Presidenten van Amerika vrij metselaars I MdvetóacU dag o Wat Kikker Karei en Tuimeltje beleefden ALLE ABONNÊ'Ssj^SSn^rsSrXïïrssags F 750.- F 750.- sssriK F 250.- EN ROOSEVELT? mm DUISTERE DADEN ij let eiland der eenzamen VRIJDAG 1 MEI 1936 Kasteel „De Burgh" te Eindhoven Meer teekenfilm Pro-Deo-Commissie A^2GlmE »OmOP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL Ii een deel der Amerikaansche pers is de beschuldiging geuit en ze waaide naar Nederland over dat Roosevelt, president der Vereenigde Staten, evenals de rneesten zijner voorgangers, vrijmetselaar zou zijn. Uit Yanco (Puerto Rico) ontvingen over deze actueele quaestie een ophel dering van den zeereerw. Pater Luias Janssen OP. Wij laten haar hieronder Volgen: Dat Roosevelt vrijmetselaar zou zijn, Vfordt vooral door de vrijmetselaars zeiven gepropageerd. Ze maken gaarne reclame Piet hoogstaande autoriteiten. Die reclame Wordt echter weerlegd in het Apologetisch Weekblad „El Piloto" „de Loods" het welk door de Paters Dominicanen te Yanco Wordt uitgegeven en waarvan al de twaalf de jaargang loopt. In „El Piloto", onder administratie van Marcus Huygens O.P. en redactie van P. keet. Martinus Berntsen OP., lezen we in den Xlden jaargang, no. 510, het volgende: Het Portoricijnsche vrijmetselaarsblad ■Hermes" (Sept. 1935, pag. 13) tracht te bewijzen, dat de vrijmetselarij heel respec tabel en onschuldig is en bluft daarom met bet gezegde, dat alle presidenten van de ^er- Staten vrijmetselaar waren. Dit is Voorwaar een groote leugen, want niets is bunder waar. ■.The New Age", het officieele orgaan van de hoogere maconnieke graden in het Zui den van de Ver. Staten, geeft iedere maand een lijst van de min of meer beroemde vrij metselaars, die in die maand hun anniver- Sarium vieren. En in die lijst staan slechts de namen van veertien presidenten der Ver. Staten. En van die veertien zijn er twee nog twijfelachtig. Dus met zekerheid waren er hechts twaalf vrijmetselaar. Welnu, het ge- heele getal van presidenten, die er tot nu t°e in de Ver. Staten geweest zijn, is 31. van dit getal zijn er derhalve zeventien, die geen vrijmetselaar geweest, twaalf, die het geweest zijn en twee, die het misschien geweest zijn. Ziehier de namen: Geen vrijmetselaar: 1. John Adams; 2. John Quincy Adams; 3. Martin van Buren; William Henry Harrison; 5. John Tyler; Zachary Taylor; 7. Millard Fillmore; 8. franklin Pierce; 9. Abraham Lincoln; 10. dlysses Simpson Grant; 11. Rutherford Bir- °hard Hayes; 12. Chester Alan Arthur; 13. Grover Cleveland; 14. Benjamin Harrison; tS. Woodrow Wilson; 16. Calvin Coolidge; Herbert Clark Hoover. Wel vrijmetselaar: 1. George Washington; 2- James Monroe; 3. Adrew Jackson; 4. •bhnes Knox Polk; 5. James Buchanan; 6. Andrew Johnson; 7. James Abram Garfield; William McKinley; 9. Theodore Roose- vmt; lo. William Howard Taft; 11. Warren Gamaliel Harding; 12. Franklin Delano Roo- 6evelt. Misschien vrijmetselaar: 1. Thomas Jef ferson; 2. James Madison. Maar, zal men zeggen, al is het dan zóó, Qah tóch is het geen kleinigheid dat van de 31 Presidenten er 12 of 14 vrijmetselaar ge feest zijn. Voorwaar, het is geen kleinigheid. Maar daarmede wordt dan ook bewezen het te genovergestelde van wat het ma?onnieke *ad „Hermes" wilde bewijzen, n.l. dat dè yrijmetselarij lang niet een onschuldig iets Het bewijst ten eerste dat de vrijmetsela- Gj liegt, wanneer ze zegt, dat ze niet aan po- htiek doet. Maar nog erger, 't bewijst juist haardoor dat de vrijmetselarij aansprake- ■ik is voor het in het oog springende feit, bat zoovele presidenten menschen van min- berwaardige capaciteit waren!!! Dit feit v''ordt toegegeven door niemand minder bah Nicholas Murray Butler, president van b- Universiteit van Columbia. Ditzelfde ^St ook dr. Herbert Agar, die het ook ge failleerd bewijst in zijn boek: „The People's Choise from Washington to Har- öihg", uitgegeven in 1933. Hetzelfde zegt de Radicale, Noord-Amerikaansche criticus H. k- Mencken, die het genoemde boek van dr. ASar recenseerde in „The American Mercu- in October 1933, pag. 249. Het is ook waar, dat er presidenten ge weest zijn, die verre van middelmatige ta lenten waren, daarom is het de moeite v/aard na te gaan, hoevelen van deze er wél vrijmetselaar waren en hoevelen niét. Volgens dr. Agar waren minderwaardige talenten: 1. Washington; 2. John Adams; 3. John Quincy Adams; 4. Lincoln; 5. Jeffer son; 6. Madison; 7. Cleveland; 8. Theodore Roosevelt; 9. Wilson; 10. Monroe; 11. John son; 12. Taft. Welnu, van deze presidenten waren zéker vrijmetselaar deze 5, n.l.: Washington, Th. Roosevelt, Monroe, Johnson en Taft. Laten we dezen eens één voor één bekijken: Washington was vrijmetselaar, maar voorzeker geen actieve. In Zijn pamflet: „Washington als vrijmetselaar" zegt de vrij metselaar José Gonzalez Ginorio, ex-groot meester, groot-secretaris en groot-geschied schrijver van de Gr an Logia soberana van Puerto-ftico: „Vanaf 27 December (1788), 7 dagen na zijn herkiezing als Venerable, kunnen geen bewijzen meer gevonden wor den dat Washington aan de vergaderingen van de Loge geassisteerd heeft gedurende zijn tweede periode van Venerable." Ja, nog erger; het schijnt zelfs, dat Washington de vrijmetselarij niet heel erg serieus opnam, want „The Brooklyn Tablet" van 23 April 1932, pag. 8, zegt: „Washington was niet al leen een tamelijk onverschillig vrijmetse laar, maar bovendien gedurende de jaren 1780—1783 gaf hij aan zijn adjudant den raad zich niet bij de vrijmetselarij aan te sluiten, want de vrijmetselarij is gewoonlijk niets anders dan kinderspel, dat deson danks voor zeer perverse doeleinden ge bruikt kan worden." Theodoor Roosevelt. Roosevelt was voor waar vrijmetselaar, maar, zegt Mencken, de wereldoorlog heeft zoowel hem als Wilson „gedemoraliseerd en belachelijk gemaakt." (Zie: The American Mercury, Oct. 1933, pag. 249.) Monroe. Het is zeker, dat Monroe geen actieve vrijmetselaar was. Het maconnieke tijdschrift „The New Age" (Oct. 1932, pag, 582) geeft toe, dat gedurende een langen tijd geschiedschrijvers van de vrijmetselarij zélf ontkend hebben, dat Monroe vrijmetse laar was. Maar zoo voegt het genoemde tijdschrift er bij kort geleden heeft men in een bibliotheek „iets" (something) ont dekt, waaruit blijkt, dat Monroe minstens „leerling" geweest is. Johnson. Johnson was vrijmetselaar, maar, voegt Mencken er bij, hij verslapte na den civielen oorlog. Taft. Vrijmetselaar was Taft, maar tegen de opinie van dr. Agar in zegt Mencken, dat hij geen groot talent was. Volgens Mencken was Tyler, die geen vrijmetselaar was, g'roo- ter dan Taft. De conclusie van dat alles is: Van de twaalf presidenten van de Ver. Staten, die vrijmetselaar geweest zijn, is er slechts één, zegge en schrijve één, n.l. Washington, die, minstens op zeker terrein, een talent is ge weest. Maar juist dit talent heeft gezegd, dat de vrijmetselarij dikwijls niets anders dan kinderspel is, maar een gevaarlijk kin derspel, want dikwijls kan het voor perverse doeleinden gebruikt worden. Het feit dus, dat de vrijmetselarij zoowel mannen van middelmatig talent op den presidentzetel geholpen heeft, is heelemaal geen motief om daarop groot te gaan. s V Door bemiddeling van het Makelaarskantoor van J. v. d. Meeren te Eindhoven is een schit terend natuur- en architectonisch monument voor deze stad behouden. Het kasteel „de Burgh" te Eindhoven aan den Geldropscheweg dat indertijd onder leiding van dr. Jos. Cuypers is gebouwd en eigendom was van den heer mr. N. Smits van Oyen is dezer dagen door bemid deling van dit kantoor verkocht. Het stond reeds geruimen tijd (ongeveer zes jaren) on bewoond, en door velen werd gevreesd dat het door de enorme grootte niet meer te bewonen zou zijn. Wu vernemen dat het niet voor normale be woning zal bestemd worden. Waarvoor het wel bestemd is, houdt men blijkbaar nog geheim. Vermoedelijk is het voor charitatieve doeleinden aangekocht. illinium De misdaad tiert nog welig voort En sluipt langs duist're paden, Men wordt haast dagelijks opgeschrikt Door krasse euveldaden. En als men zegt: ons land kan bij Amerika niet halen, Dan denkt men zeker niet aan Oss, Dat zijn toch óók schandalen! Wat zoekt men bij 't gemengde nieuws? 't Zijn moorden of 't zijn branden, Al werkt men hard, de misdaad ligt e Nog waarlijk niet aan banden. Maar 't ergste is, dat in ons land De menschen zich niet schamen Zoo maar publiek, in 't openbaar, Hun plannen te beramen. Welk burger gaat daarmee accoord Wie heeft daarmee nog vrede? Nog onlangs deden daarbij zelfs Autoriteiten mede. i Zij, die ons toch op elk gebied Het voorbeeld moesten geven. zij hebben thans een duistere daad. Op groote schaal bedreven: Het is niet algemeen bekend, Maar toch wordt er gefluisterd Zij hebben samen, vorige week. E Het heele Gooiverduisterd! HERMAN KRAMER n de vierde aflevering van het halfmaan- dehjksche orgaan „Filmfront" schrijft Theo Hoyer een artikel, getiteld „Meer teeken film!", waarin hij voornamelijk de geluidsfilm verwijst naar de teekenfilm, die het voorbeeld genoemd kan worden van een juiste opvatting omtrent de wisselwerking tusschen beeld en geluid. ,,Op de twee of meer uur geluidsfilmpro gramma, wekelijks door de bioscopen (al of niet zich aandienend onder den naam „sound-theater") ten beste gegeven, zou menigmaal nog niet één minuut geluidsfilm vóórkomen, was daar niet als een oase in de woestijn van steriele werkelijkheidsco- pieertng: het teekenfilmpje. De silly sym phonies, merry melodies, looney tunes, happy harmonies, talkartoons en screensongs zijn de vreugde van iederen filmminnaar; Betty Boop, Popeye the Sailor en de kleine Buddy bezitten voor hem meer realiteit dan alle „sterren" aan het filmuitspansel bij elkaar, en wanneer hij ten zooveelsten male na het zien van de hoofdfilm mis troostig het theater verlaat, luidt opnieuw zfjn strijdkreet: „Meer teekenfilm!" Hij wijst er dan op, hoe het geluid niet aan het beeld inhaerent is, doch naast het beeld behoort te leven, omdat immers de geluiden behooren bij de werkelijkheid, en niet bij de schaduwen van die werkelijkheid. Een staaltje van uitnemende wisselwerking tusschen beeld en geluid geeft de schrijver ten beste in de volgende passage: ,,Wie herinnert zich uit de teekenfilmpjes niet een episode als van den honingbe- lusten beer die door een nijdig langsschie- tenden bijenzwerm plaatselijk kaal gescho ren wordt? Zonder geluid zou het verband tusschen de kale plek op Bruintjes's rug en het offensief der bijen totaal onbegrijpelijk zijn; en evenmin zou deze scène effect sorteeren, wanneer de bijen een „natuurlijk" gebrom hadden doen hooren, nauwgezet ver de breede, rustige baai, waarop de oorlogsvloot voor anker lag, vielen de gouden stralen van het herfstzonnetje. Alle schepen vlagden vroolijk, want er werd* hoog bezoek verwacht. Vóór den aanvang der groote manoeuvres, die op til waren, zou de Admiraal vandaag in hoogst eigen persoon in spectie houden. Geen wonder, dat alles schit terend in de verf zat en dat de dekken glom men als een spiegel. En wat dé Jantjes zelf betreft, die zagen er uit om door een ringetje te halen! Tegen den middag kwam eindelijk het ad miraalsschip in zicht en weldra was de inspec tie begonnen. De hooge, gestrenge heer voer van den eenen kruiser naar den anderen, het ging alles van een leien dakje en iedereen scheen tevreden. De commandanten straalden van voldoening en de Jantjes hepen neuriënd over het dek. Tenminste, zoodra de inspectie achter den rug was! Toch scheen er op het laatste oogenblik nog een kink in den kabel te komen. Reeds meer dan een uur was de admiraal nu al op den grij zen kruiser „Topeka" en ongeduldig, nerveus, trippelden de commandanten, wier schip de eer van het hooge bezoek nog niet was te beurt gevallen, op en neer. Zonderling! Daar moest op de „Topeka" bepaald iets niet in den haak wezen! Ook de Jantjes staken de koppen bij elkaar, doch de een wist nog minder dan de ander en boven elk hunner hoofden zweefde als het ware één groot vraagteeken! Maar ten langen laatste ging dan toch de vlag bij de „Topeka" omhoog, ten teeken, dat de inspectie beëindigd was. En laat in den na middag, toen de admiraal verdwenen was, ver nam Janmaat wat er riu eigenlijk precies ge beurd was. Het begin van de historie was vrij gewoon. Dien morgen was een eerzame kleer maker uit tiet naburige stadje aan boord van den kruiser gestapt. De man had zich bij de wacht gemeld en hij kreeg permissie de keurig gestreken uniform, die hij bij zich had, aan een der matrozen af te gaan leveren. Doch nu was het zonderlinge van de geschiedenis, dat deze kleermaker eensklaps spoorloos verdwenen bleek! De wacht bezwoer bij hoog en bij laag, dat hij het schip niet verlaten had; hij moest dus nog aan boord zijn, maar waar? Het was voor den commandant een pijnlijk moment, toen hij dit zonderlinge voorval aan den admi raal moest rapporteeren. De admiraal zette groote oogen op en gaf order onmiddellijk het heele schip van boven tot onder te laten door zoeken. Als terriers vlogen de Jantjes door het schip, botsten in hun speurdrift zoo nu en dan met de koppen tegen elkaar, alles echter zender resultaat! Het kleermakertje was en bleef zoek! De zaak werd hoe langer hoe ver dachter en ten slotte mompelde iemand zelfs iets van spionnage. Geen wonder, dat de Jant jes dien avond een zucht van verlichting slaak ten, toen zij goed en wel in hun kooien la gen Het was dan ook wel een opwindende dag geweestAlleen de kleine matroos Smit lag onverschillig den rook van zijn Virginia- sigaret voor zich uit te blazen. Hij kon maar niet begrijpen, waarom er nou eigenlijk zóó'n drukte gemaakt was! De vlootoefenmgen waren geëindigd en de kleermakersaffaire scheen zoo langzamerhand in het vergeetboek geraakt te zijn. In het ha venkroegje ,.De Gouden Wimpel" zaten de ma trozen gezellig bij een glaasje bier en amuseer den zich zooals alleen echte zeelui dat kunnen! De stemming liet niets te wenschen moest al tame- SpOOfloOS lijk hard schreeu- j wen om elkaar UCYCilSDCTl&ïl nog te kunnen 5 verstaan. Opeens echter dreigde de feestvreugde wreedelyk ver stoord te worden. Een lange stoker was van zijn stoel opgesprongen en met een vuurrood gezicht schreeuwde hij tegen zijn maat: „Je maakt mij niet wijs, dat die kleermaker echt aan boord is geweest!" „Dat is-ie wél!" stiet de ander kwaad uit, „ik heb 'm zelf gezien!" Het was op dat moment, dat de kleine matroos Smit, die nieuwsgierig had geluisterd, naar het tweetal toestapte, hen neerdrukte op hun stoelen, zelf bijschoof en een rondje bestelde. „Kom. jongens!" suste hij, „nou geen ruzie! Wil ik jullie eens wat zeggen? Als je het mij vraagt, hebben jullie allebei gelijk! Die kleer maker was op de „Topeka" en toch ook weer niet. Stel je nou eens voor, dat je aan het passagieren bent. Je hebt permissie tot twaalf uur en je ziet plotseling, in een helder oogen blik zullen we maar zeggen, dat het al half drie 's nachts is. Wat doe je dan? Ga je aan boord, dan ga je vast en zeker de nor in! Je blijft dus wat rondzwalken endaar krijg je een ideetje! Een goed zeeman heeft overal wel een kennis, die hem even een burgerpakje leent, en een flinke werkmansknevel is óók wel te krijgen. Zou het dan zoo gek zijn, als je den volgenden morgen „ijskoud" als de deugdzaam ste aller kleermakers aan boord trippelt met je eigen uniform over je arm? Zie je, zóó stel ik me voor, dat het gegaan is!" „Nou", smaalde de lange stoker, „het is aar dig verzonnen, maar hoe kan jij „Ssst!" Matroos Smit legde den vinger op zyn mond. En met een knipoogje naar zijn beide makkers, fluisterde hij: „Ik kan het wetenwant die verdwenen kleermaker die ben ik zelf!!!" per microfoon uit de bijenkorf overge bracht. De „regisseur" echter „componeer de" een geluid, dat niet slechts het col lectieve gezoem van een bijenschare kon voorstellen, maar tegelijk deed denken aan de verwante geluiden van een gonzende tondeuse of snorrende cirkelzaag. En met het uitroepen van die gedachten-associatie maakte hij het kaalscheren van den beer door een zwerm van louter tot steken in staat zijnde angeldragers juist lang genoeg aannemelijk, om den toeschouwer onder den ban van zijn even nonsensicale als suggestieve en amusante voorstelling te houden, m.a.w. schiep hij een niet-bestaan- de werkelijkheid met behulD van een puur geluidsfilmische logica. Hier kan men met een variant op een welbekend woord van Nijhoff zeggen, dat „de beelden zich loszingen van hun be teekenissen." -••"WM iILuhMV Tien meter liep de ooievaar met Tuimeltje deftig langs de boschwegen, maar toen klepperde ie ineens met zijn bek, zijn vleugels liet. hij op en neer gaan en daar ging Tuimeltje voor de oogen van kikker Karei op den rug van den ooievaar de lucht in. Kikker Karei stond radeloos toe te zien en trachtte Tuimeltje moed in te roepen. Een kwartiertje kon de ooievaar boven de stad hebben ge zweefd, toen het hem te saai werd. Hij gaf Tuimeltje een ruk en daar ging het arme kereltje met een vaartje naar beneden. Waar zal ik terecht komen, schoot het door zijn hoofd en juist op hetzefde oogenblik kwam hij al op iets neer. Hij voelde dat hij ergens aan vast zat en deed gijn oogen dicht. Wat was dat ding, dat maar aan hem bleef plakken? Nie mand minder dan kikker Karei, die in de verte alles gade sloeg, kon het weten. Tuimeltje was op de antenne van het kasteel terecht gekomen. De antenne van de radio, waar de kikkers zooveel last mee hadden en het ergste was, dat de paal afgebroken was. Pardoes rolde het heele zaakje naar beneden, zonder dat er hulp kwam opdagen. De Duitsche afdeeling van de Internatio nale „Pro Deo-Commissie", die haar ze tel heeft te Genève (een organisatie van Protestanten, Katholieken en Orthodoxen, die zich ten doel stelt het Bolsjewisme te bestrij den) heeft den volgenden oproep verspreid: Te:- wijl de Christenheid in de heele wereld het Heilig Paaschfeest en de Opstanding herdacht, heeft de doodsvijand van iederen Godsdienst, 't Internationale Marxistische Atheïsme, een nieuwen aanval over alle linies voorbereid. Het zoojuist in Praag gehouden Internationaal Congres van Vrijdenkers heeft tot resultaat ge had. dat alle Sociaal-Democratische en. Com munistische vrijdenkers voortaan vereenigd zijn in een Rood Eenheidsfront der Godloos heid. Dit Internationaal front van Godshaat dreigt openlijk alle kerken en godsdienstige be lijdenissen te vernietigen. De leiding van dit front berust in Moskou. De brutale vernieti gingsoorlog die thans reeds 18 jaar in Sovjet- Rusland woedt tegen de Kerk en haar aan hangers, zal thans uitgebreid worden tot alle landen van de wereld. Het vreeselijk lot, dat honderdduizenden hongerlijders, tot dwang arbeid veroordeelde en vermoorde priesters en geloovigen reeds hebben moeten ondergaan, zal thans het deel worden van alle verkondigers en aanhangers van iederen godsdienst en zeden leer over de heele wereld. De Christenheid mag bij dit misdadig initiatief niet werkeloos blijven toezien. Deze ure is beslissend. Slechts een eensgezinde wil van vertegenwoordigers van alle kerkgenootschappen en geloovigen kan nog bereiken, dat de verderfelijke plannen der Mar xistische godloozen verhinderd worden. In de maand Mei is het Atheïstisch Bolsje wisme reeds van plan om een wereldoongres der Godloozen in Moskou te organiseeren, waarop 36 landen vertegenwoordigd zullen zijn. Via 62 zenders zal in 19 verschillende talen het parool der godloozen worden verbreid. Moet deze conferentie de wereld voor een voldongen feit stellen? Wij roepen alle Christenen op om al hun krachten in het werk te stellen om aan het opdringen der Bolsjewistische godloosheid een gebiedend halt toe te roepen. Laat nie mand zich misleiden, want het Marxistische atheïsme kent ook heden ten dage geen ander doel, dan de onbarmhartige verdelging van iederen vorm van godsdienst. Tegenover dezen wil om Kerk en Godsdienst te vernietigen is slechts één middel, n.l. de vastberaden strijd. Van de kerken der geheele wereld zal het afhangen, hoe deze beslissende strijd voor of tegen God zal uitvallen. bij verlies van een hand, een voet of een oog Roman van Paul Keiler Vertaald door Louis de Bourbon Ge graaf had zijn dochter wegens deze pandelingen ernstig ter verantwoording willen °ePen, maar zij had hem zoo hartelijk uitge- achen, dat hij zich brommend had afgewend v11 verder niets had gezegd. Alleen de overste naar hen met een spottenden blik, toen hen eens ontmoette, en de gek riep hen ®etl Paar keer na. De boeren keken nieuwsgierig ais Gunther en Clothilde voorbij hun wonin- W karnen. Wat een beklagenswaardig leven „fen deze menschen! Des zomers hadden zij maar nu in den winter dorschten zij een Uur per dag en zaten dan verder stomp- ti. ~g en dof in hun nauwe kamertjes, zonder Jdverdrijf, zonder boek. De meesten waren half Wakzinnig. Hun eenig vermaak was elkaar zoo aak zij konden de een of andere ieelijke te bakken; met kinderachtige plagerijen humorloos krakeel kortten deze arme men- hen zich den winter. Üh eigenlijke taak, waarvoor hij op het jg atld was gebleven, vergat Gunther geheel, jpós had hij gewetenswroeging gevoeld en was jjp-r de blinde toegegaan, om zich te veront- ^gkuidjggjj" zjj had hem koel ontvangen en ge- Werk- Paar' phni, «Jd „Amuseer u verder maar goed; ik reken niet meer op u!" Dat had hij haar kwalijk genomen, en hij was weg gegaan. Ach, hij kon het immers niet! Zijn hart was vol liefde en verlangen hoe kon hij zich dan verdiepen in haat en wraak? Zijn hart en ziel waren vol zoete onrust, hoe kon hij dan met koel overleg op zoek gaan naar verborgen draden, die in geheel andere richting leidden dan zijn jonge hart hem dreef? Vaak, als hij alleen met Clothilde was, werd het verlangen hem bijna te machtig, het verrukkelijke meisje in zijn armen te nemen en haar te bekennen, hoe hij haar liefhad. Maar hij kwam er niet toe, en hij zeide tot zichzelf, dat het veel gemakkelijker zou zijn, als hij niet haar leermeester was. Nu kon hij het niet over zijn hart verkrijgen, met haar te spreken over jonge liefde en jong verlan gen. Eens echter, toen hij weer met Clothilde in Dora's kamertje voor het boek met prentjes zat, wees het meisje op een plaat en vroeg: „Wat is dat voor een mooie dame?" „Dat is een bruid!" „Wat is een bruid? Wie is een bruid?" Hij dacht even na en zei dan: „Ik zal maar weer mijn moeder als voor beeld nemen. Die was eens zoo'n bruid. Zij was een mooi meisje, misschien zoo mooi als u bent." „Ben ik dan mooi?" vroeg zij. „U bent heel mooi." zei hij ontroerd. „Dat doet mij plezier," antwoordde zij. „Ver telt U verder," Maar hij had den draad verloren en ergerde zich over haar al te groote naïveteit. „Ik geloof," zei hij ontstemd, „dat het beter is'als ik een andere plaat uitleg; die van de bruid begrijpt u toch niet." „Hé, waarom niet? U hebt het my toch nog heelemaal niet uitgelegd." „Ik doe het ook niet. Zooiets moet een meisje zelf uitvinden." „Zelf? Hoe kan dat? Ik zal er nooit achter komen." Hij trok geërgerd de schouders op en zweeg. „Waarom doet u zoo gek? Waarom trekt u zoo'n kwaad gezicht?" Dora kwam van het venster naar de tafel ge strompeld; hier deed zich een van die geval len voor, dat Dora „je" tegen Clothilde zei. „Ik zal het je zeggen, meisje een bruid, een bruid is is nou, bijvoorbeeld, ik ben ook eens een bruid geweest jaaa en zelfs wat aardig bruidje, jaaa achttien jaar oud ach, en mijn hartje hamerde van ge weld zoo zoo zoo (zy sloeg in snel tempo tegen haar borst) en alles om mijn Fransje om mijn bruidegom jaaa! Haha kyk me dat kind eens aan wat is ze verbaasd! natuurlijk hoort by een bruid ook een bruidegom. Ze zijn in één woord gek op elkaar ze willen trouwen,«trouwen, altyd samen zqn, ook als ze geen rooie cent hebben net zooals mijn dochter en de jager ja, myn dochter was ook een bruid een mooie bruid, al heb je haar ook niet gezien in haar piekfijne bruidsjapon en nu weet je alles, meisjelief, en als je zelf een bruidje wil zijn, dan hoef je het maar te vragen aan hen,, die naast je zit „Dora! Hoe durf je, Dora?" Gunther was woedend. Dora verdedigde zich. „Goede God, meneer de jonker, ik zie toch, dat u met bruidjes! geen raad weet...." „Dora, ik verbied...." Een hartelyk gelach van Clothilde onderbrak hem. Toen nam hj] zijn hoed en stoof de deur „Die lijkt wel niet goed vandaag," zei Clothilde verwonderd. „Hij is tot over zijn ooren op jou verliefd, meisjelief!" „Wat wat is hy op mij? Doortje, dat moet je mij vertellen." En zq ging by het oudje zitten, en deze vertelde het haar. Ondertusschen liep Gunther in stormpas he* eiland rond. Hij was hevig opgewonden en wist zelf niet wat hy wilde. Hij rende voort, bleef plotseling staan, liep een eindje terug, ging op een steen zitten, sprong dan weer op, kortom, gedroeg zich zoo dwaas als alle verliefde jonge menschen zich gedragen. O, o, die Dora, die botte, brutale Dora! Soms had hij zin om terug te gaan en de oude vrouw te vermoorden; dan had hij plotseling weer meer lust om haar een dukaat te geven. Bijna twee uur lang weifelde hij tusschen beide uitersten; toen kreeg zijn woede de overhand. Hy rende terug naar het huis van de watervrouw. „Waar is zy?" riep hy, terwyl hy de deur openwierp. „Hier ben ik," zei Dora volkomen rustig. "och, ik bedoel jou niet, ouwe uil. Ik bedoel Clothilde!" „Het kind is zoojuist naar huis gegaan," zei Dora rustig. „Naar huis gegaan? Dora, ik ik Hij balde de vuisten. „Wat wilt u dan, mynheer?" Hij zuchtte. „Waarom waarom is ze al naar huis ge gaan?" „Ik weet het niet," zei Dora. Toen gaf hij haar een dukaat. „U moet mij vertellen wat zy u heeft ge zegd." Dora wierp hem een sluwen blik van ver standhouding toe. „U zult toch niet verlangen, mijnheer, dat de eene vrouw de hartsgeheimen van de andere verraadt, at is die eene dan ook een oude uil?" Toen gaf hij haar een tweeden dukaat. „Ik wil het toch alleen maar in het algemeen weten, Dora, alleen oppervlakkig, zoo in twee of drie woorden, je moet niet kwaad op me zijn!" Hij klopte haar vriendelyk op haar breeden rug. „Luister nu eens, myn beste moedertje Dora, u bent toch een pientere, handige vrouw, u hebt dat met den jager en uw dochter toch ook..." „Sst! Sst!" „Nou ja, ik zal niets verraden. Maar u moet my een beetje helpen. Wat heeft zy gezegd, moeder Dora?" Toen kwam Dora in haar volle breedte plech tig voor hem staan en zei: „Mijnheer de jonker, moet een oude vrouw u nu vertellen, hoe het met uw liefde staat? Zou dat niet mooier klinken, als u het uit een anderen mond hoorde?" Dora sprak deze woorden langzaam en plech tig. Toen werd Gunther's hart vervuld met een zalige hoop, en nadat hy Dora een derden dukaat had toegestopt, stond hy ook al weer buiten, en rende andermaal als een dolleman over het eiland. De watervrouw trok intusschen een kous uit haar bed, stak de drie goudstukken daarin, porde dan het vuur in den haard aan, zette zich droomend neer bij den rooden gloed en schudde het grijze hoofd „Zot jong volk vandaag zooals gisteren in de groote stad, zooals op het eenzame eiland altijd hetzelfde altyd hetzelfde!" Het werd donker. Dora sliep in by den haard. Daar verscheen voor de derde maal een spie dend gelaat voor het venster. De oude merkte niets; zy sliep vast. Zachtjes werd de deur geopend. De magere gestalte van den gek werd zichtbaar. Hy sloop krom en gebukt naderbij. Het laatste schemer licht bescheen zwakjes zyn gezicht, waarvan- de oogen spiedend op de oude waren gericht. Nu was hy by het bed; nu trok hy de kous te voorschijn. Het volgend oogenblik rolde een aantal geld stukken rinkelend en kletterend over den grond,... (Wordt vervolgd

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1936 | | pagina 13