Samuel Pickwick herdacht
ïKdveb&aal den dag
Wat Kikker Karei en Tuimeltje beleefden
De Maastrichtsche
ruïne
DE HISTORISCHE TOCHT
NAAR ROCHESTER
«ia ïl
A
et eiland der eenzamen
ZATERDAG 4 APRIL 1936
Een der populairste figuren die
Dickens ooit in zijn werken
heeft laten optreden
Grootsche en roemrijke
aankomst
r - "V 7-:7,;:' ,;.7t(:.
;-7,: '7 7
Het slot Lichtenberg
De Broeders van de
Christelijke Scholen
Thym-almanak
tu£
A ¥T* A DAMMIT *C °P dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen p* 7 Crt bü levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door p 7^0 bij een ongeval met p OCH m
A I ,1 .r. A aal fill 1 [j ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen A f UV/t- verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen f doodelüken afloop
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
bij verlies van een hand,
een voet of een oog
Den 31en Maart 1836 verscheen de eerste af
levering van de „Pickwick Papers". Een van de
beroemdste werken in Engelands schat ü'ke lite
ratuur aanschouwde het licht, maar tevens werd
een van de beroemdste burgers van het Rijk der
Fantasie geboren: Samuel Pickwick.
Engeland herdenkt hem alsof hij een man
van vleesch en bloed geweest was. Dickens was
juist 24 jaar geworden toen de eers'e afleve
ring der „Pickwick Papers" uitkwam. Hij zou in
later jaren veel edeler meesterwerken voort
brengen. Maar geen beek is het nagss'acbt zoo
zeer met den schrijver blijven vereenzelvigen als
diens eerste groote werk; geen door Dickens ge
schapen figuur ligt den Engelschman zoo na aan
het hart als Samuel Pickwick; van geen boek
heeft de atmosfeer voor hem een grootere aan
trekkingskracht behouden dan van de „Pickwick
Papers".
In de eerste aflevering komt ds vermaard ge-
Worden beschrijving voor van de reis, welke Mr.
Pickwick en diens drie clubgenooten per dil'geuce
maakten van Charing Cross, Londen, naar Ro
chester. De viering van Mr. Pickwick's eeuwfeest
door de Dickens Fellowship" bereikte dezer dagen
haar hoogtepunt, toen van de plaats waar een
maal het Golden Cross Hotel, bij Charing Cross,
gestaan had, evenals precies honderd jaren ge
leden een zwart-en-gele Commodore Ccach ver
trok, bespannen met vier prachtige paarden.
De leidsels waren in handen van een „coach
man", die in werkelijkheid Mr. Bertram Mills,
de eigenaar van het grootste Engelsche circus,
was, maar die in het kader van honderd jaren
geleden volkomen zou gepast hebben. Naast hem
zat, op den hoogen bok, Mr. Pickwick, in groene
jas, nauwsluitende broek, „halve" laarzen, het
hoofd gedekt door een platten hoed, de oog n
gewapend met een voorvaderlijken bril. Niets is
gemakkelijker dan zich als Napoleon of Mr.
Pickwick te vermommen, want geen andere
menschen zijn ooit precies zóó gekleed ge;aan,
of hebben dezelfde figuur gehad als deze twee
merkwaardige tijdgenooten. Men behoeft maar
het costuum aan te trekken, en iedereen zegt:
„Dat moet Napoleon voorstellen" of „Dat moet
Pickwick voorstellen", ook al is de uitb~elder
twee voet te lang en al draagt hij een baard.
Maar de Pickwick, die thans hoog op den
bok der Rochester-coach troonde om den histo-
rischen tocht der Pickwickians te copieeren, kon,
volgens het procédé van een film-tesken-^ruc,
Uit een van de beroemde illustraties van „Phiz."
de wereld ingewandeld zijn. En geen wonder.
Toen we Mr. Alfred Rust eenige jaren beleden
ontmoetten zonder te weten, dat hij een bekend
lid der Dickens Fellowship was, stonden we ver
baasd over zijn treffende gelijkenis met Mr.
Pickwick. Later, toen we menigmaal met hem
tezamen waren, leerden we dezen Lcndsnschen
schoolmeester ook kennen als de innerlijke re-
incarnatie van Dickens' huiselijken filosoof. En
nu zat hij, in de kleeren van Mr. Pickwick, op
een authentieke „stage coach" en zag door zijn
vriendelijk-glanzende brilleglazen neer op het
gewoel van Charing Cross. Achter hem zaten
Mr. Winkle, Mr. Putman. Mr. Snodgrass. Mr.
Jingle benevens de hoofdzakelijk door dames
vertegenwoordigde anonyme „crowd".
Klokslag negen uur zette de coach zich in
beweging. Mr. Pickwick, een en al stralende
glimlach, groette de opgetogen menigte met zijn
platten hoogen hoed. De paarden voelden z'ch
minder op hun gemak midden in het automati
sche verkeer van het hedendaagsche Londen,
en dachten waarschijnlijk met weemoed terug
aan den goeden ouden tijd, toen z-ij de onbe
perkte heerschappij voerden over de straten en
wegen. De twee voorsten liepen het trottoir op,
maar Mr. Mills wist hen weldra te beteugelen.
Hij zou al zijn bedrevenheid noodig hebben om
het geweldige gevaarte te loodsen door de ver-
keersbranding van het West-End naar de West-
minsterbrug en vandaar door Zuid Londen naar
het groote kruispunt Elephant and Castle en
langs de Old Kent Road naar New Cross. Dit
was de route, welke honderd jaren geleden de
Commodore genomen had, en de moderne
Pickwickians hielden zich niet al'een strikt aan
de route, maar ook aan den tijd. Zij bereikten
Eltham. dat in Dickens' jaren nog ver buiten
de hoofdstad lag, maar er thans een buitenwijk
van vormt, onder nobel zweepgeklap, en volgens
alle regelen der kunst werden paarden gewis
seld te Swanacombe, waar Mr. Jingle zichzelf
en zijn tijd zoover vergat, dat hij een sigaret op
stak.
Wij willen niet pogen de gedachten te peilen van
Mr. Pickwick toen de ccach haar wég vervolg
de langs den grooten Rochester By-pass, met haar
verkeerslichten, garages en bezine-pompen, waar
zich eenmaal groene velden hadden uitgestrekt,
maar de oude tijd herleefde voor hem toen ge
stopt werd aan de „Three Blackbirds" te Blen
den en de „Black Prince" te Bexley. en ds pos
tiljon zijn hoofd door de deuropening der tap
kamer stak en riep: „Ccach, gentlemen nlease!"
Even voor Rochester wuifde Mr. Pickwick met
den hoed naar een groot groen huis aan den lin
kerkant. Het was Dickens' eigen huis te
Gadshill. Het Mekka der Dickensianen was nu
spoedig bereikt. Precies om 1 uur stond de
Commodore voor het befaamde Buil hotel te Ro
chester.
De Coachman der twintigste eeuw had zijn
confraters van honderd jaren geleden ten volle
geëvenaard.
Maar de aankomst der Pickwickians was
grootscher en roemrijker dan die van hun voor
gangers, want dichte menschenmassa's juich
ten hen toe, en aan het stadhuis werden zij in
statie ontvangen door den burgemeester en den
bisschop van Rochester en door driehonderd
Dickensianen.
y.viSSSSSaSSSa
De oude ruïne van het slot Lichtenberg
op den Sint Pietersberg bij Maastricht,
was gedurende eenige jaren, wegens
bouwvalligheid, voor het toeristenverkeer ge
sloten. Niet alleen de tijd, doch ook de nieuwe
cementfabriek, die maar steeds merge: uit den
berg haalt, zullen wel hun werk hebben ge
daan. Verleden zomer evenwel is, nadat de
vereischte herstellingen waren aangebracht, de
oude burcht opnieuw toegankelijk gtsteld en
druk wordt hij weer bestegen door Nederlan
ders en vreemdelingen.
Wat wel de bezoekers van Zuid-Limburg en
speciaal Maastricht ertoe noopt, vooral Lich
tenberg niet te vergeten? Er zijn m.i. drie rede
nen; Vooreerst de bekoorlijkheid vanhet
oude. Een oud kasteel trekt steeds de aandacht
op zich en prikkelt de nieuwsgierigheid. Hoe
lang zou die burcht daar al staan? Wie zou
daar vroeger hebben gewoond? Zoo vraagt de
toeschouwer zich af. Op de tweede plaats de
omgeving. Reeds verschillende eeuwen achter
elkander hebben de geschiedschrijvers gewezen
op het aesthetische, poëtische, romantische van
de oostelijke helling van den Sint Pietersberg.
Wat evenwel het meest de toeristen lokt, is
wel het onvergelijkelijk vergezicht, dat aet bo
venste van de ruïne biedt op het voormalig land
van Overmaas. Meer nog dan van Slavante uit
valt hier te genieten. Opent zich op deze plek
niet voor het bewonderend oog men ver de
groene vallei der Maas, waardoor de rivier zel
ve zich als een blauw lint slingert? Laten zich
hier niet met één enkelen blik een twaalftal
dorpen aan elkander rijen? Hoe druk was het
op dit antieke slot en zijne omgeving in de
eerste dagen van 1914, toen het mogelijk was,
van dit punt uit, de ontelbare Duitsche heir-
scharen gade te slaan, die zich te Visé in het
Maasdal startten en dat schoone Belgische
stadje in brand staken!
Uitgebreid spreken de gedrukte gidsen ge
woonlijk over Slavante en zijne geschiedenis,
maar even beknopt zijn ze ten aanzien van
Lichtenberg. Even halen ze de ruïne aan en dat
is alles. Allicht vindt deze beperktheid wel
hare oorzaak daarin, dat er zoo weinig van het
kasteel zelf bekend is. Wanneer is het ge
bouwd? Op den dag van heden weten we het
nog niet, al komen sinds lang vindingrijke
geesten ons vertellen, dat Julius Caesar het
heeft opgetrokken. Die beroemde veldheer, de
eerste, met wien we in onze vaderlandsche ge-
De ruïne Lichtenberg
schiedenis kennis maakten, schijnt nu eenmaal,
in de oogen van velen, de auctor te zijn geweest
van al het antieke, dat er in Zuid-Limburg
verspreid ligt.
Ook omtrent de lotgevallen van het gebouw
geeft de geschiedenis nog weinig opheldering.
Hetgeen er op den dag van heden is overgeble
ven, is blijkbaar alleen een toren. Eene over
levering zegt, dat hij zou gebouwd zijn als ba
ken voor de schippers, die de Maas op- en af
voeren. Maar annex aan dezen toren moet er
toch een slot geweest zijn. De ruimte, die ir. de
ruïne ligt zal toch wel niet voldoende geweest
zijn voor, de adellijke families, die oo L.chten-
berg gewoond hebben. Ook zijn er geen vol
doende vensteropeningen zichtbaar. In 1740
stond, blijkens de geschiedschrijvers, het kas
teel er nog in zijn volle integrity. Zeven jaar
later bleef er nog slechts het tegenwoordige
restant van over. Blijkbaar hebben de vele oor
logen, die om Maastricht gewoed heboen, ook
Lichtenberg niet gespaard.
Meer is ons bekend van de patricische ge
slachten, die, in den loop der tijden, op het
slot Lichtenberg gevestigd waren. Achtereen
volgens woonden daar, voorzoover de geschie
denis reikt, de families Lichtenberg, Happart,
Bock, van Eynatten en Schaesberg. Zij noem
den zich .heeren van Lichtenberg", doch onder
„heeren" moet hier alleen verstaan worden
„eigenaars". De vertegenwoordigers van ge
noemde huizen bezaten niet, wat men noemt,
heerlijke rechten, zij regeerden nier over het
dorp Sint Pieter. Heer hierover was de oisschop
van Luik. Wel hebben verschillende heeren
van Lichtenberg magistraatsambten te Sint
Pieter bekleed. Onder hen zijn bekend Hendrik
van Lichtenberg en Herman en Hendrik van
Eynatten.
De oudst bekende bewoner van Lichtenberg,
behoorende tot de familie Lichtenberg, stierf
vóór 1267. Op het einde der XlVde eeuw over
leed de laatste van dit geslacht en 't is waar
schijnlijk dcor aankoop, dat toen de Har.parts,
eene familie, stammende uit Wijk-Maastricht,
in het bezit van het kasteel kwamen. Van dit
huis heeft slechts één lid, te weten Jan Hap
part. op Lichtenberg gewoond. Tengevolge var.
de oorlogen moest hii het slot verkoopen:
daarna verliet hii het land. Nu treedt op de
familie Bock, welke afkomstig was uit het land
van Valkenburg. De eerste van de Bocks, die
zich omstreeks 1410 op Lichtenberg vestigde,
droeg den voornaam Rogier.
Een dame uit dit huis, Aleidis Bock van
Lichtenberg, huwde in 1439 met Jan van Eynat
ten en zoo ging Lichtenberg aan dit geslacht
over. De Eynattens bleven i'n het bezit van het
kasteel tbt 1659. toen Maria Florentina van
Eynatten huwde met Wolfgang Willem baron
van Schaesberg. Zoo ging het slot in eigendom
over aan de Schaesbergs. Dezen bleven er tot
aan het einde der XVIIIde eeuw. Door koop
kwam Lichtenberg toen aan de familie Coene-
gracht en later aan de families Straclmans en
Crets. Tegenwoordig behoort het oude slot met
de bijbehoorende hoeve en een groot gedeelte
van den Sint Pietersberg aan de cementfabriek
de „Enci", die voor hare productie mergel uit
den berg wint.
Uit de geschiedenis van Lichtenberg ie nog
te melden, dat een der heeren. Jan van Eynat
ten, in 1455 in de nabijheid van zijn kasteel
een kluis stichtte, waaruit in 1489 het bekende
klooster van Slavante ontstond. Meermalen
werd Lichtenberg ook bekend uit de krijgsbe
drijven. In 1568 vestigde de hertog van Alva
zijn hoofdkwartier op het kasteel en, toen in
1632 Maastricht belegerd werd door Frederik
Hendrik, verbleef kolonel Pinsen van der Aa
eveneens in het slot. Eene latere bestudeering
der bronnen zal ongetwijfeld nog meer belang
rijke momenten uit Lichtenbergs historie, spe
ciaal in verband met het krijgsgeschiedkundig
verleden der stad Maastricht, doen ontdekken.
Maastricht.
FR. DAZERT
In de republiek Costa-Rica werd te San José
door toedoen van den Pauselijken Nuntius
aldaar, een tehuis voor de verwaarloosde
jeugd van dit land aan de zorgen van de
Broeders der Chr. Scholen toevertrouwd.
In het Turksehe district van de Congregatie
me'; name te Constantinopel en Smyrna, heb
ben de Broeders als gevolg van de nieuwe wet
geving het kloostergewaad tegen het burgerlijk
kleed moeten verwisselen, teneinde aldaar -al
thans voorloopig hun onderwijs-inrichtingen in
stand te kunnen houden. Enkele bloeiende
scholen in deze twee steden moesten ech er
reeds gesloten worden, aangezien sedert vier
jaren de leerplichtige kinderen door inland-
sche leerkrachten onderwezen moeten worden.
In de drie Spaansche districten is een nieuwe
opleving te constateeren geweest in den vorm
van een grooten toeloop naar de opleidings-
huizen en scholen der Congregatie. Het klooster
van Turon, dat eenigsn tijd geleden na den
marteldood van acht der broeders was opge
heven (eind 1934) is opnieuw door vijf broeders
betrokken en kan zijn werk ten bate van de
jeugd weer voortzetten. Er zijn evenwel nog geen
berichten na de jongste regeeringswijziging ont
vangen.
In de republiek Peru kwam de leiding van
de kweekschool van Lima in handen van de
Broeders, tengevolge van hot dringend ver
zoek van den Pauselijken Nuntius aldaar en
van den rector der universi eit.
In het zoo droevig in de geschiedenis der
Congregatie bekend geworden Mexico, waar het
lager en het vervolg-onderwijs op socialis-
tischen en ongodsdienstigen grondslag nog
strenger verplicht werd gesteld en waar pries
ters en religieuzen weder leven als in den tijd
der Catacomben, houden de 60 nog aldaar ver
toevende Broeders zich bezig me; het geven
van handelsonderwijs en voorbereidend onder
wijs tot de universiteits-opleiding. Hun andere
confraters zijn met ettelijke tientallen net on
derwijzend personeel der Broederscholen in de
naburige staten Cuba en San Domingo gaan
vers erken, aangezien de in opleiding zijnde
leden der Congregatie in Mexico (juvenisten,
novicen en kweekelingen) voor zoover zjj van
hun ouders daartoe de toes emming krijgen,
aan hun roeping trouw bleven en zich in deze
naburige districten verder aan hun opleiding
wijden.
EUy nam een paar likeur-bonbons uit de
zilveren bonbonnière, vlijde zich met een
gracieuze beweging op de zijden divan
kussens en ging gezellig liggen knabbelen.
Eigenlijk had ze toch het beste leventje wat
er bestond. Zij was kamenier bij Gertrude ba
ronesse du Cheaumont, een alleenstaande dame,
die op 15 K.M. afstand van de groote stad een
luxueus ingerichte villa bewoonde. Aan aardsche
goederen scheen het haar meesteres geenszins
te ontbreken en in dit zorgenvrije milieu genoot
EUy mede nagenoeg van alle geneugten, die de
baronesse zoo ruimschoots ten deel vielen.
Deze aangename betrekking had Elly behalve
aan haar plichtsgetrouwe levensopvatting, voor
een niet gering gedeelte aan haar knap, inne
mend uiterlijk en haar goede manieren te dan
ken en, hoewel ze nog niet zoo heel lang in
dienst van de baronesse was, genoot zij toch
reeds haar volste vertrouwen.
Elly wipte van de sofa en liep toen naar den
spiegel, waarin zij haar verschijning opmerk
zaam gadesloeg. Het was toch eigenlijk jam
mer, dacht ze bij zichzelf, dat ze hier in haar
eentje op de villa moest passen, terwijl de baro
nesse voor eenige dagen op familiebezoek in de
provincie was. Daar was je nu jong en knap
voor, om hier in die saaie omgeving te ver
kniezen.
En de ledigheid, die al zoo vaak des duivels
oorkussen was, blies haar een plannetje in,
waarvan de verwezenlijking haar nog lang zoo
onmogelijk niet leek.
Wat stak er tenslotte voor kwaad in, als zij
eens een van Gertrude's elegante toiletten aan
trok en brutaal-weg naar een gemaskerd Car
naval-bal in de stad ging, waarvoor het entree
biljet hier voor het grijpen lag en waarvan haar
meesteres immers toch geen gebruik zou maken?
Moest dan de geldigheid van dit bUjet gaan
verloopen, zonder dat een sterveling er iets aan
gehad zou hebben?
Even, heel even sprak er een stem in haar
binnenste, die haar vermaande dat dit plan
netje niet deugde, dat het niet in den haak was.
Desondanks liep zij naar Gertrude's goedge
vulde kleedkast, opende ze en had spoedig een
schitterend avondtoilet uitgekozen. Wat haar dit
prachtig stond! En het zat haar of het voor
haar gemaakt was.
Daarop sloeg zij zich een moderne bolero om,
en toen zij voor den spiegel stond, moest zij
glimlachend voor zich zelf de verklaring afleg
gen dat zij een zeer knappe, elegante en aris
tocratische jongedame geleek, die furore kon
maken.
Zij dreef het spelletje nog verder. Zij opende
Gertrude's juweelen-cassette, nam er een lange,
waardevolle paarlen-collier uit en legde ze om
den hals.
Onderwijl zij in de taxi naar het feestgebouw
reed, begon nu toch langzamerhand haar ge
weten een woordje mee te spreken.
Feitelijk was het toch heelemaal niet in den
haak, dat zij daar tijdens afwezigheid van haar
meesteres het huishouden in den steek liet en
omhangen met die kostbare kleeding en het
waardevolle collier, de groote dame ging spelen.
Maar toen de auto met een ruk voor het hel
verlichte gebouw stilhield en een in livrei ge.
stoken bediende gedienstig het portier opende,
was er van terugkrabbelen reeds geen sprake
Naar wij vernemen, zal dezer dagen van den
Thijm-almanak, die reeds is uitverkocht, een
herdruk het licht zien.
Zoo'n droomboek is
machtig interessant; je
vergeef er tijd en
eeuwigheid door.
(Sunday Express).
llj\i urtir,
iqb
li»
Het was een heele landverhuizing. Alle kikkers liepen met Verschillende lichtkevertjes wilden bij Tuimeltje blijven, maar
tafels, tapijten, zakken linnengoed en andere dingen weg. Er Tuimeltje zei, dat ze allemaal moesten vluchten. „Ik blijf hier
waren er bü die bijna niet meer voort konden, zoo moe als ze
waren, maar ze moesten wel, wilden ze niet opgegeten worden.
Ze liepen en liepen tot het avond werd en 's nachts moesten ze
allemaal buiten slapen.
om den ooievaar te vangen", zei Tuimeltje. „Ik wil dat jullie
allemaal weggaat" en daar Tuimeltje niet erg goed gehumeurd
was, namen ze hun bezittingen en gingen de kikkers achterna.
Dien nacht sliep Tuimeltje niet. Hij hoorde den ooievaar
onrustig op en neer vliegen en zat te overdenken, wat hij met
het dier moest beginnen. Toen nam hij een besluit. Ik ga met
een mand eieren en de vredesvlag naar den ooievaar, dacht hij
bij zichzelf en zoo gezegd, zoo gedaan. Den volgenden morgen
ging hij er al vroeg op uit.
meer. Tot haar geruststelling bedacht zij nog
snel dat niemand der bezoekers haar immers
kende, en zeer zeker niet herkennen zou vóór
het démasqué, als zij reeds lang weer huis
waarts gekeerd zou zijn.
Het was stampvol in de balzaal. Desondanks
bemerkte zij dat haar verschijning eenig opzien
teweeg bracht. Hoe lang reeds was het geleden
sinds zij, toen haar goed gesitueerde ouders nog
leefden, in zulk een schitterende omgeving ver
toefd had?
Terwijl haar gedachten zich bezig hielden met
de herinnering aan haar zorgelooze jeugd, hoorde
zij plotseling naast zich een aangenaam-klin-
kende stem, die haar voor een wals uitnoodigde,
en opziende keek zij in het prettig, sportieve
gelaat van een gedistingeerd heer.
Zij nam de uitnoodiging aan. Waarom ook
niet? Wat kwam zij dan op een gemaskerd bal
doen, als zij niet danste?
Haar partner danste uitstekend, verrukkelijk,
zalig.... en van
dat oogenblik af
gevoelde zij zich
volkomen in haar l 7^
rol thuis. Korten j HsCrl ttSo
tijd daarop zaten
zij tezamen te-
midden van een
uitgelezen gezelschap, in de met palmen ver
sierde serre aan een gezellig tafeltje en dronken
een glas champagne.
Wat zullen wij nu trachten te achterhalen,
wat die twee jongelui elkander te vertellen
hadden
Elly had het gevoel alsof het samenzijn niet
langer dan hoogstens een uur geduurd had. toen
een blik op de klok, die op half twaalf wees,
haar plotseling tot de werkelijkheid terugbracht.
Nu heette het dus capituleeren. En wel zoo
spoedig mogelijk. Want ten eerste was het reeds
meer dan hoog tijd om huiswaarts te keeren,
maar bovenal wilde zij voor niets ter wereld
het risico loopen, om straks te middernacht bij
het démasqué mogelijk door een der aanwezigen
herkend te worden.
Haar partner had zich reeds bij het begin
van den avond als monsieur Charles Lebrun
aan haar voorgesteld, doch Elly had er de voor
keur aan gegeven zich in een waas van geheim
zinnigheid te hullen. Op zijn aandringen had
zij hem echter toegezegd, later, na eenige da
gen, zich schriftelijk aan hem bekend te zullen
maken. Dit leek haar onder de gegeven om
standigheden de meest veilige weg, en mon
sieur Lebrun diende zich hierin te schikken.
En toen Elly opgestaan was, geleidde mon.
sieur Charles haar hoffelijk naar den uitgang,
legde haar galant de bolero om de schouders
en reikte haar bij het instijgen in een der ge
reedstaande huurauto's de hulpzame hand.
Tot nadere kennismaking dan, zeer ver
eerde dame, waren zijn laatste woorden.
Nu was de droom voor Elly voorbij.
Weldra had zü de villa van haar meesteres
bereikt. Zij maakte licht, ontdeed zich van haar
feestkleeding, en stond zichzelf daarna weder
om, zooals zij in haar eigen kleeding was, voor
den spiegel te bekijken. Of deze haar eigen een
voudige kleeding haar eigenlijk niet beter stond
dan die zwaar-zijaen robe en die
En toen, plotseling, met een hevigen schok,
kwam zij tot de ontdekking dat het paarlen
collier van de barones aan haar hals ontbrak.
Elly bracht een angstvollen nacht door
Toen na lange bange uren eindelijk ae dag
was aangebroken, had zij het besluit genomen
de geheele geschiedenis ronduit aan haar mees
teres, die dien middag thuis zou komen, op te
biechten.
Om elf uur werd er gebeld. Het dienstmeisje
meldde het bezoek van twee heeren, die drin
gend baronesse du Cheaumont wenschten te
spreken Elly liet de heeren verzoeken een
oogenblik in de ontvangkamer plaats te nemen
en kwam kort daarop binnen met de mededee-
ling dat de barones eerst des middags thuis
zou komen.
Of zü de heeren inmiddels in eenig opzicht
van dienst kon zijn?
Toen herkende zü eensklaps in een der heeren
monsieur Lebrun van den vorigen avond. En
monsieur Lebrun herkende haar stem
Elly stond als aan den grond genageld. Zij
kon geen woord uitbrengen en van het bezoek
begreep zij aanvankelijk niets.
Monsieur Lebrun echter verzocht haar plaats
te nemen en zei, half-ernstig, half-glimlachend
Aan u, zeer vereerde dame, behoef ik mij
niet meer voor te stellen, en mün nicht Ger
trude kent mü sinds mün prilste jeugd. Mün
bezoek op dit vroege uur geldt dit collier.
Hij toonde haar het kostbare sieraad.
Elly bleef nu niets anders over dan een open
hartige verklaring af te leggen. Monsieur Char
les begreep spoedig de geheele toedracht en
maakte met de hand een afwerend gebaar.
De zaak is hiermede opgelost. Vergeven en
vergeten, zou ik zeggen. Ik herkende gisteren
avond het collier van mün nicht, en daar u
weigerde zich bekend te maken, heb ik het 't
veiligst geacht voor langvinger te fungeeren."
Hü hief quasi-dreigend den wüsvinger om
hoog.
Vergeven en vergeten! Mits voor de eerste en
tevens voor de laatste maal!
Toen Gertrude baronesse du Cheaumont dien
middag thuiskwam, lagen de bolero, het avond
toilet en de paarlen collier weer op hun plaats.
Maar Elly heeft sindsdien haar zucht naar
groot-doen verleerd.
Roman van Paul Keiler
Vertaald door Louis de Bourbon
Naast hem praatte, schold en jammerde de
visscher; Gunther luisterde er niet naar. Iïü
lag op zün rug en keek naar den blauwen
hemel. Aan de overzijde van het water leefde een
Doornroosje; hü had haar gezien en nu zou
gewis geen doornhaag hem tegenhouden om tot
de schcone door te dringen.
„Nog dezen nacht zal ik naar het eiland
varen,' sprak hij voor zich heen. „Zwijg, buur
man, laat mü praten! Nog voor de maan
opgaat zal ik de boot van visscher Kajetan los
maken en naar den overkant roeien. Zou ge
noemde Kajetan mü dat wi'len be'etter.. dan
zou ik hem beetpakken en m t het hoofd drie
minuten lang onder water houden, tot hij ge
noeg gedronken had, om stil te zün. Zou hij
zich als een verstandig man gedrrgen, dan zou
ik drie gouden dukaten voor hem in zijn boot
achterlaten, a's ik des morgens terugkeerde."
Ka-'etan keek angstig langs den rand van het
bosch, vanwaar zü'n knecht moest komen Na
een'cgn tijd kwam er werke'ijk een man aan
dien Ka'"tan iil'ngs t°g°m"«t liep. Het was
echter niet zijn knecht, doch een landlooper,
met een haveloos uiterhjk, die hem met half
dronken stem toeriep:
„Bent u de visscher Kajetan?
„Die ben ik."
„Dan moet ik u groeten van uw knecht. Hij
laat u zeggen, dat u een oude, luie ezel bent
en dat hü niet meer bü u terugkomt."
„Wat? niet meer terug en en mün
jenever?"
„De jenever was goed," schreeuwde de land
looper, en verdween übngs >n bet kreupelbosch,
toen hij Gunther bemerkte. Kajetan wierp z'ch
languit neer, op de plaats waar hü stond, sloeg
met de handen en voeten op den grond, huilde
en riep; „Ik heb geen knecht ik heb geen
geld ik heb geen jenever, en 't is nog wel
mijn naamfeest."
„Dan hebt u toch iets!" zei Gunther vanaf
den oever.
Hü liet den man jammeren en zich zóó ver
diepen in zün vertwü'feling, dat hü tenslotte
zei:
„Neem de boot, vaar er mee over. Mij is
alles om het even alles ik moet nu immers
toch verhongerenNa een tüdje echter kwam
de angst weer terug en hü zei:
„Wanneer u nu met alle geweld naar den
overkant wilt, doe mij dan tenminste het ge
noegen, van te voren mijn handen en voeten
vast te binden."
„Aha," zei Gunther, „opdat u. als het toch
uit'ekt, de uitvlucht hebt, dat u bent over
vallen en overweldigd."
„Zoo is hetzei de pientere bewaker, „en
opdat de graaf moge inzien, dat ik niet alleen
kan blüven en weer een knecht moet hebben."
„Ik zal doen, wat u wenscht en u zoo vast
binden, dat zelfs de meest ongeloovige moet
inzien, dat u het onschuldig offer van een ge
welddaad bent geworden!"
DERDE HOOFDSTUK
De zon was allang achter een ver, blauw
bosch verzonken, de late maan school nog
achter den horizon, toen Gunther Kajetan's
handen en voeten tezamen bond, hem bovendien
nog met een touw aan een der pooten van een
geweldige eikenhouten tafel, die in de vis-
schershut stond, vastmaakte, den jammerenden
man een rustigen nacht toewenschte, en naar
buiten trad in het donker. Spoedig gleed de
roeiboot onhoorbaar over het water.
In de nabüheid van de stesnen trap, daar
waar het kreupelhout over het water neerhing
verborg Gunther de boot en betrad het ver
boden land. Een paar krekels sjirpten in hei
gras, een paar vuurpadden riepen vanuit het
water, verder was alles in diepe rust. Zelfs
de bladeren van de boomen bewogen zich niet;
slechts nachtvlinders wiegden z'ch in een reidans
op den bonten dansvloer van sluimerende
b'oemen.
Een tijdlang stond Gunther daar zonder zich
te bewegen.
Het b'oed steeg hem haar het gezicht,
schaamte begon in hem op te komen, omdat
hij ongevraagd was binnengedrongen in^en zoo
diepen vrede. Terwiil hü zoo stond, sprak een
stem dicht achter hem: i
„Waarom gaat u niet verder?"
Gunther schrok en liet een zachter, kreet
van verbazing hooren. Vóór hem stond een
vrouw in een zwart gewaad. Over het hoofd
droeg zij een weduwensluier. Zü was nog niet
oud, nauwelijks dertig jaren, en een rijkdom van
blonde haren golfed onder den sluier uit; in
haar gezicht echter waren diepe voren van
verbittering en harteleed gegrift, het ge'aat was
hard en de oogen hadden een levenloozen blik.
„Waarom gaat u niet verder?" herhaaide zü;
„bent u bang?"
Gunther overwon met moeite het pijnlyke
gevoel, betrapt te zü'n.
„Neem mij niet kwaiük, dat ik hier woont
u op dit eiland?"
„ja. En ik boorde u komen. Waarom bent u
hierheen gekomen?"
„Uit nieuwsgierigheid!" gaf Gunther toe
„Dat is een goede reden," zeide zij vriende
lijk, „een goede reden, wanneer men jong is.
Ga nu en kijk rond, maar laat u niet betrappen.
Ik zal onderwijl over de roeiboot waken, dat
zij niet ontdekt wordt. Want al hebt u ook den
visscher Kajetan aan zijn tafelpoot vastgeoon-
den, ditmaal zal men niet meer gelooven, dat
hij overvallen werd."
„Aha heeft hij dat heeft hü dat al
meer zoo gedaan?" vroeg Gunther verrast.
„Hü heeft het al tweemaal zoo gedaan,"
"eide zü, en om haar harden mond zweefde een
glimlach.
„Ga nu," vervolgde zij. nog steeds op een
Ti'lden toon: .maar zeg mü eerst nog, of u
een wapen draagt."
„U ziet het," zei Gunther, „ik draag mün
degen en ik heb een pistool."
„Ik kan het niet zien," antwoordde zü, „want
ik ben bijna blind. Laat de wapens hier
achter!"
„Ik ontdoe mü nooit van mün wapens!"
„Dan zal hü u tot een duel uitdagen, als hü
u betrapt."
„De graaf?"
„Neen, een ander."
„Wie?"
„Ik noem zün naam niet. Hü zal u dooden."
„Aha!" riep Gunther vroolük, „mij heeft
nog nooit iemand gedood, die mü tot een duel
heeft uitgedaagd.'
„Ga!" zeide zij en maakte een handbewe
ging, die een afscheid moest beteekenen.
Gunther maakte een buiging.
„Ik dank u voor uw goedheid, mevrouw," zei
hü, en ging.
Een boschweg voerde dicht langs den rivier
oever; elzenhout en olmen stonden aan weers-
züden. De weg was met gras begroeid, en
Gunther's stap bleef onhoorbaar. Eenmaal
schrok hü terug voor een witte gestalte: hü
bemerkte echter spoedig, d't het een verweerde
Bacchusfiguur was, wellicht een gedenktceken
uit een vroolüker tüd. Aan den overkant van
de rivier ging de maan op. Het was nog niet
lang na volle maan. en dus was het licht zeer
helder. Heel voorzichtig ging Gunther voort,
steeds in de schaduw der boomen. Bü een open
nlek in het bosch bleef hü staan. In den hel
deren maneschijn lag een weide en in het
midden daarvan zaten twee mannen. De een
was gekleed als een soldaat uit den tüd van
keizer Joseph en hield een lans vast, waarvan
zijn makker, een klein, mager mannetje in een
werkmanskiel, de punt met regelmatige streken
wreef, terwül hij hardop telde: „negentig,
eenennegentig, achtennegentig negenenne
gentig, honderd!"
„Honderdmaal nu zullen wü eens zien, of
hü magnetisch is!" zei het mannetje.
„Ja, dat zullen we eens zien," antwoordde
de krijgsman en nam een reusachtigen sleutel
uit zün zak. dien hü aan het staal van de lans
hield; de sleutel viel in het gras.
„Je lükt wel gek, Lucas!" riep de ander,
„misschien wil je direct het aanbeeld van
Marcel aan je lans hangen! Hier, rijk eens
hier," hü nam een klein, blinkend ding
uit zün zak „kük hier, hoe dat bhjft hangen,
hoe ik je lans magnetisch heb gemaakt!"
„Om zoo'n stuiver vast te laten kleven geef
ik je toch zeker m'n tabaksdoos niet," gromde
Lucas, de krijgsman, wrevelig; „dan kleef ik
immers, als ik wil, met spuug veel zwaardere
dingen aan m'n lans en heb je heelen magneet
niet noodig. Strijk er duizendmaal langs, dan
zal ik de kwestie met die doos in overweging
nemen!"
„Je rug zal ik strüken, jou lomperd!" rieD de
kleine driftig. „Ofwel je g~eft mij oogenbi'k-
kelük die doos, of ik strijk da lans tegen den
draad in en maak ze onmagnet'sch.
(Wordt vervolgd)