Op reis naar het Nabije Oosten
%idw?daal mn den da§
Wat Kikker Karei en Tuimeltje beleefden
TT SiïS H" van
NEDERLAND—HONGARIJE
et eiland der eenzamen
Mb
VRIJDAG 24 APRIL 1936
VIA NAPELS EN
ATHENE
In de haven van Alexandrië ziet
men thans alleen schoorsteen
pijpen, geschuttorens en
petroleumtanks
Harem" in de tram
Een volksplein te Athene, met een oude
moskee, die tegenwoordig als museum voor
Grieksch handwerk is ingericht
Gezicht op Napels met op den achtergrond den Vesuvius
Zonderlinge uithang
borden
Streekplan of Peelplan
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
bij verlies van een hand,
een voet of een oog
Wie met het wanhoopsbesluit mocht rond-
loopen een maand of wat van zijn kost
bare leven te gaan verdoen in de avon
tuurlijke en zanderige contreien van het Nabije
Oosten, zij aangeraden de heenreis uit te voeren
over Napels en Athene. Een betere voorberei
ding op het Oosten, nog op het Europeesche
continent, dan een kort oponthoud in deze beide
steden, is wel niet denkbaar. Wat het voorge
borchte is voor de hel zijn Napels en Athene
Voor den Nabijen Oriënt.
Schrijver dezes dacht binnen tweemaal 24
uren te Napels zeker een boot te zullen vinden,
vertrekkend met bestemming naar Egypte. In
normale tijden vindt men bijna dagelijks zulk
een gelegenheid. De sancties echter hebben van
de Napolitaanscne haven een kerkhof gemaakt,
niet uitzondering van de dagen, waarop troe
pentransportschepen vertrekken naar Oost-
Afrika. Dan is de haven herschapen in een waar
legerkamp. Wij moesten nu een week wachten,
voor er een gelegenheid naar Egypte was, eer.
bootje van den Lloyd Triestino, niet veel meer
dan de vergroote uitgave van een hulk, den
naam „Egitto" dragend en 3000 ton metend. En
nog mochten wij van geluk spreken.
Wij hadden ruimschoots gelegenheid in af
wachting van het vertrek in Napels-stad rond
te neuzen, ons bewegend over het buitenge
meen geaccidenteerd terrein, dat daar het pla
veisel is.
De man, die vleugelen gaf aan het wtoord
„Napels zien en dan sterven zal wel niet Na
pels-stad bedoeld hebben, maar Napels-omge
ving, of Napels op een afstand. Napels-stad is
voor het grootste deel niet veel anders dan een
grandioze Europeesche achterbuurt, uiterst vuil
en uiterst schilderachtig. Inderdaad moeten de
menschen daar gemakkelijker sterven dan op
vele plaatsen elders, maar ook zoo zal boven
genoemd woord wel niet gemeend zijn geweest.
Maar geen kwaad gesproken van Napels! Dat
kan men zelfs niet meer, nadat men een mid
dag heeft rondgetuft door Athene, op bezoek
bij de marmeren resten der Grieksche oudheid
3e periode. De gelegenheid Athene te be
zoeken werd ons geboden, doordat onze „Egitto"
een dag te laden en te lossen had in Pireos,
voorstad en haven van de Grieksche hoofdstad.
Onze gids is een gentleman, die perfect
Fransch en Duitsch spreekt, een zeer schap-
pelijken prijs vraagt voor rondleiding, auto en
chauffeur bij elkaar, en, wat meer beteekent,
een man, die verstand heeft van en liefde voor
de groote dingen, waarover hij ons onderhoudt.
Met succes heeft de Grieksche regeering het
gidser.wezen georganiseerd. Men behoeft thans
niet meer in handen te vallen van het Ooster-
sche gespuis, dat den vreemdeling weleer om
zwermde als vliegen een koek, maar kan zich
onder de schutse stellen van een welopgevoeden,
beiezen en van staatswege gediplomeerden gids,
die alle onaangenaams van u verre houdt. Zulk
een gids moet dan ook tot de Grieksche „intel-
ligentia" gerekend worden. Dat was de reden,
Waarom wij hem na.,r den politieken toestand
van zijn land vroegen en naar de al of niet
tevredenheid van het volk met zijn pas „geres-
taureerden" koning. Ziehier het typische en van
zelfkennis getuigende antwoord:
„Och vandaag zijn wij met hem tevreden.
Maar vandaag bevalt ons iemand, en wij weten
niet, of hij het morgen ook nog doen aal. Dat
is het Grieksche karakter."
Het lag ons op de tong te antwoorden: „Het
publiek in eeg, café-chantant wil ook om de zoo
veel maanden de gezichten van een nieuwe
„band" zien."
Wij hielden het antwoord echter binnen, daar
's mans vergenoegd uiterlijk niet deed vermoe
den, dat het tot hem doordrong, dat deze poli
tieke lichtzinnigheid en wispelturigheid een der
hoofdoorzaken is van de armoede, vuilheid en
het verval van het moderne Griekenland. On
beschrijflijke stank, stof, hitte, armoede, vuil
heid, ellende, dat zijn de indrukken, die men
meeneemt uit Athene, wanneer men op een mid
dag de resten zijner oudheid bezoekt.
Ongelukkigerwijze is het op een Zondagmor
gen, dat wij de haven van Alexandrië komen
binnenvallen. Op reis is de Zondag altijd een
onaangename dag, maar heel ongelukkig is het
op een Zondag binnen te komen in een Wild
vreemd land. Wij hadden reeds laat in den
avond van Zaterdag in het zicht van Alexandrië
kunnen zijn, maar hadden dan buiten de haven
voor anker moeten gaan. In verband met de
aanwezigheid der enorme oorlogsvloot hand
haaft het commando der Engelsche vlootbasis
na 8 uur 's avonds namelijk haven-„sperre".
Schepen, die na 8 uur aankomen, mogen eerst
den volgenden dag binnenvaren. De kapitein
onzer Egitto voer daarom de laatste 150 mijl of
zoo liever halve kracht.
De haven van Alexandrië biedt thans een in
teressanten aanblik, het is alles schoorsteen
pijpen, geschuttorens en petroleumtanks, wat
men ziet. De enkele palmkruinen op hoogen
stam ertusschen, doen erg vreemd aan. Slag
schepen, zware en lichte kruisers, vliegtuigmoe
derschepen, torpedojagers, onderzeebooten, alles
tiptop in orde, een indrukwekkend beeld van
Engeiands macht ter zee.
Een der ongemakken van onZe aankomst op
Zondag was, dat geen geldwisselaar aan boord
kwam eenerzijds minder erg, want deze lui
nemen gewoonlijk een woekerwinst zooals ons
in Athene overkwam van 10 tot 20 procent.
Wij zaten echter zonder Egyptisch geld. De
eerste moeilijkheid dientengevolge deed zich
voor toen wij den Arabier te betalen hadden,
die ons van het schip naar den wal gezeild had.
De man moest overreed worden betaling in
vreemde munt aan te nemen. De eerste poging
Werd beantwoord met luid gejammer en ten
hemel geworpen armen. Tenslotte nam de man
toch een mengsel aan van francs, lires, drach
men, dubbeltjes en rijksmark, waarmee hij bui
tengewoon goed zou zijn afgeweest, ware het
niet, dat hij zeker voor 50 procent zou worden
opgelicht bij het omwisselen. Het valsche twee-
piasterstuk, dat een medereiziger rijk was, wilde
de schipper nu nog wel op den koop toe aan
nemen. Valsch geld is een der moderne plagen
van Egypte, al moet gezegd worden, dat de
politie ijverig jacht maakt op de valschmunters
Het is een wonder, zoo gemakkelijk als de nieu
weling valsch geld in handen krijgt en zoo moei
lijk als hij het weer kwijt raakt.
Wanneer iemand nog geheel groen is in de
Oostersche landen, kan hij rare dingen beleven.
Den eersten dag kw'am ik al terecht in een
„harem". Geheel onschuldig overigens. Het was
in de electrische tram. De electrische trams be
vatten eerste klasse, tweede klasse en een com
partiment voor vrouwen. Dit vrouwencompar
timent heet „harem", wat niets anders is dan
het Arabische meervoud van „vrouw". Het
„vrouwen" dus van de Nederl. Spoorwegen. In
mijn onwetendheid en onoplettendheid nu nam
ik plaats in zoo'n „harem" van de electrische
tram van Alexandrië. Er bevonden zich echtei
geen vrouwen in dien harem, daar de Egyptische
damës wel zoo graag reizen in de gemeenschap
pelijke afdeeling. Een electrische tram met een
„harem", de nieuweling moet het toch even
verwerken.
Met een kennis van boord zit ik in een Ara
bisch café. Daar wij iets typisch willen gebrui
ken, echter de taal niet begrijpen, bestellen wij
op geluk af nummer één van de „kaart", t.w.
„schischa". Wij bespeuren eenige aarzeling bij
den waard en herhalen dus, dat wij „schischa"
wenschen, waarom niet? De man verdwijnt en
komt terug tot zijn en onze groote vreugde met
een enorme waterpijp. De Arabische waterpijp
gaan namelijk de mannen rooken in de café's,
waar de waard er altijd eenige in voorraad heeft
voor zijn klanten. De schischa, de waterpijp,
staat dan als nummer één op de lijst der ver
krijgbare consumpties. Wij bestellen echter af
en laten thee met baladi, kleine Egyptische ci
troenen serveeren. Dat kennen wij.
Daags daarna snelt de middagexpres met
negentig kilometer-vaart door de Egyptische
delta, naar Kaïro. Aanvankelijk ziet het land
schap er niet bijzonder opvallend uit, het zouden
onze lage gronden kunnen zijn, met slechts de
hooge palmen als variant. Geleidelijk komt er
meer teekening in. Leemen hutten, kanalen,
waar donkere vrouwen het water ophalen door
middel van „trommels van Archimedes", kudden
schapen en geiten, op stoffige wegen door her
ders in lange, zwaarte opperkleeden voortgedre
ven, voorzichtig tredende kameelen, bepakte en
beredene, ossen, die den primitieven ploeg dooi
de zwarte aarde trekken. Boven hooge kanaal
dijken steken de zëüen -er e.genaardige Nijl-
booten uit tusschen slanke palmenstammen.
Tegen den einder, waar de zon begint heen te
zakken, staan de koepels en minarets der dorps
moskeeën en wekken herinneringen op aan de
horizonten van Brabantsche heiden, waar de
torens der vertrouwde dorpskerken rijzen
De opschriften op de uithangborden in
vroeger tijd waren soms zeer zonderling
maar daarom toch voor de gewoonten dier
dagen niet minder leerzaam. Zoo liet een prui
kenmaker te Gent op zijn uithangbord schil
deren:
Hier maakt men pruiken, om een iedei
te gerieven,
Van levend menschenhaar, niet van
gehangen dieven.
De pruikenmakers namelijk gingen wel des
nachts naar 't Galgenveld, om gehangenen,
die van een fermen haardos voorzien waren,
daarvan te ontdoen
Een bakker op de Lindengracht te Amster
dam had 't volgende, voor ons minder „sma
kelijk", rijm op zijn uithangbord laten aan
brengen
Misgun geen bakker winst, gij goede
en kwade liên,
Sij arbeyden het broot met lichaam,
voet en knieën.
Men schrijft ons uit Noord-Brabant:
De Streekplannendienst in de provin'
cie Limburg bestaat eerst sinds 1 Dec.
1934: hij was aanvankelijk ondergebracht bij
den Provincialen Waterstaat, doch sinds het
nieuwe gouvernementsgebouw in gebruik is ge
nomen, heeft ook deze dienst in dat ruime ge
bouw huisvesting gekregen, en wel op de hoog
ste verdieping. Misschien is dit een symbool,
want hoe hooger men zit, des te meer men kan
overzien. Hij richt zich immers op het geordend
gebruik van de ruimte in den meest uitgebrei-
den zin en de dingen, die niet hieronder vallen,
kan men optellen aan de vingers van één hand.
Deze streekplanorganisatie in Limburg berust
evenals die in Noord-Brabant op de woningwet
en de Gemeentewet, en is tot stand gekomen op
initiatief van den onlangs overleden gouver
neur van Limburg, Baron van Hövell tot Wes-
terflier. Het is voornamelijk het streekplan
Noord-Limburg, waarover we hier willen spre
ken, want dit houdt zich ook bezig met De
Peel en de ontginning van dit woeste gebied,
waarover we onlangs reeds een en ander heb
ben geschreven.
Dit „zich-bezig-houden-met-ontginning" is
niet zoo simpel ais men op het eerste gezicht
geneigd zou zijn aan te nemen. De grond im
mers, die ontgonnen moet worden, moet een
goede en doelmatige bestemming krijgen, die
overeenkomt met zijn geschiktheid; de ontgin
ning moet ook systematisch geschieden en niet
in het wilde weg, want deed men dit wel. dan
zou men kans loopen, dat er een verwarring
zou ontstaan, die op den duur door haar ban
deloosheid niet schoon en door haar verwarring
niet meer economisch zou zijn; bij de ontgin
ning moet ook rekening worden gehouden met
de economische en demografische ontwikkeling
in het verleden en haar waarschijnlijke ten-
denzen ki de toekomst. Dit alles maakt duide-
luk, dat ontginnen een werk is van groote ver
antwoordelijkheid en van veel voorbereidende
studie.
Het werk van den streekplannendienst kan
dan ook verdeeld worden in twee etappenhet
maken van verantwoorde en doelmatige plan
nen, die gebaseerd zijn op deze studies.
Daar de dienst zich bezig houdt met het ge
bruik van den bodem, moet hij, alvorens hij kan
overgaan tot het maken van plannen, een stu
die maken van dezen bodem en van de gebrui
kers van dezen bodem, en tot slot van het be
staande gebruik, dat in zoo velerlei vormen ge
schiedt; hij moet dus hebben documentatie
Mijnheer Bagnett, de stroopwafelfabri
kant, was niet erg tevreden met den
verkoop in de afgeloopen maand. Daar
om liet hij al z'n reizigers op z'n kantoor ko
men, om daarover een ernstig woord met hen
te wisselen. Ze stonden om z'n bureau ge
schaard als een stel schooljongens om den les
senaar van den meester.
„Mijne heeren," zoo begon mijnheer Bagnett,
op indrukwekkenden toon en met een streng
gezicht, „zooals de zaken in den laatsten tijd
gaan..,."
Hier werd mijnheer Bagnett door z'n secre
taris, schuchter in de rede gevallen.
„Mevrouw Last is aan de telefoon en vraagt
of ze even haar man kan spreken. Het is zeer
dringend."
Een beetje onwillig, maar met een genadig
knikje, stond de fabrikant van stroopwafelen
toe, dat de reiziger Last even z'n telefoon ter
hand nam.
Mijnheer Last nam dus den hoorn van den
haak en werd op 't zelfde oogenblik zeer bleek.
De andere reizigers keken hem in spanning en
meewarig aan, terwijl het gelaat van mijnheer
Bagnett gelijkenis begon te vertoonen met dat
van den dondergod.
„Hallo!" zei mijnheer Last.
„O, lieveling," riep mevrouw Last aan den
anderen kant van de lijn. „Er is iets verschrik
kelijks gebeurd. Mijnheer en mevrouw Schuim
hebben opgebeld en gezegd, dat ze vanmiddag
bij ons komen dineeren."
„En?" vroeg mijnheer Last.
„En?" herhaalde z'n vrouw ongeduldig. „En?
Je weet drommels goed, wat dat beteekent. Ik
kan geen koekjes bakken en die moeten we
absoluut hebben." Ze schreeuwde nu door de
telefoon: „Hoe bak je die ook al weer?"
„Och.... ach!" steunde mijnheer Last.
De andere reizigers en zelfs mijnheer Bagnett,
drongen zich bij dien onheilspeilenden uitroep
om hem samen.
over de samenstelling van den grond, over de
bevolking en over alle voorkomende gebruiks-
vormen: landbouw, nijverheid, handel, verkeer,
wonen enz. Daarna eerst kan men plannen
gaan maken; gaan bepalen, welk gedeelte van
den grond bestemd is voor gemeenschappelijk
gebruik, bijv. pleinen, wegen, openbare gebou
wen, sportterreinen, e.d. en welk gedeelte be
stemd is voor privaat gebruik, waarbij men re
kening heeft te houden met de verschillende
doeleinden.
Het is te, begrijpen, dat dit alles veel werk
vraagt en veel tijd, zoodat men over het alge
meen genomen jaren noodig heeft om volkomen
op de hoogte te zijn van alle genoemde fac
toren, die het streekplan kunnen beïnvloeden;
om plannen te maken en deze naar behooren
uit te werken.
Deed de dienst der streekplannen niets an
ders dan dit, dan zou hij voorzeker nuttig en
noodzakelijk werk verrichten, doch het zou al
te gemakkelijk kunnen voorkomen, dat een be
paald gebied zich in den loop der jaren zou
ontwikkelen in bepaalde richting en dan niet
meer in het plan zou passen; ofwel, als men de
ontwikkeling zooveel mogelijk zou willen tegen
houden tot de plannen tot gereedheid zouden
zijn gekomen, dat de dienst der streekplannen
zou verstarren en zou ontaarden tot een be
lemmerend instituut.
Om deze gevaren te vermijden, heeft de
streekplannendienst van Limburg zich tot taak
gesteld niet alleen een wetenschappelijke dienst
te zijn voor het goede gebruik van de ruimte in
de verdere toekomst, maar daarnaast wil hij
ook in dagelijksche stedebouwkundige behoeften
voorzien, door bijvoorbeeld adviseerend op te
treden bij de gemeenten: door normen aan te
geven volgens welke meer samenhang in de ge-
heele ontwikkeling verkregen kan worden.
Doch daarnaast houdt deze dienst ook zijn
aandacht gericht op de urgente problemen van
streek en bevolking.
XPGCU
AVDE.C
AdDKHPMO
OP* af
Gelukkig was de dokter al op. Toen hij Tuimeltje binnen zag
komen, trok hij gauw zijn witte jas aan en zette zijn bril op.
Wat is er gebeurd, kereltje, vroeg de dokter aan Tuimeltje en
deze vertelde onder gesnik, wat hij had uitgevoerd. Toen moest
Tuimeltje op een stoel gaan zitten. Nadat de dokter zijn oogen
had uitgewasschen met allerhande soorten water, kreeg Tui
meltje een zwarten bril op.
„Meneer de dokter, ik kan zoo toch niet loopen," viel Tui
meltje uit, „het is heelemaal do nker om mij heen en ik kan niet
eens zien, waar ik loopen moet.„Hoor eens hier ventje," zei de
dokter toen, „als je wilt, dat je niet altijd een bril zult moe
ten dragen, dan moet je gehoorzamen, want je hebt weer een
gekken streek uitgehaald en,daarvoor moet je dan ook maar
boeten." Tuimeltje zag, dat er niets aan te doen viel en liep
tastend naar de deur waar kikker Karei hem opwachtte.
„Je ziet er prachtig uit met dien bril," zei kikker Karei tegen
Tuimeltje; „waarom doe je ook zulke domme dingen?" „Plaag
me maar niet" antwoordde Tuimeltje. „Ga je wat met me
wandelen?" Daar voelde kikker Karei veel voor. Ze hadden
zoowat een kwartier geloopen, toen Tuimeltje ineens heel kwaad
zijn bril op den grond smeet en hard begon te rennen. „Nou
loop ik net zoo lang tot ik geen pijn meer heb", zei hij tegen
kikker Karei en hij scheen woord te houden, want
„Ik zal je wel opbellen!" riep mijnheer Last
benauwd.
„Neen, neen, lieve man; je moet het me nu
zeggen. Ik heb nog honderden dingen te doen
en ze komen vroeg. Wat neem je ook al weer
eerst? Meng je niet eerst iets door elkaar?"
„Ja, juist," zei mijnheer Last, terwijl groote
zweetdruppels op z'n voorhoofd parelden; „doe
dat maar."
„V/at?"
„Wel," mijnheer Last werd nu vuurrood.
Welkijk
het is zoo...."
werden onrust- r S
barend ongedul- mijnheer LdSt j
dig. „Neem eerst i tl
maar even twee"..
Hier kuchte hij. m
„O, juist! Je neemt twee handen meel niet?
riep mevrouw Last weer; „groote of kleine
handen?"
„Koppen is beter." Mijnheer Last voelde zich
een beetje opgelucht.
„En meng je dat niet met een beetje soda,
bakmeel of iets dergelijks?" hield ze aan.
„Ja."
„Wat ja? Maar man, je doet zoo vreemd."
,,J a.
Mijnheer Last vond dat het gesprek zoo goed
liep.
„En wanneer doe je er suiker bij?" vroeg z'n
wederhelft weer.
„Hoeft niet."
„Hoeft niet, zeg je?"
„Neen, boter."
„O, juist! Hoeveel?"
„Een beetje."
„Wat is een beetje? Twee theelepels?"
„Ja.... doe dat maar!"
„En wat moet er dan gebeuren? Je wilt me,
geloof ik, heelemaal niet helpen."
Mijnheer Last dacht even na.
„Ik zal het probeeren," sprak hij, met verhef
fing van stem.
„Dit is een zeer ernstig geval. Ik hoop dat de
kleine jongen niet te veel pijn heeft."
„Maar Bartwat vertel je me nou,...?"
„Onthoud dit!" riep mynheer Last weer. „Er
moet een beetje vloeistof, laten we zeggen wa
ter, bij. Onderbreek me niet. Of neem maar
melkja, melk is beter. Neem maar een
kopje."
„Maar ventwaarover
„Gooi dat maar bij het droge mengsel, dan
glijdt het beter. Maar wees voorzichtig! Neem
van tijd tot tijd de temperatuur op.die mag
vooral niet te hoog worden. Schud hem dan
maar wat heen en weer!"
De gezichten van al de aanwezigen van mijn
heer Bagnett incluis, drukten nu diep mede
lijden uit.
„Let vooral op de oogen," ging mijnheer Bart
Last voort, „en laat een beetje frissche lucht
door z'n neusgaten binnen komen! Doe verder
maar niets. Zoodra ik thuis kom, zal ik hem
zelf wel verder behandelen. Stiekum met rust
laten! Dag kind, houd maar moed, hoor!"
Na al deze aanwijzingen legde mijnheer Last
met een zucht den hoorn van de telefoon neer.
Z'n gezicht zag nu purperrood.
In het kader van de reportage
der opening van de Blauwe
Donau Express, die ons in 5 Va
uur naar Boedapest brengt,
speelde Magyare Imre voor
E den K.R.O.
Lokkende Zigeuner wij zen s
Vloeien smeltend door de zaa\
Czardasklanken zingen luide
E Hongarije's wildste taal;
Hooger jubelen violen,
Stijgen op tot razernij,
Sleepen zielen met zich mede,
Maken geesten licht en vrij
Krachtig bruisen de accoorden
E Van de klare cembalo,
Brengen hoorders tot verrukking
Tot een daverend: „Bravo!"
E Melodie van ijle verten
Speelt verlokkend om ons hart,
Dat gebroken wordt door weemoed,
Weent en trilt in vreemde smart....
E Stille roep van donk're wouden,
Door de eeuwen heen bewaard,
Tot het wilde lied der steppen E
Alles meesleept in zijn vaart:
Snelle paarden, zwart en vurig,
Rennen aan ons oog voorbij,
E De Zigeuner is hun meester,
E De Zigeuner, trotsch en vrij!
H 't Is de stem van Hongarije,
Die ons lokt in het verschiet,
Want den band, dien kind'ren
vlochten,
Dien vergeten wij toch niet.
Nederland en Hongarije
H Houden vast dien vriendschapsband,
E Die nog hechter zal gaan worden
Nu men vliegt van land tot land,
E Nu de snelle zilveren vogel
E Langs den blauwen Donau gaat
E En ons brengt toaar trouw en krachtig
Hongarije's hartklop slaat.
HERMAN KRAMER
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiinl
f T"* A nAMMr1 JC op dit blad zijn Ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen ÏT levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door J7 7HnnHoLtpnCV^Vwvn F 250«"
ALLE ABONNE S ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen -T tlü. veriies van beide armen, beide beenen of beide oogen I %J\J» doodelijken afloop
Roman van Paul Keiler
Vertaald door Louis de Bourbon
«2
Daar trad tegenover de plaats, waar Gunther
zich verborgen hield, de overste uit de boschjes
te voorschijn. Met een nijdig sissen, als van een
kat, die gestoord wordt bij haar lievelingsmaal,
zette de drinker de flesch neer.
„Valentin, schaam je je niet?" riep de over
ste met krakende stem.
Hij rukte den gek de reeds bijna leege flesch
Uit de hand en slingerde deze in de rivier. De
gek begon te jammeren en wierp zich in zijn
volle lengte over de vier flesschen heen, die nog
op den grond lagen.
„Als ik je nog ééns betrap met dien ellen-
digen sluikhandelaarraasde de overste,
„verzuip ik jullie allebei!"
Hij trok den kermenden man van den grond
op en slingerde de flesschen één voor één in
het water. Dan gaf hij den heftig tegenstribbe
lenden gek een paar klinkende oorvijgen en
loeg hem weg. Een poosje stond de overste nog
«an den oever. Hij stampte een paar maal
Vertoornd met den voet op den grond, dan
draaide hij zich om en ging terug naar den
rijweg, vanwaar hij gekomen was.
NEGENDE HOOFDSTUK
Ook Clothilde was op onderzoek uit geweest.
Zij kwam twee dagen na den bewusten avond
bij Gunther en vertelde trotsch:
„Ik weet wat!"
„Wat weet u?"
„De gek teekent papieren geld."
„Hoe bent u daar achter gekomen?"
„Zoo!" zei zij en nam een bosje valsche sleu
tels uit haar zak.
„Hebt u hebt u bij hem ingebroken?"
vroeg hij.
„Ja, gisterenmiddag, toen hij niet thuis was,"
antwoordde zij onverschillig. „De deur gaat heel
gemakkelijk open."
„Maar hoe kunt u toch zooiets doen, Clo
thilde?"
„Bah denkt u, dat hij mij vrijwillig zal
uitnoodigen om zijn hut te doorzoeken? Als ik
u ooit onder verdenking krijg, dat breek ik bij
u ook in en zoek alles na."
„U bent vreeselijk, Clothilde."
„Heelemaal niet zoo vreeselijk! Het gat in den
vloer, waar hij zijn teekeningen en koperplaten
en flesschen bewaart en zoo'n groot ding met
een schroef, heb ik weer dicht gemaakt. En ver
klikken doe ik niets. Het kan mij ook niets
schelen, of hij valsch papieren geld maakt. Ik
wou het alleen maar zeker weten."
„Hoe bent u dan op de verdenking gekomen,
Clothilde?"
„Wel, Kajetan zei het toch eergisterenavond,
hij zei toch, dat Izaak, de jood, die in de stad
brandewijn verkoopt, gezegd heeft, dat het pa
pieren geld van den gek valsch is?"
„Hebt u dat dan gehoord?" zei Gunther ver
rast. „Hoe is dat mogelijk? Ik was er toch zelf."
„Maar ik was er ook!" zei Clothilde. „Ik was
er nog eerder dan u; ik ben altijd overal, waar
iets te doen is."
„Waar hebt u dan gezeten?"
„In den boom."
„Waar?"
„In den boom, waar u onder lag. Hij is van
boven zoo hol, dat we er allebei wel in hadden
gekund. Ik wilde u ook al voorzichtig op uw
hoed spugen, maar toen dacht ik, dat u dat
misschien weer direct kwalijk zou nemen."
Gunther kon niets uitbrengen; hij schudde
slechts met het hoofd.
„Laat den gek nu maar rusten," begon zij
weer; „zet uw hoed op en kom mee; we zullen
eens naar den boer op de afgelegen hoeve
gaan. Het heeft vandaag gevroren; dan is de
weg goed. Anders blijf je meestal halverwegen
i- de modder steken."
Hij nam hoed en stok en volgde haar. onder
weg lichtte zij hem in. De boer od de afgelegen
hoeve was van alle eenzamen op het eiland
de eenzaamste. Zijn huis lag op een klein schier
eiland, ten noordoosten van het groote eiland en
hiermede slechts door een nauwelijks twee meter
bre Ir dtong verbonden. Het kleine aan
hangsel van het eiland was net groot genoeg om
een huis te dragen en voer op te brengen voor
vier of vijf koeien.
De landtong, die de twee eilanden verbond, was
laag, moerassig, vaak zelfs overstroomd en dus
zelfs voor de eilandbewoners veelal ontoeganke
lijk.
Clothilde zeide, dat wanneer zij niet nu en
dan bij den boer op bezoek ging, hij zelden of
nooit een mensch te zien zou krijgen. Zelfs
Kajetan niet. Want toen deze eens op het
schiereiland wilde landen, had de boer gedreigd
hem dood te slaan. Deze boer zou, naar het
heette, ook werkelijk vroeger in de wereld eens
iemand hebb.n doodge gen, maar niemand
wist daaromtrent iets met zekerheid.
Zij wandelden tamelijk lang, gingen over een
lagen heuvelrug, die zich ten noordoosten van
het eiland verhief, en kwamen bij het dalen
i„ een kreupelbosch, dat bijna zoo dicht was als
een oerwoud.
„Daar beneden wonen bevers en otters," zei
Clothilde, „later gaan we daar eens jagen, dat
is nog wat anders dan hazen schieten."
Zij kwamen bij de landtong, die door de lichte
vorst goed begaanbaar was geworden. Van het
huis op het schiereiland was niets te zien, het
lag geheel achter hooge boomen verscholen.
„Wel verdraaid," zei Clothilde, en bleef ver
wonderd, staan, „de boer heeft den toegang ver
sperd. ziet u, daar is een muur, en tot nu toe
was er alleen maar een hek."
De smalle, slechts eenige meters breede land
tong was aan de andere zijde werkelijk door
een muur van steenen afgesloten, maar deze
was nog laag en scheen niet geheel klaar te
zijn. In enkele minuten waren zij aan de over
zijde van de landtong. Van achter den muur
weerklonk een woedend geblaf. Gunther en
Clothilde bleven staan.
„Hallo!" riep Clothilde, „hallo, baas!"
Het bleef stil.
„Baas, Clothilde is hier!"
Geen antwoord.
„Ach baas, wees toch niet zoo onvriendelijk
tegen mij!"
„Hallo! Hallo! Clothilde is hier!"
„Hoort u niet, dat Clothilde er is? Roep toch
mee, Gunther, uw stem is krachtiger dan de
mijne!"
Toen riep ook hij: „Hallo! Baas! Clothilde
is hier!"
Tusschen de boomen werd een man zichtbaar.
Hij was armoedig gekleed. Somber staarden de
halfdichtgeknepen oogen. Zijn leeftijd kon vari-
eeren tusschen de vijftig en zestig jaar. Hij trad
langzaam en wantrouwend naderbij, tikte even
aan zijn muts.
„Wilt u ons niet binnen laten, baas? Waarom
hebt u een muur dwars over den weg gebouwd?"
„Ik laat niemand hier binnen."
„Niemand? Mij ook niet?"
„Neen."
„Waarom niet?"
„Dat zeg ik niet."
„Aha, dan hebt u wat uitgevoerd. Dan hebt
u geen zuiver geweten. Dan moet ik zeker naar
binnen."
„Ik laat niemand binnen," zei de boer somber.
Maar met een koenen sprong was Clothilde
reeds op den muur geklommen en liet zich
bliksemsnel op het verboden terrein neer.
„Daar ben ik!" zeide zij tegen den man, die
van woede zachtjes snoof. „U moogt honderd
domme dingen gedaan hebben, boertje, ik
vertel niets, dat weet u heel goed, maar bru
taal moogt u tegen mij niet zijn. We waren
immers altijd goede vrienden. Wat bezielt u
dan opeens? Wat heb ik u gedaan?"
Toen werd de sombere man verlegen. Hij zei
brommend: „U bent goed, ja, u bent zelfs de
eenige goede mensch, die op de wereld be
staat
„Onzin!" onderbrak zij hem. „Die man daar
kunt u ook gerust binnen laten. Hij is ook een
behoorlijk mensch; hij vertelt ook niets. Hij is
mijn vriend."
De boer stond een poo6je zwijgend voor zich
uit te staren, dan zei hij:
„Wacht hier e' en!"
En hij ging \feg.
Clothilde floot.
„Vlug, Gunther, er overheen!"
Gunther klom over den muur.
„Nu ben ik benieuwd," zei Clothilde, „wat hier
gebeurd mag zijn. Het lijkt wel, of hij een
vesting wil bouwen."
De boer kwam terug en zei:
„In het huis moogt alleen u maar binnen
komen, Clothilde; ik zal met den jonker om
de akkers wandelen, als hij het goedvindt."
(Wordt vervolgd)