<Kdvcï&aal van den dag
Wat Kikker Karei en Tuimeltje beleefden
De eenzaamheid
De Via Dolorosa
m
ZATERDAG 11 APRIL 1936
Van Jezus Christus
Gebed in de St. Paulskerk
Loodertsen in Kazakstan
De Kruisweg in de
historie
Terugkeer op
Paschen
Jean Patou overleden
et eiland der eenzamen
fain
Gezant der Fransche modekunst
René Schwab, de zeer intelligente Jood, die
katholiek geworden is, maar om nog
meer aan het lot van het Joodsche volk
te denken, heeft van zijn pelgrimstocht naar
het Heilige Land de gedachten en indrukken
neergelegd in een boek, waaraan hij den titel
gaf: Solitude de Jesus Christ, 1) de eenzaam
heid van Jezus Christus. Want dat is wat hem
het meest getroffen heeft in het Heilige Land
en in Jeruzalem vooral; de verlatenheid van den
Zaligmaker juist op de plaatsen, waar Hij ge
wandeld en geleerd heeft, en waar Hij den
verzoeningsdood gestorven is.
Schwab heeft dan ook geen woord over voor
schilderachtigheid, voor oudheidkunde, in 't
kort voor niets, wat wij onder den naam cul
tuur samenvatten.
De twee volken, die elkaar het Heiligde Land
betwisten, de Joden en de Arabieren, geven
geen van beide veel om den Zaligmaker. Beide
deze volkeren hebben een Godsdienst van een
God die niet voor de andere volkeren bestaat,
maar slechts voor de uitverkorenen. En de
Zionistische Joden bekommeren zich in 't ge
heel niet om godsdienst; zij hebben van het
Joodsche ras niet den geest, maar alleen de
letter bewaard.
Doch ook de vraag, of Arabieren dan wel
Joden daar thuis behooren, is voor Schwab niet
van belang: want hü is gekomen voor Christus
zelf.
Het meest ontroerd heeft hem het geplaveide
plein, Lithostratos, waar Christus door Pilatus
veroordeeld werd, toen de Joden geroepen had
den, dat Zijn bloed mocht komen over hen en
hun kinderen; de plaats vanwaar de uittocht
der Joden over de wereld begon.
Daar wordt thans, in de basiliek, die daar
overheen gebouwd is, eiken dag sedert de
stichting, op het oogenblik van de Consecratie,
driemaal geroepen: Heer, vergeef het hun,
waarop door de geloovigen driemaal, telkens
luider geantwoord wordt: Want zij weten niet,
wat zij doen.
Daar op de plaats, waar de Joden den Mes
sias verloochend hebben, leest Schwab op de
exvoto's de namen van Joden, die bekeerd zijn
en hun teeken van dankbaarheid hebben ach
tergelaten, Levy, Bauer, rabbijn D. en familie-
op dat oogenblik schoot zijn gemoed vol, en
kon hij zijn tranen niet weerhouden.
„Maar zullen de christenen, die wij zijn, er
in slagen, de Joden te genezen? Onze zonden,
onze lauwheden, en zelfs de verlatenheid, waar
mee wij Christus omgeven, alles strijdt met
onze innerlijke bedoelingen. Neen! het zal niet
door onze kleine heiligschennissen zijn, dat wij
htm hardnekkigheid weten in te halen."
Zoo herinnert hij zich met smart de predi-
catie op Goeden Vrijdag van een leider sener
Fransche bedevaart, een welgedanen kanunnik,
die, om tijd te winnen, reeds begon te spreken,
toen de Passie op het altaar werd voorgelezen
en die zijn rede eindigde met de oorlogszuch
tige verzen van Déroulède te declameeren.
Op de plaats der kruisiging, wordt geld ge
offerd voor kaarsen, maar zoodra de pelgrims
den rug gekeerd hebben, worden de kaarsen
door den pope gedoofd. Zoowel de Grieksch
katholieken, de Armeniërs, de Muzelmannen
alsook de Franciscanen, ieder heeft hier zijn
eigen rechten en zijn eigen hoekje.
Van de Roomsch-katholieken zijn er alleen
maar Franciscanen, overigens geen enkele
orde. De christenen munten hier uit door een
benauwende lauwheid.
Hij woont de Paaschplechtigheid van de
Schismatieken bij op het heilig Graf, waar nog
steeds de comedie gespeeld wordt, alsof dan
door den H. Geest zelf de toorts van den pa
triarch wordt ontstoken. En de nacht voor Jit
feest wordt ontluisterd door een orgie.
De katholieken zelf, zegt Schwab, zondigen
vooral door ijdelheid. „In 't algemeen wint de
nationale hoogmoed het van het bovennatuur
lijk apostolaat, zooals de liefde tot de steenen
(gebouwen) het wint van de smart van
Christus. Het schijnt dat de Verlossing van het
menschelijk geslacht nergens zoo totaal ver
geten wordt als in Jeruzalem. In tegenstelling
met de triomfeerende eenheid van de christe
lijke kerk, die te Lourdes heerscht, is het hier
de verdeeling, die woekert."
Weinigen zijn er maar, die den geest van
Christus begrijpen. De Moederkerk zelf lijdt
door de broosheid harer ledematen.
Het «lijden en de eenzaamheid van Christus
zijn nergens duidelijker dan hier, juist door de
verdeeldheid der christenen, en ook nog door
de leelijkheid der monumenten. De pelgrims
moeten zoo snel mogelijk alles gezien hebben,
en hebben geen tijd tot gebed en overweging.
Het is dan ook geen plaats, die de devotie
opwekt; maar een plaats, waar de eenzaam
heid van Jezus Christus tastbaar wordt. Wij,
geboren katholieken, leven meestal in de sleur,
en hebben opgehouden ons te verwonderen,
maar deze Jood ziet met droeve, scherpe oogen
het gToote verschil tusschen de liefdesleer van
Christus en de praktijk van de Christenheid.
In het Heilige Land is dit verschil aangrij
pend. Inderdaad, is het niet wonderlijk, kan
het toevallig zijn, dat na bijna tweeduizend
jaren Christendom de heilige plaatsen aldus
bestaan? Beter dan waar ook beseft men hier,
dat Christus in Zijn Kerk nog lijdt; en dit is
dan ook de korte inhoud en de strekking van
het boek van Schwab. Het is een droevig en
pijnlijk boek, maar, zou ik durven zeggen, het
is ook een weldoend boek, omdat het met
Joodschen werkelijkheidszin direct naar de
groote waarheid gaat, en zich niet bekommert
om de lauwe archeologie, politiek en cultuur,
maar spreekt over de liefde en verlatenheid
De Via dolorosa
van Christus, over datgene, waarvoor Christus
op de wereld gekomen is en gestorven op de
plaatsen, waar thans rumoer, koopmanschap,
en de grootste verdeeldheid heerschen; men kan
hier zien hoe Christus bij Zijn dood verlaten
was van iederen, op enkele trouwe zielen na,
die onder het Kruis stonden.
Zoo zijn de droevige gedachten, die deze be
keerde Jood in Jeruzalem heeft geproefd.
S.
1) Bij Desclée de Brouwer, Paris.
In de St. Paulskerk te Londen werd volgens
„The Times" Zondag in het gebed door den
dienstdoenden geestelijke gebeden „voor allen,
die in deze ernstige dagen de verantwoorde
lijkheid van groote beslissingen ten aanzien
van de volkeren der aarde te dragen hebben,
in het bijzonder voor onzen koning en zijn
ministers, maar ook voor de heerschers en lei
ders van andere naties, voor Adolf Hitler, voor
den president en de regeering van Frankrijk,
alsook voor de regeeringen van andere volken
opdat zij gewillige instrumenten mogen zijn tot
bevordering der goddelijke doeleinden en de
menschheid op den weg des vredes geleid
worde."
(Ned. Chr. Persbureau)
Uit Alma Ata wordt gemeld, dat een geolo
gische expeditie in de bergen van Oost-Kazak-
stan, over een gebied met een oppervlakte van
12 a 15 duizend vierkante kilometer 44 lagen
looderts heeft aangetroffen.
Volgens oude geschiedbronnen zouden reeds
in het bronzen tijdperk oude stammen in deze
streek looderts hebben gewonnen en daar loo-
den voorwerpen uit hebben vervaardigd.
In ieder Christen leeft een sterk verlangen,
om zich Christus' Kruisweg zoo duidelijk
mogelijk voor te stellen. 3
Het is nog niet zoo heel lang, dat
de veertien kruiswegstaties in onze kerken tot
een meditatieven rondgang willen uitnoodigen
en we moeten er helaas bij zeggen, zelden
met uitdrukkingsmiddelen, die ook maar in
de verte een ontroering in ons opwekken, die
het verheven onderwerp waardig is. In de Mid
deleeuwen vinden we eerst alleen maar afbeel
dingen van de kruisdraging, zonder den stoet
van omringende personen. In de late Middel
eeuwen kregen de voorstellingen der kruisdra
ging, geïnspireerd door St. Lucas' meer gede
tailleerd Evangelieverhaal, een uitbreiding,
doordat de ontmoeting met de vrouwen van
Jerusalem uitgebeeld werd. Later werd ook nog
het verhaal van Veronica er aan toegevoegd.
Eerst in de vijftiende eeuw ontwikkelde zich,
onder invloed der bedevaarten naar Jerusalem,
de eigenlijke kruisweg. Hij bestond echter uit
zeven staties: le) Christus draagt het Kruis. 2e)
Christus valt voor den eersten keer, 3e) Christus
ontmoet Zijn Moeder, 4e) Christus valt voor
de tweede maal, 5e) Veronica reikt Christus den
zweetdoek, 6e) Christus valt voor den derden
keer en 7e) Christus wordt in het graf ge
legd. Een van de mooiste en beroemdste kruis
wegen met zeven staties is die van Adam Kraft,
welke in 1490 voor den weg naar het St. Jans
kerkhof in Neurenberg gemaakt werd.
In de 17e en 18e eeuw werden in Europa de
kruiswegen met veertien staties door de Fran
ciscanen van ouds de bewaarders der hei
lige plaatsen in Palestina verbreid. Wellicht
de oudste en zeker een der belangrijkste van
deze kruiswegen is die, welke Januarius Ziek,
die van 1732 tot 1797 leefde, voor de St. Ulrich
in Augsburg maakte. Maar eerst in de 19e
eeuw werd het algemeen gebruik de veertien
kruiswegstaties in onze kerken aan te brengen.
Het is niet te verwonderen, dat sedert de
eerste eeuwen Christenen van iederen rang en
stand en uit de meest afgelegen landen naar
Jerusalem getrokken zijn, om met eigen oogen
Christus' kruisweg te zien en zoo hun geloof
te versterken. Een geheimzinnige kracht trok
al duizenden naar het eeuwig Jerusalem, toen
nog de martelende vermoeienissen van lange
voettochten en de gevaren van een zeereis op
vermolmde karveelen moesten doorstaan wor
den. Maar Jerusalem werd verwoest, herhaal
delijk Christus zelf had het immers al ge
zegd: geen steen zou op den anderen blijven
en zoo vonden de oude pelgrims in de Hei
lige Stad niet meer dan enkele plaatsen, meer
of minder vaag door de traditie van Jerusa-
lems eerste Christenen aangewezen. Heel be
langwekkend zijn de geschriften, die tal van
pelgrims uit de eerste tijden ons hebben na
gelaten over de ervaringen, die zij op de
heilige plaatsen opdeden. Wij vinden er onder
het laconieke verhaal van den pelgrim van Bor
deaux het oudste pelgrimsverhaal dat we
kennen die Jerusalem in 333 bezocht en de
naïeve vertelling van den Onbekende van
Plaisance, die omstreeks 570 de reis naar het
Heilig Land aanvaard had. Heilige en geleerde
mannen, zooals Eusebius van Caesarea en Hie-
ronymus lieten ons hun indrukken na, die
waardevolle aanwijzingen bevatten over de to
pografie der heilige plaatsen. Ook een vrouw
stelde haar reiservaringen te boek; het is de
Gallische dame Aetherea, die Palestina tegen
het einde der vierde eeuw bezocht en in haar
Peregrinatio ad loca sancta een verhaal geeft
met echt vrouwelijk opgemerkte kleinigheden.
In geen van deze verhalen vinden we een
aanwijzing, dat de Jerusalemvaarders de ge
woonte hadden den kruisweg te volgen. Slechts
fragmentarisch noemen zij de heiligdommen,
die zij bezochten.
De kruistochten en de stichting van het ko
ninkrijk Jerusalem brachten hierin ver an de
ring. De kruisvaarders meenden tal van hei
lige plaatsen te kunnen identificeeren. Zij
werden daarbij echter meer door devotie dan
door kritischen zin gedreven. In dien tijd, het
einde van de twaalfde eeuw dus, ontwikkelde
zich langzamerhand, uitgaande van de plaats
waar men het pretorium van den landvoogd
Pilatus meende te moeten zoeken, de kruis
weg, dien de pelgrim ook nu nog volgt. In
teressant is het verhaal van den Angel-Saxer
Saewulf en van den Russischen priester Da
niel, die beiden in het begin van de twaalfde
eeuw, toen het koninkrijk Jerusalem pas ge
sticht was, Palestina bezochten en waarvan
de een als Westerling, de ander als Slaaf zijn
visie op de toestanden geeft.
Jan van Wurtsburg is blijkens zijn „Des-
criptio Terrae Sanctae" dat in 1265 geschre
ven werd, een der eersten geweest, die zich
afvroeg, hoe Jezus van het rechthuis van Pi
latus naar Calvarië gegaan is. Jammer ge-
9tZu.l4^VW<lyVl.3<^
■ZOl.,4
VUT®""
fyC-t&jCesidC
Tuittc/p <£vrawne.
(iCCLVL
Omit:
Hoe het eigenlijk gekomen was wist nie
mand te zeggen.... het minst Ferdinand
zelf. Eerst had hij twist gehad met den
koster, later had hij zich over den pastoor
geërgerd. Tenslotte had hij dit en dat aan het
kleine kerkje in zijn geboorteplaats aan te mer
ken en eindelijk ging hij heelemaal niet meer
naar de kerk.
Zoo kwam het en zoo bleef het vele jaren
lang, tot groot verdriet van de moeder, die
juist dezen zoon zoozeer liefhad, omdat hij
haar zorgenkind was.
O, wie kent het hart van een moeder!
Én vlak voor een heilig Paaschfeest was Fer
dinand heengegaan. Hij had ternauwernood
zijn meester vaarwel gezegd en zijn verschrikte
moeder een afscheidskus gegeven.
Ferdinand trok de wijde wereld in, zocht
werk, vond werk, hier en daar.... en schreef
af en toe een groet naar huis.... een groet,
die altijd vroolijk van toon was
Maar de moeder dacht vaak dat het toch
wel merkwaardig was, dat juist haar Ferdinand,
die zoo stil en teruggetrokken was, dien nooit
het reizen en trekken in de wijde wereld aan
getrokken had, van stad tot stad wandelde en
er geen seconde aan scheen te denken.... weer
naar huis te komen.
En jaren verliepen en de moeder had nooit
opgehouden voor haar kind te bidden in tee-
dere, trouwe moederliefde, dat hij weer den
weg terug zou vinden naar de Communiebank,
waaraan hij als kind en jongeman met geloovig
hart neergeknield had.
O, wat kon deze eenvoudige moeder bidden.,
heel haar sidderend, beminnend moederhart
legde ze in haar gebed neer. Maar nooit schreef
haar kind dat het naar de kerk geweest was
of de H.H. Sacramenten ontvangen had. En
hoe minder kans er scheen te bestaan dat deze
Ferdinand weer naar zijn oud geloof terug zou
keeren, des te inniger werd het gebed der moe
der. En geen enkel nog zoo klein verwijt
deed zjj hem zelfs in gedachte. Integendeel, er
waren uren, waarin zij geheel in zichzelf keerde,
nadacht en peinsde: had zij, de moeder, wellicht
geen schuld, dat haar kind....? En immer
dringender werd haar bidden....
En wanneer de nieuwsgierige buren dikwijls
gevoelloos en bits vroegen: „Nu, moeder Jenns
sen, hoe staat het met het berouwvolle schaap
je?" dan knikte zij maar eens: „Let op, God
zal hem terugbrengen! Vóór het Paaschfeest is
hij weggegaanwie weet, of hij niet juist op
een Paaschfeest, wanneer alle klokken in heel
de wereld zingen, terugkomt!"
Zes jaren waren voorbijgegaan. De moeder
was oud, ziek en gebrekkig en tenslotte lag zij
op het ziekbed, waarvan zij niet meer kon
opstaan.
De weg dien Jezus, zijn kruis dragend, volgde
noeg vermeldt "hij in zijn werk slechts één sta
tie: die van Simon van Cyrene, die Christus
Zijn kruis helpt dragen.
De richting van den kruisweg vinden wij
voor het eerst aangegeven in het relaas van
Ernoul, „Estat de la Citez de Ihérusalem" dat
van 1228 dateert. Behoudens enkele kleine af
wijkingen wordt de weg, dien Ernould be
schrijft, ook nu nog gevolgd.
Van Fra Ricoldo weten wij, dat hij voor
het eerst omstreeks 1280 een groep Wester-
sche pelgrims leidde „op den weg, dien Jezus,
Zijn kruis dragend, volgde". Eerst toont hij het
huis van Pilatus. Op den weg naar Calvarië
vereerde men achtereenvolgens: de plaats, waar
Jesus tot de vrouwen van Jerusalem sprak, van
de bezwijming van Maria (waarover we het
later nog zullen hebben) en waar Simon ge
dwongen werd het kruis te dragen. Meer sta
ties kende men toen nog niet.
Eerst aan het einde van de 16e eeuw vin
den wü in het Theatrum Terrae Sanctae van
Adrichomius een opgaaf van twaalf staties, die
wij nog kennen. De 13e en 14e statie van on
zen kruisweg ontbreken nog. Zij verschijnen
pas na de 17e eeuw.
„Moeder, waar denk je toch den heelen dag
aan?" vroegen af en toe haar andere kinderen
vol deelneming, wanneer zij daar zoo stil lag....
nooit naar iemand verlangde, geduldig wachtte
tot men haar voedsel of medicijnen bracht....
en de oude vrouw knikte slechts: „Nu heeft de
goede God mij door ziekte en ouderdom allen
arbeid ontnomen, opdat ik ongestoord voor
hem zou kunnen bidden!"
Dan gingen de kinderen, die al lang volwas
sen waren, stilletjes heen.
En wederom naderde een Paaschfeest. Lente
was het en de bloemen bloeidenen alles
maakte zich op voor het groote feest....
Met de oude moeder echter ging het achter
uit. De dokter
was gekomen en
had het hoofd
geschud en ge
zegd: „Wie weet
of zij het feest
nog overleven
zal." En van Fer-
dinand had men sinds maanden niets meer ge
hoord
Toen Paschen gekomen was met hemelsblau-
wen en helderen gouden zonneglans, en alle
klokken jubelend zongen en de blijde Christen-
menschen in feestdos naar de kerken stroom
den, richtte het oude vrouwtje zich plotseling
in bed omhoog.de oogen begonnen te schit
teren, de verwelkte, verrimpelde handen sid
derden gevouwen: „Vandaag komt hij!" sta
melde zij en viel weer uitgeput in het kussen
terug.
En plotseling werd de kamerdeur opengewor
pen en een van haar groote kleinkinderen
stormde met heet gezichtje naar grootmoeders
bed: „Oom Ferdinand is er! Oom Ferdinand
is er! Hij zit in de kerk in de vierde bank, vlak
aan de middengang! Grootmoeder, ik kende
hem direct!" Het oude vrouwtje kon geen woord
meer uitbrengen. Er gleed een lachje over haar
bleek gezicht en het was of ze knikte....
En Ferdinand is teruggekomen. Terug naar
moeder in het allerlaatste uur enterug ook
naar zijn God en zijn kerk! En hij is niet alleen
gekomen.... hjj heeft zijn jonge vrouw mee
gebracht. En dat alles is zoo „eenvoudig" ge
gaan. evenals het gebed van het oude moe
dertje altjjd eenvoudig was, maar onuitsprekelijk
vurig.
In Zuid-Duitschland bij een meester had hü
werk gevonden, was daar gebleven, langer dan
hy gewoon was.... had de dochter van den
meester gezien en zyn hart was getroffen. De
dochter van zyn meester was echter een braaf,
goed meisje geweest. Voordat zy zyn liefde be
antwoordde, had zij zyn afgedwaald hart weer
gevoerd waarheen het op de allereerste plaats
behoorde.... naar God, naar de kerk!
En zoo was het jarenlange gebed van een
trouw moederhart op Paaschmorgen verhoord.
Met die banaan zullen wij nog pleizier maken, riep Tuimeltje
uit, en hy zei tegen kikker Karei: toe Kareltje, help eens mee
die banaan optillen. We zullen daar eens een fyne wip van
maken. Kikker Karei die nog nooit in een wip gezeten had, zag
wel aan het gezicht van Tuimeltje, dat dat iets fijns moest
zyn en vlug tilde hij de banaan op en hielp Tuimeltje om de
banaan weg te brengen.
In de nabijheid van de keuken hielden ze stil. Tuimeltje sloop
heel stil naar de keuken en haalde een grooten kurkentrekker
uit de kast. Toen zetten zij de banaan rechtop en kikker Karei
moest den kurkentrekker in de banaan booren. Het was een
heel karwei, want Tuimeltje kon de banaan byna niet recht
op houden, maar eindelijk waren ze klaar en begon het lieve
leven.
Tuimeltje en kikker Karei klommen ieder op de kurkentrek
ker en de banaan schommelde lekker heen en weer. Wat was
dat gezellig. Tuimeltje wilde hoe langer hoe harder wippen
en kikker Karei, die veel dikker was dan Tuimeltje, kon zich
niet goed meer vasthouden en viel er af. En de banaan, die
nog altijd heftig heen en weer ging, maakte een duikeling en
daar lag Tuimeltje naast kikker Karei op den grond.
De Paryache modekoning Jean Patou, die
onlangs is overleden, is maar negen-en-veertig
jaar oud geworden. Hij was een der mannen
van de Parijsche beau-monde, om wien het
meeste „gedrang" was, misschien alleen ge
ëvenaard door dat van zijn bekwamen collega
Paul Poiret.
Patou had werkelyk een wereldnaam, want
ondanks alle pogingen, elders ondernomen,
blijven de Parysche modekunstenaars toch het
puick van het puick, die hun wil aan de doch-
teren Eva's van den aardbol opleggen. Zijn
„shows" waren meer dan beroemd, de vrouwen
kwamen er wat men noemt idolaat vandaan.
Zoo'n défilé van mannequins is op zichzelf
niets byzonders meer. Byzonder was echter de
smaak, waarvan elk zyner vindingen getuigde.
In dezen delicaten tak van nijverheid stond hy
in het eerste gelid. In den goeden tijd kon hy
eischen stellen. Wie zyn drempel overschreed
temidden van de leverkleurige zalen, waar de
verkoopsters een daarop afgestemd uniform
dragen, moest een flinke waarborgsom storten,
die, wanneer een behoorlijke bestelling gedaan
was, in mindering werd gebracht.
Deze pretentie kon hü zich veroorlooven. Men
aanvaardde het van hem en (anders dan Poiret)
wist hü zich ook in de magere crisisjaren te
handhaven. Den laatsten tijd ging het juist
beter. In Amerika had hü belangrijke orders
geplaatst en men fluisterde van een chèque van
een millioen franc, door hem aan een züde-fa-
brikant uitbetaald.
In de Vereenigde Staten gold hü als de ge
zant van de Fransche modekunst. Zyn glans-
tüd lag tusschen 1924 en '27. Hü bleef trouw
aan de klassieke hjn zonder opschik en deze
sierlüke eenvoud werkt nog door. Hij was de
eerste, die meer dan 500 modellen vertoonde
en er ook bont en hoeden bünam.
Buiten de paleizen van zün ateliers leefde hij
het leven van een grooten meneer. Men zag
hem op feesten en zelfs organiseerde hy er in
zijn villa's te Biarritz en elders. Hü schrikte er
niet voor terug een hotel af te huren om zijn
vrienden te onthalen en was zelf een voorbeeld
van elegantie. Zoo toonde hy in vele opzichten
een ruime hand. Parüs mist hem zeer.
A IT* A op dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen ¥7 7^0 bÜ levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door T7 *7^0 m bÜ een ongeval met p O CH
/A 8 jI .Ti M li r i tl ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen A ff verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen A ff t/V» doodelijken afloop A Müvi
AANGIFTE MOETOP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
bij verlies van een hand,
een voet of een oog
Roman van Paul Keiler
Vertaald door Louis de Bourbon
12
Kajetan smeekte, huilde, bekende volledig
schuld, beloofde rotsvast beterschap het
hielp hem niets. Zü maakte hem weliswaar van
den tafelpoot los en deed ook het touw van
zün beenen af, maar zy liet zyn handen ge
bonden en beval hem, op te staan en haar
te volgen.
Hij kwam met een kreet van pyn overeind,
rekte zyn mishandelde ledematen uit en zonk
neer op een stoel.
„Ik kan niet," steunde hü, „ik versmacht van
honger en dorst."
Zü nam een beker met water bracht dezen
aan Kajetan's lippen en zei: „Drink!" Hy nam
een paar groote teugen, toen jammerde hy,
dat hy zulk een vreeselyken honger had naast
de kamer, in het keldergewelf, moest een ge
rookte ham hangen.
„25e moesten joü rooken, jou lui varken!"
zeide zü. „Weet jij niet, wat misdadigers te
eten krügen? Water en brood! Water heb je
ai, nu komt het brood."
Zü vond ergens een geweldig stuk brood,
(need er een groot brok af, het Kajetan er
van happen, pakte hem dan stevig den
nek en propte zooveel brood in zijn mond. dat
hü büna stikte. Daarna ging zü naar het
keldergewelf, zag daar een malscbe ham hangen,
kreeg er zelf trek in, en nam de ham mee
naar de kamer, waar zij lekker begon te smul
len. Kajetan keek begeerig toe en kauwde zün
brood. Na een poosje kon zij de kwelling van
den ander niet meer aanzien en stak haar ge
vangene een stuk ham in den mond, met de
woorden:
„Hier, vreet maar, jou trouwelooze waak
hond!" Ze was overtuigd, dat ze daarmee iets
vernietigends gezegd had, maar Kajetan vatte
haar gezegde anders op. Hü begon nu weer
hoop op bevrijding' te koesteren, en kreeg het
zoover, dat Clothilde een groot stuk ham heele
maal in blokjes sneed, en er telkens één in
haar eigen en één in Kajetan's mond stak.
Tusschen deze bedrijven door probeerde zü haar
gevangene angst en schrik aan te jagen.
Zij vertelde Kajetan: voor het geval hü niet
den geheelen tyd door had geslapen, zou het
ook hem wel reeds zijn opgevallen, dat er sinds
drie tot vier weken geen goede wind meer was
geweest. Daardoor was men op het eiland in
groote moeilijkheden geraakt, omdat de eenige
windmolen, waarover men beschikte, het meel,
noodig om brood te maken, niet meer kon
malen, afgezien van het veevoeder, waaraan
in het geheel niet meer te denken viel. Dus
moesten ook de handmolens in gebruik worden
genomen, en Kajetan mocht nu om te beginnen
eens vier weken lang dage'ü'"s t~ ealf uur gaan
malen. Daarna zou men nog wel eens zien,
„En ik dacht, dat ik in den toren moest?"
riep Kajetan ontzet uit.
,,'s Nachts in den toren," zeide zü uit de
hoogte; „overdag zou je daar in dit heete
jaargetüde te lekker slapen. En dat ligt niet
in de bedoeling van ons, rechters van het
eiland. Zoo, en nu hebben we genoeg gegeten.
Nu gaan we!"
„Waarheen?" vroeg hü jammerend.
„Naar het eiland waar anders heen? Maak
geen grapjes en kom mee!"
Hü bad, hij smeekte, hü viel haar te voet
het hielp niets.
Zij bond een touw om zyn arm en trok hem
als een weerbarstig kalf achtsr zich aan. Hü
moest in de boot stappen, zij greep de riemen
en stootte af. Zün huilen en smeeken roerde
haar niet in het minst. Pas toen zü dicht
bü het kreupelhout waren, zeide zij:
„Zoo, nu heb je je eerste waarschuwing te
pakken! Nu zal ik je handen los maken. Neem
de riemen en laat mü uitstappen. En maak
dan, dat je weg komt, jou bandiet! Anders
komt tenslotte de heele geschiedenis nog aan
het licht!"
De bevrijde gevangene bedankte haar met een
vloed van woorden, terwül alles werd uitge
voerd zooals zü had gezegd. Bü de elzen-
boschjes sprong zij op den oever.
En toen gebeurde er iets. wat geen van beiden
had verwacht. De graaf trad uit het kreupel
hout te voorschijn en achter hem verscheen
de bewaker Lucas, die onmiddellijk zün lans
op -nchtte.
«Waar was jü?" vroeg de graaf zün dochter
op strengen toon. Zü beheerschte zich en
zeide met een zweem van weerspannigheid:
„De zieke, die bü den schoenmaker ligt, heeft
gezegd, dat Kajetan aan den tafelpoot was
vastgebonden; toen ben ik naar den overkant
gegaan en heb hem los gemaakt."
„Hoe kwam de boot hier, zoodat zü naar den
overkant kon roeien?" wendde de graaf zich nu
tot den visscher.
Deze knielde in zyn bootje neer en vertelde
onder geklaag en geween en met nu en dan
een smeekenden blik op Clothilde de geschie
denis van den overval. De graaf hoorde hem
somber aan; dan zei hü: „Als je niet zoon
geweldige ezel was, zou je tenminste eens een
andere leugen verzinnen. Voorloopig zul je
vier weken den molen draaien. Voor hem weg,
Lucas!"
Lucas verdween met den jammerenden
Kajetan.
„En nu jü, Clothilde. Jü hebt geen andere
wet dan mün wil, en daarnaar heb je je te
voegen. Je weet, dat je het eiland niet moogt
verlaten. Dus, ditmaal wordt het vüf dagen!"
Zonder een woord te antwoorden keerde
Clothilde zich om en ging naar het slot.
Daar aangekomen beklom zü de torentrap tot
aan de bovenste kamei, een nauw zeshoekig
vertrek dat vier kleine vensters had, die gele
ken op schietgaten.
Een oude bewaakster stak het hoofd door
de deur naar binnen:
Ben jeer weer eens?" jrroeg zü medelij
dend.
„Ja," antwoordde Clothilde „vijf dagen! Ga
maar!"
Dat was nu Clothilde's gevangenis. Acht keer
reeds had zü hier „gesmacht"; vyf keer telkens
een dag, drie maal telkens drie dagen en nu
vüf dagen. Dat was harcl. Maar Clothilde ver
zette zich niet, zü huilde noch morde, maar
zat zwügend en onverstoorbaar haar straftüd uit.
Slechts één ding kon zü niet velen: dat van
buiten af haar deur werd afgesloten; zij deed
er zelf van binnen den grendel op.
VIJFDE HOOFDSTUK
De oogsttüd was in het land. Overal ruisch-
ten sikkels en zeisen door de bleek-zilveren
korenhalmen en wierpen deze op den grond. Eén
maaier echter keerde met leege handen van het
eiland naar huis; zün oogst was nog niet rüp.
De dood.
Gunther genas. De wonden heelden en hü
voelde zijn krachten terugkeeren. Toen hü
echter na vier weken voor het eerst van het
ziekbed wilde opstaan, kon hij niet goed meer
loopen. De blinde en Fridolin moesten hem
ondersteunen en hü was blü, toen hij na eenige
schreden weer in zy n bed lag.
„Het heeft mü toch flink aangepakt," zuchtte
hü", „ik zal weer moeten leeren loopen als een
klein kind."
„Ja, u hebt uw bezoek op het eiland duur
moeten betalen," antwoordde zü- Hü schudde
zachtjes zün hoofd en greep haar hand
Het is mooi b'«rzei hij lan"zaam. .Zeld
zaam ®oo|! Kat beeft een mensch er aan,
wanneer al zün dagen rustig en vreedzaam ver-
loopen, de een gelük aan den ander, kleurloos
en zonder afwisseling, en wanneer hij aan het
einde van zyn leven er op terug moet zien als
op een glad, grüs meer, zonder eenig relief!
Ik wil zoo niet leven. Ik moet eilanden hebben
en stormen en golven."
„Eilanden!" zeide zü. „Ieder leven heeft
eilanden, zelfs het armste; steigers, waar eens
net scheepje heeft aangelegd en waarnaar de
blik nu en dan terugkeert, ook wanneer zü
reeds achter ons liggen in de nevelige verten.
Het ergste is, wanneer het een eiland der
zaligen was, en wanneer men bü den terug
blik een zwart kruis boven den haveningang
ziet rijzen: „geen toegang meer!"
Hü wist, dat een zwaar harteleed haar
drukte, maar hü vroeg nooit naar de oorzaak
van haar verdriet.
De dagen verliepen vreedzaam. September was
gekomen. Het licht buiten over de weiden was
koeoler en matter geworden. De zwaluwen in
de lucht riepen hun vaarwel, en een zonne
bloem neigde haar blond hoofd en keek door
het venster bü den zieke naar binnen.
Gunther zat in een leunstoel, dien de blinde
hem had verschaft.
„Het wordt herfst!" zei hü en keek naar het
venster.
„Dat is goed," antwoordde zü; „my doet de
zon pün; mü doet alles pün, wat licht en
vroolük is."
Toen kon hy zich niet langer bedwingen.
.iKfifÖt vervolgd),