Op en top verkiezingskermis
KWIEK EN VIEF
ffldv&daal mn den
Wat Kikker Karei en Tuimeltje beleefden
ALLE DAGEN WAS HET
ZONDAG
HET ROODE BOEK
et eiland der eenzamen
i
WOENSDAG 1 APRIL 1936
Hitler vierde triomfen, zooals geen
vorst en geen nationale held
ooit heeft gevierd
Machtsontplooiing
zonder weerga
Aan de kaak stellen
Silhouettenfilms
Boeken uit China
van dien mijn- Waardige
Het Italiaansche Holly
wood
Filmstudio ingewijd
A t1 A DAMMU^O °P dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen p 7^0 bÜ levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door tl 7m bij een ongeval met p OCA bij verlies van een hand,
MI .1 ,r. I\Li O ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen A f %J\J» verlies van beide armen, belde beenen of beide oogen A doodelijken afloop A een voet of een oog
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
Ook al zijn de verkiezingen intusschen reeds
achter den rug, toch zullen, meenen wij, onze
lezers nog wel interesse hebben voor onder
staande correspondentie uit Berlijn, die een
duidelijk beeld geeft van de stemming, welke
er voor den 29sten Maart in de Duitsche hoofd
stad heeft geheerscht en welke zoo geheel af
wijkt van de sfeer, die wij in verkiezingsdagen
kennen.
Verkiezings-kermis! Een betere betiteling, al
dus onze Berlijnsche correspondent, valt
er, gelooven wij, niet te verzinnen voor
hetgeen Berlijn op het oogenblik in koortsach
tige opgewondenheid doorleeft. Eigenlijk is het
alle dagen Zondag. Uit fabrieken, kantoren en
Winkels gaat men vroeg naar huis om op tijd
verkleed en op tijd ter vergadering te kunnen
wezen. Na de vergadering gaat men de stad in,
naar bioscopen, restaurants, café's en van den
vroegen morgen tot den laten avond verkeert
men in den roes van een grootschen, door alle
lagen der bevolking meegevierden nationalen
feestdag.
En eindelijk heeft Hitier ook in de Duitsche
hoofdstad gesproken. De Berlijner heeft in de
kranten gelezen en op de film gezien, hoe onaf
zienbare menschenmassa's den „Führer" met
vlaggen en guirlandes, fakkels en gejuich be
groetten in Noord en Zuid, in Oost en West. Hij
heeft via de radio, in zijn werkplaats of bij hem
thuis, in het café waar hij een glas bier dronk,
in den winkel waar hij iets wilde koopen, of ook
eenvoudig op straat bij een der vele luidsprekers,
de redevoeringen gehoord welke Hitier hield te
Stuttgart en te Koningsbergen, te Hamburg en te
Karlsruhe, te Breslau en te München, alsook het
klaterend applaus en het daverend „Sieg Heil"
Waarmee honderduizenden zijn woorden bege
leidden. En een meesterlijk gedirigeerde propa
ganda deed den Berlijner in gedachten „Duitsch-
lands eersten arbeider en soldaat" van uur tot
uur volgen in den trein, in den slaapwagen, in
de vliegmachine, in de vergaderzalen en in de
stille werkkamer waar hij geen rust vond, doch
in eindelooze conferenties zich wijdde aan de
groote vraagstukken van den dag, vooral op in
ternationaal politiek terrein.
Overigens behoeft men heelemaal geen door
gewinterde nationaal-socialist te wezen om eer
lijk zijn bewondering te betuigen voor de kolos
sale werkkracht welke Hitler in de laatste tien
dagen aan den dag heeft gelegd. Ook in het
buitenland heeft men hem aan de hand der be-
teekenisvolle politieke verklaringen welke hij
Zonder eenige uitzondering in al zijn verkiezings
redevoeringen aflegde, vrij goed kunnen volgen
op zijn tocht door vrijwel alle Duitsche gouwen.
En dan moet men toch werkelijk eerbied heb
ben voor zijn uithoudingsvermogen. Niet
iedereen kan van elf uur 's avonds tot zeven uur
's morgens confereeren, zooals hij met Von Rib-
bentrop deed, om' vervolgens in den trein te
stappen, eenige uren te rusten, daarna al zijn
gewone werk af te doen en in den avond, na
een langen rit door de stad. Koningsbergen, een
rede te houden van drie volle uren. Hitier ging
echter nog verder. Nog denzelfden nacht reed
hij terug naar Berlijn, gaf daar zijn gewone
audiënties, verzorgde zijn correspondentie, vloog
haar Hamburg en sprak daar wederom drie volle
Uren. Een dag later was hij te Breslau. Enzoo-
Voort.
En, als gezegd, eindelijk heeft de „Führer"
°ok te Berlijn gesproken. Het stond van te voren
vast dat dit iets „ganz gross", een soort apo
theose worden moest. Toen Goebbels veertien
hagen geleden de verkiezingscampagne begon,
Vulden een paar honderdduizend Berlijners de
twee-honderd-dertig grootste zalen der wereld
stad om uit luidsprekers de woorden te hooren
hie hij in het begin van den avond in de
„Deutschlandhalle" en later in het „Sportpalast"
sprak. Kon het nóg grootscher, nóg geweldiger?
Ja, het kon.
Hitier heeft Dinsdagavond een triomf gevierd
in Berlijn, zooals geen vorst en geen nationale
held ooit gevierd heeft. Een dergelijke machts
ontplooiing van een partij, een zoodanige geest-
hrift, een zoo algemeene deelname door alle
rangen der maatschappij als Hitler's groote rede
in de „Deutschlandhalle" omgaf, heeft haar
Weerga nog niet gevonden.
Zes-en-twintig-duizend menschen zaten er
opgetast in de „Deutschlandhalle", doch van
hetgeen er gebeurd is te Berlijn, hebben zij niets
gezien, ook al sprak Hitier voor hen, ook al
honden zij hem hun „Sieg He2" toebrullen,
°ok al maakten zij van deze vergadering een
eindelooze ovatie waarbij de rede van den
■.Pührer'i eigenlijk pas op de tweede plaats
scheen te komen.
Reeds in de vroege middaguren van den zon
digen en warmen lentedag welke Dinsdag was,
rukten ze op, in gesloten formaties of in losse
groepjes, beladen met vanen, muziekinstrumem
ten en..., proviand. S.A. marcheerde, S.S. mar.
cheerde. Arbeidsdienst, Luchtbeschermingsdienst,
Hitlerjeugd, Arbeidsfront, mannen en vrouwen
van de N.S.D.A.P. en haar vele nevenorganisa
ties, alles marcheerde.
Zestien-duizend fabrieksarbeiders betrokken
de eerewacht rondom de „Deutschlandhalle".
Vijftig-duizend man S.S., S.A. en N.S. Kraft-
korps vormden de cordons langs den weg dien
de auto van Hitier volgen zou. Vijf-honderd
duizend mannen en vrouwen, leden der
N.S.D.A.P. en aanverwante organisaties, werden
achter die cordons opgesteld om Hitier toe te
juichen.
Aan de Bismarckstrasse en den Kaiserdamm
waar zich de „Deutschlandhalle" verheft, waren
de etalages der winkels ontruimd om plaats te
maken voor een portret of een borstbeeld van
den „Führer" dat werd versierd en opgesmukt
met stemmig kaarsenlicht of vlammende schijn
werpers, met groen, met bloemen en met vlag
gendoek. Alle vensters van alle huizen stonden
open. Ze waren omlijst met vetpotjes rood
en met een zwart hakenkruis en met lam
pions eveneens rood en met een hakenkruis.
En voor de open ramen stond de jeugd. „Hitler-
jugend" in het bruin, „Pimpfen" en „Jungvolk"
in het blauw, „Deutsche Madel" in witte blouse,
ze stonden vijf, zes man sterk naast elkaar, voor
elk raam, en allen hielden een brandende fakkel
in de hand.
En behalve de ongeveer zes-honderd-duizend
menschen die naar de Bismarckstrasse en den
Kaiserdamm waren opgecommandeerd, stroom
den ook nog honderd-duizenden belangstellenden
aan. Tienduizenden verstopten de Wilhelmstrasse
in de hoop dat Hitier daar uit de Rijkskanselarij
vertrekken zou of er, na afloop der betooging,
terug zou keeren. Zwarte menschenmassa's
stonden opeengehoopt bij de vijfduizend luid
sprekers welke men overal aan de groote boog
lampen der drukste straten opgehangen had en
waaruit men hooren kon wat er gebeurde vóór
en na dat de rede van Hitier uitgezonden werd.
Per auto maakten wij een rit naar de
„Deutschlandhalle", kort voordat Hitier daar
zijn intrede deed. Wij reden vervolgens nog
eenigen tijd rond, niet alleen in de Wilhelm
strasse en aan Unter den Linden, maar ook in
de volkswijk rond de Alexanderplatz, het vroe
gere bolwerk der Berlijnsche communisten.
Overal hetzelfde beeld van geestdrift, meeleven
en spanning. De kranten schatten dat er Dins
dagavond alleen in de omgeving van de
„Deutschlandhalle" twee millioen menschen op
de been waren. En ook al weten wij heel goed
dat kranten in dagen van verkiezingen graag
zien wat zij gaarne willen zien, toch hebben wij
geen reden om hier aan ernstige overdrijving te
denken.
Berlijn vlagt. Trams en autobussen zijn ge-
pavoiseerd. Alom hangen bontgekeurde plak
katen, oproepen, geïllustreerde statistieken, leu
zen, maanwoorden. Winkels en kantoren, fabrie
ken en ook de steigers van bouwwerken zijn be
spannen met transparanten spike in den avond
door felle stralenbundels van tientallen schijn
werpers worden verlicht.
„Dat wij hier bouwen, danken wij aan den
Führer". „De arbeiders van dit bedrijf wer
ken voor Düitschland en den vrede." „Hitier
heeft woord gehouden, Je plicht? Ja voor den
Führef." „Je eer: trouw aan den Führer. Je
dank: ja voor den Führer." Eén Leider, één
Volk, één Rijk." Enzoovoort.
Op en top verkiezingskermis!
Welke geweldige belangstelling er bestond voor de verkiesingsspeeches van den
Führer blijkt uit bovenstaande foto, welke genomen is tijdens de vergadering in
de Kruppfabrieken te Essen
is onze „Omroeper". Eiken avond weer opmeuw
spreekt hij in 80.000 gezinnen, waar hij steeds
een trouw gehoor vindt. Zaken-Omroepers 50
ct. per regel. Particuliere Omroepers 20 ct. per
regel. Betrekkingen (gevraagd en aangeboden}
10 ct. per regel.
Het is een publiek geheim, dat aan heel wat
banen emolumenten vast zitten, die niet
door den beugel kunnen. De „Gaslucht"-
practijken liggen nog versch in het geheugen,
maar niemand zal durven beweren, dat in heel
wat bedrijven niet of niet meer allerlei geheime
percenten worden opgestreken. Zoo hoorden we
nog onlangs deze theorie (en toch een stuk
practijk!) vertellen: „Het is toch heel gewoon,
dat een opper-chef, die overtuigd is, voer zich
zelf, dat zijn toch zeker niet klein inkomen geen
voldoende tegen-prestatie is voor zijn kunnen
en werken, gebruik maakt van de gelegenheden
om door percenten van inkoopen, leveranties
van machines, enz. enz. enz., daarbij grondstof
fen niet te vergeten, zelf zorgt, dat hij zijn sa
laris hooger opvoert!" Dit betrof een mededee-
inlg uit de practijk. Het gekke is, dat zij, die
deze verkapte dieverijen, want dat zijn het,
voor zich toepassen, zelf de achterdocht zelf
zijn en er geen oogenblik aan denken, "fiat zij
aandeelhouders en anderen benadeelen. Daar
komt nog bij, dat gewoonlijk deze „winst-in
komens" den neus van den fiscus voorbijgaan,
waardoor aan anderen een nieuwe misdaad
wordt begaan. Het is jammer, dat deze prac-
tijken, als zij eens aan het licht komen, niet
openlijk aan de kaak worden gesteld.In vroeger
dagen had men op of aan marktpleinen, meest
al bij het stadhuis, een steenen uitsteeksel, de
z.g. kaak, waarop zij, die tegen mensch en
maatschappij misdeden openlijk en publiekelijk
werden tentoongesteld. Het was een'pracht
maatregel.
Onder de misbruiken, waaraan na de eerste
Fransche Revolutie een einde kwam, bevond
zich ook de afschaffing van bovenmatig pen
sioen en allerlei wangebruiken als hierboven
bedoeld. Het betrof vaak allerzotste uitgaven,
samengevat in wat men noemde „Het Roode
Boek! Hier volgen eenige staaltjes welke er in
werden vermeld: Graaf Vergennes ontving „voor
zijn terugkeer uit Zweden" 50.000 livres en de
zelfde som viel ten deel aan een zekeren me
neer Croismard „om zich een landgoed te koo
pen." De algemeene landsadvocaat Joly de Fleu-
ry genoot een rente van 17000 livres, omdat hij
„afstand van functie had gedaan ten gunste
van zijn zoon!
Een zekere meneer Desgalois de la Tour kreeg
22.200 livres en drie pensioenen. Dat laatste
komt ook nog in onzen tijd voor al helpt het
gesputter daartegen soms een weinig. Maar zoo
dwaas als het was bij dien meneer de la Tour
durft men het toch niet te eten. Het eerste
pensioen genoot hü als „Intendant en eerste
president", het tweede als „Eerste Intendant en
president" en het derde „om dezelfde reden als
reeds aangegeven."
Op soortgelijke wijze kwam de Markies d'An-
tichamp in het bezit van niet minder dan vier
pensioenen. Een „om de verdiensten van zijn
gestorven vader", een tweede pensioen „om de
zelfde reden"; een derde „om gelijke reden" en
een vierde „uit gelijke gronden".
Dat Roode Boek zou een pracht ding zijn ook
voor onze dagen. Heel wat niet verdedigbare en
niet goed te praten cumulaties zouden er in
kunnen worden verzameld. En ook de strijk
stok-misdragingen zouden er een plaats in kun
nen vinden. Al prefereeren we voor dezen de
kaak.
Lumina-film brengt binnenkort korte films, in
den stijl van de teekentrucfilms, waarbij de be
wegende figuren geknipt en als silhouetten op
genomen worden.
Niet minder dan 14.000 beeldjes werden voor
elk dezer films opgenomen.
De volgende silhouettenfilms worden binnen
kort in ons land uitgebracht: „Het gestolen Hart",
„De gelaarsde Kat", „Papageno" (uit „De Too-
verfluit") en „Het Schoorsteenvegertje", alle van
Lotte Reininger.
De Nationale regeering van de Chineesche
Republiek heeft een kostbare verzameling boe
ken, onder den naam „Sykoetsjoeansjoe" ten ge
schenke aangeboden aan de Lenin-bibliotbeek
te Moskou. Deze boekerij bestaat uit 2000 dee-
len en dateert uit 't einde der achttiende eeuw.
Zeldzame uitgaven op het gebied van geschie
denis, kunst en literatuur bevinden zich in deze
collectie.
Ze waren student, maakten gezamenlijk een
voetreisje: Jan, Piet en Hein. Veel geld
hadden ze niet, moesten derhalve zéér,
zéér zuinig aan doen, welk feit echter gecom
penseerd werd door hun geweldig enthousias
me. Och ja, als je student bent!
Den geheelen dag hadden zij geloopen; wa
ren nu in een klein dorp aanbeland, moe en
afgemat.
„Laten we hier blijven!" stelde Jan voor.
„Accoord!" zeiden de andere twee als uit één
mond. „Maar laten we eerst eens informeeren,
of hier wel slaapgelegenheid voor ons is."
Ze zochten een hotel op, dat er bij uitstek
goedkoop uitzag en vroegen daar om onderdak
tegen den prijs, waarboven zij zich voorge
nomen hadden in géén géval te zullen gaan. De
gérant keek bedenkelijk, wat de heeren be
steden wilden was héél weinig, maar ja, toch
kon hij hen wel helpen. Op de bovenste ver
dieping was juist een kamer leeg voor twee
personen.
„En de derde? vroeg Jan, die het woord deed
„Die zal iets méér moeten geven voor een
eenpersoonskamer, een paar verdiepingen
lager."
„Onmogelijk!" verzekerde Jan. Toen keek de
gérant nog bedenkelijker dan bedenkelijk. De
heeren zaten er beslist niet erg goed bij.
„Maar weet u wat?" zeide hij een oogenblik
later. „Gaat u naar het Astoria-Hotel: daar
hebben ze nog wel van die goedkoope kamertjes.
Jan, Piet en Hein staken de hoofden bij el
kaar. Een lucifertje werd doormidden gebroken,
deze naast twee andere gelegd, toen werd ge
trokken: Hein, wien door het lot het korte
houtje was toebedeeld, zou naar Astoria gaan,
de andere twee konden blijven, waar ze waren.
Den volgenden morgen, volgens afspraak,
troffen zij elkaar weer aan het ontbijt in het
eerste hotel.
„EnHein.... hoe was het in hotel Asto
ria? Goed geslapen?"
„Best,... uitstekendduizendmaal dank
aan dat halve lucifers-stokje".
„Wat?"
„Jajaja! Gisteravond iets merkwaardigs be
leefd, iets buitengewoon merkwaardigs, iets
kolossaals! Zou ik niet graag gemist hebben!"
„Vertel vlug!"
„Tot jullie dienst. Luister dan. Vlak bij Asto
ria, achter een grooten dikken boom zag ik een
eigenaardig lichtje schitteren. Het viel mij da
delijk op en hoe dichter ik bij kwam, hoe eigen
aardiger ik dat lichtje begon te vinden. Ik wist
niet.... en vertrouwde het maar half: net of
iemand aan het seinen was met een electrisch
zaklantaarntje.
Hein sneed een broodje doormidden, be
smeerde dat met op margarine lijkende boter,
slurpte dan een kopje slappe thee naar binnen.
„Natuurlijk was ik dadelijk besloten eens
poolshoogte te nemen. Te dien einde maakte ik
behoedzaam een omtrekkende beweging, in de
verwachting, dat het lichtje wel met mij mee
zou gaan. Maar dat gebeurde niet: spookachtig
blééf het heen en weer dansen op precies de
zelfde manier, ik begreep toen, dat het niet op
my gemunt was en naderde steeds dichter en
dichter. Eindelijk zag ik: een keurige mijnheer,
in gebogen houding, liet het schijnsel van een
zaklantaarn in allerlei grillige banen over den
grond glijden.
„Zoekt u misschien wurmen?" vroeg ik be
langstellend. Toen richtte de ander zich op en
keek ik in een vreeselijk verschrikt gezicht, zóó
verschrikt, dat ik dadelijk medelijden kreeg.
„Ik zoek geen wurmen" zeide hij op een graf
toon. „Maar ik heb mijn portefeuüle verloren
en als ik die niet terugvind.... groote genade,
ik moet er niet aan denken..., „Natuurlijk in
formeerde ik eens of er veel geld in zat. „Veel
geld?" herhaalde hij toen. „Ontzettend veel
geld, ik ben er heelemaal van streek van. Och
mijnheer, als u misschien zoudt willen meehel
pen zoeken.
Jullie begrijpt: dat deed ik. Dadelijk! Ja,
1 naar een portefeuille met ontzettend veel geld
zoek ik bepaald dolgraag.... ai ben ik nog zoo
moe".
Jan en Piet keken elkaar eens aan: zij begon
nen ietwat spijt te krijgen, dat zij den vorigen
avond niet dat korte lucifershoutje hadden ge
trokken. Het was namelijk een ontegenzeglijk
feit, dat zij óók graag naar goedgevulde porte
feuilles zochten. Onderwijl slurpte Hein nog
zoo'n slap kopje thee naar binnen.
„Ik zocht dus!" vervolgde hy zijn verhaal.
„En zag al heel gauw onder een knoestigen
boomwortel iets verdachts liggen. Raapte het
open hield
een portefeuille
in mijn hand. rr f „1prb_
Toen hadden jul- j FlVi rnerK- r
lie het gezicht
heer eens moe-
ten zien ophelde-
ren! Tsjonge.... tsjonge.... wat een verschil
maakte dat. Zwijgend nam hij de portefeuille
over en trok er een bankje van duizend gul
den uit. Stel jullie eens even voor: duizend
gulden!
„Ziet u dit?" vroeg hij. Nu óf ik het zag.
duizend gulden.
„Zoo zitten er nu nog veel meer in," ver
zekerde hij dan met iets triumpheerends in zijn
stem, „Hebt u al gesoupeerd?"
Even schrok ik. Toen bedacht ik mij, dat in
werkelijkheid ik in geen eeuw gesoupeerd had,
maar dat het mogelijk niet verstandig zou zijn
hem dat dadelijk mede te deelen. Ik zeide daar
om, dat ik dat inderdaad nog niet gedaan had.
dat het wat laat geworden was. Waarop hij mij
onmiddellijk verzocht zijn gast te willen zijn."
Weer keken Jan en Piet elkaar eens aan. Zij
begonnen dat lange lucifershoutje hoe langer
hoe meer te verwenschen.
„Heerlijk hebben we gesoupeerd!" verzekerde
Hein, terwijl hij nog een oudbakken cadetje tot
zich nam, „Piepkuikens.... met appelmoes....
en een glaasje champagne! Onder het souper
vertelde ik zoo, dat ik nog geen kamer had.
Toen bood mijn gastheer dadelijk aan om er
een voor mij te mogen bestellen.... op de eer
ste étagemét badkamer. Nu, daar had ik
in het geheel geen bezwaar tegen. Zouden jullie
beslist ook niet gehad hebben."
„Je bent een ontzettende boffer!" siste Jan
ineens met iets bepaald ontevredens, terwijl hij
dat lange lucifershoutje nu uit den grond van
zijn hart haatte.
„Kan zijn!" verzekerde Hein laconiek, zoet
glimlachend. „Een dergelijk buitenkansje over
komt je niet eiken dag. En dagelijks drink ik
ook geen champagne: daarom kreeg ik daar al
gauw een beetje last van. Ik weet niet, hoe het
kwam, maar het was net, of het naar mijn
hoofd ging
„Och!!!" klonk het in koor.
„Ja werkelijk. Jullie kent dat gevoel mis
schien wel. in ieder geval maakte ik mijn gast
heer er op attent.... ik vond, dat ik niet an
ders doen konen deze wist er dadelijk een
middel tegen. Zeide, dat hij daaraan wel wat
kon doen. Hij haalde een eau-de-cologne spuitje
uit zijn zak en begon mijn gezicht daarmee te
bewerken, spoot mij heelemaal nat. Frisch, ko
lossaal frisch wat dat."
„En toen?" informeerde Piet met kenbare
jalousie.
„Toen? Ja zie je, dat was juist het merk
waardige: toen werd ik met een schok wakker.
Er was een lek in het dak van mijn zolder
kamertje juist vlak boven mijn hoofd.... en
het regende nogal hard buiten.... Begrijp jul
lie wel, ik had zwaar gedroomd!"
i-'.t
Heel in de verte zagen de kikkers, dat de ooievaar Tuimeltje
losliet. Tuimeltje viel heel snel naar beneden en kwam in een
grooten schoorsteen terecht. De kikkers zagen hem er in ver
dwijnen en ijlden direct naar de plaats, waar Tuimeltje ge
vallen was. De ooievaar, die zijn hart nu genoeg had opgehaald,
vloog heel kalm weer naar zijn nest terug.
Tuimeltje, die in den schoorsteen was gevallen, stond al heel Hij nam een kwast en deed er verf aan. Voor hem stond een
gauwi op den grond. Hij bemerkte in een vertrek te zijn, waar
allemaal verfpotten stonden. Hé, dacht Tuimeltje, daar kon ik
wel eens iets mee schilderen. Maar wat? En toen kwam er eens
klaps een leuk idee bij hem op.
stuk carton, maar hij kon er niet bij. Zijn beentjes waren een
beetje te kort en hij klom boven op een hooge bus. Toen begon
hij te schilderen. Neen, hij had nooit gedacht, dat hij dat zoo
goed zou kunnen. Zoo maar ineens schilderde hij een kikvorsch.
Tuimeltje was zoo druk in de w eer, dat zijn vingers telkens vol
verf zaten en die veegde hij aan zijn baard, zijn muts, zijn
pakje af.
Ondanks de sancties en de groote zuinigheid,
die in geheel Italië wordt toegepast, heeft Mus
solini onlangs den eersten steen gelegd voor een
groote filmstad in dé omgeving van Rome. Dit
toekomstige Italiaansche Hollywood zal een op
pervlakte beslaan van 600.000 vierkante meter.
De daarbuiten gelegen terreinen, waarop massa-
scènes zullen worden opgenomen, zullen een op
pervlakte hebben van bijna 500.000 vierk. meter.
Ruim honderd vierkante meter is gereserveerd
voor het bouwen van ateliers, loodsen, opslag
plaatsen, enz. Met koortsachtigen ijver wordt aan
den bouw van deze filmstad gewerkt en men
hoopt in 1937 de laatste hand aan het ontzag
lijke werk te leggen. In een der studio's wordt
reeds dit jaar begonnen met de opname van een
groote historische film, naar een manuscript van
Luigi Pirandello.
Mgr. Beaussart heeft op 18 Maart j.L de Don
Bosco-filmstudio te Parijs, die zich speciaal het
vervaardigen van religieuze films ten doel stelt,
op plechtige wijze ingewijd. In deze studio is o.m.
vervaardigd de bekende film „De gang naar het
altaar", die bij die gelegenheid voor het eerst
werd vertoond.
Dit is ongetwijfeld de eerste maal geweest
dat een Bisschop een filmstudio heeft ingewijd,
en deze datum beteekent een gebeurtenis in de
geschiedenis der verhouding tusschen Kerk en
Bioscoop.
Roman van Paul Keiler
Vertaald door Louis de Bourbon
Zoo bijvoorbeeld, wanneer hij zijn knecht op
bracht gaf, hoe hij de fuiken moest uitzetten
°i hoe hij een paal of een plank moest teeren
°f voor welken prijs hij de baarzen en voor
^Ikien hij de zeelt moest verkoopen. De knecht
ette nooit op deze bevelen, maar Kajetan had
gevoel, dat hij zelf een flinke vakman was,
veral van noode en overal de belangrijkste
Persoon.
In den ochtend nu van dezen mooien zeven
en Augustusdag lag Kajetan in het gras aan
°en oever van de rivier in de nabijheid van
j visschershut. Hij blies den rook van zijn pijp
de lichtblauwe lucht, knipoogde af en toe
aperig over het watervlak naar het eiland en
jj> euwde of voerde een tragen strijd 'met ©en
omvlieg, die zijn grooten boevenneus be-
«Me. Zoo voelde hij zich behaaglijk en had
cnts den eenen wensch, dat zijn knecht niet
te laat uit de stad zou terugkomen en hem
Poedig de bestelde flesch jenever zou brengen.
Waf6 luoht was stil, de zon scheen warm, het
Ka klokte droomerig tegen den oever en
Jetan sliep in. Maar nauwelijks twee minutpn
had hij geslapen, of een krachtige hand schudde
hem aan den schouder en een lachende stem
zeide: „Hallo, goéde man, pas 'n beetje op;
uw neus galmt zóó luid, dat hij schor zal wor
den, en dat zou jammer zijn van z'n mooie
stem."
„Mijn neus gaat u niets aan," zei Kajetan
slaperig en wreef zijn oogen uit. ,,Wie bent- u?"
„Deze of gene," antwoordde de vreemdeling
luchtig, „maar ik wou graag naar den over
kant, naar het kloostergoed, en daar ik ver
moed, dat u de veerman bent, moet ik u tot
mijn spijt uit den welverdienden slaap wek
ken."
„Naar het kloostergoed?" herhaalde Kajetan
geeuwend, „wacht dan maar tot mijn knecht
uit de stad terug is, dat kan niet lang meer
duren."
„Maar kunt u zelf mij dan niet naar den
overkant roeien?" vroeg de vreemdeling. „Ik zie
toch, dat uw boot leeg is en ook dat u tijd
hebt!"
„Tijd! tijd heeft iedereen! Maar ziet u,
mijn knecht, dat is een luie kerel. Hij doet
niets, den heelen lieven dag en ik zie niet in,
waarom ik werk voor hem zou moeten doen!"
„Dat is zeer juist, waarde vriend," antwoordde
de vreemdeling geamuseerd en liet zich bij
Kajetan neer in het gras. „Men moet zich nooit
overhaasten. Als de menschen alles twee maal
zoo langzaam deden als zij het nu doen, dan
waren er twee maal zooveel gelukkige menschen
op de wereld."
Kajetan keek hem goedkeurend aan en dacht
by zichzelf: dit is een man van beschaving, dien
je over het een en ander kunt uitvragen. Daarom
zéi hy:
„Biyf in alle geval een beetje bij my. Het
is heerlijk liggen hier. En als u mij een pleizier
wilt doen, vertel mij dan wat. Wij leven hier
zoo eenzaam en verlaten, dat we niet het minste
weten van wat er in de wereld gebeurt."
„Gaat u dan niet af en toe naar de stad?"
„Neen, het is anderhalf uur loopen naar de
stad en ik zie niet in
„U ziet niet in," onderbrak de ander hem,
„waarom om u niet liever uw knecht daarheen
zou laten gaan. Daarin hebt u groot gelijk."
„Ja," zei Kajetan, „hg is toch al zoo'n luie
kerel, hy moet naar de stad gaan en niet ik!"
„Vertelt hy u dan niets als hy terugkomt?"
„Geen woord! Hy is dom en achterbaksch. Ik
verlang altijd zoo naar nieuwtjes; maar er is
niemand, die me iets rfertelt. Wij laven hier
vergeten en als afgestorven. Alle menschen,
die in de dorpen uit den omtrek en in de stad
wonen, zijn dom en slecht. Dan is men biy, als
er eens iemand komt, die in de wereld thuis
is. En dat bent u toch? U ziet er in alle geval
zoo uit! Uit deze streken kunt u niet zijn!"
De vreemdeling, een sterke, mooie jongeman in
een keurig reiscostuum, knikte met het hoofd en
zeide, dat hy inderdaad van elders kwam en
dat er heel wat gebeurde buiten in de wereld
en dat hij meester Kajetan de-fewenscht gaarne
een paar leuke nieuwtjes wilde vertellen.
Daarna vertelde de vreemdeling achtereen
volgens het verhaal van de Grieken, die door
middel van een houten paard de stad Troje had
den veroverd, van een andere stad. Pompei!
genaamd, die door het vuur was verwoest,
en van een monnik, Berthold Schwarz, die het
buskruit had uitgevonden.
Kajetan had met aandacht geluisterd en zei
tenslotte:
„Van dat alles vertelt myn knecht, die
schooier, geen woord en hy heeft het toch
zeker ook al gehoord.
Een monnik zoo zoo, dus een monnik
maakt het buskrutf?" ging hij verder. „Dan
behoor ik tot zijn klanten; want ik heb ook een
geweer en schiet op duizend pas afstand een
meeuw in haar vlucht. Er was zelfs sprake van,
dat ik ginder jager zou worden."
Hy wees met zijn pijp naar het eiland, dat in
den verblindenden glans van de stseds hooger
stijgende zon lag. De vreemdeling werd op
merkzaam.
„U zou daarginds op het eiland jager worden?
Wilde u dan niet?"
„Neen," zei Kajetan. „Het gaat er veel te
idioot toe."
„Maar bent u bekend op het eiland?"
Kajetan glimlachte hoogmoedig.
„Ik heet Kajetan en ben de vertrouwensman
van graaf Raymond en zonder my zou dit eiland
heelemaal niet bestaan."
„Hoe zoo?"
Kajetan haalde de schouders op.
„Ja, hoe zoo? Een eiland is eigenlijk geen
eiland, moet u weten. En waarom niet? Omdat
er water omheen is en omdat men op het water
kan varen. Wat voor nut heeft een eiland,
wanneer iedereen, die maar zin heeft, in zün
boot er heen kan varen of wanneer de men- -
schen, die op het eiland wonen, er vandaan
kunnen komen?"
De vreemdeling dacht over deze woorden na
zonder hun dieperen zin te begrypen.
„Verklaar het my nader!" vroeg hij.
„Dat wil ik wel doen," zei Kajetan, „want
u hebt wat u weet, ook niet mij geheim ge
houden. Dit eiland is het eiland der eenzamen,
en de menschen, die het bewonen, heeten pessi
misten."
De jonge man keek verbluft naar den arm
zaligen visscher.
„Pessimisten? waar heb je dat woord
vandaan?"
Kajetan glimlachte weer.
„Ja, ik kan heel wat onthouden, ook dit
moeilyke woord! En ik heb het van iemand, die
ginder op het eiland woont. Dat was vroeger
een dichter en nu is hy myn vriend. Hij was
de grootste onder alle dichters; maar de men
schen kochten altyd de boeken van andere
dichters, die niets waard zyn, en zijn boeken
kochten ze niet. Toen werd hy een pessi
mist." Kajetan hield even op; dan ging hy
verder: „alle pessimisten is het zoo vergaan Ze
waren goed en bekwaam; alle andere menschen
waren slecht en dom; maar de dommen maak
ten het goed en de verstandigen maakten het
slecht; en toen werden ze maar pessimisten."
„Bent u er ook een?" vroeg de ander, terwij]
hij hem van terzijde aankeek.
„Natuurlyk ben ik er een," riep Kajetan en
strekte zich weer uit in het gras. „Of houdt
u my soms voor een domoor? Als ik geen pes
simist was, dan zou de graaf mij niet hebben
aangesteld om zijn eiland te bewaken»*
„O, dus u bent de eilandbewaker?"
„Wat anders? Een eiland is eigenlyk geen
eiland, moet u weten. En waarom niet?"
„Omdat er water omheen is," viel de ander
hem in de rede, „water waarop men kan varen."
„Ja juist, dat vertelde ik u al. Welnu, wie
moet verhinderen, dat er menschen naar het
eiland varen, die daar niets hebben te zoeken?
Ik verhinder het! Wie moet verhinderen, dat
de menschen, die op het eiland zyn, over het
water komen? Ik verhinder het!"
„Het eiland is dus heelemaal afgesloten van
de wereld?"
„Volkomen! en dat niet op de eerste plaats
door het water, maar door my!"
De ander lachte.
„Dus dit eiland is een stuk land, dat rondom
door meester Kajetan is omringd?"
„Neen, niet rondom. Hoe zou een enkele man
zoo'n groot eiland kunnen bewaken, zelfs al
heeft hy een knecht? Er is maar één landings
plaats op het eiland, al het andere is vlak en
zanderig strand."
„Het eiland is aardig groot!"
„O, het is meer dan vierduizend passen lang
en op de breedste plaatsen byna tweeduizend
passen breed. Het heeft vele bergen, bosschen,
velden, ganzen, koeien, schapen, geiten, hazen
en hoenders."
„Hoeveel menschen wonen er?"
„Achttien behalve de vrouwen."
„Hoezoo behalve de vrouwen? Tellen da
vrouwen niet mee?"
(Wordt vervolgd)