Joe ging recht zitten en legde zyn mes neer. „En wat heb jy voor haar gedaan, Roger?" Roger ging ook rechtop zitten en keek hem met verbaasden blik aan. „Ik weet niet, wat ik voor haar gedaan heb, behalve haar lief hebben," zei hy „En dat is geen verdienste. Maar er is niets wat ik niet zou willen doen." „Weet je dat zeker?" vroeg Joe. „Ik ben ongetrouwd en weet er niet veel van, maar ik zou zeggen, dat het offer niet heelemaal van één kant moest komen." „Hoe bedoel je dat?" vroeg Roger weer en het bloed trok weg uit zijn gebruind gezicht. „Wat ik zeg," antwoordde Joe. „Vind je, dat ik maar te hard laat werken? Maar ze zegt, dat ze het graag doet en dat geloof ik ook heusch." „Misschien wel. Maar het hoeft niet." Er heerschte een diepe stilte, terwyl Roger strak voor zich uit zat te staren, dan zei hy met hortende stem: „Je bedoelt, dat ik Betty niet zonder bruid schat had moeten laten komen?" „Ik bedoel, teen ze wild' komen, had het genoeg voor jou moeten zijn dat ze wilde komen." „Dat is waar," stemde Roger met een diepen zucht toe. Joe's gezicht vertrok een beetje, toen hy voortging: „Het zou de meeste mannen niet kunnen schelen, hoe ze kwam, als ze maar kwam." (Slot völgt.)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1936 | | pagina 9