Oude tij den keeren I terug DE VROME KAARTSPELER HET „HOORSPEL" DOOR DEN RADIO-OMROEP Medit eerende ver klaringen Weet U Geen Wereldkampioen ZONDAG 12 APRIL 1936 EEN SCHEPER, DIE ZIJN BEROEP VERSTAAT Olympisch kalm De luisterfilm en het nieuwe Ph ilips-Mi lier-systeem Toch groot grootmeester schaken Uit het evenwicht SCHAPEN OP DE GOMSCHE HEIDE Populairder spel dan het kaartspel zal wel moeilijk zijn aan te wijzen. Als wij de ge schiedenis mogen gelooven, en waarom zouden wij niet, is er bij menschenheugenis kaart gespeeld, zoo wordt verhaald, dat reeds de Egyptenaren zeven eeuwen vóór Christus het beoefenden. In die historie willen we ons voor het oogenblik niet verdiepen; wij willen enkel vertellen, hoe eens een soldaat in Enge land van een kaartspel een godsdienstige ver handeling maakte. Iets oneerbiedigs moet men er niet achter zoeken. De geschiedenis gaat vele jaren terug en de soldaat heette Richard Lee. Hij was voor den rechter gebracht, omdat hij tijdens een gods dienstoefening kaart had gespeeld. In de kerk. Inderdaad een snood misdrijf. Ziehier het ver loop van deze aangelegenheid, welke zich af speelde te Glasgow: Een sergeant had de soldaten van zijn com pagnie naar de kerk geleid. De geestelijke ging voor, zooals te doen gebruikelijk, en de kerk gangers hadden hun kerkboeken voor zich en volgden aandachtig. Zooals het behoort. Onze Lee echter had een spel kaarten voor zich en bekeek iedere kaart met heel veel aandacht en oplettendheid. Die aandacht en oplettendheid lieten niets te wenschen over, maar de sergeant vertrouwde zijn oogen niet. Hij fluisterde hem toe: „Richard, doe die kaarten weg; het is hier niet de plaats voor zulke dingen!" „Waarom niet?" antwoordde Lee en onze soldaat ging rustig zijn gang. Maar toen de godsdienstoefening was afge- loopen, trad een dienaar des gerechts op hem toe, verklaar.de hem tot zijn gevangene en bracht hem voor den rechter. „Wat heeft deze man gedaan?" vroeg de Mayor. „Hij heeft in de kerk kaart zitten spelen." „Wat heb je tot je verdediging daartegen in te brengen?" vroeg de rechter aan den soldaat. „Heel veel, edelachtbare!" luidde het ant woord. „Dat is voor je te hopen, want anders wacht je een zware straf." En daarop begon Richard Lee zijn ver dediging: „Zes weken ben ik al op marsch, en ik heb geen kerkboek bij me, maar wel een spel kaar ten; dat nam ik mee naar de kerk, en als u hooren wilt, zult u vernemen met hoeveel god vruchtige aandacht ik de kaarten heb be schouwd." Hij legde de kaarten uit en 2eide: „De aas herinnert er mij aan, dat er slechts één God is; de twee in het spel doet me den ken aan den Vader en den Zoon. Bij de drie komt de H. Drieëenheid mij in de gedachte. Als ik de vier onder de oogen krijg, denk ik aan de vier Evangelisten. De vijf brengt me de vijf wijze Maagden in het geheugen, die voor haar lampen zorgden. Er waren weliswaar tien, maar vijf waren dwaas, de andere vijf echter wijs. De zes wijst mij er op, dat God in zes dagen Hemel en Aarde schiep. De zeven her innert me er aan, hoe God op den zevenden dag uitrustte van zijn arbeid en dien dag hei ligde. De acht roept mij in de gedachte terug de acht rechtvaardigen, die vóór den zond vloed werden gered, n.l. Noë en zijn vrouw, zijn drie zonen en schoondochters. Bij de negen denk ik aan de negen melaatschen, die door Christus werden genezen; het waren ondank baren, want van de tien genezenen keerde slechts een terug om zijn Weldoener te danken. En bij de tien? Waaraan zou ik anders kunnen denken dan aan de tien geboden? De Koning of Heer herinnert mij aan den Koning der Hemelen, de Koningin of Vrouw aan de vrien din van Salomo, die een wijze vrouw was, zoo als hij was een wijs man. Toen zij eens een be zoek bracht aan zijn hof, had zij onder haar gevolg vijftig jongens en vijftig meisjes, allen echter in jongenskleeding. Zij vroeg den ko ning hoe hij de jongens van de meisjes zou kunnen onderscheiden. De koning was, zooals bekend, een wijs man: hij liet een dienaar water brengen en vroeg aan de honderd kin deren, dat zij zich zouden wasschen. De jon gens maakten hunne handen nat nauwelijks tot aan de polsen: de meisjes echter waschten ook de onderarmen tot minstens aan de elle bogen. Het door de wijze vrouw gestelde vraag stuk werd op deze wijze door den wijzen koning opgelost. En als ik alle teekens op de kaar ten te zamen tel, krijg ik het cijfer 365, zijnde de dagen van het jaar. „Alles goed en wel," zeide de Mayor lachend. „Je hebt voor iedere kaart een mediteerende verklaring gegeven, op één kaart na." „Eén, ik weet het!" riep de soldaat uit. „De Boer!!" Als uw edelachtbare het niet kwalijk neemt, wil ik daarvoor ook de verklaring geven." „Als je er mij niet mee beleedigt, ga dan je gang!" zeide de Mayor. „De grootste boer, dien ik ken, is de man, die mij heeft hier gebracht," zeide de soldaat met een grimmigen blik naar de deur, waar de gerechtsdienaar stond. Dit alles is nog geen aanbeveling om in de kerk met een kaartspel te gaan zitten medi- teeren. Onze' lezers weten trouwens wel beter. fijngevoelig mensch deze Rubinstein is: zijn vrees, zijn partner der in gang zijnde partij -e storen in zijn overpeinzingen gaat zoover, dat hij steevast na eiken zet de schaaktafel verlaat en eerst dan terugkomt als de tegenstander zijn zet gedaan heeft. Dat daardoor veel tijd ver loren gaat en het eigen nadenken er onder lij den moet is duidelijk en menig verbazingwek kend partijverlies van Rubinstein is aan dit feit toe te schrijven. Evenwel niet alleen aan deze omstandigheid. De oorzaken van menig échec van Rubinstein liggen dieper. Zij vinden haar oorsprong in den aard van zijn schaakdenken. Het is geen toeval dat Rubinstein, hoewel hij nimmer een schaak boek heeft geschreven en hoewel er slechts zeer weinig partijglossen en theoretische verhande lingen van hem bestaan, de openingsleer van 't schaakspel in geweldige mate heeft verrijkt. Het is voorts geen toeval dat Rubinstein wel de grootste eindspelkunstenaar aller tijden ia en door zijn formidabel diepen blik eindspelen heeft gewonnen, waarbij men later aan hekserij of tooverij moest gelooven. Neen, dat is geen toeval: dat is Rubinsteins wezen, dat zich hier in openbaart. Rubinstein bouwt met kristalklare mathema tische koelheid zijn schaakstellingen op, nuch ter en kalm, en toch van een grootsch vuur doorgloeid, van dien hartstocht, welks geweld en grootte slechts daardoor in toom worden ge houden, doordat zij 'n even geweldigen en even grooten, vaak zelfs overdreven wil tot zelfcritiek, tot onderwerping aan de macht der gedachte, tegenover zich vinden. De spiegelgladde, won derlijk gelijkmatige en harmonische constructie der Rubinsteinpartijen, de prachtige rust, die eruit ademt, is slechts de oppervlakte; daar onder rumoert en dondert een in waarheid stormachtige en revolutionnaire geest. Van tijd tot tijd breekt deze wilde, storm achtige geest uit zijn kerker van Olympische kalmte en dan ontstaan partijen als die on sterfelijke partij tegen Rotlewi, zooals geen Anderssen, geen Morphy ze schooner gespeeld zouden kunnen hebben. Maar zelfs wanneer Rubinsteins schaakdenken den vulkanischen hartstochten ruim baan geeft, dan blijft ook het wildste onweder welgeordend in zijns schep pers hand. Daar brengt Rubinstein b.v. in zijn beroemde partij tegen Duras, Weenen 1908, midden in de opening, op den 9en zet, een schoon dame-offer, maar niet om den tegen- Stander onmiddellijk, in den stijl van een Ja- nowski, overhoop te loopen, maar wel, om na moeilijke verwikkelingen, die vooraf op het nauwkeurigst doorgerekend moesten worden, als eindeffect een pionnetje te verdienen; en niet het dame-offer, maar 25 zetten later is het dat pionnetje, waardoor hij den tegenstander met mathematische zekerheid tot capitulatie dwingt. Ook de hartstocht is alzoo slechts een dienende geest in de methodiek van Rubinstein's schaak denken. Echter, de gebonden daemon van den hartstocht wreekt zich en hier vindt men de oorzaak van het feit, waardoor deze diamant- heldere, van logica doordrenkte meester der kunst af en toe fouten maakt als 'n beginneling en waardoor hij vooral steeds weer aan de pressies onderworpen is. Zooveel als mensche- lijke kracht vermag heeft Rubinstein in zijn kunst den onbeheerschten hartstocht tot die naar zijner scheppende zelfbeheersching ge maakt en deze triomf is't singuliere van Rubin stein en van zijn voor de schaakgeschiedenis zoo beteekenisvollen arbeid. Moge Rubinstein die, zooals de geruchten luidden, bij het hooren van het bericht dat Euwe Aljechin geslagen had in den kamp om het wereldkampioen schap zich na een lang ziekbed plotseling weer heel wel voelde nog lang de schaakwereld met de geschenken van zijn onvergelijkelijke kunst gelukkig maken! dat de Big-Ben, de klok der Westminster Abdy, een gewicht heeft van 13 ton dus: 13.000 K.G.; dat in de straten van Berlijn eiken avond méér dan 90.500 lantaarns branden; dat de kistjes, die dienen ter verpakking van sigaren, welke naar overzeesche landen moeten worden verzonden, meestal uit mahoniehout vervaardigd zijn. compagneerd door de geluiden het zachte kletteren van servies en het tinkelen van glas en tafelzilver die men daar pleegt te honen, zit de luisteraar onmiddellijk „in mediis res". Men ziet de pilaren van de boot-eetzaal voor zich, zonder dat de omroeper dat extra heeft verteld, j"a men „ruikt" de schotels! Startz heeft met dit systeem een geheel nieuwen weg geopend voor het hoorspel. Zijn „luisterfilm" wint het in alle opzich ten van de oude methode. Nog nimmer hebben wij zóó geboeid zitten luisteren naar een drama tisch gegeven door den luidspreker. Bovendien zal dit systeem zich gemakkelijk aanpassen aan de televisie, wanneer deze zich over eenige jaren komt presenteeren naast onzen luidspreker. Een technische noviteit nog was dat het ge- heele spel opgenomen was op het nieuwe Philips- Miller-systeem, een soort sprekende film, die alleen het accoustische deel vastlegt. Deze klankfilm (zonder optische beelden dus!) is dus nog aanwezig. Wij hopen, dat de Nederlandsche omroep haar ook nog eens uitzendt op de nor male golflengte. Marie Holtrop en Jan van Ees speelden het echtpaar de Witt, dat uit Indië terugkeerde met het echtpaar Jansen, dat voor gesteld werd door Janny van Oogen en Joh. Elsensohn. Elly van Stekelenburg vertolkte de stem van Margie Anderson. Wij zijn zeer geïnteresseerd naar de volgende producten van de scheppende fantasie onzer omroepleiders, ontworpen naar dit systeem van Startz. Edward Startz, de leider van den omroep HollandIndië en de schrijver van den eersten „luisterfilm" op het Philips-Miller-systeem Eenige van de vijftig lammetjes die dezen winter zijn geboren Zooals de film dat eens heeft moeten doen, moet ook de radio haar eigen artistieken weg zoeken. Toen de rolprent nog een ex periment was, d'at den tóeschouwer alleen al door het bewegende beeld in bewondering zette, kon men volstaan met 'n min of meer geslaag de copie van het zooveel oudere looneel. Men zal zich dan ook nog herinneren, dat de eerste film-drama's op dezelfde wijze als het tooneel in bedrijven waren verdeeld, waartusschen door de lampjes weer even aan gingen in de zaal. Later liet men die bedrijven weliswaar achter elkander afdraaien, zonder pauze, maar het filmbeeld zelf vertoonde de geijkte décorwisse ling van het „volgende bedrijf", terwijl de titel- projectie aanduidde hoeveel jaren later deze episode wel „speelde'! Dit is alles anders geworden. De filmregisseur heeft begrepen, dat hij zich niets behoorde aan te 'trekken van de traditioneele tooneelsleur. Pauzes, die de Bühne-techniek noodzakelijk maakt, heeft de film niet noodig. Het oog van de camera volgt het leven in alle omgevingen. Wanneer een of andere voorgeschiedenis ver teld moet worden, om een situatie te verduide lijken, dan behoeft de film niet haar redding te zoeken in ellenlange dialogen, maar dan laat zij het vliegensvlug even in beeld de revue pas- seeren. Een der jongste vormen van kunst is het „radio-hoorspel", waarbij de kunstenaar volkomen is aangewezen op fonetische hulpmiddelen. Alleen door het gehoor kan hij de luisteraars bereiken; tenminste zoolang de televisie nog in haar kinderschoenen zal staan. Nu is het gehoor zeer analytisch, in tegenstel ling met het oog, dat synthetisch arbeidt. Wan neer wij gele en blauwe stippeltjes op de juiste wijze door elkander heen mengen, dan ervaart het oog den totaal-indruk als groen. Dit groen kan het oog niet onderscheiden van echt groen, dat niet uit mengkleuren bestaat. Het oor daar entegen ontleedt het meest gecompliceerde ac- coord. Het geoefende oor zal zelfs de onderschei den instrumenten kunnen bepalen, die aan een gezamenlijken geluidsindruk medewerken. Het z.g. „hoorspel" is derhalve werkelijk een interessant gegeven voor den intelligenten luisteraar. Want onwillekeurig stelt het gehoor orgaan zich in als detective en wordt de geheele geest daardoor geboeid. Tot nog toe worden de z.g. luister- of hoor spelen onderverdeeld in tafereelen. Veelal on derscheidt men die tafereelen nog door een gongslag. De omroeper voelt zich vervolgens verplicht nog eens extra-duidelijk te verkondi gen in welke omgeving het volgende tafereel zich afspeelt.Door dit alles wordt de conti nuïteit van de verbeelding verbroken, op dezelf de hinderlijke wijze, als bij het in „bedrijven" verbrokkelde tooneel. Dezer dagen waren wij als gast in de Phohi- studio te Hilversum getuige van een ge heel nieuwe opvatting van het hoorspel De omroepleid'er van den vermaarden wereld omroep op de ultra-kortegolf, de heer Edward Startz, die reeds diverse hoorspelen schreef, heeft voor de eerste maal een geheel nieuw systeem toegepast en wel het systeem van de „luisterfilm". Zooals de moderne camera-man het object uit alle gezichtshoeken met zijn lens benadert, alleen om den toeschouwer maar het meest suggestieve beeld te geven, zoo volgt de man met de microfoon thans de spelenden, om den luisteraar een plastischen indruk te geven van het speelstuk. Het nieuwe stuk, dat Startz volgens dit prin cipe ontwierp en bij welks artistieke uitwerking Kommer Kleyn hem hielp, noemde hij „Even naar Holland". Het heeft als onderwerp „één dag aan boord van een mailboot der Maatschap pij Nederland". Het is een gezellig clubje oud- Indischgasten, dat zich met verlof naar Holland begeeft. Startz,, die dit leven bij eigen ervaring kent, typeert het meesterlijk. En om de span ning er in te houden, heeft hij er een kleine intrige doorheen geweven. Typisch is het resultaat van zijn nieuwe techniek. Vroeger b.v. wanneer zich de hoofdpersonen van het verhaal naar de eetsalon begaven, dan dreunde er eerst een slag van de gong door den luidspreker. Daarna hoorde men den omroeper zijn keel schrapen en met deftige stem mededeelen: „Geachte luisteraars, het volgende bedrijf speelt in den weeldërigen eerste-klasse eetsalon van de „Mar- nix van St. Aldegonde" van de Maatschappij Nederland". Gevolgd door een min of meer ge slaagde interieur-beschrijving van dezen eet salon, haar bevolking en bedienden. Startz laat zijn gezelschap, dat ergens in de bar zit te schertsen en te bitteren, zooals oud- Indischgasten dat voor het diner plegen te doen, eenvoudig opstaan, op de mededeel! ag van een der aanwezigen, die zegt dat hij z'ch gaat verkleeden voor het diner. Men hoort dan van verre het welluidende diner-aeolus-muziekje, waarmede de Javaansche djongos langs de dek ken en gangen loopen, om het diner aan te kon digen. Het geroezemoes van stemmen zwelt aan, men nadert met de microfoon de eetzaal d'aar hoort men al het strijkje. „Goeden mid dag" zegt een stem. „Goeden middag, steward," antwoordt de stem van onze hoofdpersoon. „Waar is mijn plaats?" „Daar ginds achter de derde pilaar," ant woordt de steward. En door dit korte suggestieve dialoogje, geac- Toen de eerste schilders, een halve eeuw on geveer geleden, het Gooi „ontdekten wa ren er nog geen fietsen en geen auto's, die de stedelingen er met tienduizenden konden heenvoeren, zooals thans het geval is oen waren er ook geen villa's en landhuizen, die het schoone gewest het aanzien geven van een Vriendelijk tuindorp. Neen, toen strekte zich de eindelooze heidevlakte uit, van de oude Naar- densche veste over Bussum, Laren-Blancum naar de Lage Vuursche toe. Slechts doorscho ten met kleine vriendelijke akkers, waarop de boeren hun magere zand-rogge en boekweit ver bouwden. Opgaand hout en uitgestrekte bosschages on derbraken het bruine of paarse heideveld en hier en daar gaven fèlgele zandverstuivingen een zonnigen toets aan het landschap. De dorpen bestonden uit gezellige lage boeren huizen, die onder hun groote strooien daken rondom een brinkplein dommelden en het slechts hier en d'aar met ronde keien verharde karrespoor, dat als weg dienst deed, was be volkt met klein fiuisgedierte. Op de heidevelden dwaalden de schapenkud den, die samengesteld werden uit de levende have van een groep boeren en onder de hoede bleven van een vakkundigen scheper. Er is dan ook geen Gooisch dorp of het bezit Van oudsher nog zijn „c Jiapenmeent" of zijn „schapendrift", namen, die herinneren aan dien ouden tijd van weleer. Ook de weverijen, die men thans nog allerwegen in het Gooi aantreft, vinden hun oor sprong in die schapenteelt. Op de heide zijn een aantal hoogveen-plassen, waarin de scha pen zoo nu en dan gewasschen werden. Ieder Hilversummer kent zijn groote en kleine „waschmeer", waarop men tegenwoordig des winters schaatsenrijdt. Voor de landschapschilders die zich in dit gewest vestigden, waren dat allemaal prachtige onderwerpen. En tot ver over de grenzen kocht men de heerlijke tafereelen, door de grooten onder hen op het doek gebracht. In allerlei vor men en situaties werden de heide, de boerde rijen met hun groene luikjes en hun roode geraniums en de meentlanden vereeuwigd. En i.i menig patriciërshuis hangt nog de picturale notitie van een schilderachtig zandweggetje door witte berkenstammetjes efl gestoffeerd met een kudde schapen, d'ie wollig aandromt onder de hoede van haar scheper en zijn hond. Ook gedurende de laatste decenniën hebben de Gooische schilders nog deze schilderijen ver vaardigd. Alleen de ingewijde wist, dat uitslui ten het landschap te danken was aan directe inspiratie, de schaapjes werden er uit de herin nering, of aan de hand van oude schetsen, bij- gefantaseerd. Want.... er loopen al bijna veer tig jaren geen kudden Schapen meer over de Gooische dreven. Eenige jaren geleden, toen het aanwassende villa-tal het gevaar bracht, dat ook de laat ste resten van het landschappelijk schoon in dit geweest ten offer zouden vallen aan de speculatiewoede der grondbezitters en bouwers, is op initiatief van den Commissaris der Koningin in Noord-Holland, jhr. mr. dr. A. Röell en met medewerking van de Gooische burgemeesters opgericht het Gooisch Natuurreservaat, dat van het gemeenschappelijk boerenbezit „Stad en Lande van Gooiland" een groot stuk ongerepte natuur kocht om dit te onttrekken aan „cul- tureele" vernietiging. Als conservator over dit schoone natuurreservaat, tot welks aankoop ook cc stad Amsterdam een belangrijk bedrag bij droeg, werd aangesteld de bekwame natuurken ner, ir. Burdet. En zoo heeft men in de Hoofd stad zoowel als in het Gooi de zekerheid, dat ook onze kindskinderen nog zullen mogen vertoeven in dit heerlijke stukje natuur. Om het Gooische natuurreservaat de bescher ming te bieden, die het noodig heeft, ook van de zijde van het publiek, is verleden jaar de vereeniging „Vrienden van het Gooische Na tuurreservaat" opgericht. En een der eerste daden van deze vereeniging washet aan bieden aan dit reservaat van een kudde schapen. De vereeniging was zoo gelukkig een schaap herder te vinden, die het vak in zijn jongens jaren nog had geleerd en wiens geslacht al van vader op zoon het schaapherders-beroep Uitoefende. En de bezoeker van het Gooi heeft thans dus weder de kans op zijn wandeling ver rast te worden door den schilderachtigen aan blik van een ouderwetsche kudde schapen. Wij hebben dezer dagen den ouden scheper de Heus eens opgezocht in zijn eenzaam heid en troffen hem aan achter Hilver sum, ter hoogte van het sanatorium „Zonne straal". De kudde heeft zich dezen winter zeer voorspoedig uitgebreid met een vijftigtal lam metjes en telt daardoor thans reeds een hon derddertig stuks. Het is een buitengewoon aar dig gezicht, de wollige viervoeters te zien rond dwalen over het heideveld, naarstig zoekend naar voedzame grassprietjes en andere kruiden tusschen de heidestruikjes. De lammetjes doen al ijverig mee, net als de groote schapen. Maar zoo nu en dan vlijen zij zich lekker warm tegen moeders dichte wol om te drinken. Kalm wandelt de scheper er achteraan en laat zijn waakzame oogen gaan over zijn vreedzaam volkje. Hij doet het met de rust en het zelfver trouwen, die alleen geboorte en aanleg geven. Het is iets erfelijks, hetgeen zich trouwens op dezelfde herlditaire wijze openbaart bij den her dershond. Het is een kleine Hollandsche herder, die pas anderhalf jaar oud is en wiens vader en groot vader nimmer een schaap hebben gezien. Maar toch zit de herders-roeping in het bloed. Want zonder dat iemand het hem leerde, wist de kleine viervoeter wat er van hem verwacht werd. Als had hij het zijn leven lang gedaan, zoo drijft hij de kudde bij elkander, wanneer de herder het noodig vindt de schaapskooi weer op te zoe ken of wanneer hij een ander plaatsje wil gaan bezetten. Op zijn eigen houtje gaat hij achter de heuvels kijken om daar een afgedwaald schaap op te jagen en weer bij de kudde te drijven. Nu er lammetjes- zijn, draagt hij een muilkorf, om te voorkomen dat zijn dartele terechtwijzing een ondeugend lammetje leed zou toebrengen. Maar dat is meer een uiting van voorzorg dan van noodzaak. Wie dezen zomer het Gooi bezoekt, verzuime niet de kudde op te zoeken. Alleen, het is zaak rustig toe te kijken en de dieren niet te ver schrikken en vooralmen late de honden thuis of houde ze aan den riem, want daarvoor zijn de wollige dieren doodsbenauwd1 en helaas niet ten onrechte zooals enkele bloedige „onge lukken" bewezen. Diep uit de middeleeuwen stamt een der meest begenadigde priesters van Caissa, de godin van het edele, nobele spel der spelen, het schaken, Akiba Rubinstein. Een ar moedig, donker Jodenghetto in Russisch Polen is het Bethlehem, waar dit licht te schijnen begon. Rubinstein werd den 12en December 1882 te Stawiski, in het gouvernement Lomza, gebo ren. Gedurende vele generaties waren zijn voor vaderen rabbijnen en Hebreeuwsche Schriftge leerden, evenzeer beproefd in lichamelijke ont beringen als in scherpte van geest. Ook in Ru binsteins vaderhuis was dit beide aanwezig: scherpzinnigheid des denkens en materieele "nood. Enkele weken voor Akiba's geboorte sterft de vader en laat zijn vrouw met twaalf kinde den verlaten achter. Akiba komt bij bijn groot ouders in huis, die voortaan voor zijn opvoe ding zorgdragen. De richtlijnen dezer opvoe ding zijn nauwgezet uitgestippeld: ook Akiba Rubinstein zal worden wat zijn vader, zijn grootvader en dier vaderen zijn geweest: Tal mudleeraars, Joodsche Schriftgeleerden. Zijn opleidingsinstituut is de „Cheder," de Joodsche volksschool van het dorp, in de „Jeschiwah," een soort universiteit voor religieus weten. De voertaal is het Hebreeuwsch; andere taal ver staat Rubinstein niet en daaraan heeft hij ook geen behoefte. Een sieraad van het Ghetto wenscht hij te worden, meer niet. Daar treedt het schaakspel in zijn leven. Toe vallig spelen twee knapen in de „Jeschiwah." Rubinstein kijkt toe en het schaken wordt zijn onsterfelijke geliefde. De zestienjarige schaft zich het eenige in het Hebreeuwsch geschreven schaakboek, „Scheik schachmatt" van Sossnitz, aan en leert het letterlijk van buiten. Thora- studie, Talmudwiisheid vervlogen is deze droom; slechts schaken bestaat nog voor hem, schaken alleen, schrijft dr. J. Hannak in de biografische inleiding van het boek van Hans Kmoch „Rubinstein gewinnt." De moeder bidt dag en nacht dat God haar zoon op den rech ten weg terugvoeren mag, maar Rubinstein is in handen gevallen van den daemon, dien hij zijn leven lang niet meer kan ontvluchten. Van kleinen Ghetteroem en bespiegelend bestaan voert zijn weg naar wereldglorie en zielenood. Negentien jaar oud ervaart Rubinstein, dat. in de nabijgelegen stad Lodz een werkelijk schaak meester woont: Georg Salwe, een kampioen,die het zelfs tegen Tschigorin kan opnemen. Onmiddellijk trekt Rubinstein naar Lodz, vindt daar een onderkomen en is bijna nergens an ders meer te vinden dan in de schaakclub. Hij speelt met menschen, wien Salwe een toren voorgeeft, maar zelfs tegen deze prutsers steekt de jonge Akiba uit Stawiski niet scherp af. Neen, de Ghettojongen deugt klaarblijkelijk niet voor het schaakspel. Niemand gelooft in hem; alleen hijzelf. Ru binstein keert naar zijn geboorteplaats terug en een paar maanden hoort of ziet men niets van hem. Opeens echter ziet men hem weer in Lodz. Hij neemt zijn weg naar de schaakclub. Regelrecht stapt hij naar de tafel van schaak meester Salwe en daagt hem uit. Salwe lacht, de omgeving van den meester spot en hoont. Maar Rubinstein zet zich tegenover hem aan het bord en.... wint! De heele club staat ver stomd. Een macht tusschen hen wordt gearran geerd; deze blijft remise: 5 tegen 5. Een tweede match: Rubinstein blijft met 5 tegen 3 over winnaar. De oude kampioen is onttroond en de droomerige jongeling uit het Poolsche dorp voert den scepter. Een jaar later zendt men Rubinstein reeds naar het Russische Nationale Tournooi te Kiew, waar hij den vijfden prijs wint. Weer een jaar later, 1905, betreedt hij de internationale aréna, te Barmen, en speelt mede in het Haupt- turnier van den Duitschen Schaakbond met het gevolg, dat hij met Duras den eersten prijs deelt. Rubinstein is erkend schaakmeester; in nauwelijks vier jaar is hij van een speler, die een toren voor krijgt, tot schaakheros opge klommen. Daarna boekt hij overwinning op overwin ning. In Qstende 1906 wordt hij derde van 36 deelnemers, slechts Schlechter en Maroczy zijn voor hem, achter hem komen grootheden van den lsten rang als Bernstein, Teichmann, Mar shall, Janowski en de Russen. Weer een jaar later stelt Rubinstein zich zelfs onder de groot meesters aan de spits: te Ostende deelt hij met Bernstein den eersten prijs en laat 28 rivalen achter zich. In Karlsbad wint hij zonder deeling den eersten prijs en breekt door deze overwin ning de majoriteit der zoogenaamde „Lasker- sche plejade," dat is van de generatie van grootmeesters, tijdgenooten van Lasker, die van ongeveer 1890 den toon aangaven. Met Rubin steins triomf is de ban gebroken; hij is de ba nierdrager van zijn generatie geworden: Capa- blanca, Niemzowitsch, Spielmann, Tartakower, Vidmar en al de anderen, die thans den toon aangaven. In 1909 bewijst Rubinstein te Sint Petersburg ook zijn volle gelijkwaardigheid met den wereldkampioen dr. Lasker, dien hij in zijn tournooipartij slaat en eerst in de laatste ronde in puntental gelijk aan zich laat komen, zoodat zij den eersten prijs deelen, Rubinsteins triomf jaar is echter 1912, toen hij niet minder dan vijf maal als eerste door de finish ging, een in de schaakgeschiedenis voorbeeldeloos record, voor- noch nadien ooit bereikt. Dat was ook het jaar, waarin zich voor het eerst zielestoor- nissen bij hem voordeden. Maar desondanks: de geheele wereld was het duidelijk gewordgn: de toekomstige wereldkampioen zal Rubinstein heeten. Aan deze overtuiging vermocht Rubinsteins verbazingwekkend échec te St. Petersburg in 1914, het eerste in zijn schaakcarrière, niets te veranderen. De groote kamp om het wereld kampioenschap tusschen hem en dr. Lasker wordt vastgesteld; daar breekt de wereldoorlog uit! Onder de millioenen oorlogsslachtoffers is ook het schaakgenie Rubinstein. De Rubinstein van na den oorlog is een andere, dan die, welke in 1914 met Lasker om het wereldkampioen schap zou spelen. De steeds labiel geweest zijn de psyche van Rubinstein was door de krijgs- ervaringen geheel uit haar evenwicht geraakt en is nadien niet meer tot die innerlijke rust gekomen, welke juist voor een speltype als dat van Rubinstein als besliste voorwaarde moet worden aangemerkt. Wel heeft hij ook nog in den na-oorlogstijd schitterende concourssucces sen en ettelijke eerste prijzen behaald en par tijen gespeeld, die tot de onvergankelijke schat ten der schaaklitteratuur behooren. Maar Ru binstein heeft het geloof in zichzelven ver loren. Hij houdt zich voor iemand, die overtol lig geworden is, dien men in schaakconcoursen niet meer noodig heeft en niet gaarne meer ziet. Hij is nog schuwer geworden dan zijn gan- sche wezen vroeger reeds was. Rubinstein is voor dit ruwe leven eigenlijk een veel te nobele natuur. Zijn collega's schaak meesters weten het 't beste, welk een pijnlijk Schaapherder De Heus met zijn trouwen herdershond, welke bewees het vak „erfelijk" in het bloed te hebben t

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1936 | | pagina 7