Oude tij den keeren I
terug
DE VROME
KAARTSPELER
HET „HOORSPEL" DOOR
DEN RADIO-OMROEP
Medit eerende ver
klaringen
Weet U
Geen Wereldkampioen
ZONDAG 12 APRIL 1936
EEN SCHEPER, DIE ZIJN
BEROEP VERSTAAT
Olympisch kalm
De luisterfilm en het nieuwe
Ph ilips-Mi lier-systeem
Toch groot grootmeester
schaken
Uit het evenwicht
SCHAPEN OP DE GOMSCHE HEIDE
Populairder spel dan het kaartspel zal wel
moeilijk zijn aan te wijzen. Als wij de ge
schiedenis mogen gelooven, en waarom
zouden wij niet, is er bij menschenheugenis
kaart gespeeld, zoo wordt verhaald, dat reeds
de Egyptenaren zeven eeuwen vóór Christus
het beoefenden. In die historie willen we ons
voor het oogenblik niet verdiepen; wij willen
enkel vertellen, hoe eens een soldaat in Enge
land van een kaartspel een godsdienstige ver
handeling maakte. Iets oneerbiedigs moet men
er niet achter zoeken.
De geschiedenis gaat vele jaren terug en de
soldaat heette Richard Lee. Hij was voor den
rechter gebracht, omdat hij tijdens een gods
dienstoefening kaart had gespeeld. In de kerk.
Inderdaad een snood misdrijf. Ziehier het ver
loop van deze aangelegenheid, welke zich af
speelde te Glasgow:
Een sergeant had de soldaten van zijn com
pagnie naar de kerk geleid. De geestelijke ging
voor, zooals te doen gebruikelijk, en de kerk
gangers hadden hun kerkboeken voor zich en
volgden aandachtig. Zooals het behoort. Onze
Lee echter had een spel kaarten voor zich en
bekeek iedere kaart met heel veel aandacht en
oplettendheid. Die aandacht en oplettendheid
lieten niets te wenschen over, maar de sergeant
vertrouwde zijn oogen niet. Hij fluisterde hem
toe:
„Richard, doe die kaarten weg; het is hier
niet de plaats voor zulke dingen!"
„Waarom niet?" antwoordde Lee en onze
soldaat ging rustig zijn gang.
Maar toen de godsdienstoefening was afge-
loopen, trad een dienaar des gerechts op hem
toe, verklaar.de hem tot zijn gevangene en
bracht hem voor den rechter.
„Wat heeft deze man gedaan?" vroeg de
Mayor.
„Hij heeft in de kerk kaart zitten spelen."
„Wat heb je tot je verdediging daartegen in
te brengen?" vroeg de rechter aan den soldaat.
„Heel veel, edelachtbare!" luidde het ant
woord.
„Dat is voor je te hopen, want anders wacht
je een zware straf."
En daarop begon Richard Lee zijn ver
dediging:
„Zes weken ben ik al op marsch, en ik heb
geen kerkboek bij me, maar wel een spel kaar
ten; dat nam ik mee naar de kerk, en als u
hooren wilt, zult u vernemen met hoeveel god
vruchtige aandacht ik de kaarten heb be
schouwd." Hij legde de kaarten uit en 2eide:
„De aas herinnert er mij aan, dat er slechts
één God is; de twee in het spel doet me den
ken aan den Vader en den Zoon. Bij de drie
komt de H. Drieëenheid mij in de gedachte.
Als ik de vier onder de oogen krijg, denk ik
aan de vier Evangelisten. De vijf brengt me de
vijf wijze Maagden in het geheugen, die voor
haar lampen zorgden. Er waren weliswaar tien,
maar vijf waren dwaas, de andere vijf echter
wijs. De zes wijst mij er op, dat God in zes
dagen Hemel en Aarde schiep. De zeven her
innert me er aan, hoe God op den zevenden
dag uitrustte van zijn arbeid en dien dag hei
ligde. De acht roept mij in de gedachte terug
de acht rechtvaardigen, die vóór den zond
vloed werden gered, n.l. Noë en zijn vrouw,
zijn drie zonen en schoondochters. Bij de negen
denk ik aan de negen melaatschen, die door
Christus werden genezen; het waren ondank
baren, want van de tien genezenen keerde
slechts een terug om zijn Weldoener te danken.
En bij de tien? Waaraan zou ik anders kunnen
denken dan aan de tien geboden? De Koning
of Heer herinnert mij aan den Koning der
Hemelen, de Koningin of Vrouw aan de vrien
din van Salomo, die een wijze vrouw was, zoo
als hij was een wijs man. Toen zij eens een be
zoek bracht aan zijn hof, had zij onder haar
gevolg vijftig jongens en vijftig meisjes, allen
echter in jongenskleeding. Zij vroeg den ko
ning hoe hij de jongens van de meisjes zou
kunnen onderscheiden. De koning was, zooals
bekend, een wijs man: hij liet een dienaar
water brengen en vroeg aan de honderd kin
deren, dat zij zich zouden wasschen. De jon
gens maakten hunne handen nat nauwelijks
tot aan de polsen: de meisjes echter waschten
ook de onderarmen tot minstens aan de elle
bogen. Het door de wijze vrouw gestelde vraag
stuk werd op deze wijze door den wijzen koning
opgelost. En als ik alle teekens op de kaar
ten te zamen tel, krijg ik het cijfer 365, zijnde
de dagen van het jaar.
„Alles goed en wel," zeide de Mayor lachend.
„Je hebt voor iedere kaart een mediteerende
verklaring gegeven, op één kaart na."
„Eén, ik weet het!" riep de soldaat uit. „De
Boer!!" Als uw edelachtbare het niet kwalijk
neemt, wil ik daarvoor ook de verklaring
geven."
„Als je er mij niet mee beleedigt, ga dan je
gang!" zeide de Mayor.
„De grootste boer, dien ik ken, is de man, die
mij heeft hier gebracht," zeide de soldaat met
een grimmigen blik naar de deur, waar de
gerechtsdienaar stond.
Dit alles is nog geen aanbeveling om in de
kerk met een kaartspel te gaan zitten medi-
teeren. Onze' lezers weten trouwens wel beter.
fijngevoelig mensch deze Rubinstein is: zijn
vrees, zijn partner der in gang zijnde partij -e
storen in zijn overpeinzingen gaat zoover, dat
hij steevast na eiken zet de schaaktafel verlaat
en eerst dan terugkomt als de tegenstander zijn
zet gedaan heeft. Dat daardoor veel tijd ver
loren gaat en het eigen nadenken er onder lij
den moet is duidelijk en menig verbazingwek
kend partijverlies van Rubinstein is aan dit feit
toe te schrijven.
Evenwel niet alleen aan deze omstandigheid.
De oorzaken van menig échec van Rubinstein
liggen dieper. Zij vinden haar oorsprong in den
aard van zijn schaakdenken. Het is geen toeval
dat Rubinstein, hoewel hij nimmer een schaak
boek heeft geschreven en hoewel er slechts zeer
weinig partijglossen en theoretische verhande
lingen van hem bestaan, de openingsleer van 't
schaakspel in geweldige mate heeft verrijkt.
Het is voorts geen toeval dat Rubinstein wel de
grootste eindspelkunstenaar aller tijden ia en
door zijn formidabel diepen blik eindspelen
heeft gewonnen, waarbij men later aan hekserij
of tooverij moest gelooven. Neen, dat is geen
toeval: dat is Rubinsteins wezen, dat zich hier
in openbaart.
Rubinstein bouwt met kristalklare mathema
tische koelheid zijn schaakstellingen op, nuch
ter en kalm, en toch van een grootsch vuur
doorgloeid, van dien hartstocht, welks geweld
en grootte slechts daardoor in toom worden ge
houden, doordat zij 'n even geweldigen en even
grooten, vaak zelfs overdreven wil tot zelfcritiek,
tot onderwerping aan de macht der gedachte,
tegenover zich vinden. De spiegelgladde, won
derlijk gelijkmatige en harmonische constructie
der Rubinsteinpartijen, de prachtige rust, die
eruit ademt, is slechts de oppervlakte; daar
onder rumoert en dondert een in waarheid
stormachtige en revolutionnaire geest.
Van tijd tot tijd breekt deze wilde, storm
achtige geest uit zijn kerker van Olympische
kalmte en dan ontstaan partijen als die on
sterfelijke partij tegen Rotlewi, zooals geen
Anderssen, geen Morphy ze schooner gespeeld
zouden kunnen hebben. Maar zelfs wanneer
Rubinsteins schaakdenken den vulkanischen
hartstochten ruim baan geeft, dan blijft ook
het wildste onweder welgeordend in zijns schep
pers hand. Daar brengt Rubinstein b.v. in zijn
beroemde partij tegen Duras, Weenen 1908,
midden in de opening, op den 9en zet, een
schoon dame-offer, maar niet om den tegen-
Stander onmiddellijk, in den stijl van een Ja-
nowski, overhoop te loopen, maar wel, om na
moeilijke verwikkelingen, die vooraf op het
nauwkeurigst doorgerekend moesten worden, als
eindeffect een pionnetje te verdienen; en niet
het dame-offer, maar 25 zetten later is het dat
pionnetje, waardoor hij den tegenstander met
mathematische zekerheid tot capitulatie dwingt.
Ook de hartstocht is alzoo slechts een dienende
geest in de methodiek van Rubinstein's schaak
denken. Echter, de gebonden daemon van den
hartstocht wreekt zich en hier vindt men de
oorzaak van het feit, waardoor deze diamant-
heldere, van logica doordrenkte meester der
kunst af en toe fouten maakt als 'n beginneling
en waardoor hij vooral steeds weer aan de
pressies onderworpen is. Zooveel als mensche-
lijke kracht vermag heeft Rubinstein in zijn
kunst den onbeheerschten hartstocht tot die
naar zijner scheppende zelfbeheersching ge
maakt en deze triomf is't singuliere van Rubin
stein en van zijn voor de schaakgeschiedenis
zoo beteekenisvollen arbeid. Moge Rubinstein
die, zooals de geruchten luidden, bij het hooren
van het bericht dat Euwe Aljechin geslagen
had in den kamp om het wereldkampioen
schap zich na een lang ziekbed plotseling weer
heel wel voelde nog lang de schaakwereld
met de geschenken van zijn onvergelijkelijke
kunst gelukkig maken!
dat de Big-Ben, de klok der Westminster
Abdy, een gewicht heeft van 13 ton dus:
13.000 K.G.;
dat in de straten van Berlijn eiken avond
méér dan 90.500 lantaarns branden;
dat de kistjes, die dienen ter verpakking van
sigaren, welke naar overzeesche landen moeten
worden verzonden, meestal uit mahoniehout
vervaardigd zijn.
compagneerd door de geluiden het zachte
kletteren van servies en het tinkelen van glas
en tafelzilver die men daar pleegt te honen,
zit de luisteraar onmiddellijk „in mediis res".
Men ziet de pilaren van de boot-eetzaal voor
zich, zonder dat de omroeper dat extra heeft
verteld, j"a men „ruikt" de schotels!
Startz heeft met dit systeem een geheel
nieuwen weg geopend voor het hoorspel.
Zijn „luisterfilm" wint het in alle opzich
ten van de oude methode. Nog nimmer hebben
wij zóó geboeid zitten luisteren naar een drama
tisch gegeven door den luidspreker. Bovendien
zal dit systeem zich gemakkelijk aanpassen aan
de televisie, wanneer deze zich over eenige jaren
komt presenteeren naast onzen luidspreker.
Een technische noviteit nog was dat het ge-
heele spel opgenomen was op het nieuwe Philips-
Miller-systeem, een soort sprekende film, die
alleen het accoustische deel vastlegt. Deze
klankfilm (zonder optische beelden dus!) is dus
nog aanwezig. Wij hopen, dat de Nederlandsche
omroep haar ook nog eens uitzendt op de nor
male golflengte. Marie Holtrop en Jan van Ees
speelden het echtpaar de Witt, dat uit Indië
terugkeerde met het echtpaar Jansen, dat voor
gesteld werd door Janny van Oogen en Joh.
Elsensohn. Elly van Stekelenburg vertolkte de
stem van Margie Anderson.
Wij zijn zeer geïnteresseerd naar de volgende
producten van de scheppende fantasie onzer
omroepleiders, ontworpen naar dit systeem van
Startz.
Edward Startz, de leider van den omroep HollandIndië en de schrijver van den
eersten „luisterfilm" op het Philips-Miller-systeem
Eenige van de vijftig lammetjes die dezen winter zijn geboren
Zooals de film dat eens heeft moeten doen,
moet ook de radio haar eigen artistieken
weg zoeken. Toen de rolprent nog een ex
periment was, d'at den tóeschouwer alleen al
door het bewegende beeld in bewondering zette,
kon men volstaan met 'n min of meer geslaag
de copie van het zooveel oudere looneel. Men
zal zich dan ook nog herinneren, dat de eerste
film-drama's op dezelfde wijze als het tooneel
in bedrijven waren verdeeld, waartusschen door
de lampjes weer even aan gingen in de zaal.
Later liet men die bedrijven weliswaar achter
elkander afdraaien, zonder pauze, maar het
filmbeeld zelf vertoonde de geijkte décorwisse
ling van het „volgende bedrijf", terwijl de titel-
projectie aanduidde hoeveel jaren later deze
episode wel „speelde'!
Dit is alles anders geworden. De filmregisseur
heeft begrepen, dat hij zich niets behoorde aan
te 'trekken van de traditioneele tooneelsleur.
Pauzes, die de Bühne-techniek noodzakelijk
maakt, heeft de film niet noodig. Het oog van
de camera volgt het leven in alle omgevingen.
Wanneer een of andere voorgeschiedenis ver
teld moet worden, om een situatie te verduide
lijken, dan behoeft de film niet haar redding
te zoeken in ellenlange dialogen, maar dan laat
zij het vliegensvlug even in beeld de revue pas-
seeren.
Een der jongste vormen van kunst is het
„radio-hoorspel", waarbij de kunstenaar
volkomen is aangewezen op fonetische
hulpmiddelen. Alleen door het gehoor kan hij
de luisteraars bereiken; tenminste zoolang de
televisie nog in haar kinderschoenen zal staan.
Nu is het gehoor zeer analytisch, in tegenstel
ling met het oog, dat synthetisch arbeidt. Wan
neer wij gele en blauwe stippeltjes op de juiste
wijze door elkander heen mengen, dan ervaart
het oog den totaal-indruk als groen. Dit groen
kan het oog niet onderscheiden van echt groen,
dat niet uit mengkleuren bestaat. Het oor daar
entegen ontleedt het meest gecompliceerde ac-
coord. Het geoefende oor zal zelfs de onderschei
den instrumenten kunnen bepalen, die aan een
gezamenlijken geluidsindruk medewerken.
Het z.g. „hoorspel" is derhalve werkelijk een
interessant gegeven voor den intelligenten
luisteraar. Want onwillekeurig stelt het gehoor
orgaan zich in als detective en wordt de geheele
geest daardoor geboeid.
Tot nog toe worden de z.g. luister- of hoor
spelen onderverdeeld in tafereelen. Veelal on
derscheidt men die tafereelen nog door een
gongslag. De omroeper voelt zich vervolgens
verplicht nog eens extra-duidelijk te verkondi
gen in welke omgeving het volgende tafereel
zich afspeelt.Door dit alles wordt de conti
nuïteit van de verbeelding verbroken, op dezelf
de hinderlijke wijze, als bij het in „bedrijven"
verbrokkelde tooneel.
Dezer dagen waren wij als gast in de Phohi-
studio te Hilversum getuige van een ge
heel nieuwe opvatting van het hoorspel
De omroepleid'er van den vermaarden wereld
omroep op de ultra-kortegolf, de heer Edward
Startz, die reeds diverse hoorspelen schreef,
heeft voor de eerste maal een geheel nieuw
systeem toegepast en wel het systeem van de
„luisterfilm". Zooals de moderne camera-man
het object uit alle gezichtshoeken met zijn lens
benadert, alleen om den toeschouwer maar het
meest suggestieve beeld te geven, zoo volgt de
man met de microfoon thans de spelenden, om
den luisteraar een plastischen indruk te geven
van het speelstuk.
Het nieuwe stuk, dat Startz volgens dit prin
cipe ontwierp en bij welks artistieke uitwerking
Kommer Kleyn hem hielp, noemde hij „Even
naar Holland". Het heeft als onderwerp „één
dag aan boord van een mailboot der Maatschap
pij Nederland". Het is een gezellig clubje oud-
Indischgasten, dat zich met verlof naar Holland
begeeft. Startz,, die dit leven bij eigen ervaring
kent, typeert het meesterlijk. En om de span
ning er in te houden, heeft hij er een kleine
intrige doorheen geweven.
Typisch is het resultaat van zijn nieuwe
techniek. Vroeger b.v. wanneer zich de
hoofdpersonen van het verhaal naar de
eetsalon begaven, dan dreunde er eerst een slag
van de gong door den luidspreker. Daarna
hoorde men den omroeper zijn keel schrapen
en met deftige stem mededeelen: „Geachte
luisteraars, het volgende bedrijf speelt in den
weeldërigen eerste-klasse eetsalon van de „Mar-
nix van St. Aldegonde" van de Maatschappij
Nederland". Gevolgd door een min of meer ge
slaagde interieur-beschrijving van dezen eet
salon, haar bevolking en bedienden.
Startz laat zijn gezelschap, dat ergens in de
bar zit te schertsen en te bitteren, zooals oud-
Indischgasten dat voor het diner plegen te
doen, eenvoudig opstaan, op de mededeel! ag van
een der aanwezigen, die zegt dat hij z'ch gaat
verkleeden voor het diner. Men hoort dan van
verre het welluidende diner-aeolus-muziekje,
waarmede de Javaansche djongos langs de dek
ken en gangen loopen, om het diner aan te kon
digen. Het geroezemoes van stemmen zwelt aan,
men nadert met de microfoon de eetzaal
d'aar hoort men al het strijkje. „Goeden mid
dag" zegt een stem. „Goeden middag, steward,"
antwoordt de stem van onze hoofdpersoon.
„Waar is mijn plaats?"
„Daar ginds achter de derde pilaar," ant
woordt de steward.
En door dit korte suggestieve dialoogje, geac-
Toen de eerste schilders, een halve eeuw on
geveer geleden, het Gooi „ontdekten wa
ren er nog geen fietsen en geen auto's, die
de stedelingen er met tienduizenden konden
heenvoeren, zooals thans het geval is oen
waren er ook geen villa's en landhuizen, die het
schoone gewest het aanzien geven van een
Vriendelijk tuindorp. Neen, toen strekte zich de
eindelooze heidevlakte uit, van de oude Naar-
densche veste over Bussum, Laren-Blancum
naar de Lage Vuursche toe. Slechts doorscho
ten met kleine vriendelijke akkers, waarop de
boeren hun magere zand-rogge en boekweit ver
bouwden.
Opgaand hout en uitgestrekte bosschages on
derbraken het bruine of paarse heideveld en
hier en daar gaven fèlgele zandverstuivingen
een zonnigen toets aan het landschap.
De dorpen bestonden uit gezellige lage boeren
huizen, die onder hun groote strooien daken
rondom een brinkplein dommelden en het
slechts hier en d'aar met ronde keien verharde
karrespoor, dat als weg dienst deed, was be
volkt met klein fiuisgedierte.
Op de heidevelden dwaalden de schapenkud
den, die samengesteld werden uit de levende
have van een groep boeren en onder de hoede
bleven van een vakkundigen scheper. Er is dan
ook geen Gooisch dorp of het bezit Van oudsher
nog zijn „c Jiapenmeent" of zijn „schapendrift",
namen, die herinneren aan dien ouden tijd van
weleer. Ook de weverijen, die men thans nog
allerwegen in het Gooi aantreft, vinden hun oor
sprong in die schapenteelt. Op de heide zijn
een aantal hoogveen-plassen, waarin de scha
pen zoo nu en dan gewasschen werden. Ieder
Hilversummer kent zijn groote en kleine
„waschmeer", waarop men tegenwoordig des
winters schaatsenrijdt.
Voor de landschapschilders die zich in dit
gewest vestigden, waren dat allemaal prachtige
onderwerpen. En tot ver over de grenzen kocht
men de heerlijke tafereelen, door de grooten
onder hen op het doek gebracht. In allerlei vor
men en situaties werden de heide, de boerde
rijen met hun groene luikjes en hun roode
geraniums en de meentlanden vereeuwigd. En
i.i menig patriciërshuis hangt nog de picturale
notitie van een schilderachtig zandweggetje
door witte berkenstammetjes efl gestoffeerd met
een kudde schapen, d'ie wollig aandromt onder
de hoede van haar scheper en zijn hond.
Ook gedurende de laatste decenniën hebben
de Gooische schilders nog deze schilderijen ver
vaardigd. Alleen de ingewijde wist, dat uitslui
ten het landschap te danken was aan directe
inspiratie, de schaapjes werden er uit de herin
nering, of aan de hand van oude schetsen, bij-
gefantaseerd. Want.... er loopen al bijna veer
tig jaren geen kudden Schapen meer over de
Gooische dreven.
Eenige jaren geleden, toen het aanwassende
villa-tal het gevaar bracht, dat ook de laat
ste resten van het landschappelijk schoon
in dit geweest ten offer zouden vallen aan de
speculatiewoede der grondbezitters en bouwers, is
op initiatief van den Commissaris der Koningin
in Noord-Holland, jhr. mr. dr. A. Röell en met
medewerking van de Gooische burgemeesters
opgericht het Gooisch Natuurreservaat, dat van
het gemeenschappelijk boerenbezit „Stad en
Lande van Gooiland" een groot stuk ongerepte
natuur kocht om dit te onttrekken aan „cul-
tureele" vernietiging. Als conservator over dit
schoone natuurreservaat, tot welks aankoop ook
cc stad Amsterdam een belangrijk bedrag bij
droeg, werd aangesteld de bekwame natuurken
ner, ir. Burdet. En zoo heeft men in de Hoofd
stad zoowel als in het Gooi de zekerheid, dat
ook onze kindskinderen nog zullen mogen
vertoeven in dit heerlijke stukje natuur.
Om het Gooische natuurreservaat de bescher
ming te bieden, die het noodig heeft, ook van
de zijde van het publiek, is verleden jaar de
vereeniging „Vrienden van het Gooische Na
tuurreservaat" opgericht. En een der eerste
daden van deze vereeniging washet aan
bieden aan dit reservaat van een kudde schapen.
De vereeniging was zoo gelukkig een schaap
herder te vinden, die het vak in zijn jongens
jaren nog had geleerd en wiens geslacht al
van vader op zoon het schaapherders-beroep
Uitoefende. En de bezoeker van het Gooi heeft
thans dus weder de kans op zijn wandeling ver
rast te worden door den schilderachtigen aan
blik van een ouderwetsche kudde schapen.
Wij hebben dezer dagen den ouden scheper
de Heus eens opgezocht in zijn eenzaam
heid en troffen hem aan achter Hilver
sum, ter hoogte van het sanatorium „Zonne
straal". De kudde heeft zich dezen winter zeer
voorspoedig uitgebreid met een vijftigtal lam
metjes en telt daardoor thans reeds een hon
derddertig stuks. Het is een buitengewoon aar
dig gezicht, de wollige viervoeters te zien rond
dwalen over het heideveld, naarstig zoekend
naar voedzame grassprietjes en andere kruiden
tusschen de heidestruikjes. De lammetjes doen
al ijverig mee, net als de groote schapen. Maar
zoo nu en dan vlijen zij zich lekker warm tegen
moeders dichte wol om te drinken.
Kalm wandelt de scheper er achteraan en laat
zijn waakzame oogen gaan over zijn vreedzaam
volkje. Hij doet het met de rust en het zelfver
trouwen, die alleen geboorte en aanleg geven.
Het is iets erfelijks, hetgeen zich trouwens op
dezelfde herlditaire wijze openbaart bij den her
dershond.
Het is een kleine Hollandsche herder, die pas
anderhalf jaar oud is en wiens vader en groot
vader nimmer een schaap hebben gezien. Maar
toch zit de herders-roeping in het bloed. Want
zonder dat iemand het hem leerde, wist de kleine
viervoeter wat er van hem verwacht werd. Als
had hij het zijn leven lang gedaan, zoo drijft
hij de kudde bij elkander, wanneer de herder
het noodig vindt de schaapskooi weer op te zoe
ken of wanneer hij een ander plaatsje wil gaan
bezetten. Op zijn eigen houtje gaat hij achter
de heuvels kijken om daar een afgedwaald
schaap op te jagen en weer bij de kudde te
drijven. Nu er lammetjes- zijn, draagt hij een
muilkorf, om te voorkomen dat zijn dartele
terechtwijzing een ondeugend lammetje leed zou
toebrengen. Maar dat is meer een uiting van
voorzorg dan van noodzaak.
Wie dezen zomer het Gooi bezoekt, verzuime
niet de kudde op te zoeken. Alleen, het is zaak
rustig toe te kijken en de dieren niet te ver
schrikken en vooralmen late de honden
thuis of houde ze aan den riem, want daarvoor
zijn de wollige dieren doodsbenauwd1 en helaas
niet ten onrechte zooals enkele bloedige „onge
lukken" bewezen.
Diep uit de middeleeuwen stamt een der
meest begenadigde priesters van Caissa,
de godin van het edele, nobele spel der
spelen, het schaken, Akiba Rubinstein. Een ar
moedig, donker Jodenghetto in Russisch Polen
is het Bethlehem, waar dit licht te schijnen
begon. Rubinstein werd den 12en December 1882
te Stawiski, in het gouvernement Lomza, gebo
ren. Gedurende vele generaties waren zijn voor
vaderen rabbijnen en Hebreeuwsche Schriftge
leerden, evenzeer beproefd in lichamelijke ont
beringen als in scherpte van geest. Ook in Ru
binsteins vaderhuis was dit beide aanwezig:
scherpzinnigheid des denkens en materieele
"nood. Enkele weken voor Akiba's geboorte sterft
de vader en laat zijn vrouw met twaalf kinde
den verlaten achter. Akiba komt bij bijn groot
ouders in huis, die voortaan voor zijn opvoe
ding zorgdragen. De richtlijnen dezer opvoe
ding zijn nauwgezet uitgestippeld: ook Akiba
Rubinstein zal worden wat zijn vader, zijn
grootvader en dier vaderen zijn geweest: Tal
mudleeraars, Joodsche Schriftgeleerden. Zijn
opleidingsinstituut is de „Cheder," de Joodsche
volksschool van het dorp, in de „Jeschiwah,"
een soort universiteit voor religieus weten. De
voertaal is het Hebreeuwsch; andere taal ver
staat Rubinstein niet en daaraan heeft hij ook
geen behoefte. Een sieraad van het Ghetto
wenscht hij te worden, meer niet.
Daar treedt het schaakspel in zijn leven. Toe
vallig spelen twee knapen in de „Jeschiwah."
Rubinstein kijkt toe en het schaken wordt zijn
onsterfelijke geliefde. De zestienjarige schaft
zich het eenige in het Hebreeuwsch geschreven
schaakboek, „Scheik schachmatt" van Sossnitz,
aan en leert het letterlijk van buiten. Thora-
studie, Talmudwiisheid vervlogen is deze
droom; slechts schaken bestaat nog voor hem,
schaken alleen, schrijft dr. J. Hannak in de
biografische inleiding van het boek van Hans
Kmoch „Rubinstein gewinnt." De moeder bidt
dag en nacht dat God haar zoon op den rech
ten weg terugvoeren mag, maar Rubinstein is
in handen gevallen van den daemon, dien hij
zijn leven lang niet meer kan ontvluchten. Van
kleinen Ghetteroem en bespiegelend bestaan
voert zijn weg naar wereldglorie en zielenood.
Negentien jaar oud ervaart Rubinstein, dat. in
de nabijgelegen stad Lodz een werkelijk schaak
meester woont: Georg Salwe, een kampioen,die
het zelfs tegen Tschigorin kan opnemen.
Onmiddellijk trekt Rubinstein naar Lodz, vindt
daar een onderkomen en is bijna nergens an
ders meer te vinden dan in de schaakclub. Hij
speelt met menschen, wien Salwe een toren
voorgeeft, maar zelfs tegen deze prutsers steekt
de jonge Akiba uit Stawiski niet scherp af.
Neen, de Ghettojongen deugt klaarblijkelijk niet
voor het schaakspel.
Niemand gelooft in hem; alleen hijzelf. Ru
binstein keert naar zijn geboorteplaats terug en
een paar maanden hoort of ziet men niets van
hem. Opeens echter ziet men hem weer in
Lodz. Hij neemt zijn weg naar de schaakclub.
Regelrecht stapt hij naar de tafel van schaak
meester Salwe en daagt hem uit. Salwe lacht,
de omgeving van den meester spot en hoont.
Maar Rubinstein zet zich tegenover hem aan
het bord en.... wint! De heele club staat ver
stomd. Een macht tusschen hen wordt gearran
geerd; deze blijft remise: 5 tegen 5. Een tweede
match: Rubinstein blijft met 5 tegen 3 over
winnaar. De oude kampioen is onttroond en de
droomerige jongeling uit het Poolsche dorp
voert den scepter.
Een jaar later zendt men Rubinstein reeds
naar het Russische Nationale Tournooi te
Kiew, waar hij den vijfden prijs wint. Weer een
jaar later, 1905, betreedt hij de internationale
aréna, te Barmen, en speelt mede in het Haupt-
turnier van den Duitschen Schaakbond met het
gevolg, dat hij met Duras den eersten prijs
deelt. Rubinstein is erkend schaakmeester; in
nauwelijks vier jaar is hij van een speler, die
een toren voor krijgt, tot schaakheros opge
klommen.
Daarna boekt hij overwinning op overwin
ning. In Qstende 1906 wordt hij derde van 36
deelnemers, slechts Schlechter en Maroczy zijn
voor hem, achter hem komen grootheden van
den lsten rang als Bernstein, Teichmann, Mar
shall, Janowski en de Russen. Weer een jaar
later stelt Rubinstein zich zelfs onder de groot
meesters aan de spits: te Ostende deelt hij met
Bernstein den eersten prijs en laat 28 rivalen
achter zich. In Karlsbad wint hij zonder deeling
den eersten prijs en breekt door deze overwin
ning de majoriteit der zoogenaamde „Lasker-
sche plejade," dat is van de generatie van
grootmeesters, tijdgenooten van Lasker, die van
ongeveer 1890 den toon aangaven. Met Rubin
steins triomf is de ban gebroken; hij is de ba
nierdrager van zijn generatie geworden: Capa-
blanca, Niemzowitsch, Spielmann, Tartakower,
Vidmar en al de anderen, die thans den toon
aangaven.
In 1909 bewijst Rubinstein te Sint Petersburg
ook zijn volle gelijkwaardigheid met den
wereldkampioen dr. Lasker, dien hij in zijn
tournooipartij slaat en eerst in de laatste ronde
in puntental gelijk aan zich laat komen, zoodat
zij den eersten prijs deelen, Rubinsteins triomf
jaar is echter 1912, toen hij niet minder dan
vijf maal als eerste door de finish ging, een in
de schaakgeschiedenis voorbeeldeloos record,
voor- noch nadien ooit bereikt. Dat was ook
het jaar, waarin zich voor het eerst zielestoor-
nissen bij hem voordeden. Maar desondanks:
de geheele wereld was het duidelijk gewordgn:
de toekomstige wereldkampioen zal Rubinstein
heeten.
Aan deze overtuiging vermocht Rubinsteins
verbazingwekkend échec te St. Petersburg in
1914, het eerste in zijn schaakcarrière, niets te
veranderen. De groote kamp om het wereld
kampioenschap tusschen hem en dr. Lasker
wordt vastgesteld; daar breekt de wereldoorlog
uit!
Onder de millioenen oorlogsslachtoffers is
ook het schaakgenie Rubinstein. De Rubinstein
van na den oorlog is een andere, dan die, welke
in 1914 met Lasker om het wereldkampioen
schap zou spelen. De steeds labiel geweest zijn
de psyche van Rubinstein was door de krijgs-
ervaringen geheel uit haar evenwicht geraakt
en is nadien niet meer tot die innerlijke rust
gekomen, welke juist voor een speltype als dat
van Rubinstein als besliste voorwaarde moet
worden aangemerkt. Wel heeft hij ook nog in
den na-oorlogstijd schitterende concourssucces
sen en ettelijke eerste prijzen behaald en par
tijen gespeeld, die tot de onvergankelijke schat
ten der schaaklitteratuur behooren. Maar Ru
binstein heeft het geloof in zichzelven ver
loren. Hij houdt zich voor iemand, die overtol
lig geworden is, dien men in schaakconcoursen
niet meer noodig heeft en niet gaarne meer
ziet. Hij is nog schuwer geworden dan zijn gan-
sche wezen vroeger reeds was.
Rubinstein is voor dit ruwe leven eigenlijk
een veel te nobele natuur. Zijn collega's schaak
meesters weten het 't beste, welk een pijnlijk
Schaapherder De Heus met zijn trouwen
herdershond, welke bewees het vak „erfelijk"
in het bloed te hebben
t