<Kdvcï&aal van den dag Wat Kikker Karei en Tuimeltje beleefden De eenzaamheid De Via Dolorosa m ZATERDAG 11 APRIL 1936 Van Jezus Christus Gebed in de St. Paulskerk Loodertsen in Kazakstan De Kruisweg in de historie Terugkeer op Paschen Jean Patou overleden et eiland der eenzamen fain Gezant der Fransche modekunst René Schwab, de zeer intelligente Jood, die katholiek geworden is, maar om nog meer aan het lot van het Joodsche volk te denken, heeft van zijn pelgrimstocht naar het Heilige Land de gedachten en indrukken neergelegd in een boek, waaraan hij den titel gaf: Solitude de Jesus Christ, 1) de eenzaam heid van Jezus Christus. Want dat is wat hem het meest getroffen heeft in het Heilige Land en in Jeruzalem vooral; de verlatenheid van den Zaligmaker juist op de plaatsen, waar Hij ge wandeld en geleerd heeft, en waar Hij den verzoeningsdood gestorven is. Schwab heeft dan ook geen woord over voor schilderachtigheid, voor oudheidkunde, in 't kort voor niets, wat wij onder den naam cul tuur samenvatten. De twee volken, die elkaar het Heiligde Land betwisten, de Joden en de Arabieren, geven geen van beide veel om den Zaligmaker. Beide deze volkeren hebben een Godsdienst van een God die niet voor de andere volkeren bestaat, maar slechts voor de uitverkorenen. En de Zionistische Joden bekommeren zich in 't ge heel niet om godsdienst; zij hebben van het Joodsche ras niet den geest, maar alleen de letter bewaard. Doch ook de vraag, of Arabieren dan wel Joden daar thuis behooren, is voor Schwab niet van belang: want hü is gekomen voor Christus zelf. Het meest ontroerd heeft hem het geplaveide plein, Lithostratos, waar Christus door Pilatus veroordeeld werd, toen de Joden geroepen had den, dat Zijn bloed mocht komen over hen en hun kinderen; de plaats vanwaar de uittocht der Joden over de wereld begon. Daar wordt thans, in de basiliek, die daar overheen gebouwd is, eiken dag sedert de stichting, op het oogenblik van de Consecratie, driemaal geroepen: Heer, vergeef het hun, waarop door de geloovigen driemaal, telkens luider geantwoord wordt: Want zij weten niet, wat zij doen. Daar op de plaats, waar de Joden den Mes sias verloochend hebben, leest Schwab op de exvoto's de namen van Joden, die bekeerd zijn en hun teeken van dankbaarheid hebben ach tergelaten, Levy, Bauer, rabbijn D. en familie- op dat oogenblik schoot zijn gemoed vol, en kon hij zijn tranen niet weerhouden. „Maar zullen de christenen, die wij zijn, er in slagen, de Joden te genezen? Onze zonden, onze lauwheden, en zelfs de verlatenheid, waar mee wij Christus omgeven, alles strijdt met onze innerlijke bedoelingen. Neen! het zal niet door onze kleine heiligschennissen zijn, dat wij htm hardnekkigheid weten in te halen." Zoo herinnert hij zich met smart de predi- catie op Goeden Vrijdag van een leider sener Fransche bedevaart, een welgedanen kanunnik, die, om tijd te winnen, reeds begon te spreken, toen de Passie op het altaar werd voorgelezen en die zijn rede eindigde met de oorlogszuch tige verzen van Déroulède te declameeren. Op de plaats der kruisiging, wordt geld ge offerd voor kaarsen, maar zoodra de pelgrims den rug gekeerd hebben, worden de kaarsen door den pope gedoofd. Zoowel de Grieksch katholieken, de Armeniërs, de Muzelmannen alsook de Franciscanen, ieder heeft hier zijn eigen rechten en zijn eigen hoekje. Van de Roomsch-katholieken zijn er alleen maar Franciscanen, overigens geen enkele orde. De christenen munten hier uit door een benauwende lauwheid. Hij woont de Paaschplechtigheid van de Schismatieken bij op het heilig Graf, waar nog steeds de comedie gespeeld wordt, alsof dan door den H. Geest zelf de toorts van den pa triarch wordt ontstoken. En de nacht voor Jit feest wordt ontluisterd door een orgie. De katholieken zelf, zegt Schwab, zondigen vooral door ijdelheid. „In 't algemeen wint de nationale hoogmoed het van het bovennatuur lijk apostolaat, zooals de liefde tot de steenen (gebouwen) het wint van de smart van Christus. Het schijnt dat de Verlossing van het menschelijk geslacht nergens zoo totaal ver geten wordt als in Jeruzalem. In tegenstelling met de triomfeerende eenheid van de christe lijke kerk, die te Lourdes heerscht, is het hier de verdeeling, die woekert." Weinigen zijn er maar, die den geest van Christus begrijpen. De Moederkerk zelf lijdt door de broosheid harer ledematen. Het «lijden en de eenzaamheid van Christus zijn nergens duidelijker dan hier, juist door de verdeeldheid der christenen, en ook nog door de leelijkheid der monumenten. De pelgrims moeten zoo snel mogelijk alles gezien hebben, en hebben geen tijd tot gebed en overweging. Het is dan ook geen plaats, die de devotie opwekt; maar een plaats, waar de eenzaam heid van Jezus Christus tastbaar wordt. Wij, geboren katholieken, leven meestal in de sleur, en hebben opgehouden ons te verwonderen, maar deze Jood ziet met droeve, scherpe oogen het gToote verschil tusschen de liefdesleer van Christus en de praktijk van de Christenheid. In het Heilige Land is dit verschil aangrij pend. Inderdaad, is het niet wonderlijk, kan het toevallig zijn, dat na bijna tweeduizend jaren Christendom de heilige plaatsen aldus bestaan? Beter dan waar ook beseft men hier, dat Christus in Zijn Kerk nog lijdt; en dit is dan ook de korte inhoud en de strekking van het boek van Schwab. Het is een droevig en pijnlijk boek, maar, zou ik durven zeggen, het is ook een weldoend boek, omdat het met Joodschen werkelijkheidszin direct naar de groote waarheid gaat, en zich niet bekommert om de lauwe archeologie, politiek en cultuur, maar spreekt over de liefde en verlatenheid De Via dolorosa van Christus, over datgene, waarvoor Christus op de wereld gekomen is en gestorven op de plaatsen, waar thans rumoer, koopmanschap, en de grootste verdeeldheid heerschen; men kan hier zien hoe Christus bij Zijn dood verlaten was van iederen, op enkele trouwe zielen na, die onder het Kruis stonden. Zoo zijn de droevige gedachten, die deze be keerde Jood in Jeruzalem heeft geproefd. S. 1) Bij Desclée de Brouwer, Paris. In de St. Paulskerk te Londen werd volgens „The Times" Zondag in het gebed door den dienstdoenden geestelijke gebeden „voor allen, die in deze ernstige dagen de verantwoorde lijkheid van groote beslissingen ten aanzien van de volkeren der aarde te dragen hebben, in het bijzonder voor onzen koning en zijn ministers, maar ook voor de heerschers en lei ders van andere naties, voor Adolf Hitler, voor den president en de regeering van Frankrijk, alsook voor de regeeringen van andere volken opdat zij gewillige instrumenten mogen zijn tot bevordering der goddelijke doeleinden en de menschheid op den weg des vredes geleid worde." (Ned. Chr. Persbureau) Uit Alma Ata wordt gemeld, dat een geolo gische expeditie in de bergen van Oost-Kazak- stan, over een gebied met een oppervlakte van 12 a 15 duizend vierkante kilometer 44 lagen looderts heeft aangetroffen. Volgens oude geschiedbronnen zouden reeds in het bronzen tijdperk oude stammen in deze streek looderts hebben gewonnen en daar loo- den voorwerpen uit hebben vervaardigd. In ieder Christen leeft een sterk verlangen, om zich Christus' Kruisweg zoo duidelijk mogelijk voor te stellen. 3 Het is nog niet zoo heel lang, dat de veertien kruiswegstaties in onze kerken tot een meditatieven rondgang willen uitnoodigen en we moeten er helaas bij zeggen, zelden met uitdrukkingsmiddelen, die ook maar in de verte een ontroering in ons opwekken, die het verheven onderwerp waardig is. In de Mid deleeuwen vinden we eerst alleen maar afbeel dingen van de kruisdraging, zonder den stoet van omringende personen. In de late Middel eeuwen kregen de voorstellingen der kruisdra ging, geïnspireerd door St. Lucas' meer gede tailleerd Evangelieverhaal, een uitbreiding, doordat de ontmoeting met de vrouwen van Jerusalem uitgebeeld werd. Later werd ook nog het verhaal van Veronica er aan toegevoegd. Eerst in de vijftiende eeuw ontwikkelde zich, onder invloed der bedevaarten naar Jerusalem, de eigenlijke kruisweg. Hij bestond echter uit zeven staties: le) Christus draagt het Kruis. 2e) Christus valt voor den eersten keer, 3e) Christus ontmoet Zijn Moeder, 4e) Christus valt voor de tweede maal, 5e) Veronica reikt Christus den zweetdoek, 6e) Christus valt voor den derden keer en 7e) Christus wordt in het graf ge legd. Een van de mooiste en beroemdste kruis wegen met zeven staties is die van Adam Kraft, welke in 1490 voor den weg naar het St. Jans kerkhof in Neurenberg gemaakt werd. In de 17e en 18e eeuw werden in Europa de kruiswegen met veertien staties door de Fran ciscanen van ouds de bewaarders der hei lige plaatsen in Palestina verbreid. Wellicht de oudste en zeker een der belangrijkste van deze kruiswegen is die, welke Januarius Ziek, die van 1732 tot 1797 leefde, voor de St. Ulrich in Augsburg maakte. Maar eerst in de 19e eeuw werd het algemeen gebruik de veertien kruiswegstaties in onze kerken aan te brengen. Het is niet te verwonderen, dat sedert de eerste eeuwen Christenen van iederen rang en stand en uit de meest afgelegen landen naar Jerusalem getrokken zijn, om met eigen oogen Christus' kruisweg te zien en zoo hun geloof te versterken. Een geheimzinnige kracht trok al duizenden naar het eeuwig Jerusalem, toen nog de martelende vermoeienissen van lange voettochten en de gevaren van een zeereis op vermolmde karveelen moesten doorstaan wor den. Maar Jerusalem werd verwoest, herhaal delijk Christus zelf had het immers al ge zegd: geen steen zou op den anderen blijven en zoo vonden de oude pelgrims in de Hei lige Stad niet meer dan enkele plaatsen, meer of minder vaag door de traditie van Jerusa- lems eerste Christenen aangewezen. Heel be langwekkend zijn de geschriften, die tal van pelgrims uit de eerste tijden ons hebben na gelaten over de ervaringen, die zij op de heilige plaatsen opdeden. Wij vinden er onder het laconieke verhaal van den pelgrim van Bor deaux het oudste pelgrimsverhaal dat we kennen die Jerusalem in 333 bezocht en de naïeve vertelling van den Onbekende van Plaisance, die omstreeks 570 de reis naar het Heilig Land aanvaard had. Heilige en geleerde mannen, zooals Eusebius van Caesarea en Hie- ronymus lieten ons hun indrukken na, die waardevolle aanwijzingen bevatten over de to pografie der heilige plaatsen. Ook een vrouw stelde haar reiservaringen te boek; het is de Gallische dame Aetherea, die Palestina tegen het einde der vierde eeuw bezocht en in haar Peregrinatio ad loca sancta een verhaal geeft met echt vrouwelijk opgemerkte kleinigheden. In geen van deze verhalen vinden we een aanwijzing, dat de Jerusalemvaarders de ge woonte hadden den kruisweg te volgen. Slechts fragmentarisch noemen zij de heiligdommen, die zij bezochten. De kruistochten en de stichting van het ko ninkrijk Jerusalem brachten hierin ver an de ring. De kruisvaarders meenden tal van hei lige plaatsen te kunnen identificeeren. Zij werden daarbij echter meer door devotie dan door kritischen zin gedreven. In dien tijd, het einde van de twaalfde eeuw dus, ontwikkelde zich langzamerhand, uitgaande van de plaats waar men het pretorium van den landvoogd Pilatus meende te moeten zoeken, de kruis weg, dien de pelgrim ook nu nog volgt. In teressant is het verhaal van den Angel-Saxer Saewulf en van den Russischen priester Da niel, die beiden in het begin van de twaalfde eeuw, toen het koninkrijk Jerusalem pas ge sticht was, Palestina bezochten en waarvan de een als Westerling, de ander als Slaaf zijn visie op de toestanden geeft. Jan van Wurtsburg is blijkens zijn „Des- criptio Terrae Sanctae" dat in 1265 geschre ven werd, een der eersten geweest, die zich afvroeg, hoe Jezus van het rechthuis van Pi latus naar Calvarië gegaan is. Jammer ge- 9tZu.l4^VW<lyVl.3<^ ■ZOl.,4 VUT®"" fyC-t&jCesidC Tuittc/p <£vrawne. (iCCLVL Omit: Hoe het eigenlijk gekomen was wist nie mand te zeggen.... het minst Ferdinand zelf. Eerst had hij twist gehad met den koster, later had hij zich over den pastoor geërgerd. Tenslotte had hij dit en dat aan het kleine kerkje in zijn geboorteplaats aan te mer ken en eindelijk ging hij heelemaal niet meer naar de kerk. Zoo kwam het en zoo bleef het vele jaren lang, tot groot verdriet van de moeder, die juist dezen zoon zoozeer liefhad, omdat hij haar zorgenkind was. O, wie kent het hart van een moeder! Én vlak voor een heilig Paaschfeest was Fer dinand heengegaan. Hij had ternauwernood zijn meester vaarwel gezegd en zijn verschrikte moeder een afscheidskus gegeven. Ferdinand trok de wijde wereld in, zocht werk, vond werk, hier en daar.... en schreef af en toe een groet naar huis.... een groet, die altijd vroolijk van toon was Maar de moeder dacht vaak dat het toch wel merkwaardig was, dat juist haar Ferdinand, die zoo stil en teruggetrokken was, dien nooit het reizen en trekken in de wijde wereld aan getrokken had, van stad tot stad wandelde en er geen seconde aan scheen te denken.... weer naar huis te komen. En jaren verliepen en de moeder had nooit opgehouden voor haar kind te bidden in tee- dere, trouwe moederliefde, dat hij weer den weg terug zou vinden naar de Communiebank, waaraan hij als kind en jongeman met geloovig hart neergeknield had. O, wat kon deze eenvoudige moeder bidden., heel haar sidderend, beminnend moederhart legde ze in haar gebed neer. Maar nooit schreef haar kind dat het naar de kerk geweest was of de H.H. Sacramenten ontvangen had. En hoe minder kans er scheen te bestaan dat deze Ferdinand weer naar zijn oud geloof terug zou keeren, des te inniger werd het gebed der moe der. En geen enkel nog zoo klein verwijt deed zjj hem zelfs in gedachte. Integendeel, er waren uren, waarin zij geheel in zichzelf keerde, nadacht en peinsde: had zij, de moeder, wellicht geen schuld, dat haar kind....? En immer dringender werd haar bidden.... En wanneer de nieuwsgierige buren dikwijls gevoelloos en bits vroegen: „Nu, moeder Jenns sen, hoe staat het met het berouwvolle schaap je?" dan knikte zij maar eens: „Let op, God zal hem terugbrengen! Vóór het Paaschfeest is hij weggegaanwie weet, of hij niet juist op een Paaschfeest, wanneer alle klokken in heel de wereld zingen, terugkomt!" Zes jaren waren voorbijgegaan. De moeder was oud, ziek en gebrekkig en tenslotte lag zij op het ziekbed, waarvan zij niet meer kon opstaan. De weg dien Jezus, zijn kruis dragend, volgde noeg vermeldt "hij in zijn werk slechts één sta tie: die van Simon van Cyrene, die Christus Zijn kruis helpt dragen. De richting van den kruisweg vinden wij voor het eerst aangegeven in het relaas van Ernoul, „Estat de la Citez de Ihérusalem" dat van 1228 dateert. Behoudens enkele kleine af wijkingen wordt de weg, dien Ernould be schrijft, ook nu nog gevolgd. Van Fra Ricoldo weten wij, dat hij voor het eerst omstreeks 1280 een groep Wester- sche pelgrims leidde „op den weg, dien Jezus, Zijn kruis dragend, volgde". Eerst toont hij het huis van Pilatus. Op den weg naar Calvarië vereerde men achtereenvolgens: de plaats, waar Jesus tot de vrouwen van Jerusalem sprak, van de bezwijming van Maria (waarover we het later nog zullen hebben) en waar Simon ge dwongen werd het kruis te dragen. Meer sta ties kende men toen nog niet. Eerst aan het einde van de 16e eeuw vin den wü in het Theatrum Terrae Sanctae van Adrichomius een opgaaf van twaalf staties, die wij nog kennen. De 13e en 14e statie van on zen kruisweg ontbreken nog. Zij verschijnen pas na de 17e eeuw. „Moeder, waar denk je toch den heelen dag aan?" vroegen af en toe haar andere kinderen vol deelneming, wanneer zij daar zoo stil lag.... nooit naar iemand verlangde, geduldig wachtte tot men haar voedsel of medicijnen bracht.... en de oude vrouw knikte slechts: „Nu heeft de goede God mij door ziekte en ouderdom allen arbeid ontnomen, opdat ik ongestoord voor hem zou kunnen bidden!" Dan gingen de kinderen, die al lang volwas sen waren, stilletjes heen. En wederom naderde een Paaschfeest. Lente was het en de bloemen bloeidenen alles maakte zich op voor het groote feest.... Met de oude moeder echter ging het achter uit. De dokter was gekomen en had het hoofd geschud en ge zegd: „Wie weet of zij het feest nog overleven zal." En van Fer- dinand had men sinds maanden niets meer ge hoord Toen Paschen gekomen was met hemelsblau- wen en helderen gouden zonneglans, en alle klokken jubelend zongen en de blijde Christen- menschen in feestdos naar de kerken stroom den, richtte het oude vrouwtje zich plotseling in bed omhoog.de oogen begonnen te schit teren, de verwelkte, verrimpelde handen sid derden gevouwen: „Vandaag komt hij!" sta melde zij en viel weer uitgeput in het kussen terug. En plotseling werd de kamerdeur opengewor pen en een van haar groote kleinkinderen stormde met heet gezichtje naar grootmoeders bed: „Oom Ferdinand is er! Oom Ferdinand is er! Hij zit in de kerk in de vierde bank, vlak aan de middengang! Grootmoeder, ik kende hem direct!" Het oude vrouwtje kon geen woord meer uitbrengen. Er gleed een lachje over haar bleek gezicht en het was of ze knikte.... En Ferdinand is teruggekomen. Terug naar moeder in het allerlaatste uur enterug ook naar zijn God en zijn kerk! En hij is niet alleen gekomen.... hjj heeft zijn jonge vrouw mee gebracht. En dat alles is zoo „eenvoudig" ge gaan. evenals het gebed van het oude moe dertje altjjd eenvoudig was, maar onuitsprekelijk vurig. In Zuid-Duitschland bij een meester had hü werk gevonden, was daar gebleven, langer dan hy gewoon was.... had de dochter van den meester gezien en zyn hart was getroffen. De dochter van zyn meester was echter een braaf, goed meisje geweest. Voordat zy zyn liefde be antwoordde, had zij zyn afgedwaald hart weer gevoerd waarheen het op de allereerste plaats behoorde.... naar God, naar de kerk! En zoo was het jarenlange gebed van een trouw moederhart op Paaschmorgen verhoord. Met die banaan zullen wij nog pleizier maken, riep Tuimeltje uit, en hy zei tegen kikker Karei: toe Kareltje, help eens mee die banaan optillen. We zullen daar eens een fyne wip van maken. Kikker Karei die nog nooit in een wip gezeten had, zag wel aan het gezicht van Tuimeltje, dat dat iets fijns moest zyn en vlug tilde hij de banaan op en hielp Tuimeltje om de banaan weg te brengen. In de nabijheid van de keuken hielden ze stil. Tuimeltje sloop heel stil naar de keuken en haalde een grooten kurkentrekker uit de kast. Toen zetten zij de banaan rechtop en kikker Karei moest den kurkentrekker in de banaan booren. Het was een heel karwei, want Tuimeltje kon de banaan byna niet recht op houden, maar eindelijk waren ze klaar en begon het lieve leven. Tuimeltje en kikker Karei klommen ieder op de kurkentrek ker en de banaan schommelde lekker heen en weer. Wat was dat gezellig. Tuimeltje wilde hoe langer hoe harder wippen en kikker Karei, die veel dikker was dan Tuimeltje, kon zich niet goed meer vasthouden en viel er af. En de banaan, die nog altijd heftig heen en weer ging, maakte een duikeling en daar lag Tuimeltje naast kikker Karei op den grond. De Paryache modekoning Jean Patou, die onlangs is overleden, is maar negen-en-veertig jaar oud geworden. Hij was een der mannen van de Parijsche beau-monde, om wien het meeste „gedrang" was, misschien alleen ge ëvenaard door dat van zijn bekwamen collega Paul Poiret. Patou had werkelyk een wereldnaam, want ondanks alle pogingen, elders ondernomen, blijven de Parysche modekunstenaars toch het puick van het puick, die hun wil aan de doch- teren Eva's van den aardbol opleggen. Zijn „shows" waren meer dan beroemd, de vrouwen kwamen er wat men noemt idolaat vandaan. Zoo'n défilé van mannequins is op zichzelf niets byzonders meer. Byzonder was echter de smaak, waarvan elk zyner vindingen getuigde. In dezen delicaten tak van nijverheid stond hy in het eerste gelid. In den goeden tijd kon hy eischen stellen. Wie zyn drempel overschreed temidden van de leverkleurige zalen, waar de verkoopsters een daarop afgestemd uniform dragen, moest een flinke waarborgsom storten, die, wanneer een behoorlijke bestelling gedaan was, in mindering werd gebracht. Deze pretentie kon hü zich veroorlooven. Men aanvaardde het van hem en (anders dan Poiret) wist hü zich ook in de magere crisisjaren te handhaven. Den laatsten tijd ging het juist beter. In Amerika had hü belangrijke orders geplaatst en men fluisterde van een chèque van een millioen franc, door hem aan een züde-fa- brikant uitbetaald. In de Vereenigde Staten gold hü als de ge zant van de Fransche modekunst. Zyn glans- tüd lag tusschen 1924 en '27. Hü bleef trouw aan de klassieke hjn zonder opschik en deze sierlüke eenvoud werkt nog door. Hij was de eerste, die meer dan 500 modellen vertoonde en er ook bont en hoeden bünam. Buiten de paleizen van zün ateliers leefde hij het leven van een grooten meneer. Men zag hem op feesten en zelfs organiseerde hy er in zijn villa's te Biarritz en elders. Hü schrikte er niet voor terug een hotel af te huren om zijn vrienden te onthalen en was zelf een voorbeeld van elegantie. Zoo toonde hy in vele opzichten een ruime hand. Parüs mist hem zeer. A IT* A op dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen ¥7 7^0 bÜ levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door T7 *7^0 m bÜ een ongeval met p O CH /A 8 jI .Ti M li r i tl ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen A ff verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen A ff t/V» doodelijken afloop A Müvi AANGIFTE MOETOP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL bij verlies van een hand, een voet of een oog Roman van Paul Keiler Vertaald door Louis de Bourbon 12 Kajetan smeekte, huilde, bekende volledig schuld, beloofde rotsvast beterschap het hielp hem niets. Zü maakte hem weliswaar van den tafelpoot los en deed ook het touw van zün beenen af, maar zy liet zyn handen ge bonden en beval hem, op te staan en haar te volgen. Hij kwam met een kreet van pyn overeind, rekte zyn mishandelde ledematen uit en zonk neer op een stoel. „Ik kan niet," steunde hü, „ik versmacht van honger en dorst." Zü nam een beker met water bracht dezen aan Kajetan's lippen en zei: „Drink!" Hy nam een paar groote teugen, toen jammerde hy, dat hy zulk een vreeselyken honger had naast de kamer, in het keldergewelf, moest een ge rookte ham hangen. „25e moesten joü rooken, jou lui varken!" zeide zü. „Weet jij niet, wat misdadigers te eten krügen? Water en brood! Water heb je ai, nu komt het brood." Zü vond ergens een geweldig stuk brood, (need er een groot brok af, het Kajetan er van happen, pakte hem dan stevig den nek en propte zooveel brood in zijn mond. dat hü büna stikte. Daarna ging zü naar het keldergewelf, zag daar een malscbe ham hangen, kreeg er zelf trek in, en nam de ham mee naar de kamer, waar zij lekker begon te smul len. Kajetan keek begeerig toe en kauwde zün brood. Na een poosje kon zij de kwelling van den ander niet meer aanzien en stak haar ge vangene een stuk ham in den mond, met de woorden: „Hier, vreet maar, jou trouwelooze waak hond!" Ze was overtuigd, dat ze daarmee iets vernietigends gezegd had, maar Kajetan vatte haar gezegde anders op. Hü begon nu weer hoop op bevrijding' te koesteren, en kreeg het zoover, dat Clothilde een groot stuk ham heele maal in blokjes sneed, en er telkens één in haar eigen en één in Kajetan's mond stak. Tusschen deze bedrijven door probeerde zü haar gevangene angst en schrik aan te jagen. Zij vertelde Kajetan: voor het geval hü niet den geheelen tyd door had geslapen, zou het ook hem wel reeds zijn opgevallen, dat er sinds drie tot vier weken geen goede wind meer was geweest. Daardoor was men op het eiland in groote moeilijkheden geraakt, omdat de eenige windmolen, waarover men beschikte, het meel, noodig om brood te maken, niet meer kon malen, afgezien van het veevoeder, waaraan in het geheel niet meer te denken viel. Dus moesten ook de handmolens in gebruik worden genomen, en Kajetan mocht nu om te beginnen eens vier weken lang dage'ü'"s t~ ealf uur gaan malen. Daarna zou men nog wel eens zien, „En ik dacht, dat ik in den toren moest?" riep Kajetan ontzet uit. ,,'s Nachts in den toren," zeide zü uit de hoogte; „overdag zou je daar in dit heete jaargetüde te lekker slapen. En dat ligt niet in de bedoeling van ons, rechters van het eiland. Zoo, en nu hebben we genoeg gegeten. Nu gaan we!" „Waarheen?" vroeg hü jammerend. „Naar het eiland waar anders heen? Maak geen grapjes en kom mee!" Hü bad, hij smeekte, hü viel haar te voet het hielp niets. Zij bond een touw om zyn arm en trok hem als een weerbarstig kalf achtsr zich aan. Hü moest in de boot stappen, zij greep de riemen en stootte af. Zün huilen en smeeken roerde haar niet in het minst. Pas toen zü dicht bü het kreupelhout waren, zeide zij: „Zoo, nu heb je je eerste waarschuwing te pakken! Nu zal ik je handen los maken. Neem de riemen en laat mü uitstappen. En maak dan, dat je weg komt, jou bandiet! Anders komt tenslotte de heele geschiedenis nog aan het licht!" De bevrijde gevangene bedankte haar met een vloed van woorden, terwül alles werd uitge voerd zooals zü had gezegd. Bü de elzen- boschjes sprong zij op den oever. En toen gebeurde er iets. wat geen van beiden had verwacht. De graaf trad uit het kreupel hout te voorschijn en achter hem verscheen de bewaker Lucas, die onmiddellijk zün lans op -nchtte. «Waar was jü?" vroeg de graaf zün dochter op strengen toon. Zü beheerschte zich en zeide met een zweem van weerspannigheid: „De zieke, die bü den schoenmaker ligt, heeft gezegd, dat Kajetan aan den tafelpoot was vastgebonden; toen ben ik naar den overkant gegaan en heb hem los gemaakt." „Hoe kwam de boot hier, zoodat zü naar den overkant kon roeien?" wendde de graaf zich nu tot den visscher. Deze knielde in zyn bootje neer en vertelde onder geklaag en geween en met nu en dan een smeekenden blik op Clothilde de geschie denis van den overval. De graaf hoorde hem somber aan; dan zei hü: „Als je niet zoon geweldige ezel was, zou je tenminste eens een andere leugen verzinnen. Voorloopig zul je vier weken den molen draaien. Voor hem weg, Lucas!" Lucas verdween met den jammerenden Kajetan. „En nu jü, Clothilde. Jü hebt geen andere wet dan mün wil, en daarnaar heb je je te voegen. Je weet, dat je het eiland niet moogt verlaten. Dus, ditmaal wordt het vüf dagen!" Zonder een woord te antwoorden keerde Clothilde zich om en ging naar het slot. Daar aangekomen beklom zü de torentrap tot aan de bovenste kamei, een nauw zeshoekig vertrek dat vier kleine vensters had, die gele ken op schietgaten. Een oude bewaakster stak het hoofd door de deur naar binnen: Ben jeer weer eens?" jrroeg zü medelij dend. „Ja," antwoordde Clothilde „vijf dagen! Ga maar!" Dat was nu Clothilde's gevangenis. Acht keer reeds had zü hier „gesmacht"; vyf keer telkens een dag, drie maal telkens drie dagen en nu vüf dagen. Dat was harcl. Maar Clothilde ver zette zich niet, zü huilde noch morde, maar zat zwügend en onverstoorbaar haar straftüd uit. Slechts één ding kon zü niet velen: dat van buiten af haar deur werd afgesloten; zij deed er zelf van binnen den grendel op. VIJFDE HOOFDSTUK De oogsttüd was in het land. Overal ruisch- ten sikkels en zeisen door de bleek-zilveren korenhalmen en wierpen deze op den grond. Eén maaier echter keerde met leege handen van het eiland naar huis; zün oogst was nog niet rüp. De dood. Gunther genas. De wonden heelden en hü voelde zijn krachten terugkeeren. Toen hü echter na vier weken voor het eerst van het ziekbed wilde opstaan, kon hij niet goed meer loopen. De blinde en Fridolin moesten hem ondersteunen en hü was blü, toen hij na eenige schreden weer in zy n bed lag. „Het heeft mü toch flink aangepakt," zuchtte hü", „ik zal weer moeten leeren loopen als een klein kind." „Ja, u hebt uw bezoek op het eiland duur moeten betalen," antwoordde zü- Hü schudde zachtjes zün hoofd en greep haar hand Het is mooi b'«rzei hij lan"zaam. .Zeld zaam ®oo|! Kat beeft een mensch er aan, wanneer al zün dagen rustig en vreedzaam ver- loopen, de een gelük aan den ander, kleurloos en zonder afwisseling, en wanneer hij aan het einde van zyn leven er op terug moet zien als op een glad, grüs meer, zonder eenig relief! Ik wil zoo niet leven. Ik moet eilanden hebben en stormen en golven." „Eilanden!" zeide zü. „Ieder leven heeft eilanden, zelfs het armste; steigers, waar eens net scheepje heeft aangelegd en waarnaar de blik nu en dan terugkeert, ook wanneer zü reeds achter ons liggen in de nevelige verten. Het ergste is, wanneer het een eiland der zaligen was, en wanneer men bü den terug blik een zwart kruis boven den haveningang ziet rijzen: „geen toegang meer!" Hü wist, dat een zwaar harteleed haar drukte, maar hü vroeg nooit naar de oorzaak van haar verdriet. De dagen verliepen vreedzaam. September was gekomen. Het licht buiten over de weiden was koeoler en matter geworden. De zwaluwen in de lucht riepen hun vaarwel, en een zonne bloem neigde haar blond hoofd en keek door het venster bü den zieke naar binnen. Gunther zat in een leunstoel, dien de blinde hem had verschaft. „Het wordt herfst!" zei hü en keek naar het venster. „Dat is goed," antwoordde zü; „my doet de zon pün; mü doet alles pün, wat licht en vroolük is." Toen kon hy zich niet langer bedwingen. .iKfifÖt vervolgd),

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1936 | | pagina 9