Presidenten van Amerika
vrij metselaars
I
MdvetóacU dag
o
Wat Kikker Karei en Tuimeltje beleefden
ALLE ABONNÊ'Ssj^SSn^rsSrXïïrssags F 750.- F 750.- sssriK F 250.-
EN ROOSEVELT?
mm
DUISTERE DADEN
ij
let eiland der eenzamen
VRIJDAG 1 MEI 1936
Kasteel „De Burgh" te
Eindhoven
Meer teekenfilm
Pro-Deo-Commissie
A^2GlmE »OmOP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
Ii een deel der Amerikaansche pers is de
beschuldiging geuit en ze waaide
naar Nederland over dat Roosevelt,
president der Vereenigde Staten, evenals de
rneesten zijner voorgangers, vrijmetselaar
zou zijn. Uit Yanco (Puerto Rico) ontvingen
over deze actueele quaestie een ophel
dering van den zeereerw. Pater Luias
Janssen OP. Wij laten haar hieronder
Volgen:
Dat Roosevelt vrijmetselaar zou zijn,
Vfordt vooral door de vrijmetselaars zeiven
gepropageerd. Ze maken gaarne reclame
Piet hoogstaande autoriteiten. Die reclame
Wordt echter weerlegd in het Apologetisch
Weekblad „El Piloto" „de Loods" het
welk door de Paters Dominicanen te Yanco
Wordt uitgegeven en waarvan al de twaalf
de jaargang loopt.
In „El Piloto", onder administratie van
Marcus Huygens O.P. en redactie van P.
keet. Martinus Berntsen OP., lezen we in
den Xlden jaargang, no. 510, het volgende:
Het Portoricijnsche vrijmetselaarsblad
■Hermes" (Sept. 1935, pag. 13) tracht te
bewijzen, dat de vrijmetselarij heel respec
tabel en onschuldig is en bluft daarom met
bet gezegde, dat alle presidenten van de
^er- Staten vrijmetselaar waren. Dit is
Voorwaar een groote leugen, want niets is
bunder waar.
■.The New Age", het officieele orgaan van
de hoogere maconnieke graden in het Zui
den van de Ver. Staten, geeft iedere maand
een lijst van de min of meer beroemde vrij
metselaars, die in die maand hun anniver-
Sarium vieren. En in die lijst staan slechts
de namen van veertien presidenten der Ver.
Staten. En van die veertien zijn er twee nog
twijfelachtig. Dus met zekerheid waren er
hechts twaalf vrijmetselaar. Welnu, het ge-
heele getal van presidenten, die er tot nu
t°e in de Ver. Staten geweest zijn, is 31.
van dit getal zijn er derhalve zeventien, die
geen vrijmetselaar geweest, twaalf, die het
geweest zijn en twee, die het misschien
geweest zijn. Ziehier de namen:
Geen vrijmetselaar: 1. John Adams; 2.
John Quincy Adams; 3. Martin van Buren;
William Henry Harrison; 5. John Tyler;
Zachary Taylor; 7. Millard Fillmore; 8.
franklin Pierce; 9. Abraham Lincoln; 10.
dlysses Simpson Grant; 11. Rutherford Bir-
°hard Hayes; 12. Chester Alan Arthur; 13.
Grover Cleveland; 14. Benjamin Harrison;
tS. Woodrow Wilson; 16. Calvin Coolidge;
Herbert Clark Hoover.
Wel vrijmetselaar: 1. George Washington;
2- James Monroe; 3. Adrew Jackson; 4.
•bhnes Knox Polk; 5. James Buchanan; 6.
Andrew Johnson; 7. James Abram Garfield;
William McKinley; 9. Theodore Roose-
vmt; lo. William Howard Taft; 11. Warren
Gamaliel Harding; 12. Franklin Delano Roo-
6evelt.
Misschien vrijmetselaar: 1. Thomas Jef
ferson; 2. James Madison.
Maar, zal men zeggen, al is het dan zóó,
Qah tóch is het geen kleinigheid dat van de
31 Presidenten er 12 of 14 vrijmetselaar ge
feest zijn.
Voorwaar, het is geen kleinigheid. Maar
daarmede wordt dan ook bewezen het te
genovergestelde van wat het ma?onnieke
*ad „Hermes" wilde bewijzen, n.l. dat dè
yrijmetselarij lang niet een onschuldig iets
Het bewijst ten eerste dat de vrijmetsela-
Gj liegt, wanneer ze zegt, dat ze niet aan po-
htiek doet. Maar nog erger, 't bewijst juist
haardoor dat de vrijmetselarij aansprake-
■ik is voor het in het oog springende feit,
bat zoovele presidenten menschen van min-
berwaardige capaciteit waren!!! Dit feit
v''ordt toegegeven door niemand minder
bah Nicholas Murray Butler, president van
b- Universiteit van Columbia. Ditzelfde
^St ook dr. Herbert Agar, die het ook ge
failleerd bewijst in zijn boek: „The
People's Choise from Washington to Har-
öihg", uitgegeven in 1933. Hetzelfde zegt de
Radicale, Noord-Amerikaansche criticus H.
k- Mencken, die het genoemde boek van dr.
ASar recenseerde in „The American Mercu-
in October 1933, pag. 249.
Het is ook waar, dat er presidenten ge
weest zijn, die verre van middelmatige ta
lenten waren, daarom is het de moeite
v/aard na te gaan, hoevelen van deze er wél
vrijmetselaar waren en hoevelen niét.
Volgens dr. Agar waren minderwaardige
talenten: 1. Washington; 2. John Adams; 3.
John Quincy Adams; 4. Lincoln; 5. Jeffer
son; 6. Madison; 7. Cleveland; 8. Theodore
Roosevelt; 9. Wilson; 10. Monroe; 11. John
son; 12. Taft.
Welnu, van deze presidenten waren zéker
vrijmetselaar deze 5, n.l.: Washington, Th.
Roosevelt, Monroe, Johnson en Taft. Laten
we dezen eens één voor één bekijken:
Washington was vrijmetselaar, maar
voorzeker geen actieve. In Zijn pamflet:
„Washington als vrijmetselaar" zegt de vrij
metselaar José Gonzalez Ginorio, ex-groot
meester, groot-secretaris en groot-geschied
schrijver van de Gr an Logia soberana van
Puerto-ftico: „Vanaf 27 December (1788), 7
dagen na zijn herkiezing als Venerable,
kunnen geen bewijzen meer gevonden wor
den dat Washington aan de vergaderingen
van de Loge geassisteerd heeft gedurende
zijn tweede periode van Venerable." Ja, nog
erger; het schijnt zelfs, dat Washington de
vrijmetselarij niet heel erg serieus opnam,
want „The Brooklyn Tablet" van 23 April
1932, pag. 8, zegt: „Washington was niet al
leen een tamelijk onverschillig vrijmetse
laar, maar bovendien gedurende de jaren
1780—1783 gaf hij aan zijn adjudant den
raad zich niet bij de vrijmetselarij aan te
sluiten, want de vrijmetselarij is gewoonlijk
niets anders dan kinderspel, dat deson
danks voor zeer perverse doeleinden ge
bruikt kan worden."
Theodoor Roosevelt. Roosevelt was voor
waar vrijmetselaar, maar, zegt Mencken, de
wereldoorlog heeft zoowel hem als Wilson
„gedemoraliseerd en belachelijk gemaakt."
(Zie: The American Mercury, Oct. 1933, pag.
249.)
Monroe. Het is zeker, dat Monroe geen
actieve vrijmetselaar was. Het maconnieke
tijdschrift „The New Age" (Oct. 1932, pag,
582) geeft toe, dat gedurende een langen
tijd geschiedschrijvers van de vrijmetselarij
zélf ontkend hebben, dat Monroe vrijmetse
laar was. Maar zoo voegt het genoemde
tijdschrift er bij kort geleden heeft men
in een bibliotheek „iets" (something) ont
dekt, waaruit blijkt, dat Monroe minstens
„leerling" geweest is.
Johnson. Johnson was vrijmetselaar,
maar, voegt Mencken er bij, hij verslapte na
den civielen oorlog.
Taft. Vrijmetselaar was Taft, maar tegen
de opinie van dr. Agar in zegt Mencken, dat
hij geen groot talent was. Volgens Mencken
was Tyler, die geen vrijmetselaar was, g'roo-
ter dan Taft.
De conclusie van dat alles is: Van de
twaalf presidenten van de Ver. Staten, die
vrijmetselaar geweest zijn, is er slechts één,
zegge en schrijve één, n.l. Washington, die,
minstens op zeker terrein, een talent is ge
weest. Maar juist dit talent heeft gezegd,
dat de vrijmetselarij dikwijls niets anders
dan kinderspel is, maar een gevaarlijk kin
derspel, want dikwijls kan het voor perverse
doeleinden gebruikt worden. Het feit dus,
dat de vrijmetselarij zoowel mannen van
middelmatig talent op den presidentzetel
geholpen heeft, is heelemaal geen motief
om daarop groot te gaan.
s V
Door bemiddeling van het Makelaarskantoor
van J. v. d. Meeren te Eindhoven is een schit
terend natuur- en architectonisch monument
voor deze stad behouden. Het kasteel „de
Burgh" te Eindhoven aan den Geldropscheweg
dat indertijd onder leiding van dr. Jos. Cuypers
is gebouwd en eigendom was van den heer mr.
N. Smits van Oyen is dezer dagen door bemid
deling van dit kantoor verkocht. Het stond
reeds geruimen tijd (ongeveer zes jaren) on
bewoond, en door velen werd gevreesd dat het
door de enorme grootte niet meer te bewonen
zou zijn.
Wu vernemen dat het niet voor normale be
woning zal bestemd worden. Waarvoor het wel
bestemd is, houdt men blijkbaar nog geheim.
Vermoedelijk is het voor charitatieve doeleinden
aangekocht.
illinium
De misdaad tiert nog welig voort
En sluipt langs duist're paden,
Men wordt haast dagelijks opgeschrikt
Door krasse euveldaden.
En als men zegt: ons land kan bij
Amerika niet halen,
Dan denkt men zeker niet aan Oss,
Dat zijn toch óók schandalen!
Wat zoekt men bij 't gemengde
nieuws?
't Zijn moorden of 't zijn branden,
Al werkt men hard, de misdaad ligt e
Nog waarlijk niet aan banden.
Maar 't ergste is, dat in ons land
De menschen zich niet schamen
Zoo maar publiek, in 't openbaar,
Hun plannen te beramen.
Welk burger gaat daarmee accoord
Wie heeft daarmee nog vrede?
Nog onlangs deden daarbij zelfs
Autoriteiten mede.
i Zij, die ons toch op elk gebied
Het voorbeeld moesten geven.
zij hebben thans een duistere daad.
Op groote schaal bedreven:
Het is niet algemeen bekend,
Maar toch wordt er gefluisterd
Zij hebben samen, vorige week. E
Het heele Gooiverduisterd!
HERMAN KRAMER
n de vierde aflevering van het halfmaan-
dehjksche orgaan „Filmfront" schrijft Theo
Hoyer een artikel, getiteld „Meer teeken
film!", waarin hij voornamelijk de geluidsfilm
verwijst naar de teekenfilm, die het voorbeeld
genoemd kan worden van een juiste opvatting
omtrent de wisselwerking tusschen beeld en
geluid.
,,Op de twee of meer uur geluidsfilmpro
gramma, wekelijks door de bioscopen (al of
niet zich aandienend onder den naam
„sound-theater") ten beste gegeven, zou
menigmaal nog niet één minuut geluidsfilm
vóórkomen, was daar niet als een oase in
de woestijn van steriele werkelijkheidsco-
pieertng: het teekenfilmpje. De silly sym
phonies, merry melodies, looney tunes, happy
harmonies, talkartoons en screensongs zijn
de vreugde van iederen filmminnaar; Betty
Boop, Popeye the Sailor en de kleine
Buddy bezitten voor hem meer realiteit
dan alle „sterren" aan het filmuitspansel
bij elkaar, en wanneer hij ten zooveelsten
male na het zien van de hoofdfilm mis
troostig het theater verlaat, luidt opnieuw
zfjn strijdkreet:
„Meer teekenfilm!"
Hij wijst er dan op, hoe het geluid niet aan
het beeld inhaerent is, doch naast het beeld
behoort te leven, omdat immers de geluiden
behooren bij de werkelijkheid, en niet bij de
schaduwen van die werkelijkheid. Een staaltje
van uitnemende wisselwerking tusschen beeld
en geluid geeft de schrijver ten beste in de
volgende passage:
,,Wie herinnert zich uit de teekenfilmpjes
niet een episode als van den honingbe-
lusten beer die door een nijdig langsschie-
tenden bijenzwerm plaatselijk kaal gescho
ren wordt? Zonder geluid zou het verband
tusschen de kale plek op Bruintjes's rug en
het offensief der bijen totaal onbegrijpelijk
zijn; en evenmin zou deze scène effect
sorteeren, wanneer de bijen een „natuurlijk"
gebrom hadden doen hooren, nauwgezet
ver de breede, rustige baai, waarop de
oorlogsvloot voor anker lag, vielen de
gouden stralen van het herfstzonnetje.
Alle schepen vlagden vroolijk, want er werd*
hoog bezoek verwacht. Vóór den aanvang der
groote manoeuvres, die op til waren, zou de
Admiraal vandaag in hoogst eigen persoon in
spectie houden. Geen wonder, dat alles schit
terend in de verf zat en dat de dekken glom
men als een spiegel. En wat dé Jantjes zelf
betreft, die zagen er uit om door een ringetje
te halen!
Tegen den middag kwam eindelijk het ad
miraalsschip in zicht en weldra was de inspec
tie begonnen. De hooge, gestrenge heer voer
van den eenen kruiser naar den anderen, het
ging alles van een leien dakje en iedereen
scheen tevreden. De commandanten straalden
van voldoening en de Jantjes hepen neuriënd
over het dek. Tenminste, zoodra de inspectie
achter den rug was!
Toch scheen er op het laatste oogenblik nog
een kink in den kabel te komen. Reeds meer
dan een uur was de admiraal nu al op den grij
zen kruiser „Topeka" en ongeduldig, nerveus,
trippelden de commandanten, wier schip de eer
van het hooge bezoek nog niet was te beurt
gevallen, op en neer. Zonderling! Daar moest
op de „Topeka" bepaald iets niet in den haak
wezen! Ook de Jantjes staken de koppen bij
elkaar, doch de een wist nog minder dan de
ander en boven elk hunner hoofden zweefde
als het ware één groot vraagteeken!
Maar ten langen laatste ging dan toch de
vlag bij de „Topeka" omhoog, ten teeken, dat
de inspectie beëindigd was. En laat in den na
middag, toen de admiraal verdwenen was, ver
nam Janmaat wat er riu eigenlijk precies ge
beurd was. Het begin van de historie was vrij
gewoon. Dien morgen was een eerzame kleer
maker uit tiet naburige stadje aan boord van
den kruiser gestapt. De man had zich bij de
wacht gemeld en hij kreeg permissie de keurig
gestreken uniform, die hij bij zich had, aan
een der matrozen af te gaan leveren. Doch nu
was het zonderlinge van de geschiedenis, dat
deze kleermaker eensklaps spoorloos verdwenen
bleek!
De wacht bezwoer bij hoog en bij laag, dat
hij het schip niet verlaten had; hij moest
dus nog aan boord zijn, maar waar? Het was
voor den commandant een pijnlijk moment,
toen hij dit zonderlinge voorval aan den admi
raal moest rapporteeren. De admiraal zette
groote oogen op en gaf order onmiddellijk het
heele schip van boven tot onder te laten door
zoeken. Als terriers vlogen de Jantjes door het
schip, botsten in hun speurdrift zoo nu en
dan met de koppen tegen elkaar, alles echter
zender resultaat! Het kleermakertje was en
bleef zoek! De zaak werd hoe langer hoe ver
dachter en ten slotte mompelde iemand zelfs
iets van spionnage. Geen wonder, dat de Jant
jes dien avond een zucht van verlichting slaak
ten, toen zij goed en wel in hun kooien la
gen Het was dan ook wel een opwindende
dag geweestAlleen de kleine matroos Smit
lag onverschillig den rook van zijn Virginia-
sigaret voor zich uit te blazen. Hij kon maar
niet begrijpen, waarom er nou eigenlijk zóó'n
drukte gemaakt was!
De vlootoefenmgen waren geëindigd en de
kleermakersaffaire scheen zoo langzamerhand
in het vergeetboek geraakt te zijn. In het ha
venkroegje ,.De Gouden Wimpel" zaten de ma
trozen gezellig bij een glaasje bier en amuseer
den zich zooals alleen echte zeelui dat kunnen!
De stemming liet
niets te wenschen
moest al tame- SpOOfloOS
lijk hard schreeu- j
wen om elkaar UCYCilSDCTl&ïl
nog te kunnen 5
verstaan. Opeens
echter dreigde de feestvreugde wreedelyk ver
stoord te worden. Een lange stoker was van
zijn stoel opgesprongen en met een vuurrood
gezicht schreeuwde hij tegen zijn maat:
„Je maakt mij niet wijs, dat die kleermaker
echt aan boord is geweest!"
„Dat is-ie wél!" stiet de ander kwaad uit, „ik
heb 'm zelf gezien!" Het was op dat moment,
dat de kleine matroos Smit, die nieuwsgierig
had geluisterd, naar het tweetal toestapte, hen
neerdrukte op hun stoelen, zelf bijschoof en
een rondje bestelde.
„Kom. jongens!" suste hij, „nou geen ruzie!
Wil ik jullie eens wat zeggen? Als je het mij
vraagt, hebben jullie allebei gelijk! Die kleer
maker was op de „Topeka" en toch ook weer
niet. Stel je nou eens voor, dat je aan het
passagieren bent. Je hebt permissie tot twaalf
uur en je ziet plotseling, in een helder oogen
blik zullen we maar zeggen, dat het al half
drie 's nachts is. Wat doe je dan? Ga je aan
boord, dan ga je vast en zeker de nor in! Je
blijft dus wat rondzwalken endaar krijg
je een ideetje! Een goed zeeman heeft overal
wel een kennis, die hem even een burgerpakje
leent, en een flinke werkmansknevel is óók wel
te krijgen. Zou het dan zoo gek zijn, als je den
volgenden morgen „ijskoud" als de deugdzaam
ste aller kleermakers aan boord trippelt met
je eigen uniform over je arm? Zie je, zóó stel
ik me voor, dat het gegaan is!"
„Nou", smaalde de lange stoker, „het is aar
dig verzonnen, maar hoe kan jij
„Ssst!" Matroos Smit legde den vinger op zyn
mond. En met een knipoogje naar zijn beide
makkers, fluisterde hij:
„Ik kan het wetenwant die verdwenen
kleermaker die ben ik zelf!!!"
per microfoon uit de bijenkorf overge
bracht. De „regisseur" echter „componeer
de" een geluid, dat niet slechts het col
lectieve gezoem van een bijenschare kon
voorstellen, maar tegelijk deed denken aan
de verwante geluiden van een gonzende
tondeuse of snorrende cirkelzaag. En met
het uitroepen van die gedachten-associatie
maakte hij het kaalscheren van den beer
door een zwerm van louter tot steken in
staat zijnde angeldragers juist lang genoeg
aannemelijk, om den toeschouwer onder
den ban van zijn even nonsensicale als
suggestieve en amusante voorstelling te
houden, m.a.w. schiep hij een niet-bestaan-
de werkelijkheid met behulD van een puur
geluidsfilmische logica. Hier kan men
met een variant op een welbekend woord
van Nijhoff zeggen, dat „de beelden zich
loszingen van hun be teekenissen."
-••"WM iILuhMV
Tien meter liep de ooievaar met Tuimeltje deftig langs de
boschwegen, maar toen klepperde ie ineens met zijn bek, zijn
vleugels liet. hij op en neer gaan en daar ging Tuimeltje voor
de oogen van kikker Karei op den rug van den ooievaar de
lucht in. Kikker Karei stond radeloos toe te zien en trachtte
Tuimeltje moed in te roepen.
Een kwartiertje kon de ooievaar boven de stad hebben ge
zweefd, toen het hem te saai werd. Hij gaf Tuimeltje een ruk
en daar ging het arme kereltje met een vaartje naar beneden.
Waar zal ik terecht komen, schoot het door zijn hoofd en
juist op hetzefde oogenblik kwam hij al op iets neer. Hij
voelde dat hij ergens aan vast zat en deed gijn oogen dicht.
Wat was dat ding, dat maar aan hem bleef plakken? Nie
mand minder dan kikker Karei, die in de verte alles gade
sloeg, kon het weten. Tuimeltje was op de antenne van het
kasteel terecht gekomen. De antenne van de radio, waar de
kikkers zooveel last mee hadden en het ergste was, dat de
paal afgebroken was. Pardoes rolde het heele zaakje naar
beneden, zonder dat er hulp kwam opdagen.
De Duitsche afdeeling van de Internatio
nale „Pro Deo-Commissie", die haar ze
tel heeft te Genève (een organisatie van
Protestanten, Katholieken en Orthodoxen, die
zich ten doel stelt het Bolsjewisme te bestrij
den) heeft den volgenden oproep verspreid: Te:-
wijl de Christenheid in de heele wereld het
Heilig Paaschfeest en de Opstanding herdacht,
heeft de doodsvijand van iederen Godsdienst, 't
Internationale Marxistische Atheïsme, een
nieuwen aanval over alle linies voorbereid. Het
zoojuist in Praag gehouden Internationaal
Congres van Vrijdenkers heeft tot resultaat ge
had. dat alle Sociaal-Democratische en. Com
munistische vrijdenkers voortaan vereenigd
zijn in een Rood Eenheidsfront der Godloos
heid. Dit Internationaal front van Godshaat
dreigt openlijk alle kerken en godsdienstige be
lijdenissen te vernietigen. De leiding van dit
front berust in Moskou. De brutale vernieti
gingsoorlog die thans reeds 18 jaar in Sovjet-
Rusland woedt tegen de Kerk en haar aan
hangers, zal thans uitgebreid worden tot alle
landen van de wereld. Het vreeselijk lot, dat
honderdduizenden hongerlijders, tot dwang
arbeid veroordeelde en vermoorde priesters en
geloovigen reeds hebben moeten ondergaan, zal
thans het deel worden van alle verkondigers
en aanhangers van iederen godsdienst en zeden
leer over de heele wereld. De Christenheid mag
bij dit misdadig initiatief niet werkeloos blijven
toezien. Deze ure is beslissend. Slechts een
eensgezinde wil van vertegenwoordigers van
alle kerkgenootschappen en geloovigen kan nog
bereiken, dat de verderfelijke plannen der Mar
xistische godloozen verhinderd worden.
In de maand Mei is het Atheïstisch Bolsje
wisme reeds van plan om een wereldoongres
der Godloozen in Moskou te organiseeren,
waarop 36 landen vertegenwoordigd zullen zijn.
Via 62 zenders zal in 19 verschillende talen het
parool der godloozen worden verbreid. Moet
deze conferentie de wereld voor een voldongen
feit stellen? Wij roepen alle Christenen op om
al hun krachten in het werk te stellen om aan
het opdringen der Bolsjewistische godloosheid
een gebiedend halt toe te roepen. Laat nie
mand zich misleiden, want het Marxistische
atheïsme kent ook heden ten dage geen ander
doel, dan de onbarmhartige verdelging van
iederen vorm van godsdienst.
Tegenover dezen wil om Kerk en Godsdienst
te vernietigen is slechts één middel, n.l. de
vastberaden strijd. Van de kerken der geheele
wereld zal het afhangen, hoe deze beslissende
strijd voor of tegen God zal uitvallen.
bij verlies van een hand,
een voet of een oog
Roman van Paul Keiler
Vertaald door Louis de Bourbon
Ge graaf had zijn dochter wegens deze
pandelingen ernstig ter verantwoording willen
°ePen, maar zij had hem zoo hartelijk uitge-
achen, dat hij zich brommend had afgewend
v11 verder niets had gezegd. Alleen de overste
naar hen met een spottenden blik, toen
hen eens ontmoette, en de gek riep hen
®etl Paar keer na. De boeren keken nieuwsgierig
ais Gunther en Clothilde voorbij hun wonin-
W karnen. Wat een beklagenswaardig leven
„fen deze menschen! Des zomers hadden zij
maar nu in den winter dorschten zij een
Uur per dag en zaten dan verder stomp-
ti. ~g en dof in hun nauwe kamertjes, zonder
Jdverdrijf, zonder boek. De meesten waren half
Wakzinnig. Hun eenig vermaak was elkaar zoo
aak zij konden de een of andere ieelijke
te bakken; met kinderachtige plagerijen
humorloos krakeel kortten deze arme men-
hen zich den winter.
Üh eigenlijke taak, waarvoor hij op het
jg atld was gebleven, vergat Gunther geheel,
jpós had hij gewetenswroeging gevoeld en was
jjp-r de blinde toegegaan, om zich te veront-
^gkuidjggjj" zjj had hem koel ontvangen en ge-
Werk-
Paar'
phni,
«Jd
„Amuseer u verder maar goed; ik reken niet
meer op u!"
Dat had hij haar kwalijk genomen, en hij was
weg gegaan. Ach, hij kon het immers niet! Zijn
hart was vol liefde en verlangen hoe kon hij
zich dan verdiepen in haat en wraak? Zijn hart
en ziel waren vol zoete onrust, hoe kon hij dan
met koel overleg op zoek gaan naar verborgen
draden, die in geheel andere richting leidden dan
zijn jonge hart hem dreef? Vaak, als hij alleen
met Clothilde was, werd het verlangen hem bijna
te machtig, het verrukkelijke meisje in zijn armen
te nemen en haar te bekennen, hoe hij haar
liefhad. Maar hij kwam er niet toe, en hij zeide
tot zichzelf, dat het veel gemakkelijker zou zijn,
als hij niet haar leermeester was. Nu kon hij
het niet over zijn hart verkrijgen, met haar
te spreken over jonge liefde en jong verlan
gen.
Eens echter, toen hij weer met Clothilde in
Dora's kamertje voor het boek met prentjes
zat, wees het meisje op een plaat en vroeg:
„Wat is dat voor een mooie dame?"
„Dat is een bruid!"
„Wat is een bruid? Wie is een bruid?"
Hij dacht even na en zei dan:
„Ik zal maar weer mijn moeder als voor
beeld nemen. Die was eens zoo'n bruid. Zij
was een mooi meisje, misschien zoo mooi als
u bent."
„Ben ik dan mooi?" vroeg zij.
„U bent heel mooi." zei hij ontroerd.
„Dat doet mij plezier," antwoordde zij. „Ver
telt U verder,"
Maar hij had den draad verloren en ergerde
zich over haar al te groote naïveteit.
„Ik geloof," zei hij ontstemd, „dat het beter
is'als ik een andere plaat uitleg; die van de
bruid begrijpt u toch niet."
„Hé, waarom niet? U hebt het my toch nog
heelemaal niet uitgelegd."
„Ik doe het ook niet. Zooiets moet een meisje
zelf uitvinden."
„Zelf? Hoe kan dat? Ik zal er nooit achter
komen."
Hij trok geërgerd de schouders op en zweeg.
„Waarom doet u zoo gek? Waarom trekt u
zoo'n kwaad gezicht?"
Dora kwam van het venster naar de tafel ge
strompeld; hier deed zich een van die geval
len voor, dat Dora „je" tegen Clothilde zei.
„Ik zal het je zeggen, meisje een bruid,
een bruid is is nou, bijvoorbeeld, ik
ben ook eens een bruid geweest jaaa en
zelfs wat aardig bruidje, jaaa achttien jaar
oud ach, en mijn hartje hamerde van ge
weld zoo zoo zoo (zy sloeg in snel
tempo tegen haar borst) en alles om mijn
Fransje om mijn bruidegom jaaa!
Haha kyk me dat kind eens aan wat is
ze verbaasd! natuurlijk hoort by een bruid
ook een bruidegom. Ze zijn in één woord gek
op elkaar ze willen trouwen,«trouwen, altyd
samen zqn, ook als ze geen rooie cent hebben
net zooals mijn dochter en de jager ja,
myn dochter was ook een bruid een mooie
bruid, al heb je haar ook niet gezien in haar
piekfijne bruidsjapon en nu weet je alles,
meisjelief, en als je zelf een bruidje wil zijn,
dan hoef je het maar te vragen aan hen,,
die naast je zit
„Dora! Hoe durf je, Dora?"
Gunther was woedend. Dora verdedigde zich.
„Goede God, meneer de jonker, ik zie toch,
dat u met bruidjes! geen raad weet...."
„Dora, ik verbied...."
Een hartelyk gelach van Clothilde onderbrak
hem.
Toen nam hj] zijn hoed en stoof de deur
„Die lijkt wel niet goed vandaag," zei
Clothilde verwonderd.
„Hij is tot over zijn ooren op jou verliefd,
meisjelief!"
„Wat wat is hy op mij? Doortje, dat moet
je mij vertellen."
En zq ging by het oudje zitten, en deze
vertelde het haar.
Ondertusschen liep Gunther in stormpas he*
eiland rond. Hij was hevig opgewonden en wist
zelf niet wat hy wilde. Hij rende voort, bleef
plotseling staan, liep een eindje terug, ging op
een steen zitten, sprong dan weer op, kortom,
gedroeg zich zoo dwaas als alle verliefde jonge
menschen zich gedragen. O, o, die Dora, die
botte, brutale Dora! Soms had hij zin om terug
te gaan en de oude vrouw te vermoorden; dan
had hij plotseling weer meer lust om haar een
dukaat te geven. Bijna twee uur lang weifelde
hij tusschen beide uitersten; toen kreeg zijn
woede de overhand. Hy rende terug naar het
huis van de watervrouw.
„Waar is zy?" riep hy, terwyl hy de deur
openwierp.
„Hier ben ik," zei Dora volkomen rustig.
"och, ik bedoel jou niet, ouwe uil. Ik bedoel
Clothilde!"
„Het kind is zoojuist naar huis gegaan," zei
Dora rustig.
„Naar huis gegaan? Dora, ik ik
Hij balde de vuisten.
„Wat wilt u dan, mynheer?"
Hij zuchtte.
„Waarom waarom is ze al naar huis ge
gaan?"
„Ik weet het niet," zei Dora.
Toen gaf hij haar een dukaat.
„U moet mij vertellen wat zy u heeft ge
zegd."
Dora wierp hem een sluwen blik van ver
standhouding toe.
„U zult toch niet verlangen, mijnheer, dat de
eene vrouw de hartsgeheimen van de andere
verraadt, at is die eene dan ook een oude uil?"
Toen gaf hij haar een tweeden dukaat.
„Ik wil het toch alleen maar in het algemeen
weten, Dora, alleen oppervlakkig, zoo in twee
of drie woorden, je moet niet kwaad op me
zijn!"
Hij klopte haar vriendelyk op haar breeden
rug.
„Luister nu eens, myn beste moedertje Dora,
u bent toch een pientere, handige vrouw, u hebt
dat met den jager en uw dochter toch ook..."
„Sst! Sst!"
„Nou ja, ik zal niets verraden. Maar u moet
my een beetje helpen. Wat heeft zy gezegd,
moeder Dora?"
Toen kwam Dora in haar volle breedte plech
tig voor hem staan en zei:
„Mijnheer de jonker, moet een oude vrouw u
nu vertellen, hoe het met uw liefde staat? Zou
dat niet mooier klinken, als u het uit een
anderen mond hoorde?"
Dora sprak deze woorden langzaam en plech
tig. Toen werd Gunther's hart vervuld met een
zalige hoop, en nadat hy Dora een derden
dukaat had toegestopt, stond hy ook al weer
buiten, en rende andermaal als een dolleman
over het eiland.
De watervrouw trok intusschen een kous uit
haar bed, stak de drie goudstukken daarin,
porde dan het vuur in den haard aan, zette
zich droomend neer bij den rooden gloed en
schudde het grijze hoofd
„Zot jong volk vandaag zooals gisteren
in de groote stad, zooals op het eenzame eiland
altijd hetzelfde altyd hetzelfde!"
Het werd donker. Dora sliep in by den haard.
Daar verscheen voor de derde maal een spie
dend gelaat voor het venster. De oude merkte
niets; zy sliep vast.
Zachtjes werd de deur geopend. De magere
gestalte van den gek werd zichtbaar. Hy sloop
krom en gebukt naderbij. Het laatste schemer
licht bescheen zwakjes zyn gezicht, waarvan- de
oogen spiedend op de oude waren gericht. Nu
was hy by het bed; nu trok hy de kous te
voorschijn.
Het volgend oogenblik rolde een aantal geld
stukken rinkelend en kletterend over den
grond,...
(Wordt vervolgd