^fiet venaal van den dag
Wat Kikker Karei en Tuimeltje beleefden
Bakermat van het Christelijk geloof
in Noord-Engeland
l
VRIJDAG 27 MAART 1936
HET HEILIGE EILAND
Een geloofwaardige
traditie
ZESDAAGSCHE
Z.H. Exc. Mgr. Hinsley
eere-doctor
mm
mmm
mPZéf
ÏÏger ÏS I M'n zonderlinge
^^ThaS I reisgezel
Vlaamsch schilder
in Assisi
LIEFDE
EN EER
Sint Cuthbert bouwde zich hier een
kluis van steenen en aarde,
waar hij negen jaren
doorbracht
Van de Londensche Universiteit
Mfi
DOOR M. E. FRANCIS
f*
Reeds vroeger gaven wij een korte beschrij
ving van Holy Island, een voor de kust van
Northumberland gelegen „halfeiland," dat al
leen bij laag water te bereiken is over de
zandplaten die het dan met de kust verbinden.
Wij wezen toen op de gewichtige rol die dit
eiland in de zevende eeuw speelde bij de ker
stening van Noord-Engeland, en herinnerden
aan de aantrekkelijke figuur van den heiligen
Aidan, den eersten bisschop van Northumber
land die van Holy Island uit zijn missietochten
ondernam. Ditmaal vragen we de aandachi
voor Sint Cuthbert die door zijn verblijf op
Lindisfarne zooals het eiland toen nog heette
hieraan zulk een bekendheid verleende dat
het sindsdien Holy Island werd genoemd.
Cuthbert was een Schot, die in zijn jeugd de
schapen hoedde op de glooiende heidevelden
van zijn vaderland, en daarna intrad in de
beroemde abdij van Melrose die door de mon
niken van den H. Colomba was gesticht. Latei
werd hij prior in ditzelfde klooster, waarvan
de bouwvallen nog ten Zuid-Oosten van Edin
burgh te vinden zijn. Bekend is dat Cuthbert
zich in dezen tijd aansloot bij hen die in na
volging van de Benedictijnsche missionarissen
verschillende in Rome gebruikelijke liturgische
gewoonten aannamen. Hierdoor toonde hij de
grootèi' waarde te begrijpen die het gezag van
Sint Petrus' Stoel voor de eenheid der Kerk
ook in die dagen bezat.
Als prior van Melrose predikte Cuthbert het
geloof in de onherbergzame streek tusschen
de Tweed en de Forth. Toen reeds werd hij
als een heilige vereerd om zijn strenge levens
wijze en de echt-christelijke liefde waarmee hij
de inlanders voor de Kerk wist te winnen. Het
was dan ook geen wonder dat Cuthbert daarna
werd aangewezen om als hoofd van het kloos
ter Lindisfarne zijn krachten te gaan geven
aan de kerstening van het Zuidelijk gelegen
Northumberland.
Sint Cuthbert was een dier figuren die de
kracht voor het apostolisch leven putte uit
den omgang met God in de tijden waarin hij
een streng contemplatief leven leidde. Men
vindt thans nog voor de kust van Holy Is
land een klein rotsachtig eiland dat bij eb ge
makkelijk te voet te bereiken is en het eiland
van Sint Cuthbert wordt genoemd. Hier werd
voor hem een eenvoudige kluis gebouwd waar
hij zich geven kon aan het gebedsleven waar
toe hij zich zoozeer voelde aangetrokken.
Van de muren dezer kluis staat nog een
gedeelte overeind. Hier is inderdaad een der
heiligste plaatsen van Engeland, en het is
jammer dat zulke relieken niet steeds met
evenveel eerbied zijn omgeven. Toch kan men
zich hier gemakkelijk het beeld van den hei
lige voor den geest halen. Alles is hier een
voudig en grootsch: de rotsbodem, die alleen
met lage planten is begroeid, de onmiddellijke
nabijheid der immer ruischende zee waarboven
de meeuwen roepende rondzwermen, en het
uitzicht op de Engelsche kust, met ver in het
Westen de blauwe kammen der Cheviots op
de Schotsche grens.
In 676 trok de heilige, om nog ongestoorder
te kunnen leven, naar een der rotsachtige
Fam-eilanden die meer Zuidelijk zijn gelegen.
Daar bouwde hij voor zich zelf een eenvoudige
kluis van steenen en aarde, waar hij negen
Jaren doorbracht, biddende, zorgende voor zijn
karig maal, en de weinige bezoekers ontvan
gende die hem om raad kwamen vragen.
- De heilige Beda, de grootste geschiedschrijver
dezer tijden, beschrijft Cuthbert's kluis op de
Farn-eilanden als volgt:
„Hier stichtte Cuthbert een nederzetting die
paste bij zijn behoeften en trok de noodige
gebouwen op. Het was een bijna rond bouwsel,
waarvan de muren vier of vijf perticae
(=27 tot 34 meter) van elkaar waren verwij
derd. De muur zelf was aan den buitenkant
hooger dan de lengte van een rechtopstaand
mensch; van binnen maakte hij dezen veel
hooger door de rotsmassa's uit te houwen, zoo
ver als noodig was om de onbeheerschtheid
van oogen of gedachten in toom te houden."
Toen in 685 de bisschopszetel van Lindisfar
ne open kwam werd Cuthbert algemeen ge
noemd als de meest geschikte persoon om
deze belangrijke plaats te gaan innemen. Toch
wilde hij dit ambt eerst niet aanvaarden:
waarschijnlijk was het kluizenaarsleven hem
te lief geworden. Pas toen de koning zelf, ver
gezeld van vele geestelijken, hem kwam op
zoeken op de Farn-eilanden en knielende ver
zocht om het bisschopsambt op zich te nemen,
•temde Cuthbert toe.
Gedurende twee jaar bekleedde hij het be
langrijke ambt van bisschop op Lindisfarne
met een ijver en krachtsinspanning die be
wonderenswaardig waren voor zijn uitgeputte
lichamelijke krachten. Toen echter zocht hij
echter zijn geliefde kluis op de Farn-eilanden
weer op en stierf na korten tijd, 20 Maart 687.
De overblijfselen van Sint Cuthbert vormden
al spoedig een voorwerp van vereering voor de
geloovigen van Noord-Engeland. Lindisfarne
werd Holy Island, „het heilige eiland", en de
priorij deelde in den roem en vereering die het
graf van den heilige zich verwierf. Ruim hon
derd jaar later echter begonnen de Noorman
nen de kusten van Noord-Engeland met hun
invallen te verontrusten. In 868 werd Holy Is
land door de indringers bezet, en lag nu twee
honderd jaar lang verwoest en verlaten. Df
bisschop en zijn monniken waren tijdig ge
vlucht toen de Noormannen naderden en voer
den de kostbare relieken met zich mee. Toen
bisschop Eardulph en zijn gezellen over de
zandvlakten de kust hadden bereikt zagen zij
achter zich het klooster in vlammen opgaan.
De geschiedenis van de zwerftochten die de
monniken van Lindisfarne ondernomen vóórzy
voor het lichaam van Sint Cuthbert een nieuwe
rustplaats hadden gevonden is vaak beschreven.
Sir Walter Scott bezingt deze als volgt:
Over berg, moeras -en heide van het Noorden,
Van zee tot zee, van kust tot kust.
Droegen zij zeven jaar Sint Cuthbert's lichaam.
Ten slotte vonden de relieken een waardige
rustplaats in de prachtige Romaansche kathe
draal van Durham, dat ongeveer honderd kilo
meter zuidelijker dan Holy Island en meer in
het binnenland is gelegen. Het schrijn van Sint
Cuthbert neemt daar thans nog de eereplaats
in het majestueuze koor in. Het lichaam zelf is
daarin echter niet meer aanwezig. Een geloof
waardige traditie wil dat bü het begin der her
vorming de relieken werden verborgen op een
geheime plaats op het terrein der kathedraal,
en dat de Benedictijnen sindsdien het geheim
bewaren waar deze plaats te vinden is.
Thans zijn op Holy Island nog maar weinig
overblijfselen uit den tijd van Sint Cuthbert
aanwezig. Wij noemden reeds de kluis op St.
Cuthbert's eiland. Op de plaats waar het
klooster stond dat door den heiligen Airdan in
635 werd gesticht vindt men thans de ruïne
der priorij die echter uit later tijd dateert.
Toen in de tweede helft der elfde eeuw de
Noormannen waren weggetrokken, kwamen de
Benedictijnen uit Durham en begonnen in 1093
met den bouw van een kerk en klooster in Ro-
maanschen stijl, die naar het voorbeeld van de
abdij te Durham werden opgetrokken, al zijn
de afmetingen dan ook kleiner. De imposante
bouwvallen daarvan vormen thans de voor
naamste bezienswaardigheid van Holy Island.
Het best zijn van de kerk bewaard de Weste
lijke frontmuur en de muren van het koor;
een enkele boog overspant nog de ruimte waar
vóór de hervorming dagelijks Gods lof werd ge
zongen. Dc roode zandsteen der bouwvallen
komt prachtig uit tegen het blauwgroen der zee
die op korten afstand van de priorij de hooge
rotsachtige kust bespoelt.
Verder vindt men op het eiland naar het
Noorden een duinenrij die aan Holland doet
denken, al bevat de bodem dan pok meer stee
nen en kalk. Aan de kust rijst hier 'n rotswand
omhoog waar in het voorjaar allerlei strand
vogels nestelen. Tot de mooiste herinneringen
van schrijver dezes behoort 'n avond welken hij
in den vorigen zomer op deze kust doorbracht.
Terwijl het water zakte waren toen tegen zons
ondergang allerlei vogels naar voedsel aan het
zoeken tusschen de steenblokken langs de kust:
kleurige eidereenden met een nest watervlugge
jongen, aalscholvers, zeezwaluwen en meeuwen
Zelfs het rauwe geluid der meeuwen kreeg een
verstilden klank in het gouden licht der avond,
zon, die zich spiegelde in de kalm-ruischende
zee terwijl zij daalde boven de Engelsche kust.
Donderdag was prof. dr. W. H. Keesom 12% jaar Hoogleeraar te Leiden en mede
directeur van het Kamerlingh Onnes-laboratorium. Men ziet hier den katholieken
geleerde met den bedrijfsehef G. J. Flin
Ullllllllllllllll
llllllllllllllll)-:
Rennen, rennen; uren, uren,
I Want zes dagen moet het duren,
Beenen strak en ruggen krom,
Niemand weet waarom....
1 Steeds maar rijden, steeds maar
trappen,
Of ook honderd banden knappen;
Vallen, opstaan, rij weer door,
Niemand weet waarvoor....
Strakke, fel-verbeten monden,
Die of die neemt weer een ronde,
Stuift voorbij, zóó rijdt er geen,
Niemand weet waarheen....
I Velen gaan zoo door het leven,
Alle moeite wordt gegeven,
En men sjouwt en zwoegt maar door,
Weet men wel waarvoor?
1 Waartoe is de mensch op aarde?
1 Heeft het leven nóg zoo'n waarde,
Eens ligt ieder zielloos neer;
Niemand weet wanneer....
HERMAN KRAMER g
ËiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiuiiiiiiiiijiiiiiiiiiiiiiiiiiiuiiiiiiiiiiHÜ
Al zoo kan men op Holy Island met zijn groo-
tendeels ongerepte natuur nog veel van den
eenvoud en de heilige stilte" vinden die hier
in de dagen van St. Aidan en St. Cuthbert
aanwezig waren. Wij kunnen ons voorstellen
hoe juist zulk 'n omgeving de bakermat werd
van 't Christelijk geloof in Noord-Engeland.
De monniken die hier eens woonden, voor het
lichaam tevreden met wat brood, boor.en en
visch, maar ook vol van een heilige ontevreden
heid over hun eigen leven en gewapend met
het geloof dat bergen verzet, hielpen de grond
slagen leggen eener beschaving waarvan ook
Holland zijn deel heeft ontvangen.
De Universiteit van Londen zal weldra haar
honderdsten verjaardag vieren.
Zij is een der jongste Universiteiten van Enge
land waar de oudste hoogescholen gevestigd wer
den in de vroegste middeleeuwen.
Maar met uitzondering van Edinburgs be
faamde Alma Mater is er in dit koninkrijk geen
Universiteit, waar zoo hard en degelijk gewerkt
wordt als aan die te Londen.
Zij is niet „chic" gelijk die van Oxford en
Cambridge. Zij heeft nog geen noemenswaardige
tradities. Maar reeds geldt haar medische facul
teit als de beste van Engeland- En het aantal
studenten is waarschijnlijk grooter dan dat aan
eenige andere Europeesche Universiteit. Weinig
beschaafde en zelfs half-beschaafde rassen, die
niet aan deze Hoogeschool door leergierige jonge
lingen vertegenwoordigd zijn, kleurlingen stuiten
hier niet op de voóroordeelen tegen hun
kleur, welke aan de „deftiger" Universiteiten
heerscht. Indiërs van alle nationaliteiten en re
ligies bezoeken deze Hoogeschool, en te oordee-
len naar het aantal hunner dat men in Blooms-
bury, Londens „Quartier Latin" ziet, moeten zij
vele honderden sterk zijn.
In het midden dier wijk, nabij het Britsche
Museum, verrijst thans een geweldig Universi
teitsgebouw, dat de aula en de administratieve
bureaux bevatten zal.
Roemrijk als het verleden van Oxford en
Cambridge zijn moge, de toekomst is ongetwij
feld aan Londen.
Bij het eeuwfeest zullen minstens drie eere
graden verleend worden en wel aan die be
roemde mannen, waarvan er twee aan de Uni
versiteit van Londen gepromoveerd zijn.
Deze twee laatsten zijn Mgr. Hinsley, Aarts
bisschop van Wells en H. G. Wells, de schrijver.
De derde is Prof. Einstein.
H. G. Wells staat als amateuristisch en fan
tastisch wetenschapsploeteraar niet in hooge
gunst bij de Academische wereld. Maar de Hoo
geschool van Londen is toch ruim van opvatting
geweest. Als zü hem niet tot dokter in de weten
schap verheft om zijn wetenschap, dan doet zij
het toch om zijn litteraire kunst.
Prof. Einstein zal een ieder steeds graag tot
doctor honoris causa promoveeren. Men krijgt er
Ik weet heel goed, dat vele mijner sexe-
genooten zullen lachen, als ik zeg dat ik als
vrouw niet graag alleen reis. Hiermee be
doel ik speciaal het reizen in een spoorweg
coupé, waarbij men het heele traject op een
of meer passagiers is aangewezen, zonder dat
men iets van hun antecedenten af weet. Na
tuurlijk staat in geval van nood een noodrem
ter beschikking, maar vooreerst is het niet ze
ker, dat men gelegenheid heeft daarvan gebruik
te maken. Ook kan zich een geval voordoen,
waarbij een directe aanleiding oan de rem te
gebruiken niet aanwezig is, en men toch den
geheelen tijd dat de reis duurt, een ontstemd
gevoel van angst kan hebben. Iets als dat laatste
heb ik meegemaakt en van dien tijd af ga ik
slechts in geval van uiterste noodzaak alleen
op reis.
Het zal nu een tiental jaren geleden zijn, dat
ik 's avonds omstreeks 8 uur uit Dundee in
Schotland vertrok met bestemming naar Bir
mingham. Daar het st^ion in Dundee werd
verbouwd, werden er gan perronkaartjes af
gegeven, zoodat ik van het andere eind van 't
perron van m'n familie afscheid moest nemen.
Ik reisde 2de klasse en verzocht den conduc
teur om een goede plaats. Hij bracht me naar
een leeg compartiment, waar ik in een der hoe
ken ging zitten. M'n bagage werd in 't net
gedeponeerd en als teeken dat deze plaats door
mij bezet was, legde ik er m'n handschoenen
op. Ik had nog eenige minuten tijd en maakte
daarvan gebruik om het reeds gemelde afscheid
van m'n familie te nemen. Daar klonk de fluit
en op een drafje liep ik naar m'n coupé. Ik
sloeg de deur achter me dicht en weg reed de
trein.
Eerst nu bemerkte ik dat tijdens m'n afwe
zigheid nóg een passagier was binnengekomen,
die de heele bank tegenover me in beslag en
van m'n binnenkomst niet de minste notitie
nam. Hij zat met z'n rug naar 't venster en
had het gordijn achter zich gesloten. Z'n bee
nen lagen languit op de bank en daar over
heen lag een plaid. Een onbehaaglijk gevoel
kwam over mij, toen ik hem terloops pankeek.
Hij was forsch gebouwd en droeg een ruigen,
slordigen baard, terwijl z'n hoed diep in z'n
oogen stond gedrukt, wat aan z'n heele voor
komen iets levends gaf.
Ik besloot hem te negeeren en verdiepte mij
in m'n kranten en tijdschriften. Maar hoe het
kwam weet ik niet, doch telkens dwaalden m'n
oogen zijn kant uit. De man nam echter
niet de minste notitie van mij en keek recht
naar het landschap, dat aan den anderen kant
van mijn coupé aan ons voorbij rolde. Toen ik
weer opkeek, had hij z'n oogen gesloten. Ik
vroeg me af of dat soms een pose van hem was,
om, als ik hetzelfde zou doen, zich eensklaps
op mij te werpen, om me te berooven, en zoo
noodig, van kant te maken.
In geen geval, zoo dacht ik, zou ik aan m'n
neiging tot slapen toegeven. Ik bleef dus in m'n
krant turen, zonder echter een letter te zien.
Na een half uur stopte de trein, maar het
immers een gevoel door alsof men werkelijk iets
van zijn relativiteits-theorie begrijpt.
En Mgr. Hinsley, die een eeregraad in de god
geleerdheid zal krijgen, is de eerste katholieke
aartsbisschop die aldus door de Londensche Uni
versiteit geëerd wordt. Als een groot missieman
heeft hij er recht op aldus erkend te worden door
de Hoogeschool, waaraan zoovele honderden
kleurlingen uit de gebieden waarover hij gezag
heeft uitgeoefend, studeeren.
Maar zijn gedachten zijn, sinds hij de zware
verantwoordelijkheid van het bestuur over dit
Aartsbisdom op zich nam, zelden by Londens
groote Universiteit, waarvan hy zelf een der il
lustere zonen is. Hij denkt, dag in, dag uit. aan
de katholieke volksscholen, voor welker bestaans
recht hy zulk een moedigen stryd voert, en by
welker zegepraal niet de belangen der weten
schap, maar die van het geloof gemoeid zyn.
*t Werd nu nacht en kikker Karei viel langzaam in slaap.
Tuimeltje bleef alleen wakker. Een lichttorretje hield hem
gezelschap. Midden in den nacht hoorde Tuimeltje plotse
ling het klepperen van den snavel van den ooievaar. Die
vliegt naar het muizenvalletje, fluisterde Tuimeltje tegen het
lichtkevertje, maar het was zoo donker, dat ze niets konden
zien en dus moesten ze wachten tot het licht zou zyn.
Toen het licht werd, maakte Tuimeltje kikker Karei wak
ker om samen naar den muizenval te gaan. Op hun knieën
kropen ze over het gras en toen ze aandenmuizenval kwa
men, keken ze heel gek op. In plaats van den ooievaar zat
er een groot stuk papier in de val waarop stond: „Mis poes".
Tuimeltje begreep, dat zyn heele pian mislukt was. De ooie
vaar had het stuk vleesch meegenomen en een briefje er
voor in de plaats gelegd.
Tuimeltje begreep wel dat hyietsanders moest verzinnen,
doch eerst wilde hy naar huis, want hy had honger en kou.
By het paleis ontmoette hy allemaal kikkers die in den rouw
waren. Ze droegen zwarte hoeden en zwarte pakjes en gin
gen een voor een naar de secretarissen om hun verdriet te
uiten over het verlies van den koning. By het zien daarvan
werd Tuimeltje erg naar.
oponthoud was slechts van heel korten duur. Er
werden eenige postpakken ingeladen, meer niet,
en daarna stoomden we weer verder, zonder dat
er ook maar één passagier was in- of uitgestapt.
De trein was een express en zou alleen op een
paar plaatsen stoppen, om post in te nemen.
Als ik opkeek, zat de man nog steeds in de
zelfde houding. Nu staarde hij echter recht voor
zich uit, naar één punt.
Ik begon het werkeiyk benauwd te krygen en
hoopte dat zich spoedig de gelegenheid zou
voordoen, waarin ik dat zenuwsloopend zwijgen
kon verbreken.
Er gebeurde echter iets, waardoor ik geheel
van streek geraakte en als 't ware verlamd werd
van schrik. Door het stampen van den trein was
zyn hoed over z'n oogen gegleden en op den
grond gevallen. Toen ik z'n hoofddeksel over den
vloer zal rollen, slaakte ik onwillekeurig een
kreet, wat alle andere vrouwen in myn plaats
ook zouden gedaan hebben. Maar ofschoon de
man recht voor zich uit bleef kyken, scheen hy
niets te merken van z'n gevallen hoed, noch
mijn kreet te hooren.
Ik trachtte me zelf wys te maken dat die man
met z'n hoed kon doen en laten wat hy ver
koos, dat hy misschien m'n kreet niet had ge
hoord of niet had willen hooren. Maar dat hielp
me niets, m'n zenuwen werden tot het uiterste
gespannen. Eindelyk vermande ik my en sprak
met een stem, waaraan ik vergeefs een vasten
klank trachtte te geven:
„Uw hoed is op den grond gevallen, mynheer."
Misschien vond
||t llllllltllVICVVf VVIIItllVI CIIVVIKVf ItltlVVItf IttV
hy m'n opmer-
ze niet gehoord. „„„„„„„„„..mf
Ik herhaalde dus
na eenige oogenblikken met verheffing van stem:
„Uw hoed is daar op den grond gevallen."
Maar ook nu kwam er geen antwoord. De
man bleef zwygend, onafgebroken, naar een
zelfde punt zitten staren.
Eensklaps schoot er een gedachte door mijn
brein. Ik reisde met een lyk. Op hetzelfde oogen-
blik dat deze gedachte in me opkwam, meende
ik, dat z'n arm iets bewoog en er dus wel dege-
lyk leven in zat.
Wat moest ik doen? Aan de noodrem trek
ken? Maar waarom? Stond 't iemand niet vol
komen vry al dan niet vragen te beantwoorden?
Met een uiterste krachtsinspanning vermande
ik me en besloot my te overtuigen. In bukte,
raapte den hoed op en reikte dezen aan hem
over. Ik stiet hem aan zyn arm, om hem uit
z'n gepeins te doen ontwaken.
„Uw hoed, nujnheer. Scheelt er soms wat
aan? Bent u ziek? Of is er wat anders?"
Nauwelyks had ik hem echter aangeraakt, of
hy sloeg z'n plaid terug, zwaaide z'n beenen
van de bank en ging recht tegenover me
staan. Dat gebeurde zoo onverwacht, dat ik
gillend in myn hoek terug vloog: Eenigen tyd
bleef hy zoo staan en ging daarna weer zitten,
zonder een woord te zeggen. Over z'n gelaat
trok echter een gryns, die misschien een glim
lach moest verbeelden, maar die afschuwelijk
was om aan te zien. Wellicht zou ik op dit
oogenblik aan de noodrem getrokken hebben,
als niet op hetzelfde oogenblik de lichten van
Birmingham voor m'n oogen opdoemden en
het dus nog slechts enkele minuten zou duren,
voor we het station bereikten.
M'n reisgezel was, zooals gezegd, weer gaan
zitten en steunde met z'n handen op de bank,
alsof hij ieder oogenblik wilde opspringen.
Met myn zakdoek veegde ik het koude zweet,
dat in groote druppels op m'n voorhoofd parel
de, weg, en ik was een flauwte naby, toen we
eindelijk het station binnenstoomden.
Op het oogenblik dat de trein stilstond, werd
onze coupé geopend en kwam de conducteur
met eenige heeren voor het open portier staan.
Ik hoorde hem zeggen:
„Ik heb hem hier maar neergezet, heeren,
omdat in dezen coupé slechts één dame was,
terwyl de andere compartimenten nog al vol
waren."
Een der heeren zag dat ik er doodsbleek en
ontsteld uitzag en vertelde me wat er aan de
hand was.
Myn reisgezel was z'n broer, die zes maanden
bij hem in Birmingham en de andere zes maan
den by z'n zuster in Dundee woonde, dus twee
keer per jaar die route maakte. Op beide plaat
sen zette men hem dan in den trein en haalde
hem dan op de plaats zijner bestemming weer
af, want hy wasdoofstom en blind.
Toen hy dezen uitleg gegeven had, tikte hy
z'n broer op z'n arm en dat was voor den on
gelukkige blijkbaar het sein om op te staan.
De Vlaamsche Franciscaan pater Andries
Bostelli, is uitgenoodigd, het inwendige der kerk
S. Maria degli Angeli te Assisi, een der zes
„groote basilieken" der Christenheid, van schil
deringen te voorzien. Tegen de vier pilaren, die
rondom de Fortiuncula-kapel den dom onder
steunen, komen vier schilderstukken, die de epi
soden van den Portiuncula-af'aat weergeven; St.
Franciscus bekoord, werpt zich naakt in de
doornen en wordt door engelen naar de Portiun-
cu'a geleid; hy vrragt God den Portiuncula-
aflaat; de aflaat wordt door Paus Honorius III
bekrachtigd en de afkondiging van den aflaat.
ATT TT1 A op dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen p *7RH bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door p *7CA bij een ongeval met p OCH
A I .1 .IP. A 111 Jl\ It Ui U ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen vVJ» verlies van beide armen, belde beenen of beide oogen %J\J» doodelijken afloop ttUUi"
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
bij verlies van een hand,
een voet of een oog
«7
Rita, die al naar de deur was geloopen,
keerde zich om. zy keek Roger aan. Dan deed
zy haar mond open, alsof z'j iets zeggen wilde
en hy stond langzaam van zyn stoel op Betty
rees ook op. Dan wendde Rita h ar blikken af,
keerde zich haastig om en rende de kamer uit.
„Laat haar gaan, mijn jorgan," zei Sim. en
hield Dick, die haar strompelend na wilde gaan,
tegen.
Langzaam ging mynheer de 'a Riva de kamer
bit en een doodsche stilte bleef hangen Dan
ging Lady Anna naar haar zoon toe. Zij legde
«baar handen op zijn schouders en Kusfe hem
„Het is beter zoo, myn arme Dick, zij heeft
|e nooit lief gehad."
HOOFDSTUK XXV
De dramatische aftocht van Rita had toch
hog goede gevolgen. Tot groote verbazing van
zijn ouders verklaarde Dick zich bereid, in de
firma te treden.
»Ik zal me thuis voelen, alsof ik weer vasten
grond onder de voeten heb," zei hy vertrouwe-
iyk tot zyn moeder. „En vader is buitenge
woon aardig geweest. Ik ben gek geweest, deze
twee jaar, moeder en zoon schok geeft je je
gezonde verstand terug."
Hy omarmde haar met een hartelykheid, die
zy den laatsten tyd erg gemist had. En zoo
was die zaak in het reine.
Dienzelfden middag maakten Roger en Betty
een uitstapje naar Beckford en verwyderden
daar niet alleen de strepen, door de naam van
Willem Beek gehaald, maar den geheelen
naam.
„Laten we maar doen, alsof hij er nooit ge
weest was," zei Betty. ,.A1 zyn we hem dank
baar, dat hy de indirecte aanleiding is ge
weest, dat wij elkaar gevonden hebben."
„Ik geloof, dat we elkear toch wel gevonden
zouden hebben," zei Roger. „Al zou het dan
misschien op een andere manier gebeurd zyn,
wy waren toch voor elkaar bestemd, Betty."
„Zcoals Adam en Eva." zei Betty. „En dit is
ons pkradijs."
Toen «Joe Rickstead anderhalf jaar later terug
kwam, vond hij het nestje, dat Roger en Betty
voor elkaar gebouwd hadden, werkeiyk een
paradijs, al was het eenvoudig. Toch deden de
gezamenlijke werkzaamheden van den man en
de vrouw hem meer denken aan het eerste
menschenpaar, nü hun verdrijving uit Eden.
dan er vóór.
Het oude huis zag er feesteiyk uit, de tuin
stond vol tulpen en hyacinten en er waren
knoppen aan de roos die over de deur was ge
leid.
Roger was op het land en majoor Rickstead
wilde in zyn afwezigheid het huis niet binnen
gaan, maar bleef een beetje rondneuzen. Hy
wandelde naar het erf, waar een ry hooi
schelven en roggemyten van den vorigen oogst
spraken.
Betty's kippen kakelden, dat het een lust
was. Dit zou dan wel het nieuwe kantoortje
zyn, dat Roger voor zichzelf had ingericht m
een van de schuren. Omdat de deur op een kier
stond, liep Joe naar binnen.
Daar stond Roger's groote bureau met een
rytje kasboeken er op en hier stond een tafeltje,
dat, Joe voelde het. door Betty werd gebruikt.
Er lagen een paar boeken op over hoenderteelt,
een mandje en haar tuinhandschoenen. Ook
stond een stel heel lichte tuingereedschappen
in een hoek. Een groote mand vol aardappelen
stond midden in de kamer, aan iederen kant een
stoel, waarop een mesje, dat gebruikt werd om
zaailingen te snyden.
Majoor Rickstead keek nadenkend om zich
heen.
„Zy doen alles samen," dacht hy en omdat
hy toch alleen was, zuchtte hy eens. Toen hy
nog eens naar de mand pootaarda ppelen keek
kwam hem in gedachte, wat hij den vorigen dag
by de Homocks gehoord had, toen zy terug
kwamen van het doopen van Betty's zoon. Toen
had de nieuwbakken grootmoeder geschreid.
„Zy zag er zoo lief uit, toen zy den baby
in de armen had," zei ze. „Zoo lief en gezond
Maar o, Sam, haar handjes. Heelemaal bruin
en gevlekt door het aardappe'sap Zy had met
Roger zaailingen gesneden tot het laatste
oogenblik en het sap was nog niet afgesleten."
Zonder twyfel deed zy hec graag met Roger
en tuinierde zy graag met Roger en zorgde
voor de kippen, terwyl Roger de rennen
nakeek.
Maar majoor Rickstead voelde ook een steek
door zyn hart, als hy aan die beschadigde
handen dacht. Het was een direct gevolg van
die klacht van Lady Anna, dat hy nu hier was
met een delicate opdracht van Sam Hornock.
Toen hy even later uit het kantoortje kwam,
ontmoette hy Roger, die het erf kwam opstap
pen, met blyde oogen en uitgestoken handen.
„Joe, hoe maak je het, oude jongen?"
„Best," zei Joe. „jy ziet er ook best uit
Gefeliciteerd, hoe is het met moeder en zoon?"
„Zou je hem graag zien?" vroeg Roger, toen
zy het huis binnengingen. „Je moet hem zien;
Betty zegt, dat jy de tweede peetoom bent. als
hy niet den ouden familie-voornaam moest
dragen, zou jy de echte zUn geworden."
„Ja, ik wil hem wel zien," zei Joe, toch een
beetje huiverig, om Betty's kind te zien.
Maar toen de verpleegster den baby bracht,
zag hy met een zeker gevoel van opluchting,
dat hij noch op Betty, noch op Roger leek.
Het kind was donker en leek wonderiyk veel op
Roger's grootvader.
„Heelemaal een Beek," meende Roger.
..Kleine John Beek," zei Joe. „Ik hoop, dat
hy de eer hoog houdt, zooals een Beek dat
behoort te doen."
Hy zei deze woorden langzaam, terwyl hy
naar den haard liep, waar de houtblokken
branddjen, Toen hy zag, dat de verpleegster
nog by de deur stond, ging hy verder: „Zeg
Lady Beek, dat ik nog nooit zoo'n aardigen
baby heb gezien."
De zuster verdween en een frissche binnen
meid kwam de thee prengen. .Toe keek de kamer
bewonderend rond. Al de verbeteringen, die
Betty en haar moeder hadden voorgesteld, waren
uitgevoerd en het resultaat was verrassend en
smaakvol.
„Je hebt het huis leuk ingericht," zei hy.
„Het ziet er nu niet op zyn best uit. Hat
is anders altyd vol bloemen en Betty heeft
nu het beste porcelein opgeborgen, zy wascht
dat altyd zelf."
Hy schonk thee, terwyl hy sprak en Joe
merkte op, hoe glanzend het zilver was en
schreef dat toe aan de persoonlyke zorgen van
Lady Beek.
„Dit is Betty's eigen brood," zei Roger. „En
Betty's boter."
„Betty's boter," herhaalde Joe.
„Ja, er is niets wat zy niet kan," riep Roger
trotsch uit. „zy had het allemaal zóó te pak
ken. Niets scheen haar te veel te zyn."
„Zoo," zei majoor Rickstead.
„Joe," zei Roger. „Er zijn dingen waar je niec
over praten kunt, maar dit kan ik je wel zeg
gen. ieder uur van den dag zegen ik haar."
„O. juist," zei Joe.
Hij nam een stukje van Betty's gouden boter
en herhaalde Roger's woorden:
„Er is niets wat zy niet kan. En er is niets
wat zij niet doen wilvoor jou."
„Ja," zei Roger zacht. .Er is niets wat zy
niet voor me zou willen doen."
Joe ging recht zitten en legde zyn mes neer.
„En wat heb jy voor haar gedaan, Roger?"
Roger ging ook rechtop zitten en keek hem
met verbaasden blik aan.
„Ik weet niet, wat ik voor haar gedaan heb,
behalve haar lief hebben," zei hy „En dat is
geen verdienste. Maar er is niets wat ik niet
zou willen doen."
„Weet je dat zeker?" vroeg Joe. „Ik ben
ongetrouwd en weet er niet veel van, maar ik
zou zeggen, dat het offer niet heelemaal van
één kant moest komen."
„Hoe bedoel je dat?" vroeg Roger weer en
het bloed trok weg uit zijn gebruind gezicht.
„Wat ik zeg," antwoordde Joe.
„Vind je, dat ik maar te hard laat werken?
Maar ze zegt, dat ze het graag doet en dat
geloof ik ook heusch."
„Misschien wel. Maar het hoeft niet."
Er heerschte een diepe stilte, terwyl Roger
strak voor zich uit zat te staren, dan zei hy
met hortende stem:
„Je bedoelt, dat ik Betty niet zonder bruid
schat had moeten laten komen?"
„Ik bedoel, teen ze wild' komen, had het
genoeg voor jou moeten zijn dat ze wilde
komen."
„Dat is waar," stemde Roger met een diepen
zucht toe.
Joe's gezicht vertrok een beetje, toen hy
voortging:
„Het zou de meeste mannen niet kunnen
schelen, hoe ze kwam, als ze maar kwam."
(Slot völgt.)