Bij den heerscher van Arabië Jidveb&aal van den dag Wat Kikker Karei en Tuimeltje beleefden RENTE-KAART et eiland der eenzamen GROOTE MOGELIJKHEDEN VRIJDAG 3 APRIL 1936 IBN SAUD SPREEKT Indien Europa vol blijft zijn van haat, zal het zichzelf verwon den met zijn eigen wapens Bevorderaar van den vrede V rij gezellenbelasting Een lijstje van vroegere belastingen Negotie in Amerika Een Philippine samen eten" Een legende, de oorsprong van dit eigenaardig gebruik Tijdens de jongste pelgrimage naar Mek ka, vertoefde een bekende autoriteit in zake kennis van Arabië eenigen tijd in de tent van den heerscher van Arabië. koning Ibn Saud, met wien hij vele gesprekken voerde. Ibn Saud was te Mekka niet slechts ais pel grim, maar ook trad hij er op als voorzitter van deze wereldbijeenkomst van den geheelen Islam, een waardigheid, welke hem toeviel toen Turkije afstand deed van het Kalifaat. Ibn Saud is vandaag de vertegenwoordiger van den Islam. Deze zoon der woestijn is Je 17e Sje- rif zijner familie; hij werd aan de hand van strenge overleveringen groot gebracht en was een diepgaand bestudeerder van den Koran. Ibn Saud ontving den professor in een schit terende tent, gezeten op een troon, omgeven door Wahabieten. In scharlaken gekleede slaven boden den bezoekers koffie aan. De Arabieren begroetten den heerscher met de woorden: „O koning, o broeder!" en de Bedoeinen met een eenvoudig: „Oh abdul Aziz!" Ibn Saud heeft een glazen oog, constateerde de professor bij deze gelegenheid. De opmerking waarmede de koning het ge sprek opende, was karakteristiek. „Ik wil niet, dat ons ras verweekelijkt. Ik wü niet, dat de vrouwen van ons volk de man nen regeeren, hoewel ik verlang, dat zy geëerd en geëerbiedigd worden." Dan vervolgde hij: „Ik ben naar Mekka gekomen van Naid, in Oost-Arabië van Oost naar West, van de tenten naar he„ huis van Allah. Mijn toekom stig pand ligt in dezelfde richting. Maar men moet rekening houden met het volk het moet overreed worden, gewonnen worden oor nieuwe ideeën. Bij voorbeeld, toen de eerste automobiel in de woestijn verscheen, brachten de Bedoeinen groen om de dieren in den wagen te voeden. Toen zij bemerkten, dat de wagen slechts benzine, olie en water gebruikte, meen den zij dat het een voertuig des duivels was en keerden zij zich onder protesten er van af. Maar ik maak zelf van auto's gebruik, om mij vrij onder mijn volk te bewegen, en zoo over tuigde ik het, dat deze uitvinding niet van den duivel kwam, maar een gave was van den Al machtige voor het welzijn der menschen. „De verst afgelegen deelen van Arabië zijn thans door de radio met elkaar verbonden, meer dan vijf en dertig stations zijn opge richt, zoodat ik met ieder deel van mijn ko ninkrijk op ieder oogenblik in verbinding kan treden." Met een glimlach vertelde Ibn Saud, hoe deze nieuwigheid door de Wahabieten was ntvan- gen „Ook hiertegen protesteerden zij, zeer hef tig. Zij verklaarden, dat het des duivels stem was die sprak, en zij kwamen met hun pro testen bij mij. Terwijl zij uiterst heftig spraken, verlangend, dat ik de radio vernietigen zou, schakelde ik mijn ontvanger over op Egypte Op dat oogenblik zond Kairo juist een Koran lezing uit. Mijn Wahabis waren verbaasd, toen zij plotseling de woorden van Allah uit deze vreemde machine hoorden komen en aanvaard den de nieuwigheid in hun verbazing zonder meer. Vandaag wordt het draadloos systeem door geheel Arabië nagenoeg uitsluitend door inheemsche beambten bediend. „Ik ben geen vijand van de Europeesche be schaving; maar ik maak er gebruik van in zul ke vormen, als zij vereenigbaar is met de zie! van Arabië en den wil van God. Mijn volk is een woestijnvolk, en er is nog heel wat bij geloof. Het moet geleid worden met liefde, maar met een sterke hand. Er kan geen wet gaan over een man zonder godsdienst zoo iemand zal een rekel zijn. „Ik heet den machines van Europa welkom, maar geen gemis van geloof. De Mohamme- daansche volken moeten ontwaken uit hun lan gen slaap. Ook hebben zij wapens noodig; maar hun voornaamste wapen is geloof in God, on derdanigheid en gehoorzaamheid aan zijn wet. Deze wet kent geen onderscheid tusschen de menschen, talen en rassen. Haat komt niet var. God; indien Europa vol blijft zijn van haat, zal het zich zelf verwonden met zijn eigen wapens „Ik zoek naar bekwame, practische denkers, in Sinai, Egypte en Indië. Geheel Arabië staat open voor mijn Mohammedaansche broe ders Hier kunnen zij alles toepassen, wat zij ge leerd hebben, onverschillig waar en van wie. Men heeft gepoogd de idee ingang te doen vin den, dat wij Wahabieten wilden zijn. Wel, er was nooit zoo'n groote openbare veiligheid in Arabië als heden. In vroeger tijd werden de pelgrims ovewallen door Bedoeinen; vandaag kan goud door de woestijn vervoerd worden zonder bewaking, van de Roode Zee naar de Perzische Golf. Mijn voornaamste zorg is de handhaving van den vrede. Arabië is geen erg vruchtbaar land; gebrek maakt de menschen ontevreden, maakt hen tot nomaden, zelfs tot roovers. Wij hebben water noodig in het land. De Arabier, die zich gevestigd heeft zal zijn verblijfplaats niet "'er- laten, hij zal r.ooit den vrede van zijn buur man verstoren." Met een breed gebaar herhaalde Ibn Saud: „Water, water! Ik heb water noodig, de "'rucht bare uitdeeling van water. Wij moeten onze ertsmijnen openleggen, en ik zal olieputten la ten boren. Allah schiep de aarde, opdat 's menschen leven gemakkelijk zou zijn. Hij gaf den menschen de aarde, opdat hij er de schatten uit zou halen, die onder haar oppervlak verborgen zijn. Ledigheid is geer. eigenschap, die den Almachtige behaagt. „Wij hebben ons koninkrük gebouwd op het woord Gods. De vrede moet verzekerd zijn. Ik ben verplicht toe te laten, dat de hand van den dief wordt afgehakt, maar ik ben ook verplicht toe te zien, dat niemand er toe gedreven wordt door gebrek een dief te worden. Om dezelfde reden in ik belastingen, zooals is vastgelegd in den Koran, zoodat ik de behoeftigen pan werk kan helpen, en kan weldoen, het voor beeld volgend van den Profeet gezegend zij zijn naam! Ik moet het doen, om de zorgen van de armen te verminderen, in vergelijking met den overvloed der rijken. Wee hem, die tegen den wil van God durft zondigen! Alle Moslems zijn broeders, en ik ben het hoofd van een machtige familie. „Ik kan niet toestaan, dat Mohammedanen elkaar dooden; wij hebben vrede gesloten en zullen dezen vrede handhaven. Verovering en doodslag zijn niet goed in Gods oogen; en hij ondersteunt slechts een Heiligen Oorlog, wan neer deze ondernomen wordt in het belang vaii den Islam. „Wij Moslems moeten schouder aan schouder staan, tegenover onze doodelijkste vijanden, onwetendheid, armoede, ziekte. Ik heb zieken huizen opgericht, waar Syrische en Egyptische dokters onze zieken genezen met alle midde len der moderne medische wetenschap. Ik heb scholen geopend, waar iedere nuttige tak van Foto, genomen tijdens het "bezoek van Ibn Saud aan ons land. De heerscher met zijn gevolg op weg naar het exercitiete rrein van de Cavalerie te Deventer Merkwaardig, zooals de geschiedenis zich soms herhaalt! Onder de regeering van Prederik I werd in Pruisen naar het ont werp van een Franschman, Elia Papus de Lau- verdaugie geheeten, een pruikenbelasting ingevoerd, en met hem een formeel pachtcon- tract gesloten, volgens hetwelk de heffing van deze en de koetsenbelasting aan hem was over gelaten. Alle in gebruik zijnde pruiken moesten dientengevolge naar het zegelkantoor gebracht worden, waar zij naar haar oorspronkelijke waarde geschat, met zes procent belast en met goudlak verzegeld werden. Elke m het land ge maakte pruik w'as daaraan onderworpen, en opdat de inheemsche nijverheid er niet onder lijden zou, werd elke uit het buitenland inge voerde pruik met een vijfde van den koopprijs bezwaard. Het bleek weldra, dat men zich Dij het sluiten van het pachtcontract verrekend wetenschap "onderricht wordt; "ik" heb jongeluiLa,d'fHoe luider de klachten over de pruiken- J fa belasting werden, des te eer kwam men er toe naar Europa gezonden om de technische zijde van het vliegen te bestudeeren; zonder dat kun nen wij onzen strijd met de woestijn niet vlug genoeg beëindigen.' s: De heerscher van Arable den generalen pachter Lauverdaugie de pacht weer af te nemen, en die in een jaarlijkscne personeele belasting te veranderen, die voor ministers, officieren tot den rang van generaai- majoor op 2 thaler 12 groschen, voor gehenr.- raads en hoofdofficieren op 2 thaler, voor offi cieren van den rang van kapitein tot den vaan drig, voor overheidspersonen, advocaten, onder geschikte ambtenaren, kooplieden en kunste naars op 1 thaler 8 groschen, en voor de overige hof- en civielambtenaren, kramers en hand werkslieden op 12 groschen gesteld werd. Men zou gemeend hebben, dat niets de dra gers van pruiken er meer tegen kon maken dan deze belasting. Dat was echter geenszins het geval; in dien tijd behoorde het tot den bon ton, een pruik te dragen, en ieder, die op een maatschappelijke positie aanspraak maakte, on derwierp zich, bij den weelderigsten haargroe', liever aan deze belasting dan zich dit zinnebeeld van niet minder dan een ander te ontzeggen. Alleen geestelijken, schoolmeesters, scholieren huisbedienden, onderofficieren en gemeene sol daten waren van die belasting vrijgesteld. In het jaar 1704 werden ook de laarzen, schoenen, pantoffels, kousen en hoeden belast Van elk moest een groschen betaald worden, en wie op zijn kleeren gouden of zilveren ga lons wilde dragen, moest de vergunning daar toe jaarlijks met een thaler betalen. Zelfs de ongehuwde staat werd belast; iedere vrouw on der de veertig jaar moest haar vrijwilligen of 2IIIIIIIIIIIIIIII iifiiiiiiiiiiiinj (Men kan thans inteekenen op een leening voor uitbreiding van het Stadion te Amsterdam, waarbij men als rente recht op een vrije plaats bij interlandwedstrijden krijgt). Wanneer er in ons Stadion Het Neerlandsch elftal speelt, Dan is het steeds hetzelfde lied, Is 't steeds hetzelfde beeld Dan is het zaakje uitverkocht Reeds weken voor den tijd, Dan voer je om een enkele plaats Ren zeer verwoeden sirijd. Dan koop je nog een laatste kaart Voor fancy-prijzen op. En is die bovendien nog valsch, Dan heb je nóg een strop! En tegen dat het spel begint, Zie je het nijdig aan Hoe veertigduizend langs je neus Weer fijn naar binnen gaan. Dan hol je naar je radio, En hebt tenminste wat, Maar och, al vind je het wel leuk, Het is toch niet je dat. Nu wordt het Stadion verbouwd, Dat grapje kost veel geld, Door ivie wordt nu zoo'n kapitaal Gemak'lijk neergeteld? Men heeft daarvoor een reuzenplan Van negentien karaats: Men lokt gewoon zijn financiers Met..-- 't uitzicht op een plaats! Nu krijg je dus geen rente meer, Geen yeiaehjic gaw-n, Maar als je honderd pop betaalt Dan kom je er toch in! Dan stap je naar het Stadion, En toon je onvervaard Aan d'eersten besten controleur Gewoonje rente-kaart! HERMAN KRAMER nllllllllllUHIlHlilMlllllllilllllMIIIMIIHilllllllllllllllillllllllllllilllllllllÜ gedwongen maagdelijken staat met twee thalei bosten! Er heeft dus iets bestaan in vroegere jaren, als wij nu hier en daar bij ons ook weer hooren aanbevelen: de „vrijgezellenbelasting". Intusschen meenen we, dat bij het vorenstaan de wel enkele artikelen zijn, welke zich mis schien in de belangstelling van onzen minister van Financiën zouden kunen verheugen. Wie weet, belasting op.... Maar dan zou 't waarlijk worden, om een pruik op te zetten, zij het dan ook de.... bokkenpruik! Zie je in de verte die gore vlekken? vroeg Billy aan Stan. Dat is het begin of het einde van Woodcity. Zorg, dat je er een ouwen knol op den kop tikt met een kar erach ter. En leg een knoop in je neus, anders ver geet je een Engelschen sleutel te leenen. Stan slenterde naar Woodcity en Billy sloeg fluitend een andere richting in. Paard en wa gen werden voor 'n zacht prijsje gehuurd, een Engelsche sleutel lag in ruste onder den bok en na een stevig half uurtje sjokte Stan met zijn galakoets nader. Billy haalde hem feestelijk in met een fluitconcert en een liefelüken glimlach. Voor zijn voeten knielde een groot pakket, be schoeid met een teiltje. Witte zeep koop je hier voor 'n krats! zei Billy. Voor 'n paar dollar krijg je stangen zeep genoeg, om er de internationale zonden mee schoon te wasschen. Jij moet helpen om ze in kleine mootjes te snijden. Niet langer dan 'n centimeter of vier en half zoo breed. Ieder hompje wikkelen we keurig in zilverpapier! Zie je daar negotie in? vroeg Stan. Nogal glad! grinnikte Billy. We smeren ze den luidjes aan voor 'n halven dollar per stuk! Wat? Een klodder zeep voor Zeep? In onze handen wordt het super- zeep, merk: Vlekkendood! Wascht en rei nigt alles in een ommezien! 't Zijn hier nogal domme jongens! bromde Stan. Man, ze lachen je uit met je Vlekken dood! Leef je wezenlijk in de veronderstelling, dat die lui zonder een geslaagde demonstra tie Wacht je beurt af! zei Billy met een grootsch gebaar, jy hebt alleen te zorgen, dat de spieën binnen komen! En wat is die smurrie in dat potje? infor meerde Stan. Wagensmeer! We zullen de assen van die kar eens wasschen en verschoonen. Flink af doen, zoodat ze niet meer afgeven en dan op nieuw insmeren! De gladiatoren Billy en Stan hadden met de kar hun intocht in Woodcity volbracht. Billy was geen dilettant in 't stand maken. Hij tapte moppen en had, zooals gewoonlijk, met de flauwste 't meeste succes. Binnen vyf minuten dromde een nieuwsgierige menigte rondom den wagen. Nou zal je zien wat je nog nooit hebt ge zien! schreeuwde hy. Deze uitvinding komt een eeuw te vroeg. Voor Vlekkendood wykt de grootste smerigheid! Geen vlek, of er zit een koe aanpardon: geen vlek of ze wordt in een ommezien verwijderd. Je neerc t eenvoudig een scheutje water, wryft met ons te vroeg uitgevonden preparaat over de gore plek en het is voor mekaar, ik vraag geen dollar, geen negentig, geen tachtig, geen zeventig, geen zes tig cent! De prijs voor deze wonderbaarlijke uitvinding is slechts een halve dollar, vyftig centen geld! Leugenaar! riep een straatjochie. Billy speelde den verontwaardigde in f kwadraat. Wat? riep hy uit. Ladies and gentlemen, gelooft u niet in het woord van een man, die de reinheid heeft ontdekt? En den straatbengel aan zijn oor trekkend, riep hy uit: Come on, boy! Haal in de bar aan de cverzy een emmer water. Gewoon koud water. Vlieg! Stan voelde zich weinig op z'n gemak. Billy was een linke jongen, maar nu ging hy toch zijn vingers branden. Een der omstanders leende hem waarlijk nog zijn zakdoek. Billy was van de kar gesprongen en begon de moer van een der wielen los te draaien. De versche wagensmeer glom nog in de zon. Met een tooneelgebaar nam Billy den zak doek en wreef er geducht mee over 't as-einde. De schoone lap was niet toonbaar meer en kon gemakkelijk concurreeren met een poetslap. Ladies and gentlemen! schreeuwde Billy, toen de bengel hijgend zijn emmer water neer- plantte. Eén oogenblik attentie! De beste waschvrouw zou urenlang op dezen zakdoek moeten boenen en dan was ie nog niet helder. Twee seconden wrijven met Vlekkendood en de operatie is gebeurd!.... Toe, joch, sta niet te suffen, haal er 'ns een pakje uit?! Stan krabde zich achter het oor. De bengel reikte een van de pakjes over aan Billy. Deze vouwde het als een likeurbonbon open. Het hompje witte zeep scheen nauwelijks den zak doek te raken. Toen een spoelen in den emmer, een gewrijf, een opbollen van ge weldige vlokken schuim, nog 's naspoelen en de zakdoek was nog nooit zoo l z helder geweest. De huiselijk aangelegden onder de massa stonden perplex. Tien minuten later was de heele voorraad uitverkocht. 'n Dikke vijftig dollar winst! zei Billy, toen ze in een treincoupé zaten. De United States tellen dorpen en stadjes bij de vleet, zcodat we een rustigen ouden dag tegemoet gaan. Staven witte zeep verkoopen ze overal! Allemaal goed en wel, bromde stan. Maar zeg nou eerst 's hoe dat zit met 't wagensmeer? Ik snap er geen bal van. Uilskuiken, grijnsde Billy met een knip oogje. Denk je werkelijk dat ik die assen met wagensmeer had ingewreven? 'tWas vulgaire groene zeep! 99 Er wordt moeilijke toch een OT/fe Ook de torretjes en kevertjes bleven niet achter. Ze hadden allemaal een versje geleerd en wezen met hun handjes naar het schilderij: „Tuimeltje wat is dat mooi, sprak heel de torren- schaar. Wij hopen dat gy met dit stuk eens vangt den ooievaar." „Nou", zei Tuimeltje verlegen, ik vind dat jullie nu maar naar huis moesten gaan, dan kan ik verder zien, hoe den ooievaar te vangen." Nu nam Tuimeltje het schildery en hing het aan den boom, waar het nest van den ooievaar zat. Voorzichtig ging hy met kikker Karei en de torretjes zitten kyken of het dier niet Wilde komen. En jawel hoor, daar kwam ie zijn nest uit niet zijn langen snavel. Hij stapte recht op het schildery toe en pakte het vast. Toen vloog het er mee naar een sloot en ging er boven op staan. „Wat zou hij willen uitvoeren", fluisterden de torretjes. „Ik ben bang, dat hy naar het kikkerland wil drijven", zei Tuimeltje en hy trok een benauwd gezicht. Het was net zooals Tuimeltje gezegd had. De ooievaar dreef naar het kikkerland en zou al de kikkers op gaan eten. Tuimeltje en kikker Karei renden zoo vlug ze konden naar de stad en gingen de kikkers waarschuwen. De torenwachters bliezen vanaf het kasteel, dat er onraad was en spoedig was het marktplein gevuld met kikkers. Tuimeltje ging op een tafel staan en zei dat ieder zyn huisraad moest nemen en moest vluchten, want de ooievaar was onderweg. gefluisterd, dat zich tijdens de onderhandelingen in Londen „note gaie" heeft voorgedaan: Op een diner van de verschillende delegaties, waar ook dames aanzaten, zou een der Fran- sche delegatie-leden een Philippine hebben met een dame van een gansch andere natie. Mis schien wordt er ook nog wel eens vermeld, wie deze Weddenschap het eerst vergeten heeft. Menigeen, die, aan een vroolijk dessert zit tend, met zyn beminnelijke tafeldame bij het presenteeren van de z.g. „studenten-haver" een dubbele amandelpit deelt, wat men gemeen lijk noemt „een Philippine samen eten", zal waarschijnlijk de legende niet kennen, die de oorsprong moet zijn van dit eigenaardig ge bruik. Zij is als volgt: In overoude tijden regeerde in een klein Duitsch landje een jonge schoone koningin, de laatste telg uit een bij het volk zeer bemind koningsgeslacht. De jonge vorstin was onge huwd, en wilde volstrekt niet trouwen, hetgeen bij haar onderdanen ten slotte groote ontevre denheid verwekte. Men wilde de troonopvolging verzekerd zien. Men dreigde oproerig te worden aan haar bestuur-. Zich van alle zijden in het nauw gebracht ziende, liet zy afkondigen, dat zy zou huwen met dengene, van wien zij een aangeboden voorwerp zou aannemen. Dit scheen eenvoudig genoeg. Iedere jongeman in haar koninkrijk beyverde zich natuurlijk, de konin gin iets aan te bieden, maar hoe teleurgesteld keek ieder op z'n neus toen men meteen ver nam, dat er een tweede bevel was uitgevaar digd: dat niemand in de tegenwoordigheid van H. M. mocht verschijnen, dan met de armen op zyn rug gebonden. En om zich vooral niet te vergissen, gaf de koningin voortaan audiëntie met haar armen eveneens gebonden. Doch liefde zoekt list. Een vurig aanbidder der koningin, een jong edelman, verzocht ge hoor bij haar. Hij wferd toegelaten en de jeug dige vorstin ontving hem minzaam. Zij door wandelde met hem haar prachtig kasteel en vermaakte zich zeer genoeglijk met hem. Op eens kwam men bij een kersenboom, vol heer- ïyke roode vruchten, waarop de koningin den inval kreeg, om er van te eten. „Bezorg me vlug eenige kersen," luidde haar wensch. „Indien Uwe Majesteit bevel geeft mijn ar men los te maken, zal ik aanstonds in den boom klimmen!" „Neen, neen, dat kan niet, dat mag niet, ook zóó moet ge een middel weten, uw koningin een dienst te bewijzen." De jongeling, aldus uitgedaagd, kwam plot seling op het denkbeeld een hoogen sprong te doen, met zijn tanden een zwaarbeladen tak te grijpen en die aldus omlaag te halen, juist voor het gezicht van de Koningin, die zich gereed maakte, eenige kersen met de tanden er af te halen. Doch door deze beweging kwam zy met haar gezicht te dicht by dat van den jongeling, die er ijlings gebruik van maakte, den tak los latende, haar een vurigen kus op de lippen te drukken, en toen sprak: „Vielliebchen" (Veel geliefde), hetgeen verbasterd is in „Philippine". De niet-trouwlustige koningin heeft zich toen overwonnen verklaard althans in de liefde en huwde spoedig daarna met den jonge ling, tot groote vreugde van haar volk. worden U geboden door advertentie-reclame in de rubriek „Omroepers". Laat die U niet ont glippen. De prys kan geen bezwaar zü„, want voor slechts 50 cent per rege, komt Uw zaken- Omroeper onder de aandacht van 80.000 ge zinnen. AT r* A PAMMTT^C op dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen 17 *7 CA bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door 17 7^0 A I .1 .P. A 11^ /I w I If ij ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen A I vvi AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL bij een ongeval met doodelijken afloop F O CA M bij verlies van een hand, een voet of een oog Roman van Paul Keiler Vertaald door Louis de Bourbon „Maar ze hebben toch behoeften; ze hebben toch gereedschappen noodig, instrumenten kleeren, voedingsmiddelen." „Het eiland geeft in overvloed alles wat de mensch noodig heeft: graan, veel fruit, wild, allerhande dieren en ook vcpr het andere is gezorgd; want ze hebben ginder een kleer maker, een smid, een schoenmaker, een linnen wever, een molenaar, vijf boeren en twee politieagenten." Gunther herhaalde langzaam de opsomming en zeide: „Dat zyn met den graaf mee dertien mannen, en u hebt van achttien gesproken." „Ja, er zyn nog de dichter, de overste, de tuinman, de likdcornsnijdsr en de gek." „Aha," riep Gunther uit, dat is een flink gezelschap! Maar waarom hebben ze zoo'n be hoefte aan een likdoornsnyder." „Alle pessimisten hebben likdoorns," ze) Kajetan diepzinnig. „En wie doet de fijnere werkjes, bijvoorbeeld Bis een horloge is stukgegaan?" ..Ze hebben geen horloge noodig," verklaarde Kajetan. „Niemand heeft een horloge noodig Als de zon stijgt is het voormiddag, r»s ze daalt is het namiddag, en als ze er heelemaal niet is, dan is het nacht." „Wat zijn jullie gelukkige menschen," zuchtte Gunther. Hij zweeg een poosje, dan zeide hu: ..De graaf heeft zeker vesl boeken. Geeft hij ze ook aan de anderen te lezen?" Kajetan schudde ontkennend het hoofd. „Op het heele eiland is niet één boek. Hebt u wel eens gezien, wat voor zwarte lijnen er in de boeken zijn? Dat noemen de menschen let ters. Maar ik zeg u: dat zyn heele legerscharen van toovenaars en bandieten, die er op losmar- cheeren, om de menschen te bedriegen, om hen te dwingen, wat zy ze'f aan goud in zich hebben, tegen blik en scherven in te ruilen De menschen, die niet kunnen lezen, zijn tegen hen gevrijwaard; de anderen echter zijn zij allemaal de baas, en op de allereerste plaats hen, die het verstandigst willen zyn." „Man," riep Gunther bewonderend uit, „wat heb jij een geheugen; want dat heb je toch zeker ook weer van den dichter!" „Neen, dat heb ik van den graaf, die nu en dan een voordracht houdt, waar ik by mag zün. De meesten op het eiland kunnen heelemaal niet lezen." „Ook de dochter van den graaf niet?" „Clothilde? Neen, die kent geen letter." Gunther sloeg de handen ineen. „Zeg eens, meester Kajetan, in volstrekt ver trouwen: is de graaf wel heelemaal goed bij het hoofd?" Weer duwde Kajetan zün hand verschrikt voor den mond van den spreker, die allang weer bij hem in het gras lag. „Ssst! Om Godswil! U bent een gevaariyk mensch. Ik vertel u geen woord meer!" Hij keek angstig over het water naar het eiland, als kon hy vandaar worden bespied. Na een poosje vroeg Gunther: „Hoe denkt u eigenlijk over geld, meester Kajetan?" Kajetan zuchtte. „Ik denk er heelemaal niet over, want ik heb het niet. De menschen op het eiland mogen geen geld hebben. Ze hebben het ook niet noodig. Ik zou het echter mogen hebben en ik heb het ook noodig, maar ik krijg het niet. Sinds drie dagen bent u de eerste mensch, die voor een stuiver wil worden overgezet, en nu is niet eens mijn knecht thuis. Wat een ellen dig beroep is dat!" „U verkoopt toch visschen?" „Goede heer, verkoop maar eens visschen, als deze rivier door de heele wereld stroomt en ieder zelf de visschen vangt, die hij noodig heeft. De vischvangst brengt nauweiyks zooveel op, dat ik myn knecht kan onderhouden, die zeer veel eet en jaarlijks acht daalders loon wil hebben." „Wat krijgt u dan a!s eilandbewaker?" „Niets! Elk jaar drie geslachte varkens, twee schuiten met aardappelen, twee schuiten met fruit en kool, verder enkel hazen, jonge geiten, duiven, soms een hamel of een kalf, anders niets, heelemaal niets." „Dat is een hongerbestaan!" riep Gunther medelijdend uit. „Dan ken ik een man op het goed van mijn vader, die leeft heel anders dan u. Hy is ongeveer van uw leeftijd en uw postuur, alleen is hy veel onhandiger en dommer dan u. Maar wat voor een leven heeft hij! Hij is tolwachter. Den hee'en dag zit hij in een leunstoel voor zün mooi tolhuis in de schaduw en houdt zijn voeten op een bankje met kussens. De slagboom verspert de straat, en als er een deftige koets komt, dan stügt de edele heer zelf uit, neemt z'n hoed af en zegt: „münheer de tolwachter, laat mij alstublieft door". Dan houdt de tolwachter zün hand op, waarin de edele heer een zilverstuk legt, ver volgens neemt de knecht den slagboom weg, de edele heer stijgt in den wagen, groet en rü'dt weg, en de knecht sluit den tol weer." Kajetan zette groote oogen op. „O! o!" meer kon hij niet uitbrengen. „Het wordt nog mooier," ging Gunther be daard verder. „By het tolhuis hoort een her berg. 's Avonds verschenen de burgers uit de stad, de tolwachter gaat bij hen aan tafel zitten, en dan begint het verhalen vertellen. Alles wat er in de wereld gebeurt, wordt ver teld. Zoo büvoorbeeld die geschiedenis van de Grieken en het houten paard. Dat wist onze tolwachter al drie maanden geleden; de koe kenbakker had het verhaal meegebracht. Natuuriyk wordt er veel gedronken: jenever, kummel en ook wün, en de waard geeft alles voor niets." Kajetan wierp zich achterover en stampte met de voeten. Gunther beke'k hem en zeide: „Dat vertel ik u zoo maar terloops. Wat stelt, u ook voor belang in den tolwachter van mijn vader!" Kajetan hijgde. „Is hij nog gezond?" vroeg hü. „Wie? Mün vader?" „Neen, de tolwachter! Heeft hy geen jicht of waterzucht of is hy tenminste niet zoo oud, dat hij spoedig moet sterven?" „Neen, hü is zeer gezond, en zooals ik u reeds vertelde, slechts even oud als u." „Zoo nou, dan....!" Kajetan sloeg met zijn vuist in het groene gras en verroerde zich niet meer. Ook Gunther zeide niets meer. Hij nam uit zün ransel een verrekijker, schoof hem uit elkaar en zocht de kust van het eiland af. Het duurde een heele poos voor Kajetan bemerkte wat er gebeurde en een reeks hoogst verwon derde vragen stelde. Gunther gaf hem een kor ten, onsamenhangenden uitleg en zei ten soltte: „Waarde admiraal, nu weet ik. waar de kwetsbare plaats van uw eiland is. Rondom is de kust vlak en zanderig, zoodat geen boot kan aanleggen. Maar daar, waar aan het strand die hooge olmen staan en onmiddellijk daarachter zich het eikenbosch verheft en links het elzen kreupelhout langs den oever loopt, daar is de landingplaats. Ik zie duidelyk een hek van Üzer aan den oever staan, zoo laag overigens, dat een schooljongen er overheen kan sprin gen. Daarachter gaat een steenen trap om hoog." „Dat is een duivelsding," riep Kajetan uit. Hier er mee. ik moet er ook eens door kiiken." „Volstrekt niet!" antwoordde Gunther ontoe schietelijk; „want op de eerste plaats weet n precies, hoe het er daarginds uitziet, en ver volgens heb ik als stelregel: wie mij zyn boot niet leent, dien leen ik ook mün verrekyker niet. Van dezen regel wijk ik nooit af." Nauweiyks had hy dit gezegd of hij stiet een kreet van verbazing uit. „Daar! daar komt iemand de steenen trap af naar den oever. Een vrouw! een vrouw met een paard Kajetan rukte den küker voor Gunther's oogen weg en trok hemzelf omlaag in het gras. „Om 's hemels wil, heer, wees stil; blijf liggen anders zyn we verloren dat is zij dat is Clothilde Clothilde met haar vos- merrie!" Gunther schoof den visscher zonder moeite terzijde, bleef echter liggen. „Dat is Clothilde! Zy heeft oogen zoo scherp als het zonlicht. Als zij u ziet en mij by het eilandgerecht aanklaagt, verlies ik mijn brood!" Kajetan huilde terwü'l hij dit zeide. „Blijf liggen, edele heer!" ging hij verder op klagenden toon; „want als zij u ook werkelijk reeds zou hebben gezien, kan zij altijd nog denken, dat het mijn knecht is, die ook wel een» naast my ligt, omdat hü immers zoo'n luie kerel is." Gunther schonk heelemaal geen aandacht aan hem. Half zittend hield hü ononderbroken zijn verrekijker naar h°t eiland gericht. „O. nu gaat zy weg! Wat was dat een prach tig gezicht!" (Wordt vervolgd)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1936 | | pagina 9