1 Mdtm&aal den Wat Kikker Karei en Tuimeltje beleefden De wichelroede ^2? DE ST. SERVATIUSBRON et eiland der eenzamen Titale zonsverduistering Uitgedroogd? Verwoeste stad gevonden ZATERDAG 2 MEI 1936 En de wetenschap Kostbaar psalmboek Vervaardigd tusschen 1248 en 1262 Se gaan zii I ^71 gezellige Katholicisme in het Derde Rijk Langen tijd heeft de officieele wetenschap een sceptisch oordeel over de resultaten der wichelroedegangers uitgesproken. Dit *as te meer begrijpelijk, omdat de methode, die *oor het opsporen van water in den bodem werd gebruikt, in een geheimzinnig waas was Behuld, op onbekende krachten zou berusten, °P de begaafdheid van sommige uitverkorenen, alles bijeen genoeg om een critisch onderzoek te bemoeilijken. Geleidelijk is er in het wichelroede-vraagstuk eenige verheldering gekomen, en wel doordat men de verschillende verschijnselen op zich zelf Sing beschouwen en onderzoeken. In de eer- ste plaats controleerde men de resultaten der Practisch werkzame water-zoekers. Daarbij Week al spoedig, dat inderdaad een aantal wichelroedeloopers zeer goede resultaten ver kregen, hoewel er natuurlijk ook onbekwame Personen genoeg waren, die daarom nog niet Wtijd tot de groep van de bedriegers behoefden Berekend te worden. Een tweede probleem was de aard. van de Stoffen of toestanden van den bodem vast te stellen, waardoor de wichelroede „reageert". Peze vraag is nog lang niet volledig opgelost. Rhalve verborgen water, kunnen sommige wichelroedegangers ook ertsenophoopingen aan- Beven, terwijl ook vage opgaven over het rea- Seeren op de z.g. aardstralen bestaan. Zeker is ®t dat op plaatsen, waar in den bodem zich een waterophooping of erts bevindt, met ge voelige physische apparten een vertewerking kan worden aangetoond. Hoe de drager van de Wichelroede dezen invloed waarneemt, is niette 2eggen, daar deze gewaarwording geheel onbe wust plaats heeft. Onwaarschijnlijk is het, dat f°n bepaald zintuig deze gewaarwordingen tevert, maar dat algemeene lichaamsgevoelens mer een rol spelen, zooals dit bij verschillende klimaatinvloeden het geval is. Men behoeft Waar aan het moeheidgevoel, onbestemde angst ®hz. te denken, die sommige menschen bij na- Perend onweer bemerken en waarvoor men eisenlijk nog geen goede verklaring heeft ge- Beven. Misschien, dat geringe veranderingen in e luchtsamenstelling in de ademwegen worden Waargenomen en secundair op de lichaams functies (bloeddruk, spierspanning) invloed uit benen. In ieder geval bestaan er ten opzichte van de klimaatwerkingen zeer groote indivi- öueele verschillen en zijn er zekar overge voelige personen, die over een onmiskenbare oorspellingsgave voor klimaatveranderingen Peschikken. Een ding is echter zeker, n.l. dat dé invloed an de bodemgesteldheid niet rechtstreeks op wichelroede wordt uitgeoefend. Vroeger Weende men, dat dit instrument uit een ge- Pleten tak van de hazelaar moest bestaan, Waar tegenwoordig gebruiken de wichelroede- Bangers ook metalen roeden. Altijd is het echter en eenigszins veerende staaf, die in het mid- en geknikt aan de einden in de handen wordt astgehouden. Gemeenschappelijk aan alle wi chelroeden is het labiele evenwicht. Door een Beringe beweging wordt de roede uit haar even- icht gebracht, zoodat zij de hierdoor begonnen beweging schijnbaar zelfstandig voortzet. Houdt en een wichelroede op de voorgeschreven ma- '®r met beide handen vast, dan kan men er 'ch gemakkelijk van overtuigen, dat door een bna onmerkbare draaiing van de onderarm of spanningsverandering der spieren, de roede uit baat. Hierbij heeft men den indruk alsof deze wtslag „van zelf" geschiedt. De wichelroede is us een apparaat, dat door onbewuste zeer ge- hge bewegingen in beweging komt. De per- °h, die met de wichelroede naar water zoekt, °et in een zeer gevoelig ingestelden evenwicht stand van zijn spierspanningen verkeeren. °odat de indruk, dien het verborgen water on gust uitoefent, deze spanningen in een be haalde richting veranderen kan. Al is met deze feiten en beschouwingen het Wagstuk der geheimzinnige opsporingen van la ertsen enz. met de wichelroede nog wig niet opgelost, toch is door de indeeling an het probleem het voordeel verkregen, dat v eenig verband met andere natuurverschijn- j ®n €n menschelijke gewaarwordingen is ge- onrtZ°° kan 21011 het onderzoek langzaam «der controleerbare omstandigheden ontwik- de °n zullen ool° geleerden hieraan kunnen elnemen. In de wetenschap is men al ver duwd geraakt met de gedachte, dat er onbe- Uste gewaarwordingen bestaan, al kent men nog niet den omvariB en de wetmatig- Een H. Hartbeeld, metaal-plastiek, ge maakt uit dun bladkoper door Leo Brom voor de dezer dagen geconsacreerde nieuwe kerk te Roosendaal (N.B.). Het beeld is 2 Meter hoog Jen In de komende zes weken zullen uit alle dee- van de wereld geleerden in Japan aanko- Bfen, teheinde waarnemingen te doen tijdens de totale zonsverduistering, die op 19 Juni a.s. op Hokkaido zichtbaar zal zijn. De eerste groep is reeds gearriveerd onder leiding van Prof. Dr. ^federick Stratton, hoogleeraar aan de Uni versiteit van Cambridge. Deze expeditie heeft 64 kisten met instrumenten meegebracht. De- dagen worden de vertegenwoordigers van Bet Mount Wilson Observatorium uit Califor nia en verscheidene Italiaansche geleerden in Japan verwacht. Groote belangstelling heerscht in kringen van Engelsche verzamelaars en deskundigen voor de manuscriptenveiling, welke den 19den Mei te Londen gehouden zal worden. Een van de mooiste middeleeuwsche Engelsche psalmboe ken, dat geschreven en verlucht werd in de be faamde Benediktijner-Abdij van Evesham in het Graafschap Worcestershire, zal dan in vei ling komen. Het is het eigendom van den Graaf van Dalhousie, doch men weet niet hoe en wanneer het in het bezit zijner familie ge raakt is. Den tijd, waarin het boek vervaardigd werd, heeft men behalve uit den stijl, afgeleid uit het feit, dat de kalender, welke een deel van het manuscript vormt, wel gewag maakt van St. Edmund, die in 1248 heilig verklaard werd, doch niet van Richard de Wyche, den in 1262 gecanoniseerden bisschop van Chichester. Aan gezien deze hoog vereerd werd in het Westen van Engeland waar ook de Abdij van Evesham gevestigd was zou zijn naam zeker in het psalmboek opgenomen zijn indien hij reeds heilig verklaard was toen het werk uitgevoerd werd. Met bijna volkomen zekerheid mag men dus zeggen dat het tusschen 1248 en 1262 werd ver vaardigd. Te Evesham zijn vijf boeken in handschrift voortgebracht, doch tot nu toe is dit werk het eenige belangrijke manuscript van deze Abdij dat aan het licht gekomen is. Afgezien van het geschiedkundige belang dat dit boek heeft, munt het uit door groote schoon heid van verluchting. De illustraties en versie ringen zijn niet alle van de hand van één zelfden kunstenaar. De belangrijkste verluchting is een miniatuur van 9 bij 5% inch, over een heele bladzijde, en de Kruisiging voorstellend. De H. Maagd en de H. Johannes staan aan weerszijden van het Kruis; daarboven zweven twee engelen, waar van de een een zon, de ander een maan in de handen houdt. Een voor het Kruis knielende abt is waarschijnlijk de abt van Evesham, voor wien het boek gemaakt werd. Men heeft niet kunnen ontdekken welke meester deze schoone illustratie vervaardigd heeft. Een andere zeer belangrijke verluchting stelt een Christus-kop voor, geteekend met een inge houden kracht, welke een waar meesterschap verraadt. Dit hoofd herinnert sterk aan dat, 't welk voorkomt in een psalmboek van St. Albans, in het Britsch Museum, en deskundigen nemen aan, dat het geteekend is door een kunstenaar van de school van St. Albans, dat in de Mid deleeuwen een van Engelands kerkelijke en kultureele middelpunten was, en welks tegen woordige kathedraal een der grootste en mopiste van Engeland toen eveneens een kloosterkerk der Benediktijnen was. (Al te veel Nederlanders, die Londen bezoeken, verzuimen een dag af te zonderen voor het prachtige, an tieke St. Albans, dat even ten noorden van de hoofdstad ligt.) Uit een in het manuscript voorkomend ge slachtswapen leidt men af dat het boek ook toebehoord heeft aan Richard, Graaf van Corn wall (12091272), Roomsch Koning, en broeder van Hendrik Hl. Langs den weg van Maastricht naar het Belgische plaatsje Canne ligt, in het om zijn natuurschoon bekende Jekerdal, de historische St. Servatiusbron. Volgens een le gende zou St. Servatius, toen hij op zijn vlucht van Tongeren naar Maastricht door dorst ge kweld werd, zijn staf in den grond gestoken hebben, waarop hier onmiddellijk een water straal den bodem ontsprong. Eeuwenlang was deze plaats daarom een aantrekkingspunt voor bedevaartgangers, die hier water kwamen schep pen. Zelfs werd in 1605 een houten buis aan gelegd, waardoor over een afstand van meer dan een half uur gaans het St. Servatiuswater uit de bron vloeide naar het Vrijthof te Maas tricht, waar een fraaie fontein was opgericht. Doch tijdens de belegering en bij de inneming der stad door de Fransche troepen in 1672 moest dit monument veel lijden en verviel het bijna geheel tot een puinhoop. Deze fontein is later niet meer hersteld. Tot voor een vijftig jaar is de bron in haren natuurstaat in een weide langs den Cannerweg blijven liggen. Tusschen een paar mergelblokken borrelde het glasheldere water onvermoeid en ongestoord, zonder onderbreking, op. Een naburig beekje leidde het af naar den Jeker. IMaar de vereerders van St. Servatius begonnen in te zien, dat zij het aan de eeuwen lange legende omtrent het ontstaan dezer bron verschuldigd waren, aan deze plaats eenig cachet te geven en haar tevens tegen alle be schadiging, ontsiering of vandalisme te be schermen. Zoo kwam in 1888 de verbetering. Rondom de plaats, waar het water ontsprong, werd een muurtje gebouwd, waarin een opening bleef, zoodat het vrij kon blijven uitstroomen. Door langs eenige trapjes af te dalen, bleef de bezoeker in de gelegenheid het water te scheppen. Boven den put verrees een beeld van St. Servaas, dat plechtig werd ingezegend. Ten slotte plantte men om de weide een haag van groen. Sinds deze hernieuwing hadden jarenlang ge regeld processiën plaats uit de St. Servaaskerk naar de bron. Ook was er een aanzienlijk bezoek van particulieren. Maar wat verandert niet in den loop van den tijd? De verkeersmiddelen verbeterden en ook de lange reizen kwamen binnen het bereik der beurzen van kleinere menschen. Bedevaarten naar verder afgelegen plaatsen als Lourdes en Rome, waaraan iedereen kon deelnemen, werden georganiseerd. Het be zoek aan de meer omliggende oorden kreeg van deze verandering wel eenigszins den terugslag. Ook het bronnetje aan den Cannerweg ligt er thans eenzaam en verlaten. Zelfs op 13 Mei, den feestdag van St. Servaas, komt er slechts nu en dan even iemand kijken. Processiën schij nen niet meer plaats te hebben. Toch stond nu twee jaar geleden het histo risch plekje nog eens in het centrum der be langstelling. De couranten schreven er over en oude legenden en geschiedenissen werden weer opgediept. Maastricht vierde toen een van zijn merkwaardige St. Servatiusfessten en het denk beeld werd geopperd, een artistieke fontein op het Vrijthof te bouwen en daarheen weer, zoo als in vroegere eeuwen, het water der bron door een onderaardsche buis te leiden. Waar dit mo nument, versierd met het beeld van St. Ser vaas, aan den zoom zelf van zijn kerk zou wor den geplaatst, wat zou er stichtender geweest zijn dan daar ook het origineele water te zien ontspringen? Doch het idee kwam slechts ge deeltelijk tot uitvoering. De fontein met de ge stalte van den heilige werd opgetrokken, maar de onderaardsche verbinding met de bron niet aangelegd. Men heeft zich beholpen met Maas- trichtsch leidingwater. Ik heb gemeend, dit stukje historie nog eens te moeten ophalen naar aanleiding van een bericht, onlangs in een onzer Limburgsche bla den verschenen. Daarin werd gemeld, dat de St. Servatiusbron sinds eenigen tijd droog zou liggen, terwijl als oorzaak van dit verschijnsel werd genoemd de aanleg van het een half uur verder gegraven Albertkanaal. De correspon dent gaf voorts als zijn meening te kennen, dat het bronnetje, ook dan wanneer het weer water zou krijgen, toch niet meer in zijn oorspron- kelijken toestand zou weerkeeren. De lectuur van dit alles noopte mij, op een drogen namid dag, zooals wij er weinige in April gekend hebben, eens naar het historische plekje te wandelen, ten einde daar zelf een onderzoek in te stellen en te constateeren, of werkelijk, na een werkzaamheid van zoovele eeuwen, de St. Servatiusbron haar taak zou hebben neerge legd. Inderdaad zag ik al dadelijk bij mijn aan komst, dat door de opening in den muur geen watei meer vloeide en dat dus niet meer kon worden geschept. Evenwel is het onjuist, dat de bron droog ligt. Er is nog een vrij groote hoeveelheid water zichtbaar. Aanvankelijk meende ik, dat dit van regen afkomstig kon zijn. maar de bewoner van het bijgelegen huis gaf mij de verzekering, dat nog een fijn straaltje uit den bodem omhoog borrelde. Ik vernam verder, dat reeds bijna een jaar de spiegel was beginnen te dalen, een verschijnsel, dat zich vroeger nog nooit had voorgedaan. Vóór eenige maanden was de opening daarna lager uit gekapt, met het gevolg, dat het water weer naar buiten stroomde. Maar later verminderde de hoeveelheid in het putje weer en nu had het uitvloeien geheel opgehouden. Ook mijn zegsman meende de oorzaak van den nieuwen toestand te moeten zoeken in den aanleg van het Albertkanaal. Sinds dit tot stand kwam, was ook overal in den omtrek het grondwater gezakt. Weiden, die voorheen dras sig waren, vertoonden dit verschijnsel thans niet meer. Ook in de aan deze zijde van dien nieuwen waterweg gelegen dorpen brachten de putten der bewoners geen water meer op, zoo dat de boeren ze dieper hebben moeten doen uitgraven. Daarentegen hadden de landbouwers aan de overzijde van het Albertkanaal last van een teveel aan water. Het vermoeden bestond, dat bij de graafwerken een ader zou zijn door gekapt en als gevolg daarvan de toevoer aan deze zijde gestremd. Maastricht. PR. DAZERT Heb je alles?" „Jawel!" En Hein Greten maakte dat hij weg kwam. Ja, hij had den geheelen buiten van een zakkenrollersbende bij zich, moest nu zien den eersten den bestén trein te halen. Puffend en blazend rende hij het perron op, vloog letterlijk een willekeurigen coupé in. Vlak daarop ging het fluitje voor vertrek en lang zaam rolde de trein het station uit. Hein zette zijn koffertje in het net, een héél onschuldig koffertje met louter reisbenoodigd- heden. Voelde dan zijn zakken na en een grijns kwam op zijn gelaat: horloges, kettin gen, armbanden, dasspeldenvan alles was daarin zoowat aanwezig, Tevreden ging hij zitten tegenover zijn me depassagier, die zich verborg achter een groote» krant en de eenige was. die met hem den coupé deelde. Aangenaam vond hij dit niet, hij was liever alleen, maar ja, hij had het nog slechter kunnen treffen. •Langzaam kwam Hein tot rust. Dan nam hij zijn koker, kreeg daaruit een fijne sigaar, rolde haar tusschen zijn vingers, rook er eens aan, beet het puntje er af, stak haar dan in zijn mond. Daar ging de krant neer van zijn mederei ziger en een perkamentachtig oud heertje staarde hem aan met een paar doordringende oogen. „Mijnheer!" zeide hij scherp, „Het is toch zeker niet uw bedoeling om die sigaar op te steken?" „Als u geen bezwaar hebt, zou ik dat wel heel graag doen.... ja, het was inderdaad wel mijn bedoeling' om deze sigaar op te steken." ,Maar mijnheer! Weet u dan niet, dat dit een coupé niet-rooken is? Het staat daar met groote lettersen ik zou u wel willen ver zoeken u aan dat voorschrift te houden." Snijdend sprak het oude heertje en Hein Gre ten voelde een stevige drift naar zijn hoofd stijgenmaar nam toch de sigaar uit zijn mond en legde die weer in zijn koker. Ging De Sint Servatiusbron aan den Canner weg bij Maastricht De radio-meester in het paleis had al in de gaten, dat er iets niet in orde was. De radio kraakte en piepte, alsof aan den anderen kant de wereld verging en even daarna hoorde hy" heelemaal niets meer. Hij draaide eens aan alle knopjes, zocht wel twintig stationnetjes op, maar het was en bleef doodstil. Direct werd de radio-dokter gewaarschuwd en deze kwam met zijn koffertje vol met allerlei gereedschap op het kasteel aan. Intusschen was kikker Karei als een wilde het paleis in- gehold en vertelde wat er met Tuiirjeltje gebeurd was. Nu was het geheim van de radio ineens opgelost. Heel vlug ging de radio-dokter op het dak zitten en maakte de antenne weer in orde. Juist had de reparateur het laatste stukje ijzerdraad aan den paal bevestigd, toen hij ineens voelde dat er aan den paal gerukt werd. Hij hield hem stevig vast, maar daar het dak van het paleis zoo glad was, n lde hij er al heel gauw af en zag dat niemand anders dan Tuimeltje hem naar beneden trok. Tuimeltje zweefde nog altijd op de fuikantenne door de lucht en de radio-dokter vloog hem in een reuze vaart achterna. dan naar het portierraampje, gooide dat woe dend open. „Het stinkt hier!" zeide hij met opgetrokken neus en keek in het bijzonder in de richting van het perkamentachtige oude heertje. Zon der een woord te zeggen stond deze op, deed het portierraampje weer dicht, waardoor Hein ietwat buiten zichzelf geraakte. Opnieuw gooide hy het portierraampje open, iets woester nog dan den vorigen keer. En opnieuw sloot het oude heertje het weer. Hein was door het dolle heen, moest zich bedwingen om dat oude perkamentje niet op zijn gezicht te slaan. Wilde zich wreken en dacht aan niets anders meer dan aas wraak. De ander was inmiddels weer i ten, had de krant ter zyde VBIS gelegd en dom- melde nu zoo'n ïn",,,r beetje. Hein sloeg hem aandachtig gade, hield een paar vernietigende blikken voortdurend op hem gericht. Zag hem dan plots gaan knikke bollen, hoorde even later een zacht snurkend geluid. Nu was het zyn beurt Zacht sloop hij naar hem toe, nam hem eerst horloge en ketting af, liet die in zyn zak glpden. Maar nóg was hij niet tevreden! Voor zichtig nam hy een sigaar uit zijn koker plantte die met kracht in den open mond van den slapende. Het perkamentje schrok wakker. Maar was heel niet boos.... integendeel! Hij nam de sigaar dadeiyk uit zyn mond, be keek haar met welgevallen, lachte eens, kreeg dan een goed gevulden sigarenkoker te voor schijn en borg haar daarin weg. Hein stond nu op het punt van te bar sten, ergerde zich tot in het oneindige. De vernietiging van zyn wraak was het ergste, dat het perkamentje hem nog had kunnen aan doen. Hij was niet zeker meer van zichzelf, voelde een soort razernij in zich opkomen En juist op dat moment ging de stoomfluit, reed de trein het station binnen. Hein deed dadeiyk het raampje weer open, stak zyn hoofd door het gat en ademde de frissche bui tenlucht in, die hem bepaald goed deed. Langzaam minderde de trein vaart; nog een paar laatste schokkenen hy stond stil. Toen merkte Hein, dat hy uit het verkeerde portier hing; trok zyn hoofd weer in, keerde zich om en zag het perkamentje morrelen aan het andere portier. Hy kon zich nu niet langer bedwingen; drong het oude heertje opzy, duw de het onzacht terug op zyn plaats, trapte dan wild het portier open.... en vloog het per ron op. Hij zocht op zyn gemak een anderen coupé uit, wel-rooken. maar zonder perkamentjes. En voelde zich gelukkig, toen de trein weer weg reed en hy den coupé voor zich alleen behou den had. Wéér zette hij zijn onschuldig koffertje In het net, voelde zyn zakkenen werd zoo wit als sneeuw. Zyn zakken waren leeg, alles was hy kwyt. Vond alleen een onnoozel briefje met de vol gende krabbels er op: „Neem déze waarheid ter harte van een ouderen collega: „Dat geprikkelde en geirriteerde personen steeds het ge makkelijkst zijn af te leiden en daarom onze dankbaarste slachtoffers zyn." ■•od Tydens graafwerkzaamheden voor het aan leggen van een put zijn in Britsch-Indië puin- hoopen gevonden van 'n bloeiende stad, weike. naar meh gelooft, in het jaar 63 a. d. door een aardbeving is verwoest. De naam van de stad zou luiden Prehpatan, gelegen nabij het hui dige Phayavadar in de provincie Bombay. Ondanks de vervolgingen waaraan de Katho lieke Kerk in het Derde Ryk is blootgesteld is het toch een verheugend verschynsel, dat het godsdienstig leven der overtuigde Duitsche Ka tholieken belangryk is versterkt. De actie die van regeeringswege tegen de Katholieke Volks bibliotheken werd ondernomen heeft een sterke reactie verwekt. Zoo is b.v. het ledental van de Vereeniging van den H. Carolus Borromeus, (welke zich ten doel stelt in iedere parochie een Katholieke Volksbibliotheek op te richten) belangrijk gestegen. Alleen in het Aartsbisdom Paderbom, dat een uitgestrekt Diaspora-gebied vormt, waar weinig Katholieken wonen, is het ledenaantal van genoemde vereeniging ter ver spreiding van het goede boek van 23.187 gestegen tot 30.930. Ook het werk der gesloten retraiten heeft in het Aartsbisdom Paderbom op een be langrijke sty ging van het aantal deelnemers kun nen wyzen. In het afgeloopen jaar is het aan tal retraitanten met bijna 20 procent toegeno men. A T T p A op dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen C 7^0 - bi3 levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door 17 7^0 MI .0 .r. A 1\ |j 3 ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen A verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen %J\I» AANGIFTE MOETOP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTENGESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL bij een ongeval met doodelijken afloop FOCri bij veilles van een hand, een voet of een oog Roman van Paul Keiler Vertaald door Louis de Bourbon oude vrouw schrok wakker. Zij schreeuwde. Wierp zich op den dief. Zij riep luid om 'hip. Er ontstond een worsteling. gek rukte zich los. --.Geef my het geld!" siste hij. „Ik weet alles. weet, dat de jonker Clothilde leert lezen en °Brijven. Ik weet, dat hij met haar wil trou gh. ik weet, dat hij jou veel geld geeft. Ik ^1 alles tegen den graaf zeggen." 2^e bent een duivel!" a. e gek lachte, stootte de oude vrouw van zich greep de kous, die nog voor de helft gevuld en liep weg. st was een beroerte nabij. Langzaam her- aide zij zich. Dan liep zij radeloos en handen- z 'hgend heen en weer. Na eenigen tijd stak „P haar olielampje aan, maar blies het weer jjj. - Tenslotte ging zij naar buiten en hurkte Zii c'e liefdebron neer, die haar arm geheim- hnig naar den bieden nachthemel ophief. In ,t korte, dorre wintergras legde Dora een spel 0 arten uit. Zij boog zich diep, om met haar de oogen de figuren te herkennen, en streek haar rimpeligen vinger over de rij heen en Eindelyk schoof zy de kaarten ineen. Met starenden blik bleef zij zoo langen tijd zitten nadenken. Dan stond zij op. Zy had een besluit genomen. Het huis, dat de gek bewoonde, lag dicht by den Kapellenberg. Het was, gelijk de meeste woningen op het eiland, niet aan den grooten weg gelegen, maar verdoken achter struikgewas en slechts langs een smal voetpad te bereiken. Het was rond middernacht. Zoolang de ster ren schenen, had de gek voor zijn hut gezeten en telkens weer opnieuw het gestolen geld ge teld. Daarby had hij zyn laatste flesch bran dewijn opgedronken, die hij in een kleinen, natuurlijken rotskelder had bewaard. Toen het geheel donker was, ging de gek naar binnen en legde zich half dronken te slapen. Maar hy sliep niet lang. Hij werd wakker, woelde rus teloos op zijn bed heen en weer, steunde, zuchtte en stond eindelijk op. Hij stak twee vetkaarsen aan, zette deze op tafel neer, deed een greep in een verborgen muurnis en bracht een boek te voorschyn. Het was een psalmen boek. De gek sloeg het boek open en begon met eentonig-zeurige stem de boetpsalmen te lezen. Toen hij klaar was, stond hy op, zuchtte, en wilde weer naar bed gaan. Maar hy bedacht zich, zette zich weer aan tafel en begon op nieuw psalmen te lezen. Daar ging de deur achter hem open, een spook verscheen, een witte gedaante met een sluier voor het gezicht. In de hand hield de gestalte een zwarte buis. Onbeweeglijk stond daar het spook, terwijl de gek de psalmen las. Toen stroomde de koude lucht van de deur op hem aan. Hij keerde zich om, zag den geest, brulde van angst, en viel lallend ter aarde. De gestalte richtte de zwarte buis op hem, keek er lang doorheen, terwijl de ander op den grond lag te kermen en zei met een grafstem: „Ik zie met dezen verrekijker tot in je hart! Doe boete voor je zonden! Binnen vier weken kom ik terug. Als je dan niet alles hebt goed gemaakt, wurg ik je!" Na dit te hebben gezegd, verdween het spook yiings door de deur, die open bleef staan en ue koude nachtlucht naar binnen liet. „Een verrekijker een verrekijker tot in het hart," lalde de dronken man, en kromde zich in krampachtige stuiptrekkingen. Pas na langen tijd kwam hy wat tot zichzelf- Ziek en beangst sleepte hy zich voort over het eiland, en legde de gestolen kous met geld bij moeder Dora op den drempel. Dan sloop hij verder, groef in het bosch twee kistjes met papieren geld op en stookte daarvan in zyn huis een vuur. TWAALFDE HOOFSTUK Tegen den morgen woei er een zuidenwind, die den hemel schoonveegde. Een warme voor jaarsdag brak aan. Gunther, die weinig gesla pen had, stak al vroeg zyn hoofd door het ven ster van zijn huisje. Dit is een dag, om naar de eerste viooltjes te zoeken, zoo dacht hy', om uit te kijken naar zwaluwen of mm een fluitje te snijden uit wil genhout. Hy voelde zich weer als een kind. Misschien dat in het zonlicht van dezen lentedag de blauwe bloem van zyn levensgeluk zou ontbloeien; misschien had hij op de omhel zing van zijn beminde slechts moeten wachten, tot de lente was teruggekeerd in het Duitsche land, omdat deze er by wilde zyn, als het reinste en mooiste meisje in het rijk voor het eerst haar oogen zou opslaan naar den hemel der liefde. Terwyl de jonker zoo droomde in het licht van den rozigen morgen, kwam Lucas, de bewa ker, om den hoek van het huis, stak Gunther zijn lans vlak onder den neus en zeide op bar- schen toon: „Heer jonker, u bent myn gevangene! Maak geen complimenten en kom mee, en dwing my niet, om geweld tegen u te gebruiken." Eerst was Gunther verrast, dan zeide hij: „Hoho, vriend Lucas, wil je my arresteeren? Denk je misschien, dat ik de magnetische kracht van je lans heb gestolen? Maak geen grapjes en stoor mij niet!" „Ik maak geen grapjes ik kom in naam van den graaf, die my naar u heeft toegestuurd." Nu werd Gunther ernstiger. „In naam van den graaf? Wat wil hy van my?" „U moet voor het eilandgerecht verschynen. U hebt zich aan een ernstig vergryp schuldig gemaakt." „Wat heb ik dan gedaan?" „U hebt Clothilde leeren lezen en schrijven, u hebt haar het hoofd op hol gebracht, u wilt haar trouwen „Houd je mond, schavuit! Je hebt staan af luisteren en je hebt ons verklikt, jy schoft! Wacht maar, ik kom naar buiten om je mores te leeren!" „Kom maar liever niet," zei Lucas. „Ik heb het immers niet zelf verraden. Valentin, de gek, heeft u gisteren bij my aangeklaagd, en het is mijn plicht, het den graaf te melden." „De gek? Hoe weet die het?" „Hy heeft u bespionneerd." „Ik sla hem dood. En en wat is er met Clothilde gebeurd?" „Die zit in den toren." „Lucas!" Gunther kleedde zich snel aan en kwam naar buiten. Hy 'drong er by den bewaker op aan, hem alles te vertellen en zette met een fooi zijn verzoek de noodige kracht by. De man kon echter niet veel meer meedeelen, dan dat de graaf bij het bericht in een boosaardig hoon gelach was uitgebarsten. Daarna was Lucas weggestuurd en had alleen nog maar onder het venster gehoord, hoe de graaf luid had ge schreeuwd en Clothilde even luid had geant woord. Maar hij had niets kunnen verstaan. „Kom, Lucas!" Zy gingen naar het kasteel. Toen zij voorby het huis van de watervrouw kwamen, wenschte Gunther eenige oogenblikken met Dora te spre ken; maar Lucas zei bedroefd, dat Dora ver dwenen was. Hij had opdracht gekregen, ook haar te arresteeren, maar zij was niet te vin den. Zij moest zich ergens hebben verborgen en hy zou zich nu wel half dood moeten loopen, eer hij haar vond. In het kasteel voerde Lucas zyn arrestant m een groote kamer gelijkvloers, waarvan de ven sters getralied waren. „Neemt u plaats," zei hy; ,jk zal den graaf melden, dat wy er zyn." Hy verliet het vertrek en deed de deur van buiten op slot. Gunther sloeg tegen de deur en protesteerde luid; maar het hielp niets. Nie mand luisterde naar hem. Wel twee uren verstreken. Toen maakte Lucas de deur weer open. Gunther keurde den politie man geen woord waardig en volgde hem zwijgend naar de volgende verdieping, zy be reikten een groot, somber, op het noorden ge legen vertrek. Achter een tafel zat de graaf met de vier rechters van het eiland. Rechts zaten de overste en de dichter, links de molenaar, dien Gunther eerst onlangs by het smokkelen had betrapt, en de smid, van wien het gerucht ging, dat hij zyn vrouw had gewurgd. Gunther maakte een korte buiging voor den graaf. „U hebt my laten roepen, heer graaf, en de krenkingen, die my intusschen werden aange daan, zijn zeker wel uitsluitend te wijten aan de lompheid van uw zoogenaamden politieman." „U staat voor het eilandgerecht, jonker." „Wat is het eilandgerecht? Wie heeft het opgericht? Wie geeft het jurisdictie over mij?" „Ik!" „Hebt u daar het recht toe, heer graaf? Bent u een souverein vorst, of staat u niet veeleer onder den keizer en onder de wetten van het land?" (Wordt vervolgd)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1936 | | pagina 13