Op en top verkiezingskermis KWIEK EN VIEF ffldv&daal mn den Wat Kikker Karei en Tuimeltje beleefden ALLE DAGEN WAS HET ZONDAG HET ROODE BOEK et eiland der eenzamen i WOENSDAG 1 APRIL 1936 Hitler vierde triomfen, zooals geen vorst en geen nationale held ooit heeft gevierd Machtsontplooiing zonder weerga Aan de kaak stellen Silhouettenfilms Boeken uit China van dien mijn- Waardige Het Italiaansche Holly wood Filmstudio ingewijd A t1 A DAMMU^O °P dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen p 7^0 bÜ levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door tl 7m bij een ongeval met p OCA bij verlies van een hand, MI .1 ,r. I\Li O ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen A f %J\J» verlies van beide armen, belde beenen of beide oogen A doodelijken afloop A een voet of een oog AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL Ook al zijn de verkiezingen intusschen reeds achter den rug, toch zullen, meenen wij, onze lezers nog wel interesse hebben voor onder staande correspondentie uit Berlijn, die een duidelijk beeld geeft van de stemming, welke er voor den 29sten Maart in de Duitsche hoofd stad heeft geheerscht en welke zoo geheel af wijkt van de sfeer, die wij in verkiezingsdagen kennen. Verkiezings-kermis! Een betere betiteling, al dus onze Berlijnsche correspondent, valt er, gelooven wij, niet te verzinnen voor hetgeen Berlijn op het oogenblik in koortsach tige opgewondenheid doorleeft. Eigenlijk is het alle dagen Zondag. Uit fabrieken, kantoren en Winkels gaat men vroeg naar huis om op tijd verkleed en op tijd ter vergadering te kunnen wezen. Na de vergadering gaat men de stad in, naar bioscopen, restaurants, café's en van den vroegen morgen tot den laten avond verkeert men in den roes van een grootschen, door alle lagen der bevolking meegevierden nationalen feestdag. En eindelijk heeft Hitier ook in de Duitsche hoofdstad gesproken. De Berlijner heeft in de kranten gelezen en op de film gezien, hoe onaf zienbare menschenmassa's den „Führer" met vlaggen en guirlandes, fakkels en gejuich be groetten in Noord en Zuid, in Oost en West. Hij heeft via de radio, in zijn werkplaats of bij hem thuis, in het café waar hij een glas bier dronk, in den winkel waar hij iets wilde koopen, of ook eenvoudig op straat bij een der vele luidsprekers, de redevoeringen gehoord welke Hitier hield te Stuttgart en te Koningsbergen, te Hamburg en te Karlsruhe, te Breslau en te München, alsook het klaterend applaus en het daverend „Sieg Heil" Waarmee honderduizenden zijn woorden bege leidden. En een meesterlijk gedirigeerde propa ganda deed den Berlijner in gedachten „Duitsch- lands eersten arbeider en soldaat" van uur tot uur volgen in den trein, in den slaapwagen, in de vliegmachine, in de vergaderzalen en in de stille werkkamer waar hij geen rust vond, doch in eindelooze conferenties zich wijdde aan de groote vraagstukken van den dag, vooral op in ternationaal politiek terrein. Overigens behoeft men heelemaal geen door gewinterde nationaal-socialist te wezen om eer lijk zijn bewondering te betuigen voor de kolos sale werkkracht welke Hitler in de laatste tien dagen aan den dag heeft gelegd. Ook in het buitenland heeft men hem aan de hand der be- teekenisvolle politieke verklaringen welke hij Zonder eenige uitzondering in al zijn verkiezings redevoeringen aflegde, vrij goed kunnen volgen op zijn tocht door vrijwel alle Duitsche gouwen. En dan moet men toch werkelijk eerbied heb ben voor zijn uithoudingsvermogen. Niet iedereen kan van elf uur 's avonds tot zeven uur 's morgens confereeren, zooals hij met Von Rib- bentrop deed, om' vervolgens in den trein te stappen, eenige uren te rusten, daarna al zijn gewone werk af te doen en in den avond, na een langen rit door de stad. Koningsbergen, een rede te houden van drie volle uren. Hitier ging echter nog verder. Nog denzelfden nacht reed hij terug naar Berlijn, gaf daar zijn gewone audiënties, verzorgde zijn correspondentie, vloog haar Hamburg en sprak daar wederom drie volle Uren. Een dag later was hij te Breslau. Enzoo- Voort. En, als gezegd, eindelijk heeft de „Führer" °ok te Berlijn gesproken. Het stond van te voren vast dat dit iets „ganz gross", een soort apo theose worden moest. Toen Goebbels veertien hagen geleden de verkiezingscampagne begon, Vulden een paar honderdduizend Berlijners de twee-honderd-dertig grootste zalen der wereld stad om uit luidsprekers de woorden te hooren hie hij in het begin van den avond in de „Deutschlandhalle" en later in het „Sportpalast" sprak. Kon het nóg grootscher, nóg geweldiger? Ja, het kon. Hitier heeft Dinsdagavond een triomf gevierd in Berlijn, zooals geen vorst en geen nationale held ooit gevierd heeft. Een dergelijke machts ontplooiing van een partij, een zoodanige geest- hrift, een zoo algemeene deelname door alle rangen der maatschappij als Hitler's groote rede in de „Deutschlandhalle" omgaf, heeft haar Weerga nog niet gevonden. Zes-en-twintig-duizend menschen zaten er opgetast in de „Deutschlandhalle", doch van hetgeen er gebeurd is te Berlijn, hebben zij niets gezien, ook al sprak Hitier voor hen, ook al honden zij hem hun „Sieg He2" toebrullen, °ok al maakten zij van deze vergadering een eindelooze ovatie waarbij de rede van den ■.Pührer'i eigenlijk pas op de tweede plaats scheen te komen. Reeds in de vroege middaguren van den zon digen en warmen lentedag welke Dinsdag was, rukten ze op, in gesloten formaties of in losse groepjes, beladen met vanen, muziekinstrumem ten en..., proviand. S.A. marcheerde, S.S. mar. cheerde. Arbeidsdienst, Luchtbeschermingsdienst, Hitlerjeugd, Arbeidsfront, mannen en vrouwen van de N.S.D.A.P. en haar vele nevenorganisa ties, alles marcheerde. Zestien-duizend fabrieksarbeiders betrokken de eerewacht rondom de „Deutschlandhalle". Vijftig-duizend man S.S., S.A. en N.S. Kraft- korps vormden de cordons langs den weg dien de auto van Hitier volgen zou. Vijf-honderd duizend mannen en vrouwen, leden der N.S.D.A.P. en aanverwante organisaties, werden achter die cordons opgesteld om Hitier toe te juichen. Aan de Bismarckstrasse en den Kaiserdamm waar zich de „Deutschlandhalle" verheft, waren de etalages der winkels ontruimd om plaats te maken voor een portret of een borstbeeld van den „Führer" dat werd versierd en opgesmukt met stemmig kaarsenlicht of vlammende schijn werpers, met groen, met bloemen en met vlag gendoek. Alle vensters van alle huizen stonden open. Ze waren omlijst met vetpotjes rood en met een zwart hakenkruis en met lam pions eveneens rood en met een hakenkruis. En voor de open ramen stond de jeugd. „Hitler- jugend" in het bruin, „Pimpfen" en „Jungvolk" in het blauw, „Deutsche Madel" in witte blouse, ze stonden vijf, zes man sterk naast elkaar, voor elk raam, en allen hielden een brandende fakkel in de hand. En behalve de ongeveer zes-honderd-duizend menschen die naar de Bismarckstrasse en den Kaiserdamm waren opgecommandeerd, stroom den ook nog honderd-duizenden belangstellenden aan. Tienduizenden verstopten de Wilhelmstrasse in de hoop dat Hitier daar uit de Rijkskanselarij vertrekken zou of er, na afloop der betooging, terug zou keeren. Zwarte menschenmassa's stonden opeengehoopt bij de vijfduizend luid sprekers welke men overal aan de groote boog lampen der drukste straten opgehangen had en waaruit men hooren kon wat er gebeurde vóór en na dat de rede van Hitier uitgezonden werd. Per auto maakten wij een rit naar de „Deutschlandhalle", kort voordat Hitier daar zijn intrede deed. Wij reden vervolgens nog eenigen tijd rond, niet alleen in de Wilhelm strasse en aan Unter den Linden, maar ook in de volkswijk rond de Alexanderplatz, het vroe gere bolwerk der Berlijnsche communisten. Overal hetzelfde beeld van geestdrift, meeleven en spanning. De kranten schatten dat er Dins dagavond alleen in de omgeving van de „Deutschlandhalle" twee millioen menschen op de been waren. En ook al weten wij heel goed dat kranten in dagen van verkiezingen graag zien wat zij gaarne willen zien, toch hebben wij geen reden om hier aan ernstige overdrijving te denken. Berlijn vlagt. Trams en autobussen zijn ge- pavoiseerd. Alom hangen bontgekeurde plak katen, oproepen, geïllustreerde statistieken, leu zen, maanwoorden. Winkels en kantoren, fabrie ken en ook de steigers van bouwwerken zijn be spannen met transparanten spike in den avond door felle stralenbundels van tientallen schijn werpers worden verlicht. „Dat wij hier bouwen, danken wij aan den Führer". „De arbeiders van dit bedrijf wer ken voor Düitschland en den vrede." „Hitier heeft woord gehouden, Je plicht? Ja voor den Führef." „Je eer: trouw aan den Führer. Je dank: ja voor den Führer." Eén Leider, één Volk, één Rijk." Enzoovoort. Op en top verkiezingskermis! Welke geweldige belangstelling er bestond voor de verkiesingsspeeches van den Führer blijkt uit bovenstaande foto, welke genomen is tijdens de vergadering in de Kruppfabrieken te Essen is onze „Omroeper". Eiken avond weer opmeuw spreekt hij in 80.000 gezinnen, waar hij steeds een trouw gehoor vindt. Zaken-Omroepers 50 ct. per regel. Particuliere Omroepers 20 ct. per regel. Betrekkingen (gevraagd en aangeboden} 10 ct. per regel. Het is een publiek geheim, dat aan heel wat banen emolumenten vast zitten, die niet door den beugel kunnen. De „Gaslucht"- practijken liggen nog versch in het geheugen, maar niemand zal durven beweren, dat in heel wat bedrijven niet of niet meer allerlei geheime percenten worden opgestreken. Zoo hoorden we nog onlangs deze theorie (en toch een stuk practijk!) vertellen: „Het is toch heel gewoon, dat een opper-chef, die overtuigd is, voer zich zelf, dat zijn toch zeker niet klein inkomen geen voldoende tegen-prestatie is voor zijn kunnen en werken, gebruik maakt van de gelegenheden om door percenten van inkoopen, leveranties van machines, enz. enz. enz., daarbij grondstof fen niet te vergeten, zelf zorgt, dat hij zijn sa laris hooger opvoert!" Dit betrof een mededee- inlg uit de practijk. Het gekke is, dat zij, die deze verkapte dieverijen, want dat zijn het, voor zich toepassen, zelf de achterdocht zelf zijn en er geen oogenblik aan denken, "fiat zij aandeelhouders en anderen benadeelen. Daar komt nog bij, dat gewoonlijk deze „winst-in komens" den neus van den fiscus voorbijgaan, waardoor aan anderen een nieuwe misdaad wordt begaan. Het is jammer, dat deze prac- tijken, als zij eens aan het licht komen, niet openlijk aan de kaak worden gesteld.In vroeger dagen had men op of aan marktpleinen, meest al bij het stadhuis, een steenen uitsteeksel, de z.g. kaak, waarop zij, die tegen mensch en maatschappij misdeden openlijk en publiekelijk werden tentoongesteld. Het was een'pracht maatregel. Onder de misbruiken, waaraan na de eerste Fransche Revolutie een einde kwam, bevond zich ook de afschaffing van bovenmatig pen sioen en allerlei wangebruiken als hierboven bedoeld. Het betrof vaak allerzotste uitgaven, samengevat in wat men noemde „Het Roode Boek! Hier volgen eenige staaltjes welke er in werden vermeld: Graaf Vergennes ontving „voor zijn terugkeer uit Zweden" 50.000 livres en de zelfde som viel ten deel aan een zekeren me neer Croismard „om zich een landgoed te koo pen." De algemeene landsadvocaat Joly de Fleu- ry genoot een rente van 17000 livres, omdat hij „afstand van functie had gedaan ten gunste van zijn zoon! Een zekere meneer Desgalois de la Tour kreeg 22.200 livres en drie pensioenen. Dat laatste komt ook nog in onzen tijd voor al helpt het gesputter daartegen soms een weinig. Maar zoo dwaas als het was bij dien meneer de la Tour durft men het toch niet te eten. Het eerste pensioen genoot hü als „Intendant en eerste president", het tweede als „Eerste Intendant en president" en het derde „om dezelfde reden als reeds aangegeven." Op soortgelijke wijze kwam de Markies d'An- tichamp in het bezit van niet minder dan vier pensioenen. Een „om de verdiensten van zijn gestorven vader", een tweede pensioen „om de zelfde reden"; een derde „om gelijke reden" en een vierde „uit gelijke gronden". Dat Roode Boek zou een pracht ding zijn ook voor onze dagen. Heel wat niet verdedigbare en niet goed te praten cumulaties zouden er in kunnen worden verzameld. En ook de strijk stok-misdragingen zouden er een plaats in kun nen vinden. Al prefereeren we voor dezen de kaak. Lumina-film brengt binnenkort korte films, in den stijl van de teekentrucfilms, waarbij de be wegende figuren geknipt en als silhouetten op genomen worden. Niet minder dan 14.000 beeldjes werden voor elk dezer films opgenomen. De volgende silhouettenfilms worden binnen kort in ons land uitgebracht: „Het gestolen Hart", „De gelaarsde Kat", „Papageno" (uit „De Too- verfluit") en „Het Schoorsteenvegertje", alle van Lotte Reininger. De Nationale regeering van de Chineesche Republiek heeft een kostbare verzameling boe ken, onder den naam „Sykoetsjoeansjoe" ten ge schenke aangeboden aan de Lenin-bibliotbeek te Moskou. Deze boekerij bestaat uit 2000 dee- len en dateert uit 't einde der achttiende eeuw. Zeldzame uitgaven op het gebied van geschie denis, kunst en literatuur bevinden zich in deze collectie. Ze waren student, maakten gezamenlijk een voetreisje: Jan, Piet en Hein. Veel geld hadden ze niet, moesten derhalve zéér, zéér zuinig aan doen, welk feit echter gecom penseerd werd door hun geweldig enthousias me. Och ja, als je student bent! Den geheelen dag hadden zij geloopen; wa ren nu in een klein dorp aanbeland, moe en afgemat. „Laten we hier blijven!" stelde Jan voor. „Accoord!" zeiden de andere twee als uit één mond. „Maar laten we eerst eens informeeren, of hier wel slaapgelegenheid voor ons is." Ze zochten een hotel op, dat er bij uitstek goedkoop uitzag en vroegen daar om onderdak tegen den prijs, waarboven zij zich voorge nomen hadden in géén géval te zullen gaan. De gérant keek bedenkelijk, wat de heeren be steden wilden was héél weinig, maar ja, toch kon hij hen wel helpen. Op de bovenste ver dieping was juist een kamer leeg voor twee personen. „En de derde? vroeg Jan, die het woord deed „Die zal iets méér moeten geven voor een eenpersoonskamer, een paar verdiepingen lager." „Onmogelijk!" verzekerde Jan. Toen keek de gérant nog bedenkelijker dan bedenkelijk. De heeren zaten er beslist niet erg goed bij. „Maar weet u wat?" zeide hij een oogenblik later. „Gaat u naar het Astoria-Hotel: daar hebben ze nog wel van die goedkoope kamertjes. Jan, Piet en Hein staken de hoofden bij el kaar. Een lucifertje werd doormidden gebroken, deze naast twee andere gelegd, toen werd ge trokken: Hein, wien door het lot het korte houtje was toebedeeld, zou naar Astoria gaan, de andere twee konden blijven, waar ze waren. Den volgenden morgen, volgens afspraak, troffen zij elkaar weer aan het ontbijt in het eerste hotel. „EnHein.... hoe was het in hotel Asto ria? Goed geslapen?" „Best,... uitstekendduizendmaal dank aan dat halve lucifers-stokje". „Wat?" „Jajaja! Gisteravond iets merkwaardigs be leefd, iets buitengewoon merkwaardigs, iets kolossaals! Zou ik niet graag gemist hebben!" „Vertel vlug!" „Tot jullie dienst. Luister dan. Vlak bij Asto ria, achter een grooten dikken boom zag ik een eigenaardig lichtje schitteren. Het viel mij da delijk op en hoe dichter ik bij kwam, hoe eigen aardiger ik dat lichtje begon te vinden. Ik wist niet.... en vertrouwde het maar half: net of iemand aan het seinen was met een electrisch zaklantaarntje. Hein sneed een broodje doormidden, be smeerde dat met op margarine lijkende boter, slurpte dan een kopje slappe thee naar binnen. „Natuurlijk was ik dadelijk besloten eens poolshoogte te nemen. Te dien einde maakte ik behoedzaam een omtrekkende beweging, in de verwachting, dat het lichtje wel met mij mee zou gaan. Maar dat gebeurde niet: spookachtig blééf het heen en weer dansen op precies de zelfde manier, ik begreep toen, dat het niet op my gemunt was en naderde steeds dichter en dichter. Eindelijk zag ik: een keurige mijnheer, in gebogen houding, liet het schijnsel van een zaklantaarn in allerlei grillige banen over den grond glijden. „Zoekt u misschien wurmen?" vroeg ik be langstellend. Toen richtte de ander zich op en keek ik in een vreeselijk verschrikt gezicht, zóó verschrikt, dat ik dadelijk medelijden kreeg. „Ik zoek geen wurmen" zeide hij op een graf toon. „Maar ik heb mijn portefeuüle verloren en als ik die niet terugvind.... groote genade, ik moet er niet aan denken..., „Natuurlijk in formeerde ik eens of er veel geld in zat. „Veel geld?" herhaalde hij toen. „Ontzettend veel geld, ik ben er heelemaal van streek van. Och mijnheer, als u misschien zoudt willen meehel pen zoeken. Jullie begrijpt: dat deed ik. Dadelijk! Ja, 1 naar een portefeuille met ontzettend veel geld zoek ik bepaald dolgraag.... ai ben ik nog zoo moe". Jan en Piet keken elkaar eens aan: zij begon nen ietwat spijt te krijgen, dat zij den vorigen avond niet dat korte lucifershoutje hadden ge trokken. Het was namelijk een ontegenzeglijk feit, dat zij óók graag naar goedgevulde porte feuilles zochten. Onderwijl slurpte Hein nog zoo'n slap kopje thee naar binnen. „Ik zocht dus!" vervolgde hy zijn verhaal. „En zag al heel gauw onder een knoestigen boomwortel iets verdachts liggen. Raapte het open hield een portefeuille in mijn hand. rr f „1prb_ Toen hadden jul- j FlVi rnerK- r lie het gezicht heer eens moe- ten zien ophelde- ren! Tsjonge.... tsjonge.... wat een verschil maakte dat. Zwijgend nam hij de portefeuille over en trok er een bankje van duizend gul den uit. Stel jullie eens even voor: duizend gulden! „Ziet u dit?" vroeg hij. Nu óf ik het zag. duizend gulden. „Zoo zitten er nu nog veel meer in," ver zekerde hij dan met iets triumpheerends in zijn stem, „Hebt u al gesoupeerd?" Even schrok ik. Toen bedacht ik mij, dat in werkelijkheid ik in geen eeuw gesoupeerd had, maar dat het mogelijk niet verstandig zou zijn hem dat dadelijk mede te deelen. Ik zeide daar om, dat ik dat inderdaad nog niet gedaan had. dat het wat laat geworden was. Waarop hij mij onmiddellijk verzocht zijn gast te willen zijn." Weer keken Jan en Piet elkaar eens aan. Zij begonnen dat lange lucifershoutje hoe langer hoe meer te verwenschen. „Heerlijk hebben we gesoupeerd!" verzekerde Hein, terwijl hij nog een oudbakken cadetje tot zich nam, „Piepkuikens.... met appelmoes.... en een glaasje champagne! Onder het souper vertelde ik zoo, dat ik nog geen kamer had. Toen bood mijn gastheer dadelijk aan om er een voor mij te mogen bestellen.... op de eer ste étagemét badkamer. Nu, daar had ik in het geheel geen bezwaar tegen. Zouden jullie beslist ook niet gehad hebben." „Je bent een ontzettende boffer!" siste Jan ineens met iets bepaald ontevredens, terwijl hij dat lange lucifershoutje nu uit den grond van zijn hart haatte. „Kan zijn!" verzekerde Hein laconiek, zoet glimlachend. „Een dergelijk buitenkansje over komt je niet eiken dag. En dagelijks drink ik ook geen champagne: daarom kreeg ik daar al gauw een beetje last van. Ik weet niet, hoe het kwam, maar het was net, of het naar mijn hoofd ging „Och!!!" klonk het in koor. „Ja werkelijk. Jullie kent dat gevoel mis schien wel. in ieder geval maakte ik mijn gast heer er op attent.... ik vond, dat ik niet an ders doen konen deze wist er dadelijk een middel tegen. Zeide, dat hij daaraan wel wat kon doen. Hij haalde een eau-de-cologne spuitje uit zijn zak en begon mijn gezicht daarmee te bewerken, spoot mij heelemaal nat. Frisch, ko lossaal frisch wat dat." „En toen?" informeerde Piet met kenbare jalousie. „Toen? Ja zie je, dat was juist het merk waardige: toen werd ik met een schok wakker. Er was een lek in het dak van mijn zolder kamertje juist vlak boven mijn hoofd.... en het regende nogal hard buiten.... Begrijp jul lie wel, ik had zwaar gedroomd!" i-'.t Heel in de verte zagen de kikkers, dat de ooievaar Tuimeltje losliet. Tuimeltje viel heel snel naar beneden en kwam in een grooten schoorsteen terecht. De kikkers zagen hem er in ver dwijnen en ijlden direct naar de plaats, waar Tuimeltje ge vallen was. De ooievaar, die zijn hart nu genoeg had opgehaald, vloog heel kalm weer naar zijn nest terug. Tuimeltje, die in den schoorsteen was gevallen, stond al heel Hij nam een kwast en deed er verf aan. Voor hem stond een gauwi op den grond. Hij bemerkte in een vertrek te zijn, waar allemaal verfpotten stonden. Hé, dacht Tuimeltje, daar kon ik wel eens iets mee schilderen. Maar wat? En toen kwam er eens klaps een leuk idee bij hem op. stuk carton, maar hij kon er niet bij. Zijn beentjes waren een beetje te kort en hij klom boven op een hooge bus. Toen begon hij te schilderen. Neen, hij had nooit gedacht, dat hij dat zoo goed zou kunnen. Zoo maar ineens schilderde hij een kikvorsch. Tuimeltje was zoo druk in de w eer, dat zijn vingers telkens vol verf zaten en die veegde hij aan zijn baard, zijn muts, zijn pakje af. Ondanks de sancties en de groote zuinigheid, die in geheel Italië wordt toegepast, heeft Mus solini onlangs den eersten steen gelegd voor een groote filmstad in dé omgeving van Rome. Dit toekomstige Italiaansche Hollywood zal een op pervlakte beslaan van 600.000 vierkante meter. De daarbuiten gelegen terreinen, waarop massa- scènes zullen worden opgenomen, zullen een op pervlakte hebben van bijna 500.000 vierk. meter. Ruim honderd vierkante meter is gereserveerd voor het bouwen van ateliers, loodsen, opslag plaatsen, enz. Met koortsachtigen ijver wordt aan den bouw van deze filmstad gewerkt en men hoopt in 1937 de laatste hand aan het ontzag lijke werk te leggen. In een der studio's wordt reeds dit jaar begonnen met de opname van een groote historische film, naar een manuscript van Luigi Pirandello. Mgr. Beaussart heeft op 18 Maart j.L de Don Bosco-filmstudio te Parijs, die zich speciaal het vervaardigen van religieuze films ten doel stelt, op plechtige wijze ingewijd. In deze studio is o.m. vervaardigd de bekende film „De gang naar het altaar", die bij die gelegenheid voor het eerst werd vertoond. Dit is ongetwijfeld de eerste maal geweest dat een Bisschop een filmstudio heeft ingewijd, en deze datum beteekent een gebeurtenis in de geschiedenis der verhouding tusschen Kerk en Bioscoop. Roman van Paul Keiler Vertaald door Louis de Bourbon Zoo bijvoorbeeld, wanneer hij zijn knecht op bracht gaf, hoe hij de fuiken moest uitzetten °i hoe hij een paal of een plank moest teeren °f voor welken prijs hij de baarzen en voor ^Ikien hij de zeelt moest verkoopen. De knecht ette nooit op deze bevelen, maar Kajetan had gevoel, dat hij zelf een flinke vakman was, veral van noode en overal de belangrijkste Persoon. In den ochtend nu van dezen mooien zeven en Augustusdag lag Kajetan in het gras aan °en oever van de rivier in de nabijheid van j visschershut. Hij blies den rook van zijn pijp de lichtblauwe lucht, knipoogde af en toe aperig over het watervlak naar het eiland en jj> euwde of voerde een tragen strijd 'met ©en omvlieg, die zijn grooten boevenneus be- «Me. Zoo voelde hij zich behaaglijk en had cnts den eenen wensch, dat zijn knecht niet te laat uit de stad zou terugkomen en hem Poedig de bestelde flesch jenever zou brengen. Waf6 luoht was stil, de zon scheen warm, het Ka klokte droomerig tegen den oever en Jetan sliep in. Maar nauwelijks twee minutpn had hij geslapen, of een krachtige hand schudde hem aan den schouder en een lachende stem zeide: „Hallo, goéde man, pas 'n beetje op; uw neus galmt zóó luid, dat hij schor zal wor den, en dat zou jammer zijn van z'n mooie stem." „Mijn neus gaat u niets aan," zei Kajetan slaperig en wreef zijn oogen uit. ,,Wie bent- u?" „Deze of gene," antwoordde de vreemdeling luchtig, „maar ik wou graag naar den over kant, naar het kloostergoed, en daar ik ver moed, dat u de veerman bent, moet ik u tot mijn spijt uit den welverdienden slaap wek ken." „Naar het kloostergoed?" herhaalde Kajetan geeuwend, „wacht dan maar tot mijn knecht uit de stad terug is, dat kan niet lang meer duren." „Maar kunt u zelf mij dan niet naar den overkant roeien?" vroeg de vreemdeling. „Ik zie toch, dat uw boot leeg is en ook dat u tijd hebt!" „Tijd! tijd heeft iedereen! Maar ziet u, mijn knecht, dat is een luie kerel. Hij doet niets, den heelen lieven dag en ik zie niet in, waarom ik werk voor hem zou moeten doen!" „Dat is zeer juist, waarde vriend," antwoordde de vreemdeling geamuseerd en liet zich bij Kajetan neer in het gras. „Men moet zich nooit overhaasten. Als de menschen alles twee maal zoo langzaam deden als zij het nu doen, dan waren er twee maal zooveel gelukkige menschen op de wereld." Kajetan keek hem goedkeurend aan en dacht by zichzelf: dit is een man van beschaving, dien je over het een en ander kunt uitvragen. Daarom zéi hy: „Biyf in alle geval een beetje bij my. Het is heerlijk liggen hier. En als u mij een pleizier wilt doen, vertel mij dan wat. Wij leven hier zoo eenzaam en verlaten, dat we niet het minste weten van wat er in de wereld gebeurt." „Gaat u dan niet af en toe naar de stad?" „Neen, het is anderhalf uur loopen naar de stad en ik zie niet in „U ziet niet in," onderbrak de ander hem, „waarom om u niet liever uw knecht daarheen zou laten gaan. Daarin hebt u groot gelijk." „Ja," zei Kajetan, „hg is toch al zoo'n luie kerel, hy moet naar de stad gaan en niet ik!" „Vertelt hy u dan niets als hy terugkomt?" „Geen woord! Hy is dom en achterbaksch. Ik verlang altijd zoo naar nieuwtjes; maar er is niemand, die me iets rfertelt. Wij laven hier vergeten en als afgestorven. Alle menschen, die in de dorpen uit den omtrek en in de stad wonen, zijn dom en slecht. Dan is men biy, als er eens iemand komt, die in de wereld thuis is. En dat bent u toch? U ziet er in alle geval zoo uit! Uit deze streken kunt u niet zijn!" De vreemdeling, een sterke, mooie jongeman in een keurig reiscostuum, knikte met het hoofd en zeide, dat hy inderdaad van elders kwam en dat er heel wat gebeurde buiten in de wereld en dat hij meester Kajetan de-fewenscht gaarne een paar leuke nieuwtjes wilde vertellen. Daarna vertelde de vreemdeling achtereen volgens het verhaal van de Grieken, die door middel van een houten paard de stad Troje had den veroverd, van een andere stad. Pompei! genaamd, die door het vuur was verwoest, en van een monnik, Berthold Schwarz, die het buskruit had uitgevonden. Kajetan had met aandacht geluisterd en zei tenslotte: „Van dat alles vertelt myn knecht, die schooier, geen woord en hy heeft het toch zeker ook al gehoord. Een monnik zoo zoo, dus een monnik maakt het buskrutf?" ging hij verder. „Dan behoor ik tot zijn klanten; want ik heb ook een geweer en schiet op duizend pas afstand een meeuw in haar vlucht. Er was zelfs sprake van, dat ik ginder jager zou worden." Hy wees met zijn pijp naar het eiland, dat in den verblindenden glans van de stseds hooger stijgende zon lag. De vreemdeling werd op merkzaam. „U zou daarginds op het eiland jager worden? Wilde u dan niet?" „Neen," zei Kajetan. „Het gaat er veel te idioot toe." „Maar bent u bekend op het eiland?" Kajetan glimlachte hoogmoedig. „Ik heet Kajetan en ben de vertrouwensman van graaf Raymond en zonder my zou dit eiland heelemaal niet bestaan." „Hoe zoo?" Kajetan haalde de schouders op. „Ja, hoe zoo? Een eiland is eigenlijk geen eiland, moet u weten. En waarom niet? Omdat er water omheen is en omdat men op het water kan varen. Wat voor nut heeft een eiland, wanneer iedereen, die maar zin heeft, in zün boot er heen kan varen of wanneer de men- - schen, die op het eiland wonen, er vandaan kunnen komen?" De vreemdeling dacht over deze woorden na zonder hun dieperen zin te begrypen. „Verklaar het my nader!" vroeg hij. „Dat wil ik wel doen," zei Kajetan, „want u hebt wat u weet, ook niet mij geheim ge houden. Dit eiland is het eiland der eenzamen, en de menschen, die het bewonen, heeten pessi misten." De jonge man keek verbluft naar den arm zaligen visscher. „Pessimisten? waar heb je dat woord vandaan?" Kajetan glimlachte weer. „Ja, ik kan heel wat onthouden, ook dit moeilyke woord! En ik heb het van iemand, die ginder op het eiland woont. Dat was vroeger een dichter en nu is hy myn vriend. Hij was de grootste onder alle dichters; maar de men schen kochten altyd de boeken van andere dichters, die niets waard zyn, en zijn boeken kochten ze niet. Toen werd hy een pessi mist." Kajetan hield even op; dan ging hy verder: „alle pessimisten is het zoo vergaan Ze waren goed en bekwaam; alle andere menschen waren slecht en dom; maar de dommen maak ten het goed en de verstandigen maakten het slecht; en toen werden ze maar pessimisten." „Bent u er ook een?" vroeg de ander, terwij] hij hem van terzijde aankeek. „Natuurlyk ben ik er een," riep Kajetan en strekte zich weer uit in het gras. „Of houdt u my soms voor een domoor? Als ik geen pes simist was, dan zou de graaf mij niet hebben aangesteld om zijn eiland te bewaken»* „O, dus u bent de eilandbewaker?" „Wat anders? Een eiland is eigenlyk geen eiland, moet u weten. En waarom niet?" „Omdat er water omheen is," viel de ander hem in de rede, „water waarop men kan varen." „Ja juist, dat vertelde ik u al. Welnu, wie moet verhinderen, dat er menschen naar het eiland varen, die daar niets hebben te zoeken? Ik verhinder het! Wie moet verhinderen, dat de menschen, die op het eiland zyn, over het water komen? Ik verhinder het!" „Het eiland is dus heelemaal afgesloten van de wereld?" „Volkomen! en dat niet op de eerste plaats door het water, maar door my!" De ander lachte. „Dus dit eiland is een stuk land, dat rondom door meester Kajetan is omringd?" „Neen, niet rondom. Hoe zou een enkele man zoo'n groot eiland kunnen bewaken, zelfs al heeft hy een knecht? Er is maar één landings plaats op het eiland, al het andere is vlak en zanderig strand." „Het eiland is aardig groot!" „O, het is meer dan vierduizend passen lang en op de breedste plaatsen byna tweeduizend passen breed. Het heeft vele bergen, bosschen, velden, ganzen, koeien, schapen, geiten, hazen en hoenders." „Hoeveel menschen wonen er?" „Achttien behalve de vrouwen." „Hoezoo behalve de vrouwen? Tellen da vrouwen niet mee?" (Wordt vervolgd)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1936 | | pagina 9