Samuel Pickwick herdacht ïKdveb&aal den dag Wat Kikker Karei en Tuimeltje beleefden De Maastrichtsche ruïne DE HISTORISCHE TOCHT NAAR ROCHESTER «ia ïl A et eiland der eenzamen ZATERDAG 4 APRIL 1936 Een der populairste figuren die Dickens ooit in zijn werken heeft laten optreden Grootsche en roemrijke aankomst r - "V 7-:7,;:' ,;.7t(:. ;-7,: '7 7 Het slot Lichtenberg De Broeders van de Christelijke Scholen Thym-almanak tu£ A ¥T* A DAMMIT *C °P dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen p* 7 Crt bü levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door p 7^0 bij een ongeval met p OCH m A I ,1 .r. A aal fill 1 [j ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen A f UV/t- verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen f doodelüken afloop AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL bij verlies van een hand, een voet of een oog Den 31en Maart 1836 verscheen de eerste af levering van de „Pickwick Papers". Een van de beroemdste werken in Engelands schat ü'ke lite ratuur aanschouwde het licht, maar tevens werd een van de beroemdste burgers van het Rijk der Fantasie geboren: Samuel Pickwick. Engeland herdenkt hem alsof hij een man van vleesch en bloed geweest was. Dickens was juist 24 jaar geworden toen de eers'e afleve ring der „Pickwick Papers" uitkwam. Hij zou in later jaren veel edeler meesterwerken voort brengen. Maar geen beek is het nagss'acbt zoo zeer met den schrijver blijven vereenzelvigen als diens eerste groote werk; geen door Dickens ge schapen figuur ligt den Engelschman zoo na aan het hart als Samuel Pickwick; van geen boek heeft de atmosfeer voor hem een grootere aan trekkingskracht behouden dan van de „Pickwick Papers". In de eerste aflevering komt ds vermaard ge- Worden beschrijving voor van de reis, welke Mr. Pickwick en diens drie clubgenooten per dil'geuce maakten van Charing Cross, Londen, naar Ro chester. De viering van Mr. Pickwick's eeuwfeest door de Dickens Fellowship" bereikte dezer dagen haar hoogtepunt, toen van de plaats waar een maal het Golden Cross Hotel, bij Charing Cross, gestaan had, evenals precies honderd jaren ge leden een zwart-en-gele Commodore Ccach ver trok, bespannen met vier prachtige paarden. De leidsels waren in handen van een „coach man", die in werkelijkheid Mr. Bertram Mills, de eigenaar van het grootste Engelsche circus, was, maar die in het kader van honderd jaren geleden volkomen zou gepast hebben. Naast hem zat, op den hoogen bok, Mr. Pickwick, in groene jas, nauwsluitende broek, „halve" laarzen, het hoofd gedekt door een platten hoed, de oog n gewapend met een voorvaderlijken bril. Niets is gemakkelijker dan zich als Napoleon of Mr. Pickwick te vermommen, want geen andere menschen zijn ooit precies zóó gekleed ge;aan, of hebben dezelfde figuur gehad als deze twee merkwaardige tijdgenooten. Men behoeft maar het costuum aan te trekken, en iedereen zegt: „Dat moet Napoleon voorstellen" of „Dat moet Pickwick voorstellen", ook al is de uitb~elder twee voet te lang en al draagt hij een baard. Maar de Pickwick, die thans hoog op den bok der Rochester-coach troonde om den histo- rischen tocht der Pickwickians te copieeren, kon, volgens het procédé van een film-tesken-^ruc, Uit een van de beroemde illustraties van „Phiz." de wereld ingewandeld zijn. En geen wonder. Toen we Mr. Alfred Rust eenige jaren beleden ontmoetten zonder te weten, dat hij een bekend lid der Dickens Fellowship was, stonden we ver baasd over zijn treffende gelijkenis met Mr. Pickwick. Later, toen we menigmaal met hem tezamen waren, leerden we dezen Lcndsnschen schoolmeester ook kennen als de innerlijke re- incarnatie van Dickens' huiselijken filosoof. En nu zat hij, in de kleeren van Mr. Pickwick, op een authentieke „stage coach" en zag door zijn vriendelijk-glanzende brilleglazen neer op het gewoel van Charing Cross. Achter hem zaten Mr. Winkle, Mr. Putman. Mr. Snodgrass. Mr. Jingle benevens de hoofdzakelijk door dames vertegenwoordigde anonyme „crowd". Klokslag negen uur zette de coach zich in beweging. Mr. Pickwick, een en al stralende glimlach, groette de opgetogen menigte met zijn platten hoogen hoed. De paarden voelden z'ch minder op hun gemak midden in het automati sche verkeer van het hedendaagsche Londen, en dachten waarschijnlijk met weemoed terug aan den goeden ouden tijd, toen z-ij de onbe perkte heerschappij voerden over de straten en wegen. De twee voorsten liepen het trottoir op, maar Mr. Mills wist hen weldra te beteugelen. Hij zou al zijn bedrevenheid noodig hebben om het geweldige gevaarte te loodsen door de ver- keersbranding van het West-End naar de West- minsterbrug en vandaar door Zuid Londen naar het groote kruispunt Elephant and Castle en langs de Old Kent Road naar New Cross. Dit was de route, welke honderd jaren geleden de Commodore genomen had, en de moderne Pickwickians hielden zich niet al'een strikt aan de route, maar ook aan den tijd. Zij bereikten Eltham. dat in Dickens' jaren nog ver buiten de hoofdstad lag, maar er thans een buitenwijk van vormt, onder nobel zweepgeklap, en volgens alle regelen der kunst werden paarden gewis seld te Swanacombe, waar Mr. Jingle zichzelf en zijn tijd zoover vergat, dat hij een sigaret op stak. Wij willen niet pogen de gedachten te peilen van Mr. Pickwick toen de ccach haar wég vervolg de langs den grooten Rochester By-pass, met haar verkeerslichten, garages en bezine-pompen, waar zich eenmaal groene velden hadden uitgestrekt, maar de oude tijd herleefde voor hem toen ge stopt werd aan de „Three Blackbirds" te Blen den en de „Black Prince" te Bexley. en ds pos tiljon zijn hoofd door de deuropening der tap kamer stak en riep: „Ccach, gentlemen nlease!" Even voor Rochester wuifde Mr. Pickwick met den hoed naar een groot groen huis aan den lin kerkant. Het was Dickens' eigen huis te Gadshill. Het Mekka der Dickensianen was nu spoedig bereikt. Precies om 1 uur stond de Commodore voor het befaamde Buil hotel te Ro chester. De Coachman der twintigste eeuw had zijn confraters van honderd jaren geleden ten volle geëvenaard. Maar de aankomst der Pickwickians was grootscher en roemrijker dan die van hun voor gangers, want dichte menschenmassa's juich ten hen toe, en aan het stadhuis werden zij in statie ontvangen door den burgemeester en den bisschop van Rochester en door driehonderd Dickensianen. y.viSSSSSaSSSa De oude ruïne van het slot Lichtenberg op den Sint Pietersberg bij Maastricht, was gedurende eenige jaren, wegens bouwvalligheid, voor het toeristenverkeer ge sloten. Niet alleen de tijd, doch ook de nieuwe cementfabriek, die maar steeds merge: uit den berg haalt, zullen wel hun werk hebben ge daan. Verleden zomer evenwel is, nadat de vereischte herstellingen waren aangebracht, de oude burcht opnieuw toegankelijk gtsteld en druk wordt hij weer bestegen door Nederlan ders en vreemdelingen. Wat wel de bezoekers van Zuid-Limburg en speciaal Maastricht ertoe noopt, vooral Lich tenberg niet te vergeten? Er zijn m.i. drie rede nen; Vooreerst de bekoorlijkheid vanhet oude. Een oud kasteel trekt steeds de aandacht op zich en prikkelt de nieuwsgierigheid. Hoe lang zou die burcht daar al staan? Wie zou daar vroeger hebben gewoond? Zoo vraagt de toeschouwer zich af. Op de tweede plaats de omgeving. Reeds verschillende eeuwen achter elkander hebben de geschiedschrijvers gewezen op het aesthetische, poëtische, romantische van de oostelijke helling van den Sint Pietersberg. Wat evenwel het meest de toeristen lokt, is wel het onvergelijkelijk vergezicht, dat aet bo venste van de ruïne biedt op het voormalig land van Overmaas. Meer nog dan van Slavante uit valt hier te genieten. Opent zich op deze plek niet voor het bewonderend oog men ver de groene vallei der Maas, waardoor de rivier zel ve zich als een blauw lint slingert? Laten zich hier niet met één enkelen blik een twaalftal dorpen aan elkander rijen? Hoe druk was het op dit antieke slot en zijne omgeving in de eerste dagen van 1914, toen het mogelijk was, van dit punt uit, de ontelbare Duitsche heir- scharen gade te slaan, die zich te Visé in het Maasdal startten en dat schoone Belgische stadje in brand staken! Uitgebreid spreken de gedrukte gidsen ge woonlijk over Slavante en zijne geschiedenis, maar even beknopt zijn ze ten aanzien van Lichtenberg. Even halen ze de ruïne aan en dat is alles. Allicht vindt deze beperktheid wel hare oorzaak daarin, dat er zoo weinig van het kasteel zelf bekend is. Wanneer is het ge bouwd? Op den dag van heden weten we het nog niet, al komen sinds lang vindingrijke geesten ons vertellen, dat Julius Caesar het heeft opgetrokken. Die beroemde veldheer, de eerste, met wien we in onze vaderlandsche ge- De ruïne Lichtenberg schiedenis kennis maakten, schijnt nu eenmaal, in de oogen van velen, de auctor te zijn geweest van al het antieke, dat er in Zuid-Limburg verspreid ligt. Ook omtrent de lotgevallen van het gebouw geeft de geschiedenis nog weinig opheldering. Hetgeen er op den dag van heden is overgeble ven, is blijkbaar alleen een toren. Eene over levering zegt, dat hij zou gebouwd zijn als ba ken voor de schippers, die de Maas op- en af voeren. Maar annex aan dezen toren moet er toch een slot geweest zijn. De ruimte, die ir. de ruïne ligt zal toch wel niet voldoende geweest zijn voor, de adellijke families, die oo L.chten- berg gewoond hebben. Ook zijn er geen vol doende vensteropeningen zichtbaar. In 1740 stond, blijkens de geschiedschrijvers, het kas teel er nog in zijn volle integrity. Zeven jaar later bleef er nog slechts het tegenwoordige restant van over. Blijkbaar hebben de vele oor logen, die om Maastricht gewoed heboen, ook Lichtenberg niet gespaard. Meer is ons bekend van de patricische ge slachten, die, in den loop der tijden, op het slot Lichtenberg gevestigd waren. Achtereen volgens woonden daar, voorzoover de geschie denis reikt, de families Lichtenberg, Happart, Bock, van Eynatten en Schaesberg. Zij noem den zich .heeren van Lichtenberg", doch onder „heeren" moet hier alleen verstaan worden „eigenaars". De vertegenwoordigers van ge noemde huizen bezaten niet, wat men noemt, heerlijke rechten, zij regeerden nier over het dorp Sint Pieter. Heer hierover was de oisschop van Luik. Wel hebben verschillende heeren van Lichtenberg magistraatsambten te Sint Pieter bekleed. Onder hen zijn bekend Hendrik van Lichtenberg en Herman en Hendrik van Eynatten. De oudst bekende bewoner van Lichtenberg, behoorende tot de familie Lichtenberg, stierf vóór 1267. Op het einde der XlVde eeuw over leed de laatste van dit geslacht en 't is waar schijnlijk dcor aankoop, dat toen de Har.parts, eene familie, stammende uit Wijk-Maastricht, in het bezit van het kasteel kwamen. Van dit huis heeft slechts één lid, te weten Jan Hap part. op Lichtenberg gewoond. Tengevolge var. de oorlogen moest hii het slot verkoopen: daarna verliet hii het land. Nu treedt op de familie Bock, welke afkomstig was uit het land van Valkenburg. De eerste van de Bocks, die zich omstreeks 1410 op Lichtenberg vestigde, droeg den voornaam Rogier. Een dame uit dit huis, Aleidis Bock van Lichtenberg, huwde in 1439 met Jan van Eynat ten en zoo ging Lichtenberg aan dit geslacht over. De Eynattens bleven i'n het bezit van het kasteel tbt 1659. toen Maria Florentina van Eynatten huwde met Wolfgang Willem baron van Schaesberg. Zoo ging het slot in eigendom over aan de Schaesbergs. Dezen bleven er tot aan het einde der XVIIIde eeuw. Door koop kwam Lichtenberg toen aan de familie Coene- gracht en later aan de families Straclmans en Crets. Tegenwoordig behoort het oude slot met de bijbehoorende hoeve en een groot gedeelte van den Sint Pietersberg aan de cementfabriek de „Enci", die voor hare productie mergel uit den berg wint. Uit de geschiedenis van Lichtenberg ie nog te melden, dat een der heeren. Jan van Eynat ten, in 1455 in de nabijheid van zijn kasteel een kluis stichtte, waaruit in 1489 het bekende klooster van Slavante ontstond. Meermalen werd Lichtenberg ook bekend uit de krijgsbe drijven. In 1568 vestigde de hertog van Alva zijn hoofdkwartier op het kasteel en, toen in 1632 Maastricht belegerd werd door Frederik Hendrik, verbleef kolonel Pinsen van der Aa eveneens in het slot. Eene latere bestudeering der bronnen zal ongetwijfeld nog meer belang rijke momenten uit Lichtenbergs historie, spe ciaal in verband met het krijgsgeschiedkundig verleden der stad Maastricht, doen ontdekken. Maastricht. FR. DAZERT In de republiek Costa-Rica werd te San José door toedoen van den Pauselijken Nuntius aldaar, een tehuis voor de verwaarloosde jeugd van dit land aan de zorgen van de Broeders der Chr. Scholen toevertrouwd. In het Turksehe district van de Congregatie me'; name te Constantinopel en Smyrna, heb ben de Broeders als gevolg van de nieuwe wet geving het kloostergewaad tegen het burgerlijk kleed moeten verwisselen, teneinde aldaar -al thans voorloopig hun onderwijs-inrichtingen in stand te kunnen houden. Enkele bloeiende scholen in deze twee steden moesten ech er reeds gesloten worden, aangezien sedert vier jaren de leerplichtige kinderen door inland- sche leerkrachten onderwezen moeten worden. In de drie Spaansche districten is een nieuwe opleving te constateeren geweest in den vorm van een grooten toeloop naar de opleidings- huizen en scholen der Congregatie. Het klooster van Turon, dat eenigsn tijd geleden na den marteldood van acht der broeders was opge heven (eind 1934) is opnieuw door vijf broeders betrokken en kan zijn werk ten bate van de jeugd weer voortzetten. Er zijn evenwel nog geen berichten na de jongste regeeringswijziging ont vangen. In de republiek Peru kwam de leiding van de kweekschool van Lima in handen van de Broeders, tengevolge van hot dringend ver zoek van den Pauselijken Nuntius aldaar en van den rector der universi eit. In het zoo droevig in de geschiedenis der Congregatie bekend geworden Mexico, waar het lager en het vervolg-onderwijs op socialis- tischen en ongodsdienstigen grondslag nog strenger verplicht werd gesteld en waar pries ters en religieuzen weder leven als in den tijd der Catacomben, houden de 60 nog aldaar ver toevende Broeders zich bezig me; het geven van handelsonderwijs en voorbereidend onder wijs tot de universiteits-opleiding. Hun andere confraters zijn met ettelijke tientallen net on derwijzend personeel der Broederscholen in de naburige staten Cuba en San Domingo gaan vers erken, aangezien de in opleiding zijnde leden der Congregatie in Mexico (juvenisten, novicen en kweekelingen) voor zoover zjj van hun ouders daartoe de toes emming krijgen, aan hun roeping trouw bleven en zich in deze naburige districten verder aan hun opleiding wijden. EUy nam een paar likeur-bonbons uit de zilveren bonbonnière, vlijde zich met een gracieuze beweging op de zijden divan kussens en ging gezellig liggen knabbelen. Eigenlijk had ze toch het beste leventje wat er bestond. Zij was kamenier bij Gertrude ba ronesse du Cheaumont, een alleenstaande dame, die op 15 K.M. afstand van de groote stad een luxueus ingerichte villa bewoonde. Aan aardsche goederen scheen het haar meesteres geenszins te ontbreken en in dit zorgenvrije milieu genoot EUy mede nagenoeg van alle geneugten, die de baronesse zoo ruimschoots ten deel vielen. Deze aangename betrekking had Elly behalve aan haar plichtsgetrouwe levensopvatting, voor een niet gering gedeelte aan haar knap, inne mend uiterlijk en haar goede manieren te dan ken en, hoewel ze nog niet zoo heel lang in dienst van de baronesse was, genoot zij toch reeds haar volste vertrouwen. Elly wipte van de sofa en liep toen naar den spiegel, waarin zij haar verschijning opmerk zaam gadesloeg. Het was toch eigenlijk jam mer, dacht ze bij zichzelf, dat ze hier in haar eentje op de villa moest passen, terwijl de baro nesse voor eenige dagen op familiebezoek in de provincie was. Daar was je nu jong en knap voor, om hier in die saaie omgeving te ver kniezen. En de ledigheid, die al zoo vaak des duivels oorkussen was, blies haar een plannetje in, waarvan de verwezenlijking haar nog lang zoo onmogelijk niet leek. Wat stak er tenslotte voor kwaad in, als zij eens een van Gertrude's elegante toiletten aan trok en brutaal-weg naar een gemaskerd Car naval-bal in de stad ging, waarvoor het entree biljet hier voor het grijpen lag en waarvan haar meesteres immers toch geen gebruik zou maken? Moest dan de geldigheid van dit bUjet gaan verloopen, zonder dat een sterveling er iets aan gehad zou hebben? Even, heel even sprak er een stem in haar binnenste, die haar vermaande dat dit plan netje niet deugde, dat het niet in den haak was. Desondanks liep zij naar Gertrude's goedge vulde kleedkast, opende ze en had spoedig een schitterend avondtoilet uitgekozen. Wat haar dit prachtig stond! En het zat haar of het voor haar gemaakt was. Daarop sloeg zij zich een moderne bolero om, en toen zij voor den spiegel stond, moest zij glimlachend voor zich zelf de verklaring afleg gen dat zij een zeer knappe, elegante en aris tocratische jongedame geleek, die furore kon maken. Zij dreef het spelletje nog verder. Zij opende Gertrude's juweelen-cassette, nam er een lange, waardevolle paarlen-collier uit en legde ze om den hals. Onderwijl zij in de taxi naar het feestgebouw reed, begon nu toch langzamerhand haar ge weten een woordje mee te spreken. Feitelijk was het toch heelemaal niet in den haak, dat zij daar tijdens afwezigheid van haar meesteres het huishouden in den steek liet en omhangen met die kostbare kleeding en het waardevolle collier, de groote dame ging spelen. Maar toen de auto met een ruk voor het hel verlichte gebouw stilhield en een in livrei ge. stoken bediende gedienstig het portier opende, was er van terugkrabbelen reeds geen sprake Naar wij vernemen, zal dezer dagen van den Thijm-almanak, die reeds is uitverkocht, een herdruk het licht zien. Zoo'n droomboek is machtig interessant; je vergeef er tijd en eeuwigheid door. (Sunday Express). llj\i urtir, iqb li» Het was een heele landverhuizing. Alle kikkers liepen met Verschillende lichtkevertjes wilden bij Tuimeltje blijven, maar tafels, tapijten, zakken linnengoed en andere dingen weg. Er Tuimeltje zei, dat ze allemaal moesten vluchten. „Ik blijf hier waren er bü die bijna niet meer voort konden, zoo moe als ze waren, maar ze moesten wel, wilden ze niet opgegeten worden. Ze liepen en liepen tot het avond werd en 's nachts moesten ze allemaal buiten slapen. om den ooievaar te vangen", zei Tuimeltje. „Ik wil dat jullie allemaal weggaat" en daar Tuimeltje niet erg goed gehumeurd was, namen ze hun bezittingen en gingen de kikkers achterna. Dien nacht sliep Tuimeltje niet. Hij hoorde den ooievaar onrustig op en neer vliegen en zat te overdenken, wat hij met het dier moest beginnen. Toen nam hij een besluit. Ik ga met een mand eieren en de vredesvlag naar den ooievaar, dacht hij bij zichzelf en zoo gezegd, zoo gedaan. Den volgenden morgen ging hij er al vroeg op uit. meer. Tot haar geruststelling bedacht zij nog snel dat niemand der bezoekers haar immers kende, en zeer zeker niet herkennen zou vóór het démasqué, als zij reeds lang weer huis waarts gekeerd zou zijn. Het was stampvol in de balzaal. Desondanks bemerkte zij dat haar verschijning eenig opzien teweeg bracht. Hoe lang reeds was het geleden sinds zij, toen haar goed gesitueerde ouders nog leefden, in zulk een schitterende omgeving ver toefd had? Terwijl haar gedachten zich bezig hielden met de herinnering aan haar zorgelooze jeugd, hoorde zij plotseling naast zich een aangenaam-klin- kende stem, die haar voor een wals uitnoodigde, en opziende keek zij in het prettig, sportieve gelaat van een gedistingeerd heer. Zij nam de uitnoodiging aan. Waarom ook niet? Wat kwam zij dan op een gemaskerd bal doen, als zij niet danste? Haar partner danste uitstekend, verrukkelijk, zalig.... en van dat oogenblik af gevoelde zij zich volkomen in haar l 7^ rol thuis. Korten j HsCrl ttSo tijd daarop zaten zij tezamen te- midden van een uitgelezen gezelschap, in de met palmen ver sierde serre aan een gezellig tafeltje en dronken een glas champagne. Wat zullen wij nu trachten te achterhalen, wat die twee jongelui elkander te vertellen hadden Elly had het gevoel alsof het samenzijn niet langer dan hoogstens een uur geduurd had. toen een blik op de klok, die op half twaalf wees, haar plotseling tot de werkelijkheid terugbracht. Nu heette het dus capituleeren. En wel zoo spoedig mogelijk. Want ten eerste was het reeds meer dan hoog tijd om huiswaarts te keeren, maar bovenal wilde zij voor niets ter wereld het risico loopen, om straks te middernacht bij het démasqué mogelijk door een der aanwezigen herkend te worden. Haar partner had zich reeds bij het begin van den avond als monsieur Charles Lebrun aan haar voorgesteld, doch Elly had er de voor keur aan gegeven zich in een waas van geheim zinnigheid te hullen. Op zijn aandringen had zij hem echter toegezegd, later, na eenige da gen, zich schriftelijk aan hem bekend te zullen maken. Dit leek haar onder de gegeven om standigheden de meest veilige weg, en mon sieur Lebrun diende zich hierin te schikken. En toen Elly opgestaan was, geleidde mon. sieur Charles haar hoffelijk naar den uitgang, legde haar galant de bolero om de schouders en reikte haar bij het instijgen in een der ge reedstaande huurauto's de hulpzame hand. Tot nadere kennismaking dan, zeer ver eerde dame, waren zijn laatste woorden. Nu was de droom voor Elly voorbij. Weldra had zü de villa van haar meesteres bereikt. Zij maakte licht, ontdeed zich van haar feestkleeding, en stond zichzelf daarna weder om, zooals zij in haar eigen kleeding was, voor den spiegel te bekijken. Of deze haar eigen een voudige kleeding haar eigenlijk niet beter stond dan die zwaar-zijaen robe en die En toen, plotseling, met een hevigen schok, kwam zij tot de ontdekking dat het paarlen collier van de barones aan haar hals ontbrak. Elly bracht een angstvollen nacht door Toen na lange bange uren eindelijk ae dag was aangebroken, had zij het besluit genomen de geheele geschiedenis ronduit aan haar mees teres, die dien middag thuis zou komen, op te biechten. Om elf uur werd er gebeld. Het dienstmeisje meldde het bezoek van twee heeren, die drin gend baronesse du Cheaumont wenschten te spreken Elly liet de heeren verzoeken een oogenblik in de ontvangkamer plaats te nemen en kwam kort daarop binnen met de mededee- ling dat de barones eerst des middags thuis zou komen. Of zü de heeren inmiddels in eenig opzicht van dienst kon zijn? Toen herkende zü eensklaps in een der heeren monsieur Lebrun van den vorigen avond. En monsieur Lebrun herkende haar stem Elly stond als aan den grond genageld. Zij kon geen woord uitbrengen en van het bezoek begreep zij aanvankelijk niets. Monsieur Lebrun echter verzocht haar plaats te nemen en zei, half-ernstig, half-glimlachend Aan u, zeer vereerde dame, behoef ik mij niet meer voor te stellen, en mün nicht Ger trude kent mü sinds mün prilste jeugd. Mün bezoek op dit vroege uur geldt dit collier. Hij toonde haar het kostbare sieraad. Elly bleef nu niets anders over dan een open hartige verklaring af te leggen. Monsieur Char les begreep spoedig de geheele toedracht en maakte met de hand een afwerend gebaar. De zaak is hiermede opgelost. Vergeven en vergeten, zou ik zeggen. Ik herkende gisteren avond het collier van mün nicht, en daar u weigerde zich bekend te maken, heb ik het 't veiligst geacht voor langvinger te fungeeren." Hü hief quasi-dreigend den wüsvinger om hoog. Vergeven en vergeten! Mits voor de eerste en tevens voor de laatste maal! Toen Gertrude baronesse du Cheaumont dien middag thuiskwam, lagen de bolero, het avond toilet en de paarlen collier weer op hun plaats. Maar Elly heeft sindsdien haar zucht naar groot-doen verleerd. Roman van Paul Keiler Vertaald door Louis de Bourbon Naast hem praatte, schold en jammerde de visscher; Gunther luisterde er niet naar. Iïü lag op zün rug en keek naar den blauwen hemel. Aan de overzijde van het water leefde een Doornroosje; hü had haar gezien en nu zou gewis geen doornhaag hem tegenhouden om tot de schcone door te dringen. „Nog dezen nacht zal ik naar het eiland varen,' sprak hij voor zich heen. „Zwijg, buur man, laat mü praten! Nog voor de maan opgaat zal ik de boot van visscher Kajetan los maken en naar den overkant roeien. Zou ge noemde Kajetan mü dat wi'len be'etter.. dan zou ik hem beetpakken en m t het hoofd drie minuten lang onder water houden, tot hij ge noeg gedronken had, om stil te zün. Zou hij zich als een verstandig man gedrrgen, dan zou ik drie gouden dukaten voor hem in zijn boot achterlaten, a's ik des morgens terugkeerde." Ka-'etan keek angstig langs den rand van het bosch, vanwaar zü'n knecht moest komen Na een'cgn tijd kwam er werke'ijk een man aan dien Ka'"tan iil'ngs t°g°m"«t liep. Het was echter niet zijn knecht, doch een landlooper, met een haveloos uiterhjk, die hem met half dronken stem toeriep: „Bent u de visscher Kajetan? „Die ben ik." „Dan moet ik u groeten van uw knecht. Hij laat u zeggen, dat u een oude, luie ezel bent en dat hü niet meer bü u terugkomt." „Wat? niet meer terug en en mün jenever?" „De jenever was goed," schreeuwde de land looper, en verdween übngs >n bet kreupelbosch, toen hij Gunther bemerkte. Kajetan wierp z'ch languit neer, op de plaats waar hü stond, sloeg met de handen en voeten op den grond, huilde en riep; „Ik heb geen knecht ik heb geen geld ik heb geen jenever, en 't is nog wel mijn naamfeest." „Dan hebt u toch iets!" zei Gunther vanaf den oever. Hü liet den man jammeren en zich zóó ver diepen in zün vertwü'feling, dat hü tenslotte zei: „Neem de boot, vaar er mee over. Mij is alles om het even alles ik moet nu immers toch verhongerenNa een tüdje echter kwam de angst weer terug en hü zei: „Wanneer u nu met alle geweld naar den overkant wilt, doe mij dan tenminste het ge noegen, van te voren mijn handen en voeten vast te binden." „Aha," zei Gunther, „opdat u. als het toch uit'ekt, de uitvlucht hebt, dat u bent over vallen en overweldigd." „Zoo is hetzei de pientere bewaker, „en opdat de graaf moge inzien, dat ik niet alleen kan blüven en weer een knecht moet hebben." „Ik zal doen, wat u wenscht en u zoo vast binden, dat zelfs de meest ongeloovige moet inzien, dat u het onschuldig offer van een ge welddaad bent geworden!" DERDE HOOFDSTUK De zon was allang achter een ver, blauw bosch verzonken, de late maan school nog achter den horizon, toen Gunther Kajetan's handen en voeten tezamen bond, hem bovendien nog met een touw aan een der pooten van een geweldige eikenhouten tafel, die in de vis- schershut stond, vastmaakte, den jammerenden man een rustigen nacht toewenschte, en naar buiten trad in het donker. Spoedig gleed de roeiboot onhoorbaar over het water. In de nabüheid van de stesnen trap, daar waar het kreupelhout over het water neerhing verborg Gunther de boot en betrad het ver boden land. Een paar krekels sjirpten in hei gras, een paar vuurpadden riepen vanuit het water, verder was alles in diepe rust. Zelfs de bladeren van de boomen bewogen zich niet; slechts nachtvlinders wiegden z'ch in een reidans op den bonten dansvloer van sluimerende b'oemen. Een tijdlang stond Gunther daar zonder zich te bewegen. Het b'oed steeg hem haar het gezicht, schaamte begon in hem op te komen, omdat hij ongevraagd was binnengedrongen in^en zoo diepen vrede. Terwiil hü zoo stond, sprak een stem dicht achter hem: i „Waarom gaat u niet verder?" Gunther schrok en liet een zachter, kreet van verbazing hooren. Vóór hem stond een vrouw in een zwart gewaad. Over het hoofd droeg zij een weduwensluier. Zü was nog niet oud, nauwelijks dertig jaren, en een rijkdom van blonde haren golfed onder den sluier uit; in haar gezicht echter waren diepe voren van verbittering en harteleed gegrift, het ge'aat was hard en de oogen hadden een levenloozen blik. „Waarom gaat u niet verder?" herhaaide zü; „bent u bang?" Gunther overwon met moeite het pijnlyke gevoel, betrapt te zü'n. „Neem mij niet kwaiük, dat ik hier woont u op dit eiland?" „ja. En ik boorde u komen. Waarom bent u hierheen gekomen?" „Uit nieuwsgierigheid!" gaf Gunther toe „Dat is een goede reden," zeide zij vriende lijk, „een goede reden, wanneer men jong is. Ga nu en kijk rond, maar laat u niet betrappen. Ik zal onderwijl over de roeiboot waken, dat zij niet ontdekt wordt. Want al hebt u ook den visscher Kajetan aan zijn tafelpoot vastgeoon- den, ditmaal zal men niet meer gelooven, dat hij overvallen werd." „Aha heeft hij dat heeft hü dat al meer zoo gedaan?" vroeg Gunther verrast. „Hü heeft het al tweemaal zoo gedaan," "eide zü, en om haar harden mond zweefde een glimlach. „Ga nu," vervolgde zij. nog steeds op een Ti'lden toon: .maar zeg mü eerst nog, of u een wapen draagt." „U ziet het," zei Gunther, „ik draag mün degen en ik heb een pistool." „Ik kan het niet zien," antwoordde zü, „want ik ben bijna blind. Laat de wapens hier achter!" „Ik ontdoe mü nooit van mün wapens!" „Dan zal hü u tot een duel uitdagen, als hü u betrapt." „De graaf?" „Neen, een ander." „Wie?" „Ik noem zün naam niet. Hü zal u dooden." „Aha!" riep Gunther vroolük, „mij heeft nog nooit iemand gedood, die mü tot een duel heeft uitgedaagd.' „Ga!" zeide zij en maakte een handbewe ging, die een afscheid moest beteekenen. Gunther maakte een buiging. „Ik dank u voor uw goedheid, mevrouw," zei hü, en ging. Een boschweg voerde dicht langs den rivier oever; elzenhout en olmen stonden aan weers- züden. De weg was met gras begroeid, en Gunther's stap bleef onhoorbaar. Eenmaal schrok hü terug voor een witte gestalte: hü bemerkte echter spoedig, d't het een verweerde Bacchusfiguur was, wellicht een gedenktceken uit een vroolüker tüd. Aan den overkant van de rivier ging de maan op. Het was nog niet lang na volle maan. en dus was het licht zeer helder. Heel voorzichtig ging Gunther voort, steeds in de schaduw der boomen. Bü een open nlek in het bosch bleef hü staan. In den hel deren maneschijn lag een weide en in het midden daarvan zaten twee mannen. De een was gekleed als een soldaat uit den tüd van keizer Joseph en hield een lans vast, waarvan zijn makker, een klein, mager mannetje in een werkmanskiel, de punt met regelmatige streken wreef, terwül hij hardop telde: „negentig, eenennegentig, achtennegentig negenenne gentig, honderd!" „Honderdmaal nu zullen wü eens zien, of hü magnetisch is!" zei het mannetje. „Ja, dat zullen we eens zien," antwoordde de krijgsman en nam een reusachtigen sleutel uit zün zak. dien hü aan het staal van de lans hield; de sleutel viel in het gras. „Je lükt wel gek, Lucas!" riep de ander, „misschien wil je direct het aanbeeld van Marcel aan je lans hangen! Hier, rijk eens hier," hü nam een klein, blinkend ding uit zün zak „kük hier, hoe dat bhjft hangen, hoe ik je lans magnetisch heb gemaakt!" „Om zoo'n stuiver vast te laten kleven geef ik je toch zeker m'n tabaksdoos niet," gromde Lucas, de krijgsman, wrevelig; „dan kleef ik immers, als ik wil, met spuug veel zwaardere dingen aan m'n lans en heb je heelen magneet niet noodig. Strijk er duizendmaal langs, dan zal ik de kwestie met die doos in overweging nemen!" „Je rug zal ik strüken, jou lomperd!" rieD de kleine driftig. „Ofwel je g~eft mij oogenbi'k- kelük die doos, of ik strijk da lans tegen den draad in en maak ze onmagnet'sch. (Wordt vervolgd)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1936 | | pagina 9