Een typisch Paaschgebruik in Noord Brabant. Zoekt gij betrouwbaar j Personeel? I Plaats dan een „Omroeper' voor 80.000 gezinnen Als 't Paschen wordt j-HET SCHLAM DONDERDAG 9 APRIL 1936 OM TE KLEUREN MIS POES gitiiïïiniiinïïiniiiïïïïTïïiniiiHiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiHiiiiHiniiii!iiiiiimiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiii!iiii!iiiiiiiiniimiiiiiiHirg :-yx-x:;-y.: :.w.-xyx~: w«S3® FOTOREPORTAGE Het Dagelijksch Bestuur van den Nederlandschen Dambond, die thans vijf en twintig jaar bestaat. Het medewerking der voornaamste luchtvaartinstanties is Woensdag in het theehuis .Soesterdal" te Soesterberg een 'n een aan de Haringvliet te Rotterdam* VWi 2Tt^«iH.;ïh?ö,oTb4t ZXSLL™ g.op.r,d. - Een 3edeel,e de «even»* eepod,,. het blusschingswerk Eén ei is geen ei, twee ei is een haff ei, drie ei is een Paoschei.... Traditiegetrouw trok de Helvoirtsche schooljeugd Woensdag langs de huizen der dorpsbewoners om Paascheieren in hun korven in te zamelen. Een aardig snapshot Langs den Boulevard te Scheveningen is men thans druk bezig met het opslaan der consumptietenten, in de hoop op gunstig weer voor de komende feestdagen Toen ft een klein meisje was, ging ik iedere Paaschvacantie buiten logeeren bij twee tantes: tante Philomena en tante Petronella. Zoo werd ik dus ook nu weer den eersten dag van de vacantie gehaald door een achterneef van moeder, die ook naar Zuid Limburg moest, en mij wel bij de tantes, die buiten op een boerenhoeve woonden, zou afzetten. Tante Petronella wachtte mij al op den drempel. „Welkom hier, kind," zei ze vriendelijk, „heb je een goede reis gehad?" „O ja, best, tante," antwoordde ik, terwijl ik haar een kus gaf. L^ten we eerst tante Philomena maar eens goedendag gaan zeggen." Tante Philomena was de tante van Pe tronella en mijn neefje Jacob noemde haar dan ook altijd plechtig: oud-tante. Het was een klein mager vrouwtje met wit haar en bevende handen. Ze zat dicht bij den open haard met een warmen doek om haar schou ders en een stoof onder haar voeten. „En ben je blij, dat je gekomen bent," vroeg ze met een vriendelijk lachje. „Nou, tante en of!" Ook de twee dienstboden kwamen binnen om mij te verwelkomen. Mina, de oudste, mager en gebogen met een bril op haar krommen neus en Tonia, jong en blozend als een appel, met kortgeknipt haar en een bontgeruite jurk. „Is Jacob er niet?" vroeg ik, toen de eer ste begroeting was afgeloopen. „Ja, die is er, ga hem eens roepen, Tonia," zei tante Petronella. Jacob was een jongen van mijn leeftijd, zoontje van een neef van de tantes. Zijn familie woonde ook in hetzelfde dorp, maai als het vacantie was, bracht hij bijna den heelen dag op de hoeve door. Hij studeerde bij de paters van de H.H. Harten en de jon gens noemden hem „broedertje" om zijn beleefde manieren en zijn blanke handen Even daarna kwam Jacob me goedendag zeggen en heel geheimzinnig fluisterde hij me in het oor: „mijn vader heeft vanmor gen een levend lammetje aan de tantes gestuurd; ga maar mee, dan kun je het zien!" En jawel, daar stond achter op het bleek- veldje een lammetje, zoo klein en mollig en blank; het huppelde op z'n hooge pooten in het gras en keek ons met zijn onschul dige oogen aan. „Het lijkt wel van suiker," zei ik, terwijl ik het streelde 's Morgens, 's middags en 's avonds, als ik maar even weg kon glippen, ging ik naar het weitje en als het lam mij uit de verte aan zag komen, sprong het al naar me toe en trok aan het touw om los te komen. Wanneer ik het losgemaakt had, volgde het me als een hondje overal, waar ik ging en blaatte van louter genoegen. In overleg met Jacob had ik het „Witje" genoemd en om z'n naam eer aan te doen, waschte ik het met water en zeep, tot z'n. kleine krulletjes nog witter werden. Ik wist, dat het met Paschen opgegeten zou worden en toen het dan ook tegen Goe den Vrijdag ging, kwamen de tranen me in de oogen alleen al bij die gedachte. „Scheelt er wat aan?" vroeg Jacob eigen wijs, toen hij me met betraande oogen in het bleekveld vond. „Ik wil niet, dat Witje opgegeten wordt, snikte ik, „ga jij het aan de tantes zeggen.'" „Maar als mijn vader het nou juist daar voor gegeven heeft," voerde Jacob aan. Maar ik was voor geen reden vatbaar en brak in hevig snikken uit. Jacob stond 'n poosje ernstig na te denken. Toen zei hij: „Weet je wat we doen moesten? We moesten Witje verstoppen, zonder dat iemand er iets van merkt!" „Maar wat zal tante Petronella er van zeggen?" „O, er zijn altijd zooveel kippen- en scha pendieven," zei Jacob luchthartig, „ze zul len denken, dat het gestolen is." „En je vader?" vroeg ik, nog altijd niet- overtuigd. „O, wees daar maar gerust op," verzeker de Jacob nu zoo opgewekt mogelijk. „Vader komt er niets van te weten. Ik breng het beestje eenvoudig naar de wei van den schaapherder, van wien vader het gekocht heeft en als hij me wat vraagt, zeg ik, dat de tantes een ander lam cadeau hebben gekregen en dit nog een beetje willen laten groeien." Dit was een leelijk leugentje van het „broedertje", maar ik was te blij met de mogelijke redding van het Witje, dan dat ik Jacob hierop opmerkzaam wilde maken! Op Goeden Vrijdag dus, toen we allemaal gort met stroop zaten te eten, sloop Jacob naar het bleekveld, nam het lammetje op en droeg het naar de wei van den schaap herder. Den volgenden morgen vroeg kwam er een man met een groot mes en begaf zich regelrecht naar het bleekveldje om het kleine slachtoffer te halen, doch hij kwam met leege handen terug en verzekerde den tantes, dat hij het lammetje nergens kon vinden. Oud-tante Philomena schudde maar steeds haar grijze hoofd, doch tante Petro nella en de dienstmeisjes gingen er op af, om te zoeken. De heele omgeving werd af gezocht, doch er was nergms iets van Witje te zien. Ik lachte natuurlijk in mijn vuistje en Jacob straalde van voldoening over zijn heldhaftige daad. Tante Petronella, Mina en Tonia begon nen te gissen, wie toch wel de dief zou zijn van hun kostelijk Paaschmaal. Ze gingen na, wie er zooal den dag tevoren in den hof geweest waren en eindelijk beschuldigden ze den verloofde van Tonia, die op Goeden Vrijdag een bezoek had gebracht en, zooals Mina beweerde, in verdachte haast was vertrokken. Toen op Paasch-Zaterdag om twaalf uur de klokken vroolijk luidden, zaten in de keuken vier vrouwen zwijgend bij elkaar. Mina keek nijdig over haar bril, Tonia zat stil te schreien, met haar schort voor haar oogen, tante Petronella zuchtte en tante Philomena bad prevelend aan haar rozen krans. Zachtjes traden Jacob en ik binnen. Bij het zien van de tranen van Tonia had ik werkelijk spijt gekregen over het ontvoeren van Witje en ook het „broedertje" voelde zijn geweten bezwaard. Ik raapte al mijn moed bij elkaar en zei schuchter: „'n Muis! Boven op de tafel! Wacht effe!" „Ja, al zit je nou nóg zo hoog, ik krijg je wel. Eén.... twee. „Drie! Brrrü Jakkes, Wat 'n vieze boel." „Wie had dat nou kunnen denken." „Tante Petronella, ik moet u wat beken nenik heb het lammetje gestolen." Jacob wilde mij in edelmoedigheid over treffen en voegde erbij: „Het is allemaal mijn schuld ik heb het aan den schaap herder teruggebracht." Vier paar oogen vestigden zich op ons en Tonia trok me naar zich toe en kuste me, doch tante Petronella sprak een beetje streng: „Maar wat beteekent dat? Waarom heb ben jullie dat gedaan?" „Ik wilde niet, dat Witje vermoord werd, maar toen Tonia zoo'n verdriet had, omdat ze haar verloofde beschuldigdensnikte ik.maar het is niet Jacob z'n schuld. hij deed het voor mij." Den volgenden dag waren alle neef jes en nichtjes, die in de buurt woonden, op het Paaschmaal verzocht. We warén wel met z'n twaalven. Ik zat naast Jacob en toen nu het hoofdgerecht: het gebraden lam, omgeven door doperwtjes en worteltjes, op tafel kwam, stootte ik het „broedertje" aan en zei zachtjes: „Het zal toch Witje niet zijn!" „Och ben je mal," antwoordde Jacob, „die is nog veilig in de wei van den herder." Nu ik op dit punt gerustgesteld was, keek ik met begeerige blikken naar den grooten schotel. Tante Petronella deelde de porties rond, doch sloeg Jacob en mij over, daarbij lachte ze fijntjes: „Jullie lusten geen lamsvleesch, hé kin deren?" De neefjes en nichtjes, die er alles van schenen te weten, zaten achter hun hand te grinniken en wij, schuldigen, bogen het hoofd en dorsten niet te bekennen, dat we er eigenlijk dolveel van hielden, want, al keken we nu een beetje zuinig we begre pen best, dat we deze straf toch wel ver diend hadden. Ik ging twee dagen later naar huis Witje had ik niet meer gezien en nu denk ik nog wel eens: zou hij soms toch het Paaschlam geweest zijn? CEDA Dag beste juffrouw Kukeleku, Ik kom wat bij U koopen; 'k Kom heelemaal uit 't groote bosch, Tot bij uw huis geloopen!" „Dag menheer Haas, dat vind ik leuk, Dat V me komt bezoeken; Ja ja ik heb het druk vandaag, Uit alle gaten en hoeken Komen de hazen toegesneld, Met manden en met zakken, En ieder haasje doet z'n best, De mooiste er uit te pakken! Maar 'k heb er op gerekend hoor, 'k Heb wel voor duizend kinderen. Dus neemt U maar zooveel U wilt, Dat zal me heusch niét hinderen!" „Graag, beste juffrouw Kukeleku, Ik zal m'n mandje vullen; Wat zullen alle kinderen weer Van al uw eitjes smullen! 'k Ga ook nog naar den bakker toe Want, misschien kunt U 't raden, Dat kinderen 'n chocolade-ei Ook stellig niet versmaden! Of suikereitjes, rose en wit U weet wel, in een netje; Dat vinden kinderen ieder jaar Steeds weer opnieuw een pretje!" ,jVeen menheer Haas, een suikerei Kunt U bij mij niet koopen; Daarvoor moet U, al spijt 't wel Toch naar den bakker loopenr* Dag beste juffrouw Kukeleku, Doe verder goede zaken; 'k Weet zeker, dat uw eitjes weer Veel kinderen blijde maken!" R. W,

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1936 | | pagina 8