LEVENDE KUNST VOOR ALLE
TIJDEN
PLEIDOOI VOOR HISTORIE
Gerard Walschap
MEDEA
Het meisje uit de
onderwereld
Maureen O'Sullivan onschuldig
van moord verdacht
De Zwarte Madonna
Een Poolsche film
Schilderij exvexpositie
te Eindhoven
Her meszuil te Turijn
Tentoonstellingen-reeks
Albert de Berzeviczy
IN G.K.'s WEEKLY
„Hoe men schrijver
wordt"
Justin MacCarthy
De schilder Cazzanga
overleden
Kloosterleven
ff
tf
Dichter tot ons dan Sofokles' „Elek
tra" lijkt mij Euripides' „Medea" te
staan. En de, neen ik wil niet zeg
gen realistische, maar ik weet geen beter
adjectief dan „menschelijke" want harts
tochtelijk bewogene en zielkundig aan
vaardbare regie van Aug. Defresne heeft
die „Medea" met de hoofdvertolkster Char
lotte Kohier ons wel heel na gebracht!
Een klassiek Grieksch werk als deze „Me
dea" kan nu eenmaal niet meer in de eens
gangbare oude opvoeringswij ze van zóóveel
honderd vóór Christus worden opgevoerd.
Het tooneel was destijds zoo gansch an
ders, de verhoudingen waren geheel ver
schillend, de spelenden hadden een totaal
andere technische taak naast de kunstzin
nigeDaarenboven is onze eigen
geestesgesteldheid van enkele duizenden
jaren later totaal vergroeid, dan dat we
een zuiver Grieksche opvoering gelijk Eu
ripides die moet gekend hebben, nog an
ders zouden waardeeren dan als een rari
teit.
Wil een werk als „Medea" ons in zijn
kunstzinnige waarde nog iets zeggen, dan
dient men er niet het tijdelijke dus het
Grieksche van 480406 vóór Christus uit
te halen maar het als kunstwerk boven
welk tijdperk ook uitgaande al-mensche-
lijke dat tot iederen tijd spreekt!
De regie van A. Defresne acht ik dan
ook ondanks het gemis van een meer
klassiek Grieksch geschoold styleeren
volkomen verantwoord. En wanneer ik
mijn bewondering voor deze prachtige ver
tooning neerschrijf, dan is het allereerst en
bovenal om het feit, dat Defresne en de
zijnen dit kunstwerk uit 431 vóór
Christus, brandend van leven in onzen tijd
hebben geplaatst. Niet door allerlei kunst
middeltjes en verkrachting van het wezen
maar juist door het wezen ervan, het be-
grijpelijk-menschelijke, beroerd door het
boven-menschelijke, tot ons begrip en tot
ons gemoed te brengen.
Euripides geeft ons een blik in een vrou-
Weziel: een afgrond van haat waar eens
een hemelhoogte van liefde was.
Medeade titel zou kunnen luiden bij
een moderne film „wanneer liefde haat
wordt
Deze vrouw, die Charlotte Kohier ons zoo
groot, zoo fier en och zoo klaaglijk, zoo
doemwaardig en tevens zoo meelij-waardig
voor oogen stelt, heeft eens alles geof
ferd voor den man harer liefde, Jason. Zij
de kleindochter van den zonnegod Helios,
heeft alles ten offer gebracht voor hem.
Haar toovermacht won hem het gulden
Vlies. Om hem verraadt en verlaat zij va
der en vaderland. Voor hem heeft zij alles
over, zoodat ze ten slotte hulpeloos alléén
staat in een vreemd land onder vreemden,
Wanneer Jason haar verstoot omwille van
een vreemde jonge vrouw, omwille van
Kreusa! Deze kan hem als koningsdochter
méér geven: de egoist kiest het nieuwe
gewin. Belachelijk wordt tegenover Medea's
ondraaglijke smart en diep gewonden trots
de laffe uitvlucht van Jason: dat hij dit
alles doet om wille van haar en beider
kinderen: want nu is de toekomst van
hun kroost verzekerd!
Vloekwaardig, maar menschelijk zoo be
grijpelijk, vergroeit dan de liefde in haat:
haat tegen den kleinzieligen echtgenoot,
haat vooral tegenover de jonge vrouw en
heur vader. Koning Kreon. Zij wil Jason
treffen in die vrouw.... zij wil hem bo-
venal treffen in zijn kinderen.
Medea doet den zelfingenomen ietwat
hommen Jason gelooven in haar vermeen
hen inkeer. Jason geleidt zijn kinderen
2eif tot Kreusa om aan deze het bruidsge
schenk van Medea te brengen: een kost
baar gewaad met gouden diadeem. Maar
het geschenk is de drager van den dood.
^ant gif heeft Medea geheimzinnig ge-
hiengd en wanneer Kreusa met de siera-
hen zich tooit sterft ze en sterft ook haar
ter hulp snellende vader Kreon.
Haat en wraak triumfeeren
Erger nogin zijn eigen kinderen,
°m wier wille Jason voorwendde Kreusa te
huwen, zal Medea hem treffen. En hier is
tenslotte geen strijd tusschen moederlief-
he en wraak, want nu de kinderen bedreigd
^orden door een bloedwraak vindt de moe-
herliefde van Medea een bondgenoote in
haar wraak op den man.
Beter dan een wreede dood voor de
ónderen, is een zacht heengaan door
hoeders hand zelf. En ze doodt zelf de
deinen.
Haar doemwaardige daad is haar straf,
"aar blijft niemand en niets meer: niet
^6hs de heugenis aan een onbaatzuchtige
'efde. Wel fel wordt deze vrouw en moe-
gestraft door haar daden zelf.
Maar hevig is ook de straf voor Jason's
Afraad. Medea is het werktuig der goden
jhh hem te straffen. Medea is ten slotte
het vergeldings-instrument en wanneer
het wraakgericht heeft volbracht, neemt
^°d Helios haar in den drakenwagen van
Qe aarde....
Bewonderenswaard werd de vertooning
hist omdat ze ons Euripides' kunstwerk
h®ed bewonderen. Niet om griezelige
hjoordeffecten was het den Griekschen
j cester te doen maar om het zielsconflict
.h het licht der goden. Noch den moord op
h-reusa, noch dien op de kinderen maakt
e toeschouwer mee.
Kreusa verschijnt zelfs niet eens ten
hcneele en heur dood vernemen we uit
door Frits van Dijk zoo prachtig-ge-
j^clci verhaal van den bode. Doch al laat
hripides Kreusa niet ten tooneele ver-
Zwijnen, hoe meesterlijk laat hij haar
/^h onzichtbaar meespelen, ja het tooneel
°his beheerschen, door het SDel der ande
an.
Euripides laat weliswaar de Goden
macht nog niet uit zijn drama's ver
dwijnen hij moest immers nog
„godsdienstige spelen" maken voor de vie
ring van den God Dionysos doch de
twijfelaar doet het menschelijke meer en
meer naar den voorgrond treden. Minder
in het blinde noodlot, meer in den goe
den en kwaden wil des menschen gelooft
hij. Zoo werd Euripides de grondlegger van
het psychologische drama.
Maar de vervloeking van een vader, het
om wraak roepend bloed van den door Me
dea vermoorden broeder, de doemenis der
goden: dat alles heeft óók nog bij Euri
pides zijn plaats. „Want het bloed, dat
aan den broeder vergoten is, zegt het koor,
is moeilijk te verzoenen." „Wie eenmaal een
dergelijken moord bedreven heeft, wordt
door een God met de zwaarste pijnen ver
volgd" leert datzelfde koor, hetwelk zoo
wel een verklarende als een mee-acteeren-
de taak van den tooneelschrijver heeft ge
kregen.
Medea wordt verscheurd door haar
eigen boozen hartstocht: „een verschrik
kelijke vrouw" noemt de voedster haar,
„wie haar als vijand tegemoet treedt zal
niet licht zegevieren." Jason valt ten of
fer aan haar wraak. En dat we Medea
daarbij als volvoerster van de straf der
godheid hebben te beschouwen, doet Euri
pides m. i. aan 't slot duidelijk uitkomen
door haar met de lijken der kinderen op
den drakenwagen van den zonnegod te
doen wegvoeren. Zelfs de kinderlijkjes
worden den vader niet overgelaten! De
straf voor het onrecht, aan een godekind
misdreven, is wel zwaar voor Jason!
Aldus is Euripides' drama in de vertoo
ning van de Amsterdamsche Tooneelver-
eeniging tot me gekomen: menschelijk.
begrijpelijk zelfs in het doemwaardige.
Een machtig werk, dat groot spel bracht.
Wellicht was Charlotte Kohier ietwat te
zéér de bedroefde vrouw, maar haar ver
betenheid, haar gewonde trots, haar
ontgoocheling gingen met de smart t»
zamen tot een machtig vermogen. Haar
Medea werd een der waardevolste tooneel-
creaties van den laatsten tijd en ik ben
geneigd haar Medea hooger te stellen dan
haar Elektra. En naast haar was de Jason
van Ben Royaards een der groote winsten
van het tooneel onzer dagen. Terwijl
misschien nimmer in den lateren tijd de
reien, het koor, van zóó machtige beteeke-
nis waren als hier. Want thans was het
koor met de spelenden, met heel het spel
één geheel.
De rei verkreeg èn verklarende èn mee-
Charlotte Kohier als Medea in Euripides'
treurspel
acteerende taak in rhythmisch boetseerend
bewegen. De tooneelbouw voldeed, maar
was alleen onlogisch en onaesthetisch in de-
op- en afgaande trap der hoofdpoort,
waardoor elke figuur die door de hoofd
poort opkwam eerst omhoog en dan weer
omlaag moest om op het tooneelvlak te
komen. Maar deze trappenbouw voldeed
heel goed voor het koor, dat als beschou
wend toeschouwer deels boven het too-
neelgebeuren werd geplaatst om er telkens
naar te kunnen afdalen. Willy Haak, doo.r
Nel Knoop goed gesecondeerd, voerde het
koor op voortreffelijke wijze aan: hoog en
waardig.
Onder de vele medewerkenden noemen we
nog Sternheim die onmiddelijk als opvoe
der den juisten eenvoudigen toon vond
na het larmoyante van Sara Heybloem;
noemen we ook Carpentier Alting als
Aegeus, La Chapelle als den ouden vorst
Kreon.
W worden door ons tooneel van he
den niet met klassieken verwend
We voelen zelf veel voor het streven
van Van Dalsum om tooneel van en voor
onzen tijd te geven. Doch zoolang men
geen tijdtooneel kan geven, dat op zich zelf
een gaaf geheel is, zoolang men werk geeft
waarin naar willekeur is veranderd en ge
prutst, zij 't met nog zoo goede bedoelin
gen, zoolang lijkt 't toch maar veiliger nu
en dan te vluchten naar de klassieken bij
wie men menschelijke kunst vindt van en
voor alle tijden.
LEONARDUS VAN DEN BROEKE.
Eigenlijk is Maureen O'Sullivan heelemaal
geen meisje uit de onderwereld. Ze is een
goed-gekleede, hupsche en vriendelijke
jongedame, die veel plezier in het leven heeft
gehad tot op het moment dat mijnheer Brown
of Black door een kogel getroffen neerstortte
en den laatsten adem uitblies. Want op dat tijd
stip drong de politie de kamer van den heer
Brown of Black binnen en arresteerde de goed-
gekleede, hupsche en vriendelijke Maureen
O'Sullivan, alhoewel deze zoo onschuldig als een
lam was en slechts met afgrijzen het verschei
den van den heer Brown of Black had gecon
stateerd.
Maar Amerikaansche jury's zijn rare dingen
en wanneer zoo'n jury het schuldig uitspreekt,
dan hangt men, ook wanneer men niets gedaan
heeft. En zoo kan het dan gebeuren, dat we
Maureen ter dood hooren veroordeelen. Mau
reen vindt het een beetje vervelend om zonder
een enkele reden op een electrischen stoel te
moeten gaan zitten en ze profiteert derhalve
van een auto-ongeval en verschaft zichzelf
wat meer vrijheid. Wel zoekt de politie, maar
ze heeft een schuilplaats gevonden bij den heer
Joel McCrea, die het beroep van advocaat uit
oefent en derhalve een uitstekend bescherm
heer mag genoemd worden.
Geholpen door een dikken maar voortreffe-
lijken butler, leidt de heer McCrea de gerechts
dienaren op een dwaalspoor. Doch er komen
andere moeilijkheden, want een aantal gang
sters bemoeien zich ook met het geval en om
dat deze slechte lieden weten wie den heer
Brown of Black vermoordde, moeten Maureen
O'Sullivan en Joel McCrea zich met hen in
verbinding stellen. Dat geeft natuurlijk veel
narigheid, maar toch ook veel sportief genot,
want men ziet auto's door muren van garages
rijden en door sloten en men hoort kogels flui
ten en men ziet allerlei ongelukken gebeuren,
die heel goed afloopen en men is er verder ge
tuige van hoe de gangsters gefopt worden,
waar ze zelf bijstaan. Enfin, het gaat allemaal
buitengewoon goed en het slot is dan ook zeer
bevredigend, want na een onverwachte slechte
wending komen er agenten met machinegewe
ren om de gangsters in te rekenen. De onschuld
van Maureen O'Sullivan wordt bewezen en vol
komen gerehabiliteerd gaat ze een overgelukkig
huwelijk met den heer Joel McCrea tegemoet.
Volwassenen zullen zich bij deze film van
George B. Seitz kunnen amuseeren.
Gebed in het genadeoord Czentochow. Uit de film „De Zwarte Madonna"
Deze ongetwijfeld fraaie film brengt een
levensschets in beeld van twee jonge menschen,
die door het noodlot getroffen, op het punt
staan hun geluk te verliezen, doch door hun
godsvertrouwen geholpen, er weer boven op ko
men. Een jonge aviateur is verliefd geworden
op zijn pleegzusje, dat zoo juist van de kost
school is thuisgekomen en van de zusters een
groote devotie voor Onze Lieve Vrouw heeft
meegekregen. Als hun liefde zich zal mani
festeeren, krijgt de jongeman een vliegongeluk,
wordt aan beide beenen verlamd en zal zijn
leven lang in een rolstoel moeten doorbrengen.
Hij tracht zijn liefde op zij te zetten, doch te
vergeefs. Het meisje trouwens wil hem niet aan
zijn lot overlaten en verpleegt hem met groot
geduld. Dan, wanneer een processie naar het
genade-oord Czenstochow zal vertrekken, weet
zij den zieke te bewegen haar te vergezellen.
Beiden bidden in de processie, en als het ge
nadebeeld voorbij gaat, zien we den verlamden
aviateur zich oprichten in zijn stoel. Is hij ge
nezen, of heeft een uiterste inspanning van zijn
krachten hem geholpen? De film laat alle ver
klaring in het midden, doch suggereert sterk,
dat liet godsvertrouwen van beide jongemen-
schen hun geluk heeft; gered.
Er zitten in deze film vele boeiende accenten
en vaak stijgt de film tot een grootsche ver
beelding. Met name is de processie, zoowel in
beelden als geluiden tot een geestdriftige apo
theose gemaakt, zonder te vervallen in den pa
thos, die zoo gemakkelijk op zulke films beslag
legt. Alle sentimentaliteit, die tot dusver in
vrijwel geen op religieuze gevoelens gebouwde
film ontbrak en er zelfs aan de orde van den
dag was, is hier met groot succes vermeden.
Deze film bezit dan ook vele verdiensten, die
men te zelden aantreft en die gelukkig be
wijzen, dat men een geloovige film kan maken
zonder te vervallen in oratorische uitweidingen
en zonder te speculeeren op de sympathie, die
soms gewekt wordt voor de goede bedoeling
waar het goede vermogen ontbreekt.
Wanneer de Polen in dezen zin doorwerken,
dan zal men van hen, met name van de ka
tholieken, nog menig fraai stuk werk kunnen
bewonderen.
In het Museum Kempenl'and, gevestigd in
het oude stadhuis te Eindhoven, wordt
gedurende veertien dagen een tentoonstel
ling van schilderijen gehouden Deze is gearran
geerd door Harry Hasenbos, bevat ook voor
namelijk werken van hemzelf met daarnaast
werken van Jan en Antoon Kruysen, vader en
zoon. Hoewel het meerendeel der geëxposeerde
werken van Hasenbos zijn, maakt de tentoon
stelling op het eerste gezicht den indruk, dat
zij vooral door de Kruysens wordt bezet. Deze
indruk wordt begrijpelijk, als men rekening
houdt met het feit, dat Hasenbos gedurende
jaren met Antoon Kruysen heeft samengewerkt
en veel van zijn techniek heeft overgenomen;
zooveel zelfs, dat men hier en daar zou aar
zelen, als de naam geen duidelijke onderschei
ding gaf. Deze techniek echter wordt door
Hasenbos niet geheel en al beheerscht. Is
zij bij Kruysen van een zekere slordigheid, die
hij zich kan veroorloven, omdat zij bij hem
oorspronkelijk is en hij daardoor zijn vaardig
heid vertoont; bij Hasenbos mist zij de oor
spronkelijkheid, waardoor zij werkelijk slordig
wordt. Dit is vooral in zijn landschappen:
In zijn interieurs, waar hij blijkbaar niet zoo
zeer aan Antoon Kruysen vastzat, is hij anders,
rustiger en met meer teekening, waar hij nauw
gezet werkt en zijn materiaal meer beheerscht.
Houdt men er rekening mee, dat deze schilder
zichzelf gevormd heeft, en zichzelf alles heeft
moeten leeren, dan is zelfs een zeer verdien
stelijke beheersching van het materiaal te con-
stateeren. Wel blijkt de kleur zoo moeilijk te
zijn, dat zij slechts overmeesterd wordt ten
koste van groote moeilijkheden.
De tentoonstelling in haar geheel heeft een
fout, dat zij te omvangrijk is. Het een ver
dringt het ander, wat werkelijk jammer is voor
verschillende zeer fraaie doeken van deze expo
sitie. Met een kleiner aantal zou waarschijnlijk
een beter geheel zijn verkregen.
Ter eere van de nagedachtenis van den
hertog der Abruzaen, die niet alleen bekend
was als Poolreiziger, maar ook de eerste be-
stijger van den Rovenzori was, is te Turijn een
Hermeszuil ingewijd.
Van begin April tot midden September zal
te Milaan een reeks tentoonstellingen op aller
lei gebied worden gehouden, waaromtrent de
automobieltentoonstelling een voorname plaats
zal innemen.
Op 83-jarigen leeftijd is de bekende
Hongaarsche politicus en schrijver Albert de
Berzeviczy overleden. Berzeviczy is in 'êos en
volgende jaren minister van onderwijs geweest,
tevoren was hij hoogleeraar in de rechtsweten
schap aan de universiteit te Eperjes. Hij heeft
talrijke historische en andere werken gepubli
ceerd.
Wij leven ongetwijfeld in een tijd, die ge
schiedenis maakt, maar leven wij
ook in een tijd, die geschiedenis kent?
Men zou deze vraag lichtvaardig bevestigen,
indien men afging op de enorme hoeveelheid
pseudo-historische lectuur, die tijdens de laat
ste jaren over de boekenmarkt is uitgestort en
die met een aan onbeschaamdheid grenzende
sensatie-zucht alle mogelijke historische inci
denten tracht op te dringen als „opnieuw
actueel." Men maakt Alcibiades tot romanheld
om de Grieksche politiek zijner dagen te be
lichten met een lamp, die nooit ontstoken zou
zijn, indien de moderne Duitsche politiek er
niet de olie toe geleverd had. Men schildert
de katholieke koningen Ferdinand van Aragon
en Isabella van Castilië in een zoogenaamd
„historischen" roman, die geen andere betee-
kenis heeft dan een willekeurig pamflet tegen
inquisitie en pogrom. De ware qualiteiten der
geschilderde vorsten komen door zulk een
schildering volmaakt in de schaduw; slechts
hun ondeugden stelt men ten volle ten toon in de
hoop dat deze voor het bewustzijn van den
lezer zullen lijken op de ondeugden van Adolf
Hitler. Zelfs de heiüge Ignatius als „organisa
tor van de reactie" krijgt zijn biographie ro-
mancée, geïnspireerd op de hedendaagsche po
litieke verwikkelingen in Europa.
Dit is geen beoefening van de geschiedenis
meer; dit is het verwekken eener perfide my
thologie, die de waarheid schendt teneinde
eenige elementen van die waarheid, eenzijdig
naar voren gebracht, te gebruiken of misbrui
ken voor actueele politieke propaganda. Dit is
geen eigenlijke geschiedvervalsching, want de
feiten, die men uitkiest, zijn meestal wel juist.
Maar het is erger dan geschiedvervalsching.
Het is een vervangen van het begrip geschie
denis door het begrip propaganda, hetwelk men
echter voor objectief historisch laat doorgaan.
Het is dus een veel vernuftiger vorm van
bedrog, en het moet wel merkwaardig heeten,
dat dit bedrog het vaakst wordt aangewend
door lieden, die de natuurlijke vijanden zijn
van de moderne Germaansche mythomanie.
In plaats van de funeste en geest-onteerende
methoden van schrijvers als Rosenberg, Von
Leers, Mathilde Ludendorf e.t.q. te ontzenu
wen door hun volstrekte onhoudbaarheid aan
te toonen, kiest men liever, en lichter, het ge
bruik van een zelfde methode, waardoor de
heele wereldgeschiedenis uit haar verband
wordt gerukt en lompweg verdeeld wordt
in groote vakken zwart en wit, naar
mate het licht der hedendaagsche sympathie
al of niet op de figuren valt. Voor den heden-
daagschen Germaan is b.v. Karei den Groote,
bijgenaamd de Saksendooder, absoluut slecht,
daarentegen is Wittukind absoluut goed. De
mysticus Meister Eckhart is nadat men zijn
geschiedenis en zijn werk geheel verminkt
heeft bruikbaar voor de nationale propa
ganda en dus als echte Duitscher gretig aan
vaard; de grootmeesters der Fransche scho
lastiek daarentegen zijn verfoeilijke dogmatis-
ten, die geen adel van ziel kennen. Dit is te
meer belachelijk, indien men weet, dat Eck-
hart's leer omtrent de ziel sterk beïnvloed
werd door deze Fransche scholastici! De heilige
Augustinus is voor den heer Rosenberg slechts
een bastaard-Afrikaan met een onvrije ziel.
Maarten Luther daarentegen, hoewel hij de
„fout' beging, het Oude Testament te hand
haven, was een vrije Germaansche geloofsheld,
zich verzettende tegen de Syro-judaïsche ele
menten in het Roomsche Christendom.
Alle nuances vallen weg uit het historie-
boek; er zijn nog slechts „zwarte bladzijden"
van nationaal verval naast „gouden bladzijden"
van nationale verheffing. Het talent en het
genie worden afgemeten naar de vaderlandsche
gezindheid en Joodsche kunstenaars vallen dan
natuurlijk geheel buiten waardeering.
Deze belachelijke toestand heeft de toch al
zoo geringe historische kennis van den moder
nen mensch nog dieper bedorven. Had men al
weinig contact met het verleden, omdat men
door de snelle ontdekking en technische ont
wikkeling van allerlei nieuwe communicatie
middelen geheel scheen aangewezen op het
heden, dit geringe contact verliest zijn waarde,
omdat het op verkeerde wijze tot stand kwam!
In het nieuwste nummer van zijn eigen
weekblad geeft G. K. Chesterton over deze ver
wrongen verhouding van den modernen mensch
tot de geschiedenis eenige vruchtbare gedach
ten ten beste. Hij is vast overtuigd, dat de
krantenkiosken van Londen gedurende de eer
ste dagen bestormd zullen worden door lieden,
die actueel nieuws willen tegenover de schen
nis van het Verdrag van Locarno door Adolf
Hitler.
Deze lieden aldus Chesterton zou
den verstandiger zijn, indien ze naar een
boekwinkel liepen om boeken van vijftig
jaar geleden te raadplegen, waarin ze vin
den zouden, hoe hun grootouders dachten
over thans grootendeels vergeten dingen.
Een geleerd humorist heeft gezegd: „Als er
een nieuw boek verschijnt, moet men een
oud lezen", maar het zou nog wel zoo prac-
tisch zijn te zeggen: ,Als het laatste
nieuws verschijnt, zoek dan naar het vroeg
ste nieuws." Het cultureele conflict van
thans gaat niet tusschen pro-Franschen en
pro-Duitschers, het gaat tusschen degenen
die vóór de geschiedenis zijn en degenen,
die tegen de geschiedenis zijn.
Ook door deze vingerwijzing zoekt Chester
ton de kennis van het verleden te betrekken
in de actualiteit van het heden, maar hij heeft
er een ander oogmerk mee dan de geschiedenis-
exploiteerende propagandisten. Hij legt het niet
toe op een extract van partijdigheden, noch op
een vereenvoudiging van de werkelijkheid tot
een z.g. historische wet.
Wanneer wü de reactie van een heele
cultuur willen berekenen, is het onvol
doende, ons af te vragen, hoe ze gewoon
lijk reageerde. Wij moeten de krachten
kennen, die juist nü in werking treden
Maar het essentieele punt is toch wel,
dat, wie ook gelijk moge hebben, vast en
zeker, gevaarlijk en verderfelijk ongelijk
heeft degene, die beweert: „Vraag me niet,
terug te gaan tot al die oude verhaaltjes
over Frederik den Grooten of Bismarck,
want dat alles ligt zoo ver terug in het
verleden, nog verder dan de inval in
België." Zoo iemand bouwt een wel zeer
onzekere stelling op het simpele feit, dat
hij vergeet hetgeen anderen onthouden.
„Ik kèn geen geschiedenis" zei G. H. Tho
mas met trots, en hij was nog verwonderd
dat dit op De Valera niet den gewenschten
indruk maakte. Iedere doodgewone detec
tive zou aan een politicus kunnen leeren,
hoe idioot deze zienswijze is tegenover een
nieuw mysterie of een dreigende cata
strophe. Wanneer de heer Brown klaar
blijkelijk gedurende den afgeloopen nacht
den heer Robinson vermoord heeft, dan is
juist het oogenblik aangebroken, waarop
het verleden der beide heeren van het
hoogste belang woTdtEn in de z.g.
hooge politiek met dien verschrikkelijken
inzet van oorlog of vrede, wanneer het gaat
om millioenen menschenlevens, zouden wij
de ontstellende dwaasheid begaan, het ver
leden te vergeten! In dat geval zouden wij
den heer Robinson, die pas vermoord werd,
beschouwen alsof hij pas geboren was! Al
leen in dat geval zouden wij de vraag, of
de heer Brown een moord op zijn geweten
heeft, herleiden tot de vraag of de heer
Brown een moord op zijn geweten zou kun
nen hebben
In dit licht beziet de geestige schrijver vervol
gens eerst 't Italiaansche imperialisme in Afrika,
dat hij niet goedkeurt, maar dat hij gelijkwaardig
acht aan het Britsche imperialisme in de heele
wereid, zoodat hij zegt, niet te begrijpen, wat
de Engelsche pers ineens tegen Italië heeft, en
daarna- de breuk van het Pact van Locarno, die
hij ook niet goedkeurt, maar die hij gelijk
waardig acht aan talrijke voorbeelden van Duit
sche internationale politiek uit het verleden,
In dit feit ziet hij weer een symptoom van wat
hij altijd heeft genoemd „The Prussian heresy".
n.l. de ketterij, dat de Pruisen op een of andere
manier zouden uitverkoren zijn tot een volk
van wereldbeheerschende beteekenis.
Hier geldt niet zegt Chesterton de
ethische vraag, die geldt in de koloniale po
litiek, ni de vraag of min of meer wilde
toestanden onder contróle gebracht moeten
worden van min of meer beschaafd inzicht;
hier geldt de practische vraag, of een be
slist verwilderd inzicht contróle heeft uit
te oefenen op beslist beschaafde toestanden.
Op zichzelf veracht ik de idee, dat wij half
beschaafde volkeren zouden moeten aan
vallen, maar dit punt wordt voor mij toch
tamelijk academisch tegenover de werke
lijkheid, dat een halfbeschaafd volk zelf de
aanvaller is
Als deze regelen gedrukt worden, zal er
wel eenig nieuws zijn, maar gelukkig is het
geen ik hier beweer niet afhankelijk van
eenig nieuws. Het is de waarheid geweest
voor vele geslachten en het zal nog voor
menig geslacht de waarheid blijven, tenzij
een of andere heilige, heel wat effectiever
dan een of ander leger, een heidenschen
volksstam bekeert.
Deze historico-politische beschouwingen van
den Engelschen schrijver vloeien hiet over van
vriendelijkheid jegens het hedendaagsche Prui
sen, maar ze hebben het voordeel, dat ze van
een geheel anderen kant dan gebruikelijk werd,
de wereldgeschiedenis in verband brengen met
het wereldgebeuren. Een volledige oplossing van
het probleem der actualiteit van de historie
biedt Chesterton allerminst. Hij geeft echter
eenige vruchtbare gedachten ten beste, die van
nut kunnen zijn bij de overdenking van een
vraagstuk, waarover in den laatsten tijd ook
door Katholieken veel geschreven is. Op
eenige van dié nieuwe publicaties komen wij
nader terug.
Gisteravond sprak te Amsterdam voor den
katholieken kunstkring De Violier de
Vlaamsche romanschrijver Gerard Wal
schap over de vraag „Hoe men schnjvet wordt."
Na door den voorzitter, den heer Herman van
den Eerenbeemt hartelijk te zijn verwelkomd
als een der belangrijkste repraesentanten van
het jonge Vlaanderen in de letterkunde, begon
Walschap op geestige wijze te verdedigen dat
hij over zich zeiven zou spreken, iets, dat elk
mensch nu eenmaal gaarne doet, ofschoon men,
om 't te kunnen doen, getuigenis moet afleggen
van een innerlijk en geestelijk leven. Merkwaar
dig achtte spr. het, dat men zoo verschillend
oordeelt over de oorzaken der ellende in de we
reld. Bernard Shaw verkondigt de typische
stelling van den nouveau-riche. dat armoede
de ware schande zou zijn. Spr. meende, dat de
oorzaak van de ellende gezocht moet worden
in domheid, onwetendheid en misverstand,
maar vooral in de apodictische wijze, waarop
de dommen en onwetenden hun tekort tot norm
maken en hun overtuigingen, Mefst met geweld,
aan anderen opdringen. De moderne literatuur
is doordrenkt van het geloof in den slechten
mensch, dat wei voortkomt uit een al te apo
dictische beschouwing der menschelijke natuur.
Het wordt tijd, dat wij gaan getuigen over den
mensch, die goed is. De constructieve krachten
der samenleving, als vriendschap, eerbied, har
telijkheid vragen om overtuigende verdediging.
Een schrijver, dia persoonlijk en hartelijk con
tact vindt met een deel van zijn publiek, moet
zich verheugen over de gelegenheid welke hij
krijgt tot het afleggen van dit getuigenis.
Komende tot de vraag, hoe men schrijver
wordt, behandelde Walschap eerst zijn eigen
geval en zette uiteen, hoe hij schrijver gewor
den was. Met een rijken, soms ironischen humor,
verklaarde hij, zijn ideaal aanvankelijk te heb
ben gesteld in de schilderkunst, maar op het
college te Hoogstraten van de teekenkunst te
hebben afgezien, omdat zij strafbaar was, ter
wijl men daarentegen kan .schrijven" als ver
richtte men zijn schooltaak. Is schrijven dan
zoo prettig? Neen, oordeelt spr., maar het is
zoo onontbeerlijk. Schrijven is een groot ver
driet, dat niet altijd zichtbaar geleden wordt
door den maatschappelijken persoon, dien wij
kennen als den schrijver Zus of Zoo, maar door
'n „tweeden persoon" in dezen, een opgejaagden
Ahasverus, een eeuwigen mensch, die patholo
gisch gekweld wordt dóór de behoefte aan ver
klaring en aan oplossing. Schrijven .schijnt wel
iets pathologisch. In den toon der boutade zou
men misschien mogen zeggen: Een zieke geest
scheidt kunst af. Dit geeft echter aan het kun
stenaarschap een tragiek, waarmede niet mag
geAarlataniseerd worden, zooals maar al te
vaak geschiedt in de romantische idealiseerin-
gen van het kunstenaarschap tot een volmaak
te zelfopoffering. De kunst is bij definitie
rustig, de kunstenaar daarentegen is bij defi
nitie onrustig, onharmonisch, ook ai is hij
maatschappelijk een evenwichtig mensch.
Vervolgens besprak Gerard Walschap zijn be
kende romans. In de triölogie „Adelaide", „Erie",
„Carla" had hij willen schetsen zekere ont
bindende krachten, die het individu in de maat
schappelijke samenleving ondermijnen. De vol
gende romans „Trouwen" en .Coelibaat" toonen
daarentegen de werking der constructieve
krachten die het individu herstellen, speciaal
de moederliefde, dit heilzaamste bezit der
menschheid, de huwelijksliefde en de loutering
door het leed. In de kerstvertelling „De Vierde
Koning" tenslotte zijn laatste boek tot he
den trachtte spr. aan zijn kinderen de wijs
heid voor te houden van het leven: Vergist u
desnoods, maar weest edel.
Op de redevoering, die met groote aandacht
werd aanhoord, volgden eenige discussies, daar
na las de heer Walschap eenige fragmenten uit
zijn werken voor.
De schrijver Justin MacCarthy is Zondag op
75-jarigen leeftijd overleden.
Op 53-jarigen leeftijd is te Milaan de schilder
Cazzanga overleden, die vooral bekend was door
zijn inzendingen op de Biennale te Venetië en
als portretschilder.
De Fransche film van Alexandre bepaalt zich
voornamelijk tot een cinematografische repor
tage van de dagorder in een klooster. Een moei
lijke taak ongetwijfeld, die hier echter met vol
doenden smaak werd volbracht om deze
film aanbevelenswaardig te maken. Niet alleen
voor katholieken, voorwaar, want ook anderen
zullen met aandacht kennis kunnen nemen van
het leven, zooals zich dat in een klooster vol
trekt.
Monnik uit de film „Kloosterleven"