STOFFEN EN MODES
Smyrnawerk
UIIIU11LLLLIIJJ11U
■■rhesB? Unfit
mmm I w*Mm
I I
m 11 I
WIJ LEEREN
SCHAKEN
mm m\m
mmim
'k Heb plazier met Paschen gehad
Om door een ringetje
te halen
KAASGERECHTEN
De herkomst der
benaming
mi W mm
SCHOENEN
iMfiSB
Jpp
't Zijn roomzoete
dagen geweest
ZONDAG 19 APRIL 1936
Koop goede kwaliteit en besteed
daar de uiterste zorg aan
Omelette a la Savoyarde
Oeufs a la Suisse
Gepocheerde eieren a 7 Anglaise
Harde eieren met kaassaus
Roereieren met kaas
Eenvoudige omelet met kaas
Gemakkelijk te ver
vaardigen
Tbi nMÉÉi^^WTTTir
BBBMB
BBttMB
IBBMB
MBIB_
BB^MB
HM£B
bbm*b
BBM*B
BBMBB
i i li li
B MS BBM»2B MS
SM BBSSCB SSS
MiSMB
BBSSSB
BBMSB
BBSSSB
I BIBBBB
SM B BBSSSB
SSS B BBSSSB
SSS B BBSSSI
„DE ROKADE"
m.cs mm
mm wm
Ét ÉH
Verhinderde rokade
BRABANTSCHE BRIEVEN
tnmumiininiiiiiimiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiimiinimin
Zij kan maar weinig geld uitgeven voor haar
kleeren, maar zij ziet eruit om door een
ringetje te halen, wantzij koopt nooit
prullig goed, omdat zij heel goed weet, dat
goedkoop eigenlijk duurkoop is en dat dit- geldt
zoowel voor schoenen en mantels als voor goe
den en handschoenen en ondergoed.
Zij koopt goede kwaliteit en besteedt daar de
uiterste zorg aan. Zoodra zij haar schoenen
uittrekt zet zij ze op de leesten en als zij geen
leesten bij de hand heeft, vult zij ze op met
6tijve proppen krantenpapier.
Zij bewaart zilveren dansschoentjes in don
kerblauw of zwart vloeipapier om zwart worden
te voorkomen.
Zij krabt haar suède schoenen niet kaal met
een metalen borsteltje, maar wrijft ze zacht met
het allerfijnste schuurpapier en borstelt ze ver
volgens met een rubber borsteltje, dat daartoe
speciaal in den handel is. Nimmer droogt zij
vochtige schoenen bij de kachel, daar hiervan
het leer springt.
Zij koopt haar zijden kousen altijd twee aan
twee, d.w.z. twee paar van dezelfde kleur en
tint.' Als er dan één onherstelbaar verminkt
wordt door ladder, scheur, vlek of anderszins,
dan past de overblijvende bij het andere paar.
Zij draagt haar zijden kousen nooit een week
achter elkaar en dan dag in dag uit.
Zij wascht haar kousen in een vet sopje en
hangt ze na het uitspoelen op in den wind,
maar niet in de zon, zij rekt ze voorzichtig
op als ze half droog zijn, maar strijkt ze
niet, daar dit hun levensduur aanmerkelijk
zou bekorten.
Zij wascht haar glacé handschoenen in ben
zine (natuurlijk ver van alle vuur wegens groot
brandgevaar!) niet met een lapje, doch de
heele handschoen ondergedompeld in een bak
je met benzine.
Na geducht uitknijpen en zoo noodig weer
spoelen worden de vingertoppen met een
schoonen doek gewreven, waarna zij de hand
schoenen in den wind hangt om te drogen.
Daar een al te energieke waschbehandeling,
noodig bij zeer vuile handschoenen, het leer
aantast, laat zij haar lichte handschoenen nooit
al te vuil worden, eer zij ze een beurt geeft.
Bij het uittrekken van haar handschoenen
verzuimt zij nimmer ze even op te rekken in
den oorspronkelijken vorm.
Japonnen met transpiratievlekken hangt zij
nooit zoo in de kast.
Als de plekken nog vbchtig zijn, wrijft zij ze
met een watje gedoopt in eau de cologne. Dit
voorkomt het ontstaan van kringen en vlekken.
De vervluchtigende eau de cologne neemt den
onaangenamen geur van de transpiratie mede
Vervolgens hangt zij het bewuste kleedingstuk
een nacht voor het open raam alvorens het op
te bergen.
Zij weet altijd allerlei handige kleine kunst
grepen, waarmede zij het leven van haar klee
ren verlengt. Zoo zag ik haar een keer een en
velopje met kleine ronde zwarte pleistertjes
koopen. speciaal in den handel gebracht voor
het zelf herstellen van paraplu's.
Zoo'n pleistertje wordt tegen de binnenzijde
aangeplakt en is van buitenaf vrijwel onzicht
baar, terwijl een stopje er dadelijk zoo „ver
steld" uitziet.
zy lakt zelf haar stroohoeden van het vo
rige jaar met dof of glimmend hoedenlak, al
naar gelang de mode dit voorschrijft.
Zij koopt bij de stof voor een avondjapon
een lapje extra, waarmede zü een paar pumps
die niet mooi genoeg meer zijn om zoo te
dragen, laat overtrekken.
Als zij een dunne blouse of avondjapon
draagt, zijn er nooit lingerie bandjes, die te zien
komen, omdat zij ze eenvoudig vervangt door
een smal elastiek, geregen door den bovenzoom
van camisool en chemise. Zij draagt geen bont
bij een regenmantel en lakschoenen noch voile
bij een sportpak, zij weet hoe zij toppen en
reepjes in handschoenen moet zetten, zij weet
dat zij vetspatten uit bruine leeren schoenen
kan verwijderen met behulp van een papje van
talkpoeder en benzine en dat vuile vilthoeden
gereinigd worden door zacht wrijven met fijn
schuurpapier, waardoor de bovenste vuile laag
eraf geschuurd wordt.
Zij kiest haar garderobe in één kleur en één
bijkleur, die samen harmonieeren, waardoor zij
alle onderdeelen als tasch. handschoenen, zak
doekjes, corsage enz. maar eenmaal noodig
heeft.
Werkelijk zij ziet eruit om door een ringetje
te halen enne.... U kunt het ook!
Die namen zijn niet altijd
precies af te leiden, maar
voor de meest gangbare, de
grondnamen zouden we
haast zeggen, behoeft men
slechts tot den ouden tijd
terug te keeren om de her
komst te achterhalen.
Zoo ontleent het damast,
dat oorspronkelijk uit het
Oosten kwam, zijn naam
aan Damascus. Nergens ter
wereld was zulk mooi da
mast te vinden. De naam
is bewaard gebleven en
heeft zich voor de fijnheid
van de stof weten te hand
haven.
Satijn is aldus genaamd
naar de Chineesche stad
Zaytaun. En mousseline
weer naar Mosul.
De taftzijde werd zoo ge
noemd naar een straat- in
Bagdad en deze straat op
haar beurt had haar naam
te danken aan het weefsel,
dat er werd vervaardigd en
werd verkocht, want „taf-
ta" beteekent in het In
disch „gedraaid" en duidt
een stof aan van gespon
nen zijde.
Moiree of mohair, oor
spronkelijk uit kameelhaar
gemaakt, gaat terug naar
de Mooren. Voor moiree
gebruikte men later Ame-
rikaansche angora-wol.
Velvet en fluweel zijn na
men voor Oostersche fa
brikaten; velvet is afge
leid van het Italiaansche
Velluto, ruw. Fluweel komt
van six en mitri (draden),
daar zes draden bij 't we
ven werden gebruikt.
Shawl is van het Sans-
kritische woord sala, dat vloer of kamer be
teekent, want aanvankelijk werden de shawls
gebruikt als tapijten, gordijnen en kleeden.
Zeer merkwaardig is de afleiding van het
woord baldakijn, en wel van kostbare zijden
en gouden-brocaten, welke uit Bagdad en Italië
kwamen. Men neemt aan, dat het voorhangsel
in den tempel te Jerusalem, door Josephus be
schreven als bontkleurig en waardevol bewerkt,
Babylonisch brocaat was. De pracht en de
kostbaarheid van brocaat waren voor de Ita
lianen aanleiding om Bagdad-brocaat als be
scherming of meer als beschutting te gebrui
ken bij plechtige processies en voor de statie
karossen der hooge personen. Naar Baldac,
(d i. Bagdad) noemde men deze zijden- en
goud-brocaten „baldachini", wat later balda
kijn, troonhemel, werd.
Voor de meeste stoffen bleven in den loop
der tijden de namen bestaan, alleen de plaat
sen van herkomst zijn anders geworden. Dit
is veelal een kwestie van concurrentie geweest
en daarmede meestal een verandering van han
del. Ook de eens zoo bloeiende steden behiel
den enkel haar namen, maar deze zijn dikwijls
voldoende om de geschiedenis te doen herleven.
I
Complet van de combinatie beige-bruin: blouse van
bruine crêpe-satin met witte moezen, mantel met de
zelfde zijde gevoerd
Het is voor menige huisvrouw dikwijls min
of meer een puzzle, hoe er in de geijkte
eierengerechten de gewenschte afwisseling
kan worden gebracht.
De gekookte eieren hard of zacht beper
ken zich veelal tot het ontbijt; meer uitge
werkte sqhotels behooren beschikbaar te zijn
voor lunch en diner: omelettes, gepocheerde
eieren, roereieren, spiegeleierenmaar dan
liefst in een vorm, die afwijkt van het alledaag-
sche en het algemeen bekende.
Een paar aanwijzingen in die richting kunnen
misschien de huisvrouw van dienst wezen. De
gerechten zijn voor het meerendeel ontleend aan
de buitenlandsche keuken, maar ze zullen er ze
ker niet minder om zijn (integendeel!), wan
neer we er onze beroemde Hollandsche zuivel
producten in gebruiken.
4 eieren, 2 rauwe aardappelen, wat peper en
zout, 2 eetlepels melk of room, 60 G. geraspte
oude kaas, 40 G. boter.
Snijd de geschilde aardappelen in kleine
dobbelsteentjes, droog ze en bak ze in de koe
kenpan in de boter lichtbruin en gaar (vooral
op een zacht vuur en liefst met een deksel op
de pan om het spoedig gaar worden te bevorde
ren). Klop intuschen de eieren met wat peper
en zout, roer er den room of de melk door en de
geraspte kaas. Onderzoek of de aardappelen gaar
zijn, giet dan het mengsel er over en bak de
omelet aan weerskanten goudbruin.
4 eieren, 2 eetlepels dikke room, 100 G. Goud-
sche of Edammerkaas, 50 G. boter, wat peper
en zout.
Laat in een ondiepen en vuurvasten schotel
de boter smelten; leg er de in plakken gesneden
kaas op, zoodat de bodem er juist mee bedekt
wordt. Breek voorzichtig de eieren en laat ze,
zonder de dooiers te beschadigen, in den schotel
vallen; strooi er wat peper en zout over (door
elkaar gemengd) en overgiet alles met den room.
Strcwi over den room nog wat geraspte kaas, die
van de voorgeschreven hoeveelheid is afgehou
den. Zet den schotel ongeveer 10 minuten in een
heeten oven.
4 sneetjes oud casinobrood (zonder korst), 200
G. jonge Edammer of Goudsche kaas, 50 G. bo
ter, 5 eieren, 1 dL. melk, wat peper en zout, 1
theelepel aangemaakte mosterd.
Rooster de sneetjes brood aan weerskanten
goudbruin. Klop in een pannetje één van de
eieren, roer de peper, het zout en de melk er
door, vervolgens de in kleine stukjes gesneden
kaas en 20 G. van de ongesmolten boter. Zet het
pannetje in een iets grootere pan met kokend
water en roer het mengsel tot het een weeke,
roomige massa vormt; houdt het daarna warm
zonder het te laten koken.
Pocheer de 4 overgebleven eieren.
Bestrijk nu de sneetjes toast ieder met een
vierde deel van het heete kaasmengsel, leg daar
op een gepocheerd ei en bedruip dit met een
theelepel van de nog overgehouden gesmolten
boter, waardoor de mosterd en een ietsje zout is
geroerd.
Schik de broodjes op een met een vingerdoekje
bedekten verwarmden schotel en dien het gerecht
zoo warm mogelijk op.
6 hardgekookte eieren, 4 dL. (4 kleine thee
kopjes) melk, 30 G. 3 (afgestreken eetlepels)
bloem, 30 G. (V/2 afgestreken eetlepel) boter,
50 a 75 G. CA a ons) geraspte kaas, wat zout,
peper en nootmuskaat.
Verwarm roerende op een zacht vuur de boter
met de bloem tot een gelijk papje, voeg daarbij
onder voortdurend roeren geleidelijk de melk,
laat de saus een oogenblik doorkoken, tot ze mooi
gebonden is en roer er dan de geraspte kaas door
met zooveel zout, peper en nootmuskaat als voor
den smaak noodig blijkt.
Snijd de warme gepelde eieren in de lengte
doormidden (in „schuitjes"-vorm dus); giet de
saus op een verwarmden vleesschotel en leg er
op regelmatige afstanden de gehalveerde eieren
in, met den opengesneden kant omhoog, zoodat
het geel van de dooiers aan den schotel de noo-
dige kleur geeft.
6 eieren, 1 dL. (1 klein theekopje) melk, 2
theelepels zout, 100 G. (1 ons) geraspte kaas,
20 G. (1 afgestreken eetlepel) boter, misschien 'n
ietsje peper of nootmuskaat.
Klop de eieren met het zout en misschien wat
peper of nootmuskaat; voeg er de melk bij en
daarna de geraspte kaas.
Laat in een niet te diep pannetje de boter
smelten, giet er de geklopte eieren in en laat
ze op een zacht vuur stolten, voortdurend roe
rende tot het mengsel een samenhangende massa
vormt, vooral niet te droog maar eenigszins
geleiachtig.
Breng het gerecht over in een verwarmde
schaal en dien het vlug voor: door afkoeling zou
nl. de gesmolten kaas taai worden.
6 eieren, 1 dL. (1 klein theekopje) melk, 2
theelepels zout, 50 a 75 G. CA a ons) geraspte
kaas, misschien wat peper of nootmuskaat, 40 G.
(2 afgestreken eetlepels) boter.
Klop de eieren met het zout en misschien wat
peper of nootmuskaat; voeg er de melk bij en
daarna de geraspte kaas.
Laat in de koekenpan de boter goed heet
worden (niet bruin), giet er het mengsel in en
roer daarin (als bij de roereieren) voortdurend
rond, tot het begint te stollen, echter zoo, dat
alle bij het roeren gevormde gaatjes weer dade
lijk dichtvloeien met ongestold ei. Laat, als alles
den noodigen samenhang heeft, de omelet nog
even rustig in de pan liggen, rol ze dan met be
hulp van twee lepels op en laat ze op een ver
warmden schotel glijden.
MARTINE WITTOP KONING
Door dezen zet wordt de in het centrum ge
plaatste Koning op den vleugel geposteerd, in
een veiliger positie, terwijl den toren de toe
gang tot het centrum niet wordt versperd. Men
vergelijke beide onderstaande diagrammen.
Ik heb nooit geweten, dat het zoo belachelijk
eenvoudig was! zeide onlangs een huisvrouw,
toen zij zag, hoe een vriendin bezig was aan
een voetenbankje in Smyrnawerk.
Velen denken, als zij de mooie dikke tapijtjes
en kussens bewonderen, dat zij toch nooit in
staat zullen zijn om iets dergelijks zelf te
maken, maar als gij eens wist hoe gemakkelijk
het is, dan zoudt gij er zeker dadelijk aan
beginnen!
Het zelf maken van een groot werkstuk heeft
ontegenzeggelijk een bezwaar: de hoeveelheid
Smyrnawol, hiervoor vereischt, kost aardig wat
bij elkaar en behalve voor een zeer bijzondere
gelegenheid worden er niet veel kostbare hand
werken meer gemaakt.
Wie geregeld de mode-benamingen volgt
en wie doet dat niet weet, dat
met iedere mode van onzen tijd nieuwe
soms wonderlijke namen zich doen kennen.
Maar een voetenbankje, een klein kussen of
een stoelovertrek, dat gaat nog wel.
Onze afbeelding laat duidelijk zien hoe wij
te werk moeten gaan. Wij hebben noodig: een
duidelijk niet te klein gedrukt patroon, een
stuk Smyrnagaas van de vereischte afmeting,
wol en een Smyrnanaald.
De wol wordt tegenwoordig reeds geknipt op
de juiste lengte in pakjes geleverd, zoodat men
slechts een draadje behoeft te pakken en dit
dubbel te nemen.
Met de naald haalt men vervolgens het draad
je, dat men met de linkerhand met het lusje
naar zich toe houdt, onder twee weefseldraden
van het gaas door. Niet verder dan een klein
lusje.
Vervolgens steekt men de naald in de opening
van het lusje en trekt de twee draadeinden van
de werkwol tezamen tegelijk door het lusje naar
zich toe. Met de hand wordt de knoop nu aan
getrokken. Dat is alles!
Op het telpatroon zien wij hoeveel hokjes
rood of blauw of zwart wij moeten werken.
Gewoonlijk werkt men in rijen van links naar
rechts.
Als het werk klaar is, wordt het in den winkel
tgjgeschoren en aangebracht op stoel of voeten
bankje o. d.
Het hierbp afgebeelde patroon, dat ook uit
stekend voor den kruissteek kan dienst doen, is
gedacht in korenblauw en lichtbeige met vier
kantjes van jade groen.
In den kruissteek is het patroon, met fijne
wol gewerkt, alleraardigst voor een dames-
handtaschje.
bb*mb
vV
Een nieuwe mode vindt tegenwoordig dik
wijls vrij spoedig algemeene navolging, zoowel
in de steden als op 't platteland.
In heel vroeger jaren waren de dorpsmen-
schen echter wat al te vasthoudend; het duur
de lang eer ze er toe overgingen, om een of
andere verbetering in kleeding en levenswijze
aan te nemen.
Jan Adriaensz. Leeghwater, de ontwerper van
't plan tot droogmaking van de Haarlemmer
meer, vertelt in een geschrift van zijn tijd (ver
schenen in de 17de eeuw), dat er toen te Lan-
genüijk maar twee of drie paar schoenen waren,
welke bewaard werden voor schepenen of re
genten leden van het 't gemeentebestuur),
wanneer deze voor een bijzondere aangelegen
heid naar Ben Haag moesten. Alle dorpelingen
van Langendijk liepen op klompen.
Er zullen onder mijn schaakvrienden on
getwijfeld eenigen zijn, die bij zichzelven
de opmerking maakten, waarom gaan wij
ons zoo verdiepen in den aard en het wezen
der verschillende schaakfiguren; kunnen wij nu
nog geen partijtje spelen? Natuurlijk, zoo goed
en zoo kwaad als het gaat, zouden wij een po
ging kunnen doen, om met de gebrekkige krijks-
kunde, die wij nu geacht worden onder de
knie te hebben, onze krachten eens te meten.
Maar.... erg interessant wordt dat nog niet.
Het schaakspel blijft slechts boeien, wanneer
men er zich werkelijk ernstig in verdiept en
van eenige strijdkracht is geen sprake, wanneer
men de regels niet door en door kent en haast
automatisch in toepassing weet te brengen. Het
is daarom niet zoo verwerpelijk, om thuis eens
een spelletje op te zetten en het eens te wagen,
maar men blijve mijn theoretische aanwijzingen
nauwkeurig bestudeeren; daarvan zal men steeds
veel profijt hebben, vooral ook later, wanneer
men serieus deelneemt aan een of andere match
of kleine krachtproef.
Tot de regels, die men beslist dient te ken
nen, behoort er nog een en dat is de
schaakwet.die het recht der z.g. „rochade"
of „rokade" regelt. In de les, welke over den
toren handelde, dat is de officier, die op de
uiterste flanken is geposteerd, hebben wij reeds
gezien, dat deze vroeger ook wel „roch" of
„rok" werd genoemd. Dat is een benaming,
welke uit het oude Indië stamt, waar het spel
zijn oorsprong vond. „Roke" in het oer-indisch
beteekent „wagen"; strijdwagen waarschijnlijk.
De Franschen, die in het woord „roch" ver
wantschap hebben gevoeld met hun „roche", dat
is een steile rots of klip, waarop men de ver
sterkingen der roofridders bouwde, zijn waar
schijnlijk oorzaak, dat wij den toren ook wel
„kasteel" noemen.
Wat het ook zij, de oude naam van den toren,
„roch" is bewaard gebleven in een zeer belang
rijke manoeuvre, welke wordt uitgevoerd met
den toren en met den Koning. Het is een bewe
ging, welke den Koning in veiligheid brengt
achter zijn vesting en welke tegelijkertijd het
geschut van die vesting een vrij schootsveld
naar het centrum en naar voren verzekert.
Men voltrekt deze manoeuvre in twee tempo's:
lste men plaatst den toren vlak naast den
Koning
2de dé Koning wordt over den toren heen,
aan de andere zijde naast dezen gezet, Z. M.
gaat hier dus bij uitzondering twee velden ver!
abcde fgh
vóór het rokeeren
lange kant
f g h
korte kant
abcde
na het rokeeren
In het eerste diagram hebben wij een vrij
willekeurige opstelling weergegeven. Men ziet
hoe de beide Koningen in het centrum nogal
sterk blootgesteld zijn aan het vuur der tegen
partij, tenminste er behoeft maar heel weinig
te gebeuren, of zij zijn in gevaar.
Op het tweede diagram laat de zwarte zijde
zien, hoe een rokade naar den langen kant er
uit ziet, kortweg genaamd „lange rokade". De
partij van wit toont de gewijzigde positie van
den Koning, na de rokade naar den korten
kant, z.g. „korte rokade". In de notatie wordt
de rokade eenvoudig aangegeven door de tee-
kens OO.
Er zijn evenwel een aantal gevallen, waarbij
de rokade niet is geoorloofd en dat is wanneer:
lste. de Koning schaak staat,
2de. een van de velden, die de Koning dient
te passeeren bij deze manoeuvre, onder vijande
lijk vuur staat, dus bestreken wordt door een
stuk van den tegenstander,
3de. de Koning of de toren al eens van hun
oorspronkelijke opstellingsplaats zijn geweest, al
zijn zij daar ook later weer op teruggezet.
Men ziet het strikt logische van dezen regel.
Alsmede het militaire verleden van het spel. De
torens staan op de uiterste flanken, zooals het
werpgeschut of de strijdwagens in de oudheid.
Toen bestond de „rokade" nog niet. Deze spel
regel is er veel later ingevoegd. Dat klopt, want
in de strategie is ook veel later het zware ge
schut naar het centrum geplaatst. Volgens de
moderne opvattingen van de krijgskunde ligt het
zwaartepunt van dén strijd in het centrum.
Bij de voorwaarden die vervuld moeten wor
den, hebben wij eigenlijk nog moeten zeggen,
dat de rokade ook niet geoorloofd is, wanneer
er een of meer stukken tusschen Koning en
toren staan, maar dat spreekt zóó voor zichzelf,
dat wij het hier terloops maar even aanhalen
voor de zekerheid. Natuurlijk moet voor de ro
kade de baan vrij zijn, anders gaat het niet.
In het volgend diagram laten wij nog even
zien hoe onze witte koningin de rokade der
tegenpartij onmogelijk maakt:
abcde fgh
Wit: Dd6 Zwart Ke8, Ta8, Th8
Aan de lange zijde moet de zwarte Koning het
veld d8 passeeren, aan de kof te zijde f8, de
witte Koningin belet dat, omdat zij beide velden
bestrijkt. M.a.w. zoowel lange als korte rokade
zijn onmogelijk.
Menier,
Siodepetat wat
was me dieën wa-
gel van deuzen
mergen zwaar!
Nie dat ie zoo ko
lossaal gelajen was Zaterdag was ie heel wat
lochter en toch zat er toen drie keer zooveul op!
Ge verstaat, amico!
Zaterdag zat den Paasch in m'n zielement en
van den morgen zat ie in m'n beenen.
Da's veul verschil.
't Zijn plazierige, roomzoete dagen geweest,
waarover ik deuzen avond nog 'ns geren *n
briefke schrijf dagen die 'k nog 'ns geren na
proef, nog 'ns geren, sjuust als de poes, mijnen
baard van aflik.
Voor Trui is 't nie druk geweest. De kinders
komen allemaal de volgende maand brui
loft! en eigenlijk kwam heur dat goed gele
gen; want zoo 'nen schoonmaak, na veertig
jaren trouwen dienst, allez Trui is ook zoo
jong nie meer. Ik begin er zelfs al sterk over
te prakizeeren om voor de bruiloft heuren baard
wat bij te knippen. Ze loopt hier en daar uit
als 'nen overjaarschen eigenheimer, die in den
kelder overwinterde.
Twee dagen is ze stillekens gelukkig geweest
in haar schoone, kristalpropere, vernieuwde
huiske en ouwe meubeltjes, waarop ze veertig
jaren wreef, boende en poetste en waarmee ze
nog even content is als op den dag van onder
trouw.
Contenter nog! Want dingskens die altij om
oe henen zijn geweest, zijn stukskens van oew
leven geworden.
Meubeltjes waarin de kinders zijn groot ge
worden, zijn toch weerdevoller, zijn veul schoo
ner in oew oog dan glazen tafelblajen op ver
nikkelde gaspijpen; dan moderne stoeltjes waar
op ge.... moei wordt van 't zitten.
Twee' dagen is zij stillekens gelukkig geweest
tusschen heur glanzende bullekens, waarop den
politoer zit van veertig jaren goeie zorgen. Van
veertig jaren lief en leed.
En dieën glans, amico, die kan den meubel
architect toch nie aanbrengen op de „zake-
lijkste", op de „modernste", op de „nieuwste"
meubels, nog nie, al zijn ze vernikkeld, gelakt
en blinkend als 'nen hagelnieuwen Ford.
Ik wil daarmee zeggen: mode in meubels is
even zinloos als huwelijken van 'nen „blaauwen
Maandag".
Maar genoeg.
Laat ik nie gaan filosofeeren over 't leege,
't zinleege van deuzen modernen tijd, van den
modernen mensch, die bij gemis aan den zach-
ten glans van 't leven zeivers, nou den lakke-
kwast zet op z'n haren, op z'n nagels, op de
fietsbuizen van z'n meubels.
Genoeg, zeg ik, want 'k zou geen ruimte over
hebben meer voor m'nen Paasch, of liever ge
zegd: voor 't plazier da'k met Paschen heb
gehad
Trui liet me geren weggaan, want ze is zóó
zuinig op heur nieuwe gordijntjes voor de bed
stee, voor de ramen; op heuren schoonmaak
kortom, die zoo blijven moet tot ons feest
da'k ze 'r werendig van verdenk dat ze mij
daarom zoo'n bietjeloost'n Spik
splinternieuwe ervaring na veertig jaren!
Tweeden Paaschmorgen b.v., als ik zoo m'n
smoesje maken wou, om 's middags mee de ka
meraads te gaan schieten, dan liep dat zoo
casueel voor me af, da'k efkens twee trekken
aan m'n pijp moest doen, voor ik deuzen nieu
wen, tijdelijken toestand heelegaar besefte.
Ik begon zóó: ik keek 'ns uit 't raam, onder
dè gordijn door en zee, alsof ik ze voor 't eerst
van m'n leven zag: „wat 'n schoone, hooge
locht, vandaag. Wel killekes nog, maar...."
„Ga-t-er 's uit," zee Trui. En da zee ze zoo
„gewoon" en effen-af, da'k die twee trekken
aan m'n pijp noodig had, om mijnen gedach-
tengang 'nen anderen draai te geven. Welja!
Als ge zoo veertig jaren eerst tien zinnekens
tot éen behoorlijk smoesje in malkaar moest
knee jen om weg te komen....! Alles wordt ge
woonte.
,,'k Ga 'n bietje schieten," zee ik toen.
„Waarom nie!" Trui weer.
Ik docht, daar doe 'k nog 'n bietje bij en
zee: ,,'k Had daarveur al afgesproken met de
jongens."
„Allicht," zee Trui, en toen, amico, toen dui
zelde 't me efkens! Want toen kreeg ik toch dat
kouwe gevoel over m'nen rug, van.... ja, hoe
zal 'k dat zeggen?
Luister, zoo: 'n paar jaar gelejen hielp ik
mee aan den schoonmaak en had twee uren
staan krabben op 'n bovenlicht, om er oud glas
papier af te krabben mee 'nen eerpelschilder.
('n Echt pee-karweike!).
'n Bietje driftig door Trui's op- en aanmer
kingen, begost ik na twee uren krabbelen te
zeemen. Entoen drukte ik de ruit in duu-
zend gruzelementen!
Ge hoeft niks te vragen....!
Daar stond ik; mee twee verprutste kostelijke
schoonmaak-uren, mee 'n figuur als Jan-Loei,
mee 'nen bloelenden duim en.... mee 'n wijf
afijn! 'tls verjaard.
Maar ik had gisteren sjuust zoo'n gevoel als
by die kapotte ruit, toen Trui zee: „krak"
oneeë, dat zee die niet; Trui zee: „allicht".
Maar 't klonk sjuust eender!
Had ik daarvoor veertig jaren m'n smoesje
zorgvuldig staan construeeren, terwijl zij me
al veertig jaren van begin af in de gaten
had en me kalm had laten aanknutselen??
Ik moet wel 't zelfde stomme gezicht getrok
ken hebben als toen mee die ruit, want Trui
draaide d'r eigen om, nog al rap en slofte naar
't achterhuis.
„Allicht."
Als ik op de schietbaan stond, achter de
„Gouwen", dan schoot ik m'n eerste zes pijlen
voor schandaal af en zee: „allicht."
„Ja," zee onzen keizer, den Blaauwe: „daar
staat te veul wind, allicht schiet ge 'r dan nef-
fen, Dré!"
Maar hij.... hij tooverde na mij zeuven ro
zen in zijnen heul (12 schoten) en ik zee weer:
„allicht."
„Den keizer, ee," vulde den Fielp aan, die
ook al z'n schoten had zien wegwaaien. Nou is
den Fielp al 'nen heel kwajen schutter. Dat zit
'm minder in z'n schietoog, dan in zijnen ko
lossalen buik.
Z'n armen zijn gewoonweg te kort, als ie den
boog, daar in de verte, waar den buik ergens
ophoudt, moet spannen. Zoodoende kan ie nie
vast aanleggen, maar als veurzitter ja
dan moet ie toch zoo nou en dan 'ns 'nen boog
vasthouwen! Hijzelf beweert, dat ie in den loop
van de jaren minder van gezicht is geworden,
maar laat ik oe zeggen: hij brilt alleen maar
in den gemeenteraad, waar den nieuwen veld
wachter altij achter 'm staat, om telkens den
bril op te vangen. Want olifanten brillen nie
en toch zou den Fielp zoo'n maat noodig heb
ben! Da's al sjuust als mee z'n hoedjes: daar
is op de heele weareld niks, dat hum past of
't moet aangemeten zijn, tot z'n handschoenen
toe.
Als wij zoo wel 'ns bij hum in de bakkerij
kaartspeulen, dan hangt daar aan 'nen spijker
achter de deur, z'n blaauw-linnensehen werk
broek. Nou, dat ding is zoowat stijf van den
deeg, die hij daar altij aan smeërt en als ge
dat ding daar stijf en bol ziet uitstaan aan die
deur, dan moet g' al heel erg de smoor in heb
ben, om nie stil te lachen, 't Is sjuust 'nen
zeppelin die pas 'n weareldreis achter den rug
heeft. Niks as „buik" en „gewitwel"; ruimte
voor twee uitstaande perepluies.
„We scheien er af", commandeerde den Fielp.
„Hal de schoten waaien weg."
Toen zijn we rap binnen gegaan, daar brand
de lekker de kachel. Die kasten we hebben!
Want schieten doet ge in oew hemdsmouwen
en 't kiepenvel stond op ons lijf!
Den Joost uit Oosterhout was er nie van
daag, die was mee den Paasch naar z'n kinders,
ge weet: hij is weduwman. Dus viel den
Jaan in voor den Jozef. Janus spuit altij nog
al fortuinlijk en den Fielp.... nouja, die
piekt nog altij! Die w&égt teveul.
Drie keer ging ie pico, drie keer liep 't fali-
kant. En 't ergste: drie keeren ook was t
den Jaan, die den Fielp erbij lapte! Ondertus-
schen is Janus gepensionneerd, lijk ge weet,
dus Z. E. A. Fielp Beeckers is z'n overwicht van
'n kwarteeuw lang, op den Jaan kwijt!
En toen den Jaan tot drie keeren toe den
Fielp had „ingeluisd" (da's 'n sportwoord,
amico, da's 'n nationaal sportwoord; ge kunt
't gerust laten staan: iedereen verstaat 't!)
maar toen den Jaan er den Fielp dan drie
keeren had ingeluisd, wier 't toch wel wat be-
naauwd aan ons tafeltje. Den Fielp zweeg.
Maar hij zag wittekens. Janus zweeg nie. Zelfs
ging ie den Fielp uitleggen, dat ie 'n „reuzekaf-
ferstreek" had uitgehaald. De temperatuur
steeg.
Toen zee den Blaauwe: „jaja, Jaan, maar
kaartspeulen is zoo makkelijk nie....!"
De temperatuur steeg steeds.
Ik zweeg.
Na veertig jaren trouwen dienst léért den
mensch op tijd zwijgen, amico! Vooral als ie
pas wéér 'n „ruit gebroken" heeft!
„Is nie waar, Dré," betrok den Blaauwe mij
er toen in: „bij kaartspeulen mot ge nie zitten
slapen!"
En voor ik 't wist, viel uit m'nen mond: „al
licht".
Pats!
„Hastnoumaaruitis!" viel den Fielp uit. En
toen lei ie z'n knuistje (waar aan de hand
schoenen moeten aangemeten worden!) zoo
onbehouwen op 't tafeltje, dat zijn eigen ci
troentje-mét hoofdschuddend beenenbevend in
zwijm viel, waarna den dikken, süikerigen ci
troen over 't tafelje kronkelde als 'nen langen
pier.
Den Fielp wier er ineenen kalm van. Hij
schoof de kaarten van tafel, schoof meteen den
Jaan méé, die achteruit rolde, met stoel en al,
toen dook den Fielp z'n veuls te groot gezicht
tusschen z'n schouwers óp het tafeltje en met
'nen schuiver van 'nen halven meter lang,
dweilde-n-ie 't tafelblaaike schoon mee z'n....
tong. Weg pier!
Kapot heb 'k me gelachen.
Amico, vol.
En maar goed ook. Want we hebben zoo'n
leut gehad, dat afijn.
Tot de naaste week!
Veul groeten van „Allicht" en als altij geen
haarke minder van oewen
t.a. v.
DRE.