Op reis naar het Nabije Oosten %idw?daal mn den da§ Wat Kikker Karei en Tuimeltje beleefden TT SiïS H" van NEDERLAND—HONGARIJE et eiland der eenzamen Mb VRIJDAG 24 APRIL 1936 VIA NAPELS EN ATHENE In de haven van Alexandrië ziet men thans alleen schoorsteen pijpen, geschuttorens en petroleumtanks Harem" in de tram Een volksplein te Athene, met een oude moskee, die tegenwoordig als museum voor Grieksch handwerk is ingericht Gezicht op Napels met op den achtergrond den Vesuvius Zonderlinge uithang borden Streekplan of Peelplan AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL bij verlies van een hand, een voet of een oog Wie met het wanhoopsbesluit mocht rond- loopen een maand of wat van zijn kost bare leven te gaan verdoen in de avon tuurlijke en zanderige contreien van het Nabije Oosten, zij aangeraden de heenreis uit te voeren over Napels en Athene. Een betere voorberei ding op het Oosten, nog op het Europeesche continent, dan een kort oponthoud in deze beide steden, is wel niet denkbaar. Wat het voorge borchte is voor de hel zijn Napels en Athene Voor den Nabijen Oriënt. Schrijver dezes dacht binnen tweemaal 24 uren te Napels zeker een boot te zullen vinden, vertrekkend met bestemming naar Egypte. In normale tijden vindt men bijna dagelijks zulk een gelegenheid. De sancties echter hebben van de Napolitaanscne haven een kerkhof gemaakt, niet uitzondering van de dagen, waarop troe pentransportschepen vertrekken naar Oost- Afrika. Dan is de haven herschapen in een waar legerkamp. Wij moesten nu een week wachten, voor er een gelegenheid naar Egypte was, eer. bootje van den Lloyd Triestino, niet veel meer dan de vergroote uitgave van een hulk, den naam „Egitto" dragend en 3000 ton metend. En nog mochten wij van geluk spreken. Wij hadden ruimschoots gelegenheid in af wachting van het vertrek in Napels-stad rond te neuzen, ons bewegend over het buitenge meen geaccidenteerd terrein, dat daar het pla veisel is. De man, die vleugelen gaf aan het wtoord „Napels zien en dan sterven zal wel niet Na pels-stad bedoeld hebben, maar Napels-omge ving, of Napels op een afstand. Napels-stad is voor het grootste deel niet veel anders dan een grandioze Europeesche achterbuurt, uiterst vuil en uiterst schilderachtig. Inderdaad moeten de menschen daar gemakkelijker sterven dan op vele plaatsen elders, maar ook zoo zal boven genoemd woord wel niet gemeend zijn geweest. Maar geen kwaad gesproken van Napels! Dat kan men zelfs niet meer, nadat men een mid dag heeft rondgetuft door Athene, op bezoek bij de marmeren resten der Grieksche oudheid 3e periode. De gelegenheid Athene te be zoeken werd ons geboden, doordat onze „Egitto" een dag te laden en te lossen had in Pireos, voorstad en haven van de Grieksche hoofdstad. Onze gids is een gentleman, die perfect Fransch en Duitsch spreekt, een zeer schap- pelijken prijs vraagt voor rondleiding, auto en chauffeur bij elkaar, en, wat meer beteekent, een man, die verstand heeft van en liefde voor de groote dingen, waarover hij ons onderhoudt. Met succes heeft de Grieksche regeering het gidser.wezen georganiseerd. Men behoeft thans niet meer in handen te vallen van het Ooster- sche gespuis, dat den vreemdeling weleer om zwermde als vliegen een koek, maar kan zich onder de schutse stellen van een welopgevoeden, beiezen en van staatswege gediplomeerden gids, die alle onaangenaams van u verre houdt. Zulk een gids moet dan ook tot de Grieksche „intel- ligentia" gerekend worden. Dat was de reden, Waarom wij hem na.,r den politieken toestand van zijn land vroegen en naar de al of niet tevredenheid van het volk met zijn pas „geres- taureerden" koning. Ziehier het typische en van zelfkennis getuigende antwoord: „Och vandaag zijn wij met hem tevreden. Maar vandaag bevalt ons iemand, en wij weten niet, of hij het morgen ook nog doen aal. Dat is het Grieksche karakter." Het lag ons op de tong te antwoorden: „Het publiek in eeg, café-chantant wil ook om de zoo veel maanden de gezichten van een nieuwe „band" zien." Wij hielden het antwoord echter binnen, daar 's mans vergenoegd uiterlijk niet deed vermoe den, dat het tot hem doordrong, dat deze poli tieke lichtzinnigheid en wispelturigheid een der hoofdoorzaken is van de armoede, vuilheid en het verval van het moderne Griekenland. On beschrijflijke stank, stof, hitte, armoede, vuil heid, ellende, dat zijn de indrukken, die men meeneemt uit Athene, wanneer men op een mid dag de resten zijner oudheid bezoekt. Ongelukkigerwijze is het op een Zondagmor gen, dat wij de haven van Alexandrië komen binnenvallen. Op reis is de Zondag altijd een onaangename dag, maar heel ongelukkig is het op een Zondag binnen te komen in een Wild vreemd land. Wij hadden reeds laat in den avond van Zaterdag in het zicht van Alexandrië kunnen zijn, maar hadden dan buiten de haven voor anker moeten gaan. In verband met de aanwezigheid der enorme oorlogsvloot hand haaft het commando der Engelsche vlootbasis na 8 uur 's avonds namelijk haven-„sperre". Schepen, die na 8 uur aankomen, mogen eerst den volgenden dag binnenvaren. De kapitein onzer Egitto voer daarom de laatste 150 mijl of zoo liever halve kracht. De haven van Alexandrië biedt thans een in teressanten aanblik, het is alles schoorsteen pijpen, geschuttorens en petroleumtanks, wat men ziet. De enkele palmkruinen op hoogen stam ertusschen, doen erg vreemd aan. Slag schepen, zware en lichte kruisers, vliegtuigmoe derschepen, torpedojagers, onderzeebooten, alles tiptop in orde, een indrukwekkend beeld van Engeiands macht ter zee. Een der ongemakken van onZe aankomst op Zondag was, dat geen geldwisselaar aan boord kwam eenerzijds minder erg, want deze lui nemen gewoonlijk een woekerwinst zooals ons in Athene overkwam van 10 tot 20 procent. Wij zaten echter zonder Egyptisch geld. De eerste moeilijkheid dientengevolge deed zich voor toen wij den Arabier te betalen hadden, die ons van het schip naar den wal gezeild had. De man moest overreed worden betaling in vreemde munt aan te nemen. De eerste poging Werd beantwoord met luid gejammer en ten hemel geworpen armen. Tenslotte nam de man toch een mengsel aan van francs, lires, drach men, dubbeltjes en rijksmark, waarmee hij bui tengewoon goed zou zijn afgeweest, ware het niet, dat hij zeker voor 50 procent zou worden opgelicht bij het omwisselen. Het valsche twee- piasterstuk, dat een medereiziger rijk was, wilde de schipper nu nog wel op den koop toe aan nemen. Valsch geld is een der moderne plagen van Egypte, al moet gezegd worden, dat de politie ijverig jacht maakt op de valschmunters Het is een wonder, zoo gemakkelijk als de nieu weling valsch geld in handen krijgt en zoo moei lijk als hij het weer kwijt raakt. Wanneer iemand nog geheel groen is in de Oostersche landen, kan hij rare dingen beleven. Den eersten dag kw'am ik al terecht in een „harem". Geheel onschuldig overigens. Het was in de electrische tram. De electrische trams be vatten eerste klasse, tweede klasse en een com partiment voor vrouwen. Dit vrouwencompar timent heet „harem", wat niets anders is dan het Arabische meervoud van „vrouw". Het „vrouwen" dus van de Nederl. Spoorwegen. In mijn onwetendheid en onoplettendheid nu nam ik plaats in zoo'n „harem" van de electrische tram van Alexandrië. Er bevonden zich echtei geen vrouwen in dien harem, daar de Egyptische damës wel zoo graag reizen in de gemeenschap pelijke afdeeling. Een electrische tram met een „harem", de nieuweling moet het toch even verwerken. Met een kennis van boord zit ik in een Ara bisch café. Daar wij iets typisch willen gebrui ken, echter de taal niet begrijpen, bestellen wij op geluk af nummer één van de „kaart", t.w. „schischa". Wij bespeuren eenige aarzeling bij den waard en herhalen dus, dat wij „schischa" wenschen, waarom niet? De man verdwijnt en komt terug tot zijn en onze groote vreugde met een enorme waterpijp. De Arabische waterpijp gaan namelijk de mannen rooken in de café's, waar de waard er altijd eenige in voorraad heeft voor zijn klanten. De schischa, de waterpijp, staat dan als nummer één op de lijst der ver krijgbare consumpties. Wij bestellen echter af en laten thee met baladi, kleine Egyptische ci troenen serveeren. Dat kennen wij. Daags daarna snelt de middagexpres met negentig kilometer-vaart door de Egyptische delta, naar Kaïro. Aanvankelijk ziet het land schap er niet bijzonder opvallend uit, het zouden onze lage gronden kunnen zijn, met slechts de hooge palmen als variant. Geleidelijk komt er meer teekening in. Leemen hutten, kanalen, waar donkere vrouwen het water ophalen door middel van „trommels van Archimedes", kudden schapen en geiten, op stoffige wegen door her ders in lange, zwaarte opperkleeden voortgedre ven, voorzichtig tredende kameelen, bepakte en beredene, ossen, die den primitieven ploeg dooi de zwarte aarde trekken. Boven hooge kanaal dijken steken de zëüen -er e.genaardige Nijl- booten uit tusschen slanke palmenstammen. Tegen den einder, waar de zon begint heen te zakken, staan de koepels en minarets der dorps moskeeën en wekken herinneringen op aan de horizonten van Brabantsche heiden, waar de torens der vertrouwde dorpskerken rijzen De opschriften op de uithangborden in vroeger tijd waren soms zeer zonderling maar daarom toch voor de gewoonten dier dagen niet minder leerzaam. Zoo liet een prui kenmaker te Gent op zijn uithangbord schil deren: Hier maakt men pruiken, om een iedei te gerieven, Van levend menschenhaar, niet van gehangen dieven. De pruikenmakers namelijk gingen wel des nachts naar 't Galgenveld, om gehangenen, die van een fermen haardos voorzien waren, daarvan te ontdoen Een bakker op de Lindengracht te Amster dam had 't volgende, voor ons minder „sma kelijk", rijm op zijn uithangbord laten aan brengen Misgun geen bakker winst, gij goede en kwade liên, Sij arbeyden het broot met lichaam, voet en knieën. Men schrijft ons uit Noord-Brabant: De Streekplannendienst in de provin' cie Limburg bestaat eerst sinds 1 Dec. 1934: hij was aanvankelijk ondergebracht bij den Provincialen Waterstaat, doch sinds het nieuwe gouvernementsgebouw in gebruik is ge nomen, heeft ook deze dienst in dat ruime ge bouw huisvesting gekregen, en wel op de hoog ste verdieping. Misschien is dit een symbool, want hoe hooger men zit, des te meer men kan overzien. Hij richt zich immers op het geordend gebruik van de ruimte in den meest uitgebrei- den zin en de dingen, die niet hieronder vallen, kan men optellen aan de vingers van één hand. Deze streekplanorganisatie in Limburg berust evenals die in Noord-Brabant op de woningwet en de Gemeentewet, en is tot stand gekomen op initiatief van den onlangs overleden gouver neur van Limburg, Baron van Hövell tot Wes- terflier. Het is voornamelijk het streekplan Noord-Limburg, waarover we hier willen spre ken, want dit houdt zich ook bezig met De Peel en de ontginning van dit woeste gebied, waarover we onlangs reeds een en ander heb ben geschreven. Dit „zich-bezig-houden-met-ontginning" is niet zoo simpel ais men op het eerste gezicht geneigd zou zijn aan te nemen. De grond im mers, die ontgonnen moet worden, moet een goede en doelmatige bestemming krijgen, die overeenkomt met zijn geschiktheid; de ontgin ning moet ook systematisch geschieden en niet in het wilde weg, want deed men dit wel. dan zou men kans loopen, dat er een verwarring zou ontstaan, die op den duur door haar ban deloosheid niet schoon en door haar verwarring niet meer economisch zou zijn; bij de ontgin ning moet ook rekening worden gehouden met de economische en demografische ontwikkeling in het verleden en haar waarschijnlijke ten- denzen ki de toekomst. Dit alles maakt duide- luk, dat ontginnen een werk is van groote ver antwoordelijkheid en van veel voorbereidende studie. Het werk van den streekplannendienst kan dan ook verdeeld worden in twee etappenhet maken van verantwoorde en doelmatige plan nen, die gebaseerd zijn op deze studies. Daar de dienst zich bezig houdt met het ge bruik van den bodem, moet hij, alvorens hij kan overgaan tot het maken van plannen, een stu die maken van dezen bodem en van de gebrui kers van dezen bodem, en tot slot van het be staande gebruik, dat in zoo velerlei vormen ge schiedt; hij moet dus hebben documentatie Mijnheer Bagnett, de stroopwafelfabri kant, was niet erg tevreden met den verkoop in de afgeloopen maand. Daar om liet hij al z'n reizigers op z'n kantoor ko men, om daarover een ernstig woord met hen te wisselen. Ze stonden om z'n bureau ge schaard als een stel schooljongens om den les senaar van den meester. „Mijne heeren," zoo begon mijnheer Bagnett, op indrukwekkenden toon en met een streng gezicht, „zooals de zaken in den laatsten tijd gaan..,." Hier werd mijnheer Bagnett door z'n secre taris, schuchter in de rede gevallen. „Mevrouw Last is aan de telefoon en vraagt of ze even haar man kan spreken. Het is zeer dringend." Een beetje onwillig, maar met een genadig knikje, stond de fabrikant van stroopwafelen toe, dat de reiziger Last even z'n telefoon ter hand nam. Mijnheer Last nam dus den hoorn van den haak en werd op 't zelfde oogenblik zeer bleek. De andere reizigers keken hem in spanning en meewarig aan, terwijl het gelaat van mijnheer Bagnett gelijkenis begon te vertoonen met dat van den dondergod. „Hallo!" zei mijnheer Last. „O, lieveling," riep mevrouw Last aan den anderen kant van de lijn. „Er is iets verschrik kelijks gebeurd. Mijnheer en mevrouw Schuim hebben opgebeld en gezegd, dat ze vanmiddag bij ons komen dineeren." „En?" vroeg mijnheer Last. „En?" herhaalde z'n vrouw ongeduldig. „En? Je weet drommels goed, wat dat beteekent. Ik kan geen koekjes bakken en die moeten we absoluut hebben." Ze schreeuwde nu door de telefoon: „Hoe bak je die ook al weer?" „Och.... ach!" steunde mijnheer Last. De andere reizigers en zelfs mijnheer Bagnett, drongen zich bij dien onheilspeilenden uitroep om hem samen. over de samenstelling van den grond, over de bevolking en over alle voorkomende gebruiks- vormen: landbouw, nijverheid, handel, verkeer, wonen enz. Daarna eerst kan men plannen gaan maken; gaan bepalen, welk gedeelte van den grond bestemd is voor gemeenschappelijk gebruik, bijv. pleinen, wegen, openbare gebou wen, sportterreinen, e.d. en welk gedeelte be stemd is voor privaat gebruik, waarbij men re kening heeft te houden met de verschillende doeleinden. Het is te, begrijpen, dat dit alles veel werk vraagt en veel tijd, zoodat men over het alge meen genomen jaren noodig heeft om volkomen op de hoogte te zijn van alle genoemde fac toren, die het streekplan kunnen beïnvloeden; om plannen te maken en deze naar behooren uit te werken. Deed de dienst der streekplannen niets an ders dan dit, dan zou hij voorzeker nuttig en noodzakelijk werk verrichten, doch het zou al te gemakkelijk kunnen voorkomen, dat een be paald gebied zich in den loop der jaren zou ontwikkelen in bepaalde richting en dan niet meer in het plan zou passen; ofwel, als men de ontwikkeling zooveel mogelijk zou willen tegen houden tot de plannen tot gereedheid zouden zijn gekomen, dat de dienst der streekplannen zou verstarren en zou ontaarden tot een be lemmerend instituut. Om deze gevaren te vermijden, heeft de streekplannendienst van Limburg zich tot taak gesteld niet alleen een wetenschappelijke dienst te zijn voor het goede gebruik van de ruimte in de verdere toekomst, maar daarnaast wil hij ook in dagelijksche stedebouwkundige behoeften voorzien, door bijvoorbeeld adviseerend op te treden bij de gemeenten: door normen aan te geven volgens welke meer samenhang in de ge- heele ontwikkeling verkregen kan worden. Doch daarnaast houdt deze dienst ook zijn aandacht gericht op de urgente problemen van streek en bevolking. XPGCU AVDE.C AdDKHPMO OP* af Gelukkig was de dokter al op. Toen hij Tuimeltje binnen zag komen, trok hij gauw zijn witte jas aan en zette zijn bril op. Wat is er gebeurd, kereltje, vroeg de dokter aan Tuimeltje en deze vertelde onder gesnik, wat hij had uitgevoerd. Toen moest Tuimeltje op een stoel gaan zitten. Nadat de dokter zijn oogen had uitgewasschen met allerhande soorten water, kreeg Tui meltje een zwarten bril op. „Meneer de dokter, ik kan zoo toch niet loopen," viel Tui meltje uit, „het is heelemaal do nker om mij heen en ik kan niet eens zien, waar ik loopen moet.„Hoor eens hier ventje," zei de dokter toen, „als je wilt, dat je niet altijd een bril zult moe ten dragen, dan moet je gehoorzamen, want je hebt weer een gekken streek uitgehaald en,daarvoor moet je dan ook maar boeten." Tuimeltje zag, dat er niets aan te doen viel en liep tastend naar de deur waar kikker Karei hem opwachtte. „Je ziet er prachtig uit met dien bril," zei kikker Karei tegen Tuimeltje; „waarom doe je ook zulke domme dingen?" „Plaag me maar niet" antwoordde Tuimeltje. „Ga je wat met me wandelen?" Daar voelde kikker Karei veel voor. Ze hadden zoowat een kwartier geloopen, toen Tuimeltje ineens heel kwaad zijn bril op den grond smeet en hard begon te rennen. „Nou loop ik net zoo lang tot ik geen pijn meer heb", zei hij tegen kikker Karei en hij scheen woord te houden, want „Ik zal je wel opbellen!" riep mijnheer Last benauwd. „Neen, neen, lieve man; je moet het me nu zeggen. Ik heb nog honderden dingen te doen en ze komen vroeg. Wat neem je ook al weer eerst? Meng je niet eerst iets door elkaar?" „Ja, juist," zei mijnheer Last, terwijl groote zweetdruppels op z'n voorhoofd parelden; „doe dat maar." „V/at?" „Wel," mijnheer Last werd nu vuurrood. Welkijk het is zoo...." werden onrust- r S barend ongedul- mijnheer LdSt j dig. „Neem eerst i tl maar even twee".. Hier kuchte hij. m „O, juist! Je neemt twee handen meel niet? riep mevrouw Last weer; „groote of kleine handen?" „Koppen is beter." Mijnheer Last voelde zich een beetje opgelucht. „En meng je dat niet met een beetje soda, bakmeel of iets dergelijks?" hield ze aan. „Ja." „Wat ja? Maar man, je doet zoo vreemd." ,,J a. Mijnheer Last vond dat het gesprek zoo goed liep. „En wanneer doe je er suiker bij?" vroeg z'n wederhelft weer. „Hoeft niet." „Hoeft niet, zeg je?" „Neen, boter." „O, juist! Hoeveel?" „Een beetje." „Wat is een beetje? Twee theelepels?" „Ja.... doe dat maar!" „En wat moet er dan gebeuren? Je wilt me, geloof ik, heelemaal niet helpen." Mijnheer Last dacht even na. „Ik zal het probeeren," sprak hij, met verhef fing van stem. „Dit is een zeer ernstig geval. Ik hoop dat de kleine jongen niet te veel pijn heeft." „Maar Bartwat vertel je me nou,...?" „Onthoud dit!" riep mynheer Last weer. „Er moet een beetje vloeistof, laten we zeggen wa ter, bij. Onderbreek me niet. Of neem maar melkja, melk is beter. Neem maar een kopje." „Maar ventwaarover „Gooi dat maar bij het droge mengsel, dan glijdt het beter. Maar wees voorzichtig! Neem van tijd tot tijd de temperatuur op.die mag vooral niet te hoog worden. Schud hem dan maar wat heen en weer!" De gezichten van al de aanwezigen van mijn heer Bagnett incluis, drukten nu diep mede lijden uit. „Let vooral op de oogen," ging mijnheer Bart Last voort, „en laat een beetje frissche lucht door z'n neusgaten binnen komen! Doe verder maar niets. Zoodra ik thuis kom, zal ik hem zelf wel verder behandelen. Stiekum met rust laten! Dag kind, houd maar moed, hoor!" Na al deze aanwijzingen legde mijnheer Last met een zucht den hoorn van de telefoon neer. Z'n gezicht zag nu purperrood. In het kader van de reportage der opening van de Blauwe Donau Express, die ons in 5 Va uur naar Boedapest brengt, speelde Magyare Imre voor E den K.R.O. Lokkende Zigeuner wij zen s Vloeien smeltend door de zaa\ Czardasklanken zingen luide E Hongarije's wildste taal; Hooger jubelen violen, Stijgen op tot razernij, Sleepen zielen met zich mede, Maken geesten licht en vrij Krachtig bruisen de accoorden E Van de klare cembalo, Brengen hoorders tot verrukking Tot een daverend: „Bravo!" E Melodie van ijle verten Speelt verlokkend om ons hart, Dat gebroken wordt door weemoed, Weent en trilt in vreemde smart.... E Stille roep van donk're wouden, Door de eeuwen heen bewaard, Tot het wilde lied der steppen E Alles meesleept in zijn vaart: Snelle paarden, zwart en vurig, Rennen aan ons oog voorbij, E De Zigeuner is hun meester, E De Zigeuner, trotsch en vrij! H 't Is de stem van Hongarije, Die ons lokt in het verschiet, Want den band, dien kind'ren vlochten, Dien vergeten wij toch niet. Nederland en Hongarije H Houden vast dien vriendschapsband, E Die nog hechter zal gaan worden Nu men vliegt van land tot land, E Nu de snelle zilveren vogel E Langs den blauwen Donau gaat E En ons brengt toaar trouw en krachtig Hongarije's hartklop slaat. HERMAN KRAMER iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiinl f T"* A nAMMr1 JC op dit blad zijn Ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen ÏT levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door J7 7HnnHoLtpnCV^Vwvn F 250«" ALLE ABONNE S ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen -T tlü. veriies van beide armen, beide beenen of beide oogen I %J\J» doodelijken afloop Roman van Paul Keiler Vertaald door Louis de Bourbon «2 Daar trad tegenover de plaats, waar Gunther zich verborgen hield, de overste uit de boschjes te voorschijn. Met een nijdig sissen, als van een kat, die gestoord wordt bij haar lievelingsmaal, zette de drinker de flesch neer. „Valentin, schaam je je niet?" riep de over ste met krakende stem. Hij rukte den gek de reeds bijna leege flesch Uit de hand en slingerde deze in de rivier. De gek begon te jammeren en wierp zich in zijn volle lengte over de vier flesschen heen, die nog op den grond lagen. „Als ik je nog ééns betrap met dien ellen- digen sluikhandelaarraasde de overste, „verzuip ik jullie allebei!" Hij trok den kermenden man van den grond op en slingerde de flesschen één voor één in het water. Dan gaf hij den heftig tegenstribbe lenden gek een paar klinkende oorvijgen en loeg hem weg. Een poosje stond de overste nog «an den oever. Hij stampte een paar maal Vertoornd met den voet op den grond, dan draaide hij zich om en ging terug naar den rijweg, vanwaar hij gekomen was. NEGENDE HOOFDSTUK Ook Clothilde was op onderzoek uit geweest. Zij kwam twee dagen na den bewusten avond bij Gunther en vertelde trotsch: „Ik weet wat!" „Wat weet u?" „De gek teekent papieren geld." „Hoe bent u daar achter gekomen?" „Zoo!" zei zij en nam een bosje valsche sleu tels uit haar zak. „Hebt u hebt u bij hem ingebroken?" vroeg hij. „Ja, gisterenmiddag, toen hij niet thuis was," antwoordde zij onverschillig. „De deur gaat heel gemakkelijk open." „Maar hoe kunt u toch zooiets doen, Clo thilde?" „Bah denkt u, dat hij mij vrijwillig zal uitnoodigen om zijn hut te doorzoeken? Als ik u ooit onder verdenking krijg, dat breek ik bij u ook in en zoek alles na." „U bent vreeselijk, Clothilde." „Heelemaal niet zoo vreeselijk! Het gat in den vloer, waar hij zijn teekeningen en koperplaten en flesschen bewaart en zoo'n groot ding met een schroef, heb ik weer dicht gemaakt. En ver klikken doe ik niets. Het kan mij ook niets schelen, of hij valsch papieren geld maakt. Ik wou het alleen maar zeker weten." „Hoe bent u dan op de verdenking gekomen, Clothilde?" „Wel, Kajetan zei het toch eergisterenavond, hij zei toch, dat Izaak, de jood, die in de stad brandewijn verkoopt, gezegd heeft, dat het pa pieren geld van den gek valsch is?" „Hebt u dat dan gehoord?" zei Gunther ver rast. „Hoe is dat mogelijk? Ik was er toch zelf." „Maar ik was er ook!" zei Clothilde. „Ik was er nog eerder dan u; ik ben altijd overal, waar iets te doen is." „Waar hebt u dan gezeten?" „In den boom." „Waar?" „In den boom, waar u onder lag. Hij is van boven zoo hol, dat we er allebei wel in hadden gekund. Ik wilde u ook al voorzichtig op uw hoed spugen, maar toen dacht ik, dat u dat misschien weer direct kwalijk zou nemen." Gunther kon niets uitbrengen; hij schudde slechts met het hoofd. „Laat den gek nu maar rusten," begon zij weer; „zet uw hoed op en kom mee; we zullen eens naar den boer op de afgelegen hoeve gaan. Het heeft vandaag gevroren; dan is de weg goed. Anders blijf je meestal halverwegen i- de modder steken." Hij nam hoed en stok en volgde haar. onder weg lichtte zij hem in. De boer od de afgelegen hoeve was van alle eenzamen op het eiland de eenzaamste. Zijn huis lag op een klein schier eiland, ten noordoosten van het groote eiland en hiermede slechts door een nauwelijks twee meter bre Ir dtong verbonden. Het kleine aan hangsel van het eiland was net groot genoeg om een huis te dragen en voer op te brengen voor vier of vijf koeien. De landtong, die de twee eilanden verbond, was laag, moerassig, vaak zelfs overstroomd en dus zelfs voor de eilandbewoners veelal ontoeganke lijk. Clothilde zeide, dat wanneer zij niet nu en dan bij den boer op bezoek ging, hij zelden of nooit een mensch te zien zou krijgen. Zelfs Kajetan niet. Want toen deze eens op het schiereiland wilde landen, had de boer gedreigd hem dood te slaan. Deze boer zou, naar het heette, ook werkelijk vroeger in de wereld eens iemand hebb.n doodge gen, maar niemand wist daaromtrent iets met zekerheid. Zij wandelden tamelijk lang, gingen over een lagen heuvelrug, die zich ten noordoosten van het eiland verhief, en kwamen bij het dalen i„ een kreupelbosch, dat bijna zoo dicht was als een oerwoud. „Daar beneden wonen bevers en otters," zei Clothilde, „later gaan we daar eens jagen, dat is nog wat anders dan hazen schieten." Zij kwamen bij de landtong, die door de lichte vorst goed begaanbaar was geworden. Van het huis op het schiereiland was niets te zien, het lag geheel achter hooge boomen verscholen. „Wel verdraaid," zei Clothilde, en bleef ver wonderd, staan, „de boer heeft den toegang ver sperd. ziet u, daar is een muur, en tot nu toe was er alleen maar een hek." De smalle, slechts eenige meters breede land tong was aan de andere zijde werkelijk door een muur van steenen afgesloten, maar deze was nog laag en scheen niet geheel klaar te zijn. In enkele minuten waren zij aan de over zijde van de landtong. Van achter den muur weerklonk een woedend geblaf. Gunther en Clothilde bleven staan. „Hallo!" riep Clothilde, „hallo, baas!" Het bleef stil. „Baas, Clothilde is hier!" Geen antwoord. „Ach baas, wees toch niet zoo onvriendelijk tegen mij!" „Hallo! Hallo! Clothilde is hier!" „Hoort u niet, dat Clothilde er is? Roep toch mee, Gunther, uw stem is krachtiger dan de mijne!" Toen riep ook hij: „Hallo! Baas! Clothilde is hier!" Tusschen de boomen werd een man zichtbaar. Hij was armoedig gekleed. Somber staarden de halfdichtgeknepen oogen. Zijn leeftijd kon vari- eeren tusschen de vijftig en zestig jaar. Hij trad langzaam en wantrouwend naderbij, tikte even aan zijn muts. „Wilt u ons niet binnen laten, baas? Waarom hebt u een muur dwars over den weg gebouwd?" „Ik laat niemand hier binnen." „Niemand? Mij ook niet?" „Neen." „Waarom niet?" „Dat zeg ik niet." „Aha, dan hebt u wat uitgevoerd. Dan hebt u geen zuiver geweten. Dan moet ik zeker naar binnen." „Ik laat niemand binnen," zei de boer somber. Maar met een koenen sprong was Clothilde reeds op den muur geklommen en liet zich bliksemsnel op het verboden terrein neer. „Daar ben ik!" zeide zij tegen den man, die van woede zachtjes snoof. „U moogt honderd domme dingen gedaan hebben, boertje, ik vertel niets, dat weet u heel goed, maar bru taal moogt u tegen mij niet zijn. We waren immers altijd goede vrienden. Wat bezielt u dan opeens? Wat heb ik u gedaan?" Toen werd de sombere man verlegen. Hij zei brommend: „U bent goed, ja, u bent zelfs de eenige goede mensch, die op de wereld be staat „Onzin!" onderbrak zij hem. „Die man daar kunt u ook gerust binnen laten. Hij is ook een behoorlijk mensch; hij vertelt ook niets. Hij is mijn vriend." De boer stond een poo6je zwijgend voor zich uit te staren, dan zei hij: „Wacht hier e' en!" En hij ging \feg. Clothilde floot. „Vlug, Gunther, er overheen!" Gunther klom over den muur. „Nu ben ik benieuwd," zei Clothilde, „wat hier gebeurd mag zijn. Het lijkt wel, of hij een vesting wil bouwen." De boer kwam terug en zei: „In het huis moogt alleen u maar binnen komen, Clothilde; ik zal met den jonker om de akkers wandelen, als hij het goedvindt." (Wordt vervolgd)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1936 | | pagina 9