Bij den heerscher van Arabië
Jidveb&aal van den dag
Wat Kikker Karei en Tuimeltje beleefden
RENTE-KAART
et eiland der eenzamen
GROOTE MOGELIJKHEDEN
VRIJDAG 3 APRIL 1936
IBN SAUD SPREEKT
Indien Europa vol blijft zijn van
haat, zal het zichzelf verwon
den met zijn eigen wapens
Bevorderaar van den
vrede
V rij gezellenbelasting
Een lijstje van vroegere
belastingen
Negotie in
Amerika
Een Philippine samen
eten"
Een legende, de oorsprong van dit
eigenaardig gebruik
Tijdens de jongste pelgrimage naar Mek
ka, vertoefde een bekende autoriteit in
zake kennis van Arabië eenigen tijd in
de tent van den heerscher van Arabië. koning
Ibn Saud, met wien hij vele gesprekken voerde.
Ibn Saud was te Mekka niet slechts ais pel
grim, maar ook trad hij er op als voorzitter
van deze wereldbijeenkomst van den geheelen
Islam, een waardigheid, welke hem toeviel toen
Turkije afstand deed van het Kalifaat. Ibn
Saud is vandaag de vertegenwoordiger van den
Islam. Deze zoon der woestijn is Je 17e Sje-
rif zijner familie; hij werd aan de hand van
strenge overleveringen groot gebracht en was
een diepgaand bestudeerder van den Koran.
Ibn Saud ontving den professor in een schit
terende tent, gezeten op een troon, omgeven
door Wahabieten. In scharlaken gekleede slaven
boden den bezoekers koffie aan. De Arabieren
begroetten den heerscher met de woorden: „O
koning, o broeder!" en de Bedoeinen met een
eenvoudig: „Oh abdul Aziz!"
Ibn Saud heeft een glazen oog, constateerde
de professor bij deze gelegenheid.
De opmerking waarmede de koning het ge
sprek opende, was karakteristiek.
„Ik wil niet, dat ons ras verweekelijkt. Ik
wü niet, dat de vrouwen van ons volk de man
nen regeeren, hoewel ik verlang, dat zy geëerd
en geëerbiedigd worden." Dan vervolgde hij:
„Ik ben naar Mekka gekomen van Naid, in
Oost-Arabië van Oost naar West, van de
tenten naar he„ huis van Allah. Mijn toekom
stig pand ligt in dezelfde richting. Maar men
moet rekening houden met het volk het
moet overreed worden, gewonnen worden oor
nieuwe ideeën. Bij voorbeeld, toen de eerste
automobiel in de woestijn verscheen, brachten
de Bedoeinen groen om de dieren in den wagen
te voeden. Toen zij bemerkten, dat de wagen
slechts benzine, olie en water gebruikte, meen
den zij dat het een voertuig des duivels was en
keerden zij zich onder protesten er van af.
Maar ik maak zelf van auto's gebruik, om mij
vrij onder mijn volk te bewegen, en zoo over
tuigde ik het, dat deze uitvinding niet van den
duivel kwam, maar een gave was van den Al
machtige voor het welzijn der menschen.
„De verst afgelegen deelen van Arabië zijn
thans door de radio met elkaar verbonden,
meer dan vijf en dertig stations zijn opge
richt, zoodat ik met ieder deel van mijn ko
ninkrijk op ieder oogenblik in verbinding kan
treden."
Met een glimlach vertelde Ibn Saud, hoe deze
nieuwigheid door de Wahabieten was ntvan-
gen „Ook hiertegen protesteerden zij, zeer hef
tig. Zij verklaarden, dat het des duivels stem
was die sprak, en zij kwamen met hun pro
testen bij mij. Terwijl zij uiterst heftig spraken,
verlangend, dat ik de radio vernietigen zou,
schakelde ik mijn ontvanger over op Egypte
Op dat oogenblik zond Kairo juist een Koran
lezing uit. Mijn Wahabis waren verbaasd, toen
zij plotseling de woorden van Allah uit deze
vreemde machine hoorden komen en aanvaard
den de nieuwigheid in hun verbazing zonder
meer. Vandaag wordt het draadloos systeem
door geheel Arabië nagenoeg uitsluitend door
inheemsche beambten bediend.
„Ik ben geen vijand van de Europeesche be
schaving; maar ik maak er gebruik van in zul
ke vormen, als zij vereenigbaar is met de zie!
van Arabië en den wil van God. Mijn volk is
een woestijnvolk, en er is nog heel wat bij
geloof. Het moet geleid worden met liefde, maar
met een sterke hand. Er kan geen wet gaan
over een man zonder godsdienst zoo iemand
zal een rekel zijn.
„Ik heet den machines van Europa welkom,
maar geen gemis van geloof. De Mohamme-
daansche volken moeten ontwaken uit hun lan
gen slaap. Ook hebben zij wapens noodig; maar
hun voornaamste wapen is geloof in God, on
derdanigheid en gehoorzaamheid aan zijn wet.
Deze wet kent geen onderscheid tusschen de
menschen, talen en rassen. Haat komt niet var.
God; indien Europa vol blijft zijn van haat, zal
het zich zelf verwonden met zijn eigen wapens
„Ik zoek naar bekwame, practische denkers,
in Sinai, Egypte en Indië. Geheel Arabië
staat open voor mijn Mohammedaansche broe
ders Hier kunnen zij alles toepassen, wat zij ge
leerd hebben, onverschillig waar en van wie.
Men heeft gepoogd de idee ingang te doen vin
den, dat wij Wahabieten wilden zijn. Wel, er
was nooit zoo'n groote openbare veiligheid in
Arabië als heden. In vroeger tijd werden de
pelgrims ovewallen door Bedoeinen; vandaag
kan goud door de woestijn vervoerd worden
zonder bewaking, van de Roode Zee naar de
Perzische Golf.
Mijn voornaamste zorg is de handhaving van
den vrede. Arabië is geen erg vruchtbaar land;
gebrek maakt de menschen ontevreden, maakt
hen tot nomaden, zelfs tot roovers. Wij hebben
water noodig in het land. De Arabier, die zich
gevestigd heeft zal zijn verblijfplaats niet "'er-
laten, hij zal r.ooit den vrede van zijn buur
man verstoren."
Met een breed gebaar herhaalde Ibn Saud:
„Water, water! Ik heb water noodig, de "'rucht
bare uitdeeling van water. Wij moeten onze
ertsmijnen openleggen, en ik zal olieputten la
ten boren. Allah schiep de aarde, opdat
's menschen leven gemakkelijk zou zijn. Hij
gaf den menschen de aarde, opdat hij er
de schatten uit zou halen, die onder
haar oppervlak verborgen zijn. Ledigheid is
geer. eigenschap, die den Almachtige behaagt.
„Wij hebben ons koninkrük gebouwd op het
woord Gods. De vrede moet verzekerd zijn. Ik
ben verplicht toe te laten, dat de hand van den
dief wordt afgehakt, maar ik ben ook verplicht
toe te zien, dat niemand er toe gedreven wordt
door gebrek een dief te worden. Om dezelfde
reden in ik belastingen, zooals is vastgelegd
in den Koran, zoodat ik de behoeftigen pan
werk kan helpen, en kan weldoen, het voor
beeld volgend van den Profeet gezegend zij
zijn naam! Ik moet het doen, om de zorgen
van de armen te verminderen, in vergelijking
met den overvloed der rijken. Wee hem, die
tegen den wil van God durft zondigen! Alle
Moslems zijn broeders, en ik ben het hoofd van
een machtige familie.
„Ik kan niet toestaan, dat Mohammedanen
elkaar dooden; wij hebben vrede gesloten en
zullen dezen vrede handhaven. Verovering en
doodslag zijn niet goed in Gods oogen; en hij
ondersteunt slechts een Heiligen Oorlog, wan
neer deze ondernomen wordt in het belang
vaii den Islam.
„Wij Moslems moeten schouder aan schouder
staan, tegenover onze doodelijkste vijanden,
onwetendheid, armoede, ziekte. Ik heb zieken
huizen opgericht, waar Syrische en Egyptische
dokters onze zieken genezen met alle midde
len der moderne medische wetenschap. Ik heb
scholen geopend, waar iedere nuttige tak van
Foto, genomen tijdens het "bezoek van Ibn Saud aan ons land. De heerscher met zijn
gevolg op weg naar het exercitiete rrein van de Cavalerie te Deventer
Merkwaardig, zooals de geschiedenis zich
soms herhaalt! Onder de regeering van
Prederik I werd in Pruisen naar het ont
werp van een Franschman, Elia Papus de Lau-
verdaugie geheeten, een pruikenbelasting
ingevoerd, en met hem een formeel pachtcon-
tract gesloten, volgens hetwelk de heffing van
deze en de koetsenbelasting aan hem was over
gelaten. Alle in gebruik zijnde pruiken moesten
dientengevolge naar het zegelkantoor gebracht
worden, waar zij naar haar oorspronkelijke
waarde geschat, met zes procent belast en met
goudlak verzegeld werden. Elke m het land ge
maakte pruik w'as daaraan onderworpen, en
opdat de inheemsche nijverheid er niet onder
lijden zou, werd elke uit het buitenland inge
voerde pruik met een vijfde van den koopprijs
bezwaard. Het bleek weldra, dat men zich Dij
het sluiten van het pachtcontract verrekend
wetenschap "onderricht wordt; "ik" heb jongeluiLa,d'fHoe luider de klachten over de pruiken-
J fa belasting werden, des te eer kwam men er toe
naar Europa gezonden om de technische zijde
van het vliegen te bestudeeren; zonder dat kun
nen wij onzen strijd met de woestijn niet vlug
genoeg beëindigen.'
s:
De heerscher van Arable
den generalen pachter Lauverdaugie de pacht
weer af te nemen, en die in een jaarlijkscne
personeele belasting te veranderen, die voor
ministers, officieren tot den rang van generaai-
majoor op 2 thaler 12 groschen, voor gehenr.-
raads en hoofdofficieren op 2 thaler, voor offi
cieren van den rang van kapitein tot den vaan
drig, voor overheidspersonen, advocaten, onder
geschikte ambtenaren, kooplieden en kunste
naars op 1 thaler 8 groschen, en voor de overige
hof- en civielambtenaren, kramers en hand
werkslieden op 12 groschen gesteld werd.
Men zou gemeend hebben, dat niets de dra
gers van pruiken er meer tegen kon maken dan
deze belasting. Dat was echter geenszins het
geval; in dien tijd behoorde het tot den bon
ton, een pruik te dragen, en ieder, die op een
maatschappelijke positie aanspraak maakte, on
derwierp zich, bij den weelderigsten haargroe',
liever aan deze belasting dan zich dit zinnebeeld
van niet minder dan een ander te ontzeggen.
Alleen geestelijken, schoolmeesters, scholieren
huisbedienden, onderofficieren en gemeene sol
daten waren van die belasting vrijgesteld.
In het jaar 1704 werden ook de laarzen,
schoenen, pantoffels, kousen en hoeden belast
Van elk moest een groschen betaald worden,
en wie op zijn kleeren gouden of zilveren ga
lons wilde dragen, moest de vergunning daar
toe jaarlijks met een thaler betalen. Zelfs de
ongehuwde staat werd belast; iedere vrouw on
der de veertig jaar moest haar vrijwilligen of
2IIIIIIIIIIIIIIII
iifiiiiiiiiiiiinj
(Men kan thans inteekenen op
een leening voor uitbreiding van
het Stadion te Amsterdam, waarbij
men als rente recht op een vrije
plaats bij interlandwedstrijden
krijgt).
Wanneer er in ons Stadion
Het Neerlandsch elftal speelt,
Dan is het steeds hetzelfde lied,
Is 't steeds hetzelfde beeld
Dan is het zaakje uitverkocht
Reeds weken voor den tijd,
Dan voer je om een enkele plaats
Ren zeer verwoeden sirijd.
Dan koop je nog een laatste kaart
Voor fancy-prijzen op.
En is die bovendien nog valsch,
Dan heb je nóg een strop!
En tegen dat het spel begint,
Zie je het nijdig aan
Hoe veertigduizend langs je neus
Weer fijn naar binnen gaan.
Dan hol je naar je radio,
En hebt tenminste wat,
Maar och, al vind je het wel leuk,
Het is toch niet je dat.
Nu wordt het Stadion verbouwd,
Dat grapje kost veel geld,
Door ivie wordt nu zoo'n kapitaal
Gemak'lijk neergeteld?
Men heeft daarvoor een reuzenplan
Van negentien karaats:
Men lokt gewoon zijn financiers
Met..-- 't uitzicht op een plaats!
Nu krijg je dus geen rente meer,
Geen yeiaehjic gaw-n,
Maar als je honderd pop betaalt
Dan kom je er toch in!
Dan stap je naar het Stadion,
En toon je onvervaard
Aan d'eersten besten controleur
Gewoonje rente-kaart!
HERMAN KRAMER
nllllllllllUHIlHlilMlllllllilllllMIIIMIIHilllllllllllllllillllllllllllilllllllllÜ
gedwongen maagdelijken staat met twee thalei
bosten!
Er heeft dus iets bestaan in vroegere jaren,
als wij nu hier en daar bij ons ook weer hooren
aanbevelen: de „vrijgezellenbelasting".
Intusschen meenen we, dat bij het vorenstaan
de wel enkele artikelen zijn, welke zich mis
schien in de belangstelling van onzen minister
van Financiën zouden kunen verheugen. Wie
weet, belasting op....
Maar dan zou 't waarlijk worden, om een
pruik op te zetten, zij het dan ook de....
bokkenpruik!
Zie je in de verte die gore vlekken? vroeg
Billy aan Stan. Dat is het begin of het
einde van Woodcity. Zorg, dat je er een
ouwen knol op den kop tikt met een kar erach
ter. En leg een knoop in je neus, anders ver
geet je een Engelschen sleutel te leenen.
Stan slenterde naar Woodcity en Billy sloeg
fluitend een andere richting in. Paard en wa
gen werden voor 'n zacht prijsje gehuurd, een
Engelsche sleutel lag in ruste onder den bok en
na een stevig half uurtje sjokte Stan met zijn
galakoets nader. Billy haalde hem feestelijk in
met een fluitconcert en een liefelüken glimlach.
Voor zijn voeten knielde een groot pakket, be
schoeid met een teiltje.
Witte zeep koop je hier voor 'n krats! zei
Billy. Voor 'n paar dollar krijg je stangen zeep
genoeg, om er de internationale zonden mee
schoon te wasschen. Jij moet helpen om ze in
kleine mootjes te snijden. Niet langer dan 'n
centimeter of vier en half zoo breed. Ieder
hompje wikkelen we keurig in zilverpapier!
Zie je daar negotie in? vroeg Stan.
Nogal glad! grinnikte Billy. We smeren ze
den luidjes aan voor 'n halven dollar per stuk!
Wat? Een klodder zeep voor
Zeep? In onze handen wordt het super-
zeep, merk: Vlekkendood! Wascht en rei
nigt alles in een ommezien!
't Zijn hier nogal domme jongens! bromde
Stan. Man, ze lachen je uit met je Vlekken
dood! Leef je wezenlijk in de veronderstelling,
dat die lui zonder een geslaagde demonstra
tie
Wacht je beurt af! zei Billy met een
grootsch gebaar, jy hebt alleen te zorgen, dat
de spieën binnen komen!
En wat is die smurrie in dat potje? infor
meerde Stan.
Wagensmeer! We zullen de assen van die
kar eens wasschen en verschoonen. Flink af
doen, zoodat ze niet meer afgeven en dan op
nieuw insmeren!
De gladiatoren Billy en Stan hadden met de
kar hun intocht in Woodcity volbracht. Billy
was geen dilettant in 't stand maken. Hij tapte
moppen en had, zooals gewoonlijk, met de
flauwste 't meeste succes. Binnen vyf minuten
dromde een nieuwsgierige menigte rondom den
wagen.
Nou zal je zien wat je nog nooit hebt ge
zien! schreeuwde hy. Deze uitvinding komt een
eeuw te vroeg. Voor Vlekkendood wykt de
grootste smerigheid! Geen vlek, of er zit een
koe aanpardon: geen vlek of ze wordt in
een ommezien verwijderd. Je neerc t eenvoudig
een scheutje water, wryft met ons te vroeg
uitgevonden preparaat over de gore plek en
het is voor mekaar, ik vraag geen dollar, geen
negentig, geen tachtig, geen zeventig, geen zes
tig cent! De prijs voor deze wonderbaarlijke
uitvinding is slechts een halve dollar, vyftig
centen geld!
Leugenaar! riep een straatjochie.
Billy speelde den verontwaardigde in f
kwadraat.
Wat? riep hy uit. Ladies and gentlemen,
gelooft u niet in het woord van een man, die
de reinheid heeft ontdekt?
En den straatbengel aan zijn oor trekkend,
riep hy uit:
Come on, boy! Haal in de bar aan de
cverzy een emmer water. Gewoon koud water.
Vlieg!
Stan voelde zich weinig op z'n gemak. Billy
was een linke jongen, maar nu ging hy toch
zijn vingers branden. Een der omstanders leende
hem waarlijk nog zijn zakdoek.
Billy was van de kar gesprongen en begon
de moer van een der wielen los te draaien. De
versche wagensmeer glom nog in de zon.
Met een tooneelgebaar nam Billy den zak
doek en wreef er geducht mee over 't as-einde.
De schoone lap was niet toonbaar meer en kon
gemakkelijk concurreeren met een poetslap.
Ladies and gentlemen! schreeuwde Billy,
toen de bengel hijgend zijn emmer water neer-
plantte. Eén oogenblik attentie! De beste
waschvrouw zou urenlang op dezen zakdoek
moeten boenen en dan was ie nog niet helder.
Twee seconden wrijven met Vlekkendood en de
operatie is gebeurd!.... Toe, joch, sta niet te
suffen, haal er 'ns een pakje uit?!
Stan krabde zich achter het oor. De bengel
reikte een van de pakjes over aan Billy. Deze
vouwde het als een likeurbonbon open. Het
hompje witte zeep scheen nauwelijks den zak
doek te raken. Toen een spoelen in den emmer,
een gewrijf, een
opbollen van ge
weldige vlokken
schuim, nog 's
naspoelen en
de zakdoek was
nog nooit zoo l z
helder geweest.
De huiselijk aangelegden onder de massa
stonden perplex. Tien minuten later was de
heele voorraad uitverkocht.
'n Dikke vijftig dollar winst! zei Billy,
toen ze in een treincoupé zaten. De United
States tellen dorpen en stadjes bij de vleet,
zcodat we een rustigen ouden dag tegemoet
gaan. Staven witte zeep verkoopen ze overal!
Allemaal goed en wel, bromde stan. Maar
zeg nou eerst 's hoe dat zit met 't wagensmeer?
Ik snap er geen bal van.
Uilskuiken, grijnsde Billy met een knip
oogje. Denk je werkelijk dat ik die assen met
wagensmeer had ingewreven? 'tWas vulgaire
groene zeep!
99
Er wordt
moeilijke
toch een
OT/fe
Ook de torretjes en kevertjes bleven niet achter. Ze hadden
allemaal een versje geleerd en wezen met hun handjes naar het
schilderij: „Tuimeltje wat is dat mooi, sprak heel de torren-
schaar. Wij hopen dat gy met dit stuk eens vangt den ooievaar."
„Nou", zei Tuimeltje verlegen, ik vind dat jullie nu maar naar
huis moesten gaan, dan kan ik verder zien, hoe den ooievaar te
vangen."
Nu nam Tuimeltje het schildery en hing het aan den boom,
waar het nest van den ooievaar zat. Voorzichtig ging hy met
kikker Karei en de torretjes zitten kyken of het dier niet
Wilde komen. En jawel hoor, daar kwam ie zijn nest uit niet
zijn langen snavel. Hij stapte recht op het schildery toe en pakte
het vast. Toen vloog het er mee naar een sloot en ging er boven
op staan. „Wat zou hij willen uitvoeren", fluisterden de torretjes.
„Ik ben bang, dat hy naar het kikkerland wil drijven", zei
Tuimeltje en hy trok een benauwd gezicht.
Het was net zooals Tuimeltje gezegd had. De ooievaar dreef
naar het kikkerland en zou al de kikkers op gaan eten. Tuimeltje
en kikker Karei renden zoo vlug ze konden naar de stad en
gingen de kikkers waarschuwen. De torenwachters bliezen vanaf
het kasteel, dat er onraad was en spoedig was het marktplein
gevuld met kikkers. Tuimeltje ging op een tafel staan en zei
dat ieder zyn huisraad moest nemen en moest vluchten, want
de ooievaar was onderweg.
gefluisterd, dat zich tijdens de
onderhandelingen in Londen
„note gaie" heeft voorgedaan:
Op een diner van de verschillende delegaties,
waar ook dames aanzaten, zou een der Fran-
sche delegatie-leden een Philippine hebben met
een dame van een gansch andere natie. Mis
schien wordt er ook nog wel eens vermeld, wie
deze Weddenschap het eerst vergeten heeft.
Menigeen, die, aan een vroolijk dessert zit
tend, met zyn beminnelijke tafeldame bij
het presenteeren van de z.g. „studenten-haver"
een dubbele amandelpit deelt, wat men gemeen
lijk noemt „een Philippine samen eten", zal
waarschijnlijk de legende niet kennen, die de
oorsprong moet zijn van dit eigenaardig ge
bruik. Zij is als volgt:
In overoude tijden regeerde in een klein
Duitsch landje een jonge schoone koningin, de
laatste telg uit een bij het volk zeer bemind
koningsgeslacht. De jonge vorstin was onge
huwd, en wilde volstrekt niet trouwen, hetgeen
bij haar onderdanen ten slotte groote ontevre
denheid verwekte. Men wilde de troonopvolging
verzekerd zien. Men dreigde oproerig te worden
aan haar bestuur-. Zich van alle zijden in het
nauw gebracht ziende, liet zy afkondigen, dat
zy zou huwen met dengene, van wien zij een
aangeboden voorwerp zou aannemen. Dit scheen
eenvoudig genoeg. Iedere jongeman in haar
koninkrijk beyverde zich natuurlijk, de konin
gin iets aan te bieden, maar hoe teleurgesteld
keek ieder op z'n neus toen men meteen ver
nam, dat er een tweede bevel was uitgevaar
digd: dat niemand in de tegenwoordigheid van
H. M. mocht verschijnen, dan met de armen
op zyn rug gebonden. En om zich vooral niet
te vergissen, gaf de koningin voortaan audiëntie
met haar armen eveneens gebonden.
Doch liefde zoekt list. Een vurig aanbidder
der koningin, een jong edelman, verzocht ge
hoor bij haar. Hij wferd toegelaten en de jeug
dige vorstin ontving hem minzaam. Zij door
wandelde met hem haar prachtig kasteel en
vermaakte zich zeer genoeglijk met hem. Op
eens kwam men bij een kersenboom, vol heer-
ïyke roode vruchten, waarop de koningin den
inval kreeg, om er van te eten.
„Bezorg me vlug eenige kersen," luidde haar
wensch.
„Indien Uwe Majesteit bevel geeft mijn ar
men los te maken, zal ik aanstonds in den boom
klimmen!"
„Neen, neen, dat kan niet, dat mag niet, ook
zóó moet ge een middel weten, uw koningin een
dienst te bewijzen."
De jongeling, aldus uitgedaagd, kwam plot
seling op het denkbeeld een hoogen sprong te
doen, met zijn tanden een zwaarbeladen tak te
grijpen en die aldus omlaag te halen, juist voor
het gezicht van de Koningin, die zich gereed
maakte, eenige kersen met de tanden er af te
halen. Doch door deze beweging kwam zy met
haar gezicht te dicht by dat van den jongeling,
die er ijlings gebruik van maakte, den tak los
latende, haar een vurigen kus op de lippen te
drukken, en toen sprak: „Vielliebchen" (Veel
geliefde), hetgeen verbasterd is in „Philippine".
De niet-trouwlustige koningin heeft zich toen
overwonnen verklaard althans in de liefde
en huwde spoedig daarna met den jonge
ling, tot groote vreugde van haar volk.
worden U geboden door advertentie-reclame in
de rubriek „Omroepers". Laat die U niet ont
glippen. De prys kan geen bezwaar zü„, want
voor slechts 50 cent per rege, komt Uw zaken-
Omroeper onder de aandacht van 80.000 ge
zinnen.
AT r* A PAMMTT^C op dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen 17 *7 CA bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door 17 7^0
A I .1 .P. A 11^ /I w I If ij ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen A I vvi
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
bij een ongeval met
doodelijken afloop
F O CA M bij verlies van een hand,
een voet of een oog
Roman van Paul Keiler
Vertaald door Louis de Bourbon
„Maar ze hebben toch behoeften; ze hebben
toch gereedschappen noodig, instrumenten
kleeren, voedingsmiddelen."
„Het eiland geeft in overvloed alles wat de
mensch noodig heeft: graan, veel fruit, wild,
allerhande dieren en ook vcpr het andere is
gezorgd; want ze hebben ginder een kleer
maker, een smid, een schoenmaker, een linnen
wever, een molenaar, vijf boeren en twee
politieagenten."
Gunther herhaalde langzaam de opsomming
en zeide: „Dat zyn met den graaf mee dertien
mannen, en u hebt van achttien gesproken."
„Ja, er zyn nog de dichter, de overste, de
tuinman, de likdcornsnijdsr en de gek."
„Aha," riep Gunther uit, dat is een flink
gezelschap! Maar waarom hebben ze zoo'n be
hoefte aan een likdoornsnyder."
„Alle pessimisten hebben likdoorns," ze)
Kajetan diepzinnig.
„En wie doet de fijnere werkjes, bijvoorbeeld
Bis een horloge is stukgegaan?"
..Ze hebben geen horloge noodig," verklaarde
Kajetan. „Niemand heeft een horloge noodig
Als de zon stijgt is het voormiddag, r»s ze
daalt is het namiddag, en als ze er heelemaal
niet is, dan is het nacht."
„Wat zijn jullie gelukkige menschen," zuchtte
Gunther.
Hij zweeg een poosje, dan zeide hu:
..De graaf heeft zeker vesl boeken. Geeft hij
ze ook aan de anderen te lezen?"
Kajetan schudde ontkennend het hoofd.
„Op het heele eiland is niet één boek. Hebt
u wel eens gezien, wat voor zwarte lijnen er in
de boeken zijn? Dat noemen de menschen let
ters. Maar ik zeg u: dat zyn heele legerscharen
van toovenaars en bandieten, die er op losmar-
cheeren, om de menschen te bedriegen, om hen
te dwingen, wat zy ze'f aan goud in zich
hebben, tegen blik en scherven in te ruilen
De menschen, die niet kunnen lezen, zijn tegen
hen gevrijwaard; de anderen echter zijn zij
allemaal de baas, en op de allereerste plaats
hen, die het verstandigst willen zyn."
„Man," riep Gunther bewonderend uit, „wat
heb jij een geheugen; want dat heb je toch
zeker ook weer van den dichter!"
„Neen, dat heb ik van den graaf, die nu en
dan een voordracht houdt, waar ik by mag zün.
De meesten op het eiland kunnen heelemaal
niet lezen."
„Ook de dochter van den graaf niet?"
„Clothilde? Neen, die kent geen letter."
Gunther sloeg de handen ineen.
„Zeg eens, meester Kajetan, in volstrekt ver
trouwen: is de graaf wel heelemaal goed bij het
hoofd?"
Weer duwde Kajetan zün hand verschrikt
voor den mond van den spreker, die allang weer
bij hem in het gras lag.
„Ssst! Om Godswil! U bent een gevaariyk
mensch. Ik vertel u geen woord meer!"
Hij keek angstig over het water naar het
eiland, als kon hy vandaar worden bespied.
Na een poosje vroeg Gunther:
„Hoe denkt u eigenlijk over geld, meester
Kajetan?"
Kajetan zuchtte.
„Ik denk er heelemaal niet over, want ik
heb het niet. De menschen op het eiland mogen
geen geld hebben. Ze hebben het ook niet
noodig. Ik zou het echter mogen hebben en ik
heb het ook noodig, maar ik krijg het niet.
Sinds drie dagen bent u de eerste mensch, die
voor een stuiver wil worden overgezet, en nu
is niet eens mijn knecht thuis. Wat een ellen
dig beroep is dat!"
„U verkoopt toch visschen?"
„Goede heer, verkoop maar eens visschen, als
deze rivier door de heele wereld stroomt en
ieder zelf de visschen vangt, die hij noodig
heeft. De vischvangst brengt nauweiyks zooveel
op, dat ik myn knecht kan onderhouden, die
zeer veel eet en jaarlijks acht daalders loon
wil hebben."
„Wat krijgt u dan a!s eilandbewaker?"
„Niets! Elk jaar drie geslachte varkens, twee
schuiten met aardappelen, twee schuiten met
fruit en kool, verder enkel hazen, jonge geiten,
duiven, soms een hamel of een kalf, anders
niets, heelemaal niets."
„Dat is een hongerbestaan!" riep Gunther
medelijdend uit. „Dan ken ik een man op het
goed van mijn vader, die leeft heel anders dan
u. Hy is ongeveer van uw leeftijd en uw
postuur, alleen is hy veel onhandiger en
dommer dan u. Maar wat voor een leven heeft
hij! Hij is tolwachter. Den hee'en dag zit hij
in een leunstoel voor zün mooi tolhuis in de
schaduw en houdt zijn voeten op een bankje met
kussens. De slagboom verspert de straat, en als
er een deftige koets komt, dan stügt de edele
heer zelf uit, neemt z'n hoed af en zegt:
„münheer de tolwachter, laat mij alstublieft
door". Dan houdt de tolwachter zün hand op,
waarin de edele heer een zilverstuk legt, ver
volgens neemt de knecht den slagboom weg, de
edele heer stijgt in den wagen, groet en rü'dt
weg, en de knecht sluit den tol weer."
Kajetan zette groote oogen op.
„O! o!" meer kon hij niet uitbrengen.
„Het wordt nog mooier," ging Gunther be
daard verder. „By het tolhuis hoort een her
berg. 's Avonds verschenen de burgers uit de
stad, de tolwachter gaat bij hen aan tafel
zitten, en dan begint het verhalen vertellen.
Alles wat er in de wereld gebeurt, wordt ver
teld. Zoo büvoorbeeld die geschiedenis van
de Grieken en het houten paard. Dat wist onze
tolwachter al drie maanden geleden; de koe
kenbakker had het verhaal meegebracht.
Natuuriyk wordt er veel gedronken: jenever,
kummel en ook wün, en de waard geeft alles
voor niets."
Kajetan wierp zich achterover en stampte
met de voeten. Gunther beke'k hem en zeide:
„Dat vertel ik u zoo maar terloops. Wat stelt,
u ook voor belang in den tolwachter van mijn
vader!"
Kajetan hijgde.
„Is hij nog gezond?" vroeg hü.
„Wie? Mün vader?"
„Neen, de tolwachter! Heeft hy geen jicht of
waterzucht of is hy tenminste niet zoo oud, dat
hij spoedig moet sterven?"
„Neen, hü is zeer gezond, en zooals ik u
reeds vertelde, slechts even oud als u."
„Zoo nou, dan....!"
Kajetan sloeg met zijn vuist in het groene
gras en verroerde zich niet meer.
Ook Gunther zeide niets meer. Hij nam uit
zün ransel een verrekijker, schoof hem uit
elkaar en zocht de kust van het eiland af.
Het duurde een heele poos voor Kajetan bemerkte
wat er gebeurde en een reeks hoogst verwon
derde vragen stelde. Gunther gaf hem een kor
ten, onsamenhangenden uitleg en zei ten soltte:
„Waarde admiraal, nu weet ik. waar de
kwetsbare plaats van uw eiland is. Rondom is
de kust vlak en zanderig, zoodat geen boot kan
aanleggen. Maar daar, waar aan het strand die
hooge olmen staan en onmiddellijk daarachter
zich het eikenbosch verheft en links het elzen
kreupelhout langs den oever loopt, daar is de
landingplaats. Ik zie duidelyk een hek van
Üzer aan den oever staan, zoo laag overigens,
dat een schooljongen er overheen kan sprin
gen. Daarachter gaat een steenen trap om
hoog."
„Dat is een duivelsding," riep Kajetan uit.
Hier er mee. ik moet er ook eens door kiiken."
„Volstrekt niet!" antwoordde Gunther ontoe
schietelijk; „want op de eerste plaats weet n
precies, hoe het er daarginds uitziet, en ver
volgens heb ik als stelregel: wie mij zyn boot
niet leent, dien leen ik ook mün verrekyker
niet. Van dezen regel wijk ik nooit af."
Nauweiyks had hy dit gezegd of hij stiet een
kreet van verbazing uit. „Daar! daar komt
iemand de steenen trap af naar den oever. Een
vrouw! een vrouw met een paard
Kajetan rukte den küker voor Gunther's
oogen weg en trok hemzelf omlaag in het gras.
„Om 's hemels wil, heer, wees stil; blijf
liggen anders zyn we verloren dat is zij
dat is Clothilde Clothilde met haar vos-
merrie!"
Gunther schoof den visscher zonder moeite
terzijde, bleef echter liggen.
„Dat is Clothilde! Zy heeft oogen zoo scherp
als het zonlicht. Als zij u ziet en mij by het
eilandgerecht aanklaagt, verlies ik mijn brood!"
Kajetan huilde terwü'l hij dit zeide.
„Blijf liggen, edele heer!" ging hij verder op
klagenden toon; „want als zij u ook werkelijk
reeds zou hebben gezien, kan zij altijd nog
denken, dat het mijn knecht is, die ook wel
een» naast my ligt, omdat hü immers zoo'n
luie kerel is."
Gunther schonk heelemaal geen aandacht
aan hem. Half zittend hield hü ononderbroken
zijn verrekijker naar h°t eiland gericht.
„O. nu gaat zy weg! Wat was dat een prach
tig gezicht!"
(Wordt vervolgd)