cjflet vcï&aal van dag
Wat Kikker Karei en Tuimeltje beleefden
ALLE ABONNÉ'So^^S.sr.^inrsM^ss F 750.- F 750.- asasriS F 250.-
Israëls bekeering
r
et eiland der eenzamen
VRIJDAG 8 MEI 1936
Kunnen wij niet meer
doen?
Stenographie
Gheon's „Pinkstervuur
Het Tsanameer
^LlLl^ aangifte moet, op straffe van verlies van alle rechten, geschieden uiterlijk drie maal vier en twintig uur na het ongeval
In de Grieksche oudheid
Grootsche opvoeringen in voor
bereiding te 's Hertogenbosch
wil
De Engelsche belangen
P- Constantinus, voorzitter der „Commissie
Voor Israël," schrijft ons:
Wij leven gelukkig in een tijd, waarin de
Missie-actie bloeit, d.w.z. het heerlijk
apostolaat tot bekeering van hen, die
®6n waren God niet kennen en vereeren. Onder
"ft Missiewerk in strikten zin valt niet het
apostolaat voor degenen, die ongedoopt zijn,
®aar wel den waren God aanbidden, zooals de
Mohammedanen en de Joden, en die gedoopte
Christenen, die niet het ware geloof belijden.
Voor de hereeniging van het Oostersche
Christendom hebben wij ons eveneens bloeiend
tftreenigingsapostolaat, en voor de bekeering
"er niet-katholieken in ons land het mooie
Verk der Conferenties voor niet-Katholieken.
Alleen de bekeering van het Jodendom en var.
Islam, wat toch ook zoo'n bij uitstek ka-
tholiek werk is, staat nog niet zoo sterk in ons
a'ler belangstelling. Aangaande het Jodendom
etl den Islam is, jammer genoeg, de idee inge
st, dat het bekeeringswerk dezer groepen
"Una geen successen boeken kan, wat we, zeker
aangaande het Jodendom, eenigszins in twijfel
kunnen trekken, al hooren we maar zelden
sPt'eken -wan getallen, die ons pessimisme wel
Vat zouden verminderen. Het aantal Joodsche
bekeerlingen, dat tot ons komt, moge misschien
Piet zoo opvallend groot zijn, het gehalte vult
"et aantal ruimschoots aan en we krijgen lang
ham aan een mooie kern, waarmee in de
haaste toekomst een heerlijk, en misschien nog
krachtiger apostolaat mogelijk wordt.
De Commissie voor Israël van de Apol. Ver.
"Petrus Canisius," zal er voor zorgen, dat haar
Verk voor en onder de Joden meer en meer
(°ok b v. door middel der radio) aan alle be-
'angstellenden bekend wordt, zoodat doel en
Middelen beter gekend en gewaardeerd zullen
Vorden, ook in niet-katholieke kringen, en onze
actie zich meer kan gaan uitbreiden.
Wat wij in dit artikeltje willen doen uitko
ken, is het feit, dat ondanks een zeer bloeien
de actie voor het strikte Missiewerk, er onder
°hs, Katholieken, al te weinig belangstelling is
v°or ons Jodenapostolaat, en te weinig daad
werkelijke medewerking.
Zoolang wij de Joden uitsluiten van ons
apostolaat, of niet voldoende betrekken in ons
apostolaat, is onze eigenlijke missie-actie niet
Universeel, niet katholiek genoeg: ja, bij de
Uitsluiting van het Jodendom van onzen apo-
atolischen arbeid, krijgt ons werk daardoor
r®eds de nota van „on-Katholiek," en „anti
katholiek," omdat zoo'n houding heelemaal in
gaat tegen het breede allen- en allesomvatten
de Universalisme van het Christendom.
En toch
Zoodra men ijvert voor het Missiewerk der
heidenen, die den waren God niet vereeren,
Ondervindt men alle sympathie, maar als
iemand bemerkt, dat men uit echte en even
dwingende Christusliefde zich evenzeer interes-
teert voor het Jodenapostolaat, wekt men den
s°hijn, of men iets heel bijzonders doet, dat
veel weg heeft van liefhebberijwerk, of van een
heel bijzondere, specialistische, minder prak
tische, meer theoretische, speculatieve vak
studie. Verder, men zal in preeken, conferen
ties, lezingen, Misintenties, bij ontwikkelings
cursussen voor alle geloovigen, of voor vereeni-
Bingen, patronaten, vrouwenbonden enz. enz.
Vel het Missievraagstuk in strikten zin behan
delen, maar er wordt nog veel te weinig aan
Bedacht, dat een grondige behandeling van het
apostolaat voor Israël een even Katholieke eiseh
is, gegrond op onzen Missieplicht, die geen be
perking van religie, ras, volk of staat mag in-
aluiten.
„Het" Jodendom uitsluiten van zijn aposto
lische Christusliefde, omdat men mogelijk in
Saken door eenige of meerdere Joden is beet
genomen, is onverantwoord. En zelfs, die Joden
Uitsluiten van ons apostolaat, die ons in stoffe
lijke aangelegenheden te slim af waren, is in
tlagranten strijd met de algemeene Christelijke
liefde, welke allen zonder uitzondering moet
omvatten, die met ons kunnen deelhebben in
't geluk van den Hemel. Werkelijk, er sluimert
in ons nog al te veel particularisme en zelfs
antisemietisme, zooals het bovenstaande duide
lijk demonstreert. En laten we het niet ver
geten, dat dit antisemietisme in princiep ook
anti-katholiek is. Anderen zullen uit onze
Joodsche houding logisch komen tot een anti
katholieke houding, zooals de ideeëngang der
Duitsche denkwereld duidelijk heeft aange
toond. Het is zoo pijnlijk, dit telkens opnieuw
te moeten ervaren, zelfs in beschouwingen van
Vooraanstaande katholieken. (Zie o.a. terecht
de opmerking van Oudeis in „De N. Eeuw."
1936, blz. 1010, aang. P. Bichlmair in „Schö-
here Zukunft," 1936, blz. 703 vg.).
Het wordt hoog tijd, dat wij in Nederland,
dat vooraan staat in het Missie-apostolaat on
der de heidenen, ook meer gaan meeleven met
het apostolaat onder de Joden, die in een zoo
°Pvallend aantal in ons midden wonen, en
onder wie zooveel edele, weldenkende, hoog
gaande personen zijn. Velen onder hen, vooral
onder de meer ontwikkelden, en die van jongs-
af vaak zijn opgevoed zonder diepere gods
dienstige kennis, voelen behoefte aan hechtere
levenswaarden, dan een atheïstische, mate-
tteele levensopvatting bieden kan. Ze zijn totaal
onbekend met de zielkundige waarden en de
Verheven schoonheden van ons geloof en het
Contact met hen is vaak zoo moeilijk door voor-
oordeelen, zoowel van Joodsche, als Katholieke
zÜde. Het inlichtingsbureau der Comm. voor
Israël en de brochurenreeks, die genoemde
I
Een Australische farmer heeft een
kangoeroe als bewaker van zijn auto
afgericht
Comm. aan 't publiceeren is, wil trachten, tot
een vruchtbaar contact te komen. (Inlichtin
gen verschaffen o.a. P. G. de Jong, Rozen
gracht 150, Amsterdam; P. Constantinus.
Langeweg, N.Br.; H. Hobus, Eijsden, L.).
Wat kan er nog meer
gedaan worden?
1. Zij, die Joodsche kennissen hebben, van
wie ze weten, dat dezen gaarne van meerdere
katholieke vraagstukken kennis willen nemen,
kunnen zich met de genoemde leden van de
Comm. voor Israël in verbinding stellen.
2. Verder kan het Joodsche apostolaat door
allen in die omstandigheden behandeld, ver
klaard en bevorderd worden, waar men ook het
missie-apostolaat bespreekt, in de kerk, op
school bij katechetisch onderricht of bijbelsche
geschiedenis, op patronaat, in vereenigingen
bonden, bij ontwikkelingscursussen, in volks
universiteiten enz. Mogelijk zal men zich met
vrucht wenden tot de Comm. voor Israël (die
ook twee Joodsche vrouwelijke bekeerlingen on
der haar leden heeft) voor lezingen, spreek
beurten over dit echt Katholieke apostolaat.
3. Ieder katholiek kan zich bij een der reeds
genoemde adressen gratis laten inschrijven in
de Aartsbroederschap van het gebedenverbond
voor Israël.
4. Ieder katholiek kan nu en dan zijn H.
Communie eens voor dit heerlijk werk aan God
opdragen.
5. Wie laat eens een H. Mis tot die mooie
intentie lezen?
6. Wie denkt eraan, om in de kerk den
Kruisweg voor Israël (G.G.G. No. 180) te bid
den?
7. Iedereen kan zijn lijden, zijn dagelijk-
schen arbeid, zorgen en offers voor ciit doel
aan God opdragen. Ook de Comm. voor Israël
heeft zich daarom gewend tot den stichter en
leider van het ziekenapostolaat.
8. Ook op de scholen kan men met de kin
deren gezamenlijk eens voor de verdwaalde
schaapjes van Israël bidden. Onwillekeurig zal
het kind voor zijn verder leven uit deze prak
tijk een edele, echt Katholieke verhouding tot
het Jodendom meenemen.
9. Meer liefde voor het ware heil van de
Joden kunnen wij allen in ons aankweeken, op
dat voorgoed het laatste restantje antisemie
tisme uit ons allen moge verdwijnen.
Wanneer deze negen puntjes volle praktijk
zijn geworden, dan zijn we met ons Joodsche
apostolaat op den goeden, d.w.z. den Katho
lieken weg, en rtaan we op de edele hoogte van
Reeds in het begin van onze jaartelling be
stond er in Griekenland een ste-
nographisch schrift. Vooral in den Dloei-
tijd van de Grieksche evenals in dien van de
Romeinsche cultuur was de stenographie een
zeer gezocht hulpmiddel voor het opteekenen
van het gesproken woord.
Hoewel men bij de verschillende opgravingen
talrijke oorkonden in verkort schrift uit de
klassieke oudheid heeft teruggevonden, was
het toch tot dusver onmogelijk deze stenogra-
phische aanteekeningen te ontcijferen.
Voor korten tijd werden echter in het Bri
tish Museum in London twee papyri gevonden,
die uit de 3e tot 4e eeuw n. Chr. stamden en
de stenographische teekens met de bijbehoo-
rende verklaringen bevatten.
Welk een beteekenis de stenographie reeds in
het oude Griekenland had, wordt in een arti
kel van G. Mayer in de Umschau kort uit
eengezet. Reeds ten tijde van Plato en Aristo-
teles hadden de Grieken op een marmerblok,
dat op den Acropolis in Athene opgesteld was,
een systeem voor verkort schrift opgeteekend.
Deze acropolissteen is echter zoodanig bescha
digd, dat een ontcijfering van de inscripties
niet meer mogelijk is.
Van den Kerkvader Origenes weten wij, dat
hij 7 stenographen bezat, waaraan hij afwis
selend zijn geschriften dicteerde.
Vele oorkonden en wastafels met stenogra
phische inscripties zijn in den zandigen bo
dem van Midden-Egypte gevonden en worden
in de Musea van Europa bewaard.
Van zooveel beteekenis was het verkorte snel-
schrift, dat Origenes na zijn verdrijving uit
Alexandrië in de ballingschap te Caesarea er
over klaagde bijna niet te kunnen werken, om
dat hij zijn stenographen had moeten achter
laten.
De oude Grieken zonden hun kinderen naar
de stad, om hun het stenographisch schrijven
te laten onderwijzen en in een toespraak van
een leeraar tot zijn leerlingen bij het begin der
vacantie heet het: „Al datgene, wat gij ge
leerd hebt, zult gij na de vacantie mij kunnen
voordragen. Vergeet ook het rekenen en het
verkorte schrift niet. Anders wee jullie! De
rietstok zal je op den rug dansen."
Nu de papyri van het British Museum de
ontcijfering van een 800-tal oud-Grieksche ste
nographische teekens heeft mogelijk gemaakt,
hoopt men spoedig de vele tot dusver onlees
bare geschriften te kunnen begrijpen. Het be
hoeft geen betoog, dat daardoor onze kennis
der oude culturen zeer belangrijken vooruit
gang kan hebben.
j
onze bloeiende Missie-actie. Ons Joodsch
apostolaat draagt den naam van Missiewerk in
minder strikten zin, niet als zou het een Ka
tholiek apostolaat zijn van den tweeden rang,
maar juist omdat in 't algemeen de Jood krach
tens zijn openbaringsgeschiedenis dichter bij
ons staat.
Moge ons allen de geest bezielen, die spreekt
uit Vondels gebed voor Israël:
.Ontruck het eens de maght
En klauwen van den wolf, en draegh het
in de koie
Der Kercke, op uwen hals. Men drenck' het
daer: men stroie
Het heilzaam voeder voor, en wasch' het van
zijn smet.
Aertsherder, neem, ay neem door kracht van
uw gebedt,
Aan 't bloedig Kruis gestort, d'elendige
in genade.
Al zoeken ze u zoo spa, hun boete is niet
te spade.
Grieksche stenographie, door H. J. M. Mïln
ontdekt op een papyrus uit de 3e eeuw vóór
Chr., bewaard in het Britsch Museum te
Londen
Er zal wel niemand zijn, die durft ontkennen,
dat de Bosschenaren de laatste jaren een merk
waardige activiteit ontplooien om him stad tot
een centrum van belangstelling te maken.
Ook de Katholieke jeugd heeft grootsche plan
nen ten aanzien van een reeks opvoeringen van
Henri Ghéon's leekenspel „Pinkstervuur", dat
het vorig jaar op Hemelvaartsdag te Parijs, ge
speeld door niet minder dan 10.000 executanten,
zulk een uitbundig en vruchtdragend succes be
haalde.
Het eerste lustrum van de Bossche afdëeling
van „De Jonge Werkman" werd de directe aan
leiding tot het willen stellen van deze daad van
Katholieke Actie. Spontaan verklaarden de leden
der Katholieke jeugdorganisaties zich bereid aan
de opvoering van een groot leekenspel hun mede
werking te verleenen.
Zevenhonderd jongens en meisjes, die de koren
vormen en twintig hoofdrol-speelsters en -spe
lers, met zorg gekozen uit de leden der dilettan
tenclubs, concentreeren zich thans op dit spel;
zfj repeteeren vol ijver en vuur onder de be
proefde leiding van regisseur Kees Spierings,
Frans van Amelsfoort, die den zang en mejuf
frouw C. Biesaart, die de rhythmische dansen
instudeert. De rol van spelleider zal vervuld
worden door Jo van Erp.
De Patronaatsharmonie van St. Catharina zal
voor de muzikale illustratie zorgen en de bege
leiding voor haar rekening nemen.
De opvoeringen zullen plaats vinden in de
wielerbaan aan den Parallelweg.
Twee middagvoorstellingen zullen worden ge
geven op 21 Mei (Hemelvaartsdag) en op 1 Juni
(2den Pinksterdag) terwijl op 24 Mei bij kunst
licht een avond-vertooning zal plaats hebben,
blijven bestaan.
Het was een warme teere Lentedag, zoo'n
dag, die iemand van dankbaarheid de
tranen in de oogen dringt. De boomen
in den dierentuin hadden dikke, zwellende
knoppen en verdroomd lag de kleine vijver met
het oneffen bruggetje.
Niet ver van daar zat ik op een der banken.
In het zand van het pad- kronkelde een
groene rups langzaam vooruit in de zon. Toen
kwam er plotseling een hardvochtige kinder
voet en vertrapte ze tot een vormelooze massa.
Een zacht gesteun naast mij deed mij ineen
krimpen, zóó smartelijk en zonderling klonk
het. Het kwam uit den mond van mijn stillen
buur, die reeds meer dan eens met mij op de
zen tijd rond den middag gezeten had: Ik wist
niet wie hij was, hij was altijd hetzelfde ge
kleed: een afgedragen overjas, waarop de vlek
ken in het helle licht goed zichtbaar waren,
versleten laarzen, groote das en een platten
breedgeranden vilten hoed, die den kunstenaar
in hem verried.
„Scheelt er wat aan?" vroeg ik bezorgd,
want hij zag er op dit oogenblik nog meelij
wekkender uit dan gewoonlijk. Het waren de
eerste woorden, die tusschen ons gewisseld
werden.
Hij lachte een weinig, zonder te antwoorden
en keek het kind na.
„Het was wel niet kwaad bedoeld," zei hij
toen verontschuldigend. „Maarhet is
zijn groote blauwe oogen keken mij oprecht aan,
„ik kan geen dier zien lijden
Ik knikte. „Bent u vegetariër?" vroeg ik.
„Ja," antwoordde hij. „Ook mijn vrouw en
ook onze beide kinderen eten geen vleesch;
niets wat gedood isvoegde hij er zachter
aan toe.
Dat hij een gezin kon hebben, daar had ik
nooit aan gedacht. Nu zag ik alles ineens voor
mij; de moede, afgesloofde vrouw, en de bleeke
kinderen, die den heelen winter door in het
atelier van den vader, het eenige vertrek in de
woning, waar nog wat gestookt werd, met
toegestopte ooren en fluisterende stem hun les
sen geleerd hadden
„Zij eten plantaardig voedsel," hernam ik,
mij met geweld dwingend bij het onderwerp te
blijven „Maar vernielen zij dan ook daar geen
organisch leven om het eigen leven te rekken?
Wie weet, of misschien de geduldige schoone
plant, die in de aarde wortelt niet een veel
hooger levend wezen is dan het dier, dat
slechts volgens zijn aard aan den mensch ver
want schijnt?"
Hij zweeg. Daaroo boog hü nederig het
hoofd en mompelde iets onverstaanbaars.
„En dan," vervolgde ik, „kijk eens naar den
dierentuin, waar u even graag heengaat als
ik. Binnenkort zullen de rupsen weer alles
vernield hebben wat er frisch en schoon is, dan
zullen de krachtige, groene bladeren, ziek, slap,
afgevreten zijnWilt u deze kleine plaag
geesten werkelijk in het leven laten? Er is geen
bezweerder meer, die zoo'n gespuis en onge
dierte met een fluitje daar vandaan lokt
„Er bestaat toch wel iets dergelijks" ant
woordde hij en zijn trekken werden levendig.
„Ik heb pas ontdekt dat ik ook een stuk rat
tenvanger of slangenbezweerder, of hoe u het
noemen wilt, ben, en dat misschien ieder van
ons dat zijn kan."
Hij nam den vilten hoed af, legde hem op
de knie en streek met de hand door het licht
blonde dunne haar.
„Het gaat hier," vervolgde hij, „noch om rat
ten, noch om slangen, maar om een kleiner,
nog veel onrustiger gezelschap: een keuken vol
kakkerlakken. U kent toch deze bruine, plat
gedrukte diertjes met hun nerveuze bewegin
gen, die den indruk wékken van opgejaagde
geesten in gewetensnood?"
Ik knikte. „Door groote properheid zijn zij
misschien te verwijderen, maar uit te roeien
zijn ze nooit, zelfs niet met de scherpste en
vergiftigste stoffen. In donkere verwaarloosde
keukens kunnen zij, als een vloek op een huis
werken..™
„Nu, ja," zei hij met een snellen zijdeling-
schen blik „in onze woning waren zulke kak
kerlakken en zij hadden zich door onze schuld
(daar wij het n.l. in het begin niet over ons
hadden kunnen verkrijgen ze te bestrijden, be
halve door pijnlijke properheid in keuken en
kamer) geweldig vermeerderd. Ik geloof, dat
zij door de muren kwamen, door den vloer
Kort en goed, ik zag in, dat het zoo niet lan
ger kon duren. Toen ben ik op zekeren avond,
terwijl allen sliepen, met een licht naar de
keuken gegaan en
met *de kakker-
lakken gaan pra-
ten. Ik heb wel I
een uur lang met De zonderling I
suggestieve stem i
tot hen gespro-
ken en hen be-
zworen zich te verwijderen.
,Jk beken," voegde hij er lachend aan toe,
„ik kwam zelfs met verstandige motieven voor
den dag tegenover de domme diertjesen
daarbij heb ik voortdurend, geheel instinctma
tig (ik weet niet of dit de hoofdoorzaak van
het succes was) op de opgewonden door elkan
der wemelende diertjes geblazen tot ik geen
adem meer had, en ik bemerkte ook, dat hun
dit uiterst onaangenaam was. Ik heb dit ex
periment verschillende avonden achtereen her
haald, U zult me niet gelooven, maarde
kakkerlakken verdwenen, langzamerhand,
waarheen, dat weet ik niet alleenten
slotte kwam er niet een meer te voorschijn
tot vandaag toe."
Zijn blauwe oogen keken mij onderzoekend
aan. Hij wilde weten of ik hem uitlachte. Maar
ik voelde geen lust om te lachen.
„Het is vreemd" zei ik na een poosje. Hij
hoorde mij al niet meer, want hij was, nadat
hij op mijn gezicht gelezen had, dat ik hem
begrepen had, weer in zijn vorig gepeins ver
zonken.
Een brutale musch hipte onbevreesd over de
rugleuning van onze bank, waar een kleine
schaduw van een wolk gegleden was. Hij hield
in den gulzigen snavel een jonge, angstig kron
kelende regenworm, aan wier grijze, gladde
huid nog sporen van den lentegrond kleefden.
ii#
T-
Vlug bracht men hem naar het kasteel. De huishoudster
maakte een bad in orde en Tuimeltje deed zijn kleeren uit, die
heelemaal vuil waren. Hij gaf ze aan de huishoudster en deze
liet ze direct uitwasschen. Zelfs zijn schoen en zijn baard hin
gen aan den waschdraad en hoe erg het voor Tuimeltje ook
was, iedereen had schik in het geval.
Toen alles aan den waschdraad hing te drogen kwam er
storm opzetten. Enkele kikkers hadden vol plezier zitten kijken,
hoe leuk Tuimeltjes broek, muts en jasje bol gingen staan eft
hoe hoog het telkens opwaaide. Plotseling ging de draad stuk
en alles vloog de hoogte in. De kikkers renden er achter aan
en als ze de kleeren te pakken hadden, lieten ze ze weer weg
vliegen.
Tuimeltje, die in een dikken badmantel bij de kachel zat, ver
trouwde 't niets met den zware n storm, „Ik ga zelf eens kijken
of mijn kleeren nog niet droog zijn" zei ie tegen Kikker Karei,
maar jawel: de heele draad was verdwenen. In de verte zag ié
de ondeugende kikkers met zijn spullen spelen en bedroefd ging
hij het aan kikker Karei vertellen.
De Italiaansche gezant Grandi heeft dezer
dagen te Londen een officieel bezoek gebracht
aan het Foreign Office, om Sir Robert Vansit-
tart een schrijven van Mussolini te overhandi
gen. De Italiaansche regeering verzekert En
geland hierin, dat de opmarsch der Italiaan
sche troepen in het gebied rond het Tsana
meer de door de vroegere verdragen op schrift
gestelde interessen in dit gebied op geenerlei
wijze over het hoofd zal zien.
Men moet deze mededeeling zeer opmerkzaam
lezen, want door de genoemde formuleering
wordt de tendenz der Italiaansche politiek te
genover Engeland bijzonder duidelijk, een poli
tiek overigens, die tevens ook door Senator Da-
vanzatti in een hoofdartikel der „Tribuna" tot
uitdrukking werd gebracht.
De Italianen hebben niet alleen tegen Abes-
sinië een opmarsch aangevangen. De met succes
bekroonde actie van Maarschalk Badoglio heeft
hen aan het veel omstreden Tsana-meer, en
daarmee aan de bronnen van den Nijl gebracht.
Engeland zoowel als Italië hebben belangen
in dit gebied.
Ten opzichte van dit gebied bestaat er tus
schen Engeland en Italië een overeenkomst.
Het gaat hier om een in 1925 onderteekend
„protocol", hetwelk de verschillende interesse
gebieden aanwijst. Een belangrijk feit is echter,
dat dit protocol werd onderteekend, toen Abes-
sinië reeds lid van den Volkenbond was. Dat
beteekent volgens Italiaansche opvatting, dat
ook Engeland Abessinië toentertijd geenszins
als een volkomen zelfstandigen staat beschouw
de, doch meer als een koloniaal gebied, waarin
de verschillende mogendheden him belang heb
ben en waarin ieder beduidend land zijn invloed
Iaat gelden.
In dit protocol werd nu het gebied rond het
Tsana-meer in economischen zin als Britsche
interessesfeer aangeduid, terwijl de Italianen
een belangrijk gebied in West-Abessinië toebe
deeld kregen! Op deze tegenstrijdige verdeeling
baseert Italië thans zijn politieke demarche.
Door de formuleering van het protocol van
1925 werd op papier gezet, dat de Britsche in
teresse zuiver economisch was, en Italië heeft
in den laatsten tijd herhaaldelijk verklaard, dat
het deze belangen geheel wil erkennen. Doch
het wijdt geen aandacht aan de politieke en
militaire eischen. Hierin dient Italië, volgens
Italiaansche opvatting, de vrije hand te heb
ben. De noodzaak, dit gebied met militairen te
bezetten, kan voor Engeland evenwel weinig
schade opleveren, integendeel, Engeland zal
slechts voordeel uit de nieuwe organisatie van
dit gebied trekken.
De juridische argumentaties, welke men over
dit vraagstuk voert, zijn bijzonder interessant.
Men moet afwachten, of zij de algemeen ge-
wenschte uitwerking brengen en de Italiaansch-
Engelsche betrekkingen, ondanks het voorge
vallene aan de oevers van den Nijl, nog zullen
blijven bestaan.
bU verlies van een hand,
een voet of een oog
Roman van Paul Keiler
Vertaald door Louis de Bourbon
34
Tranen liepen over haar gezicht. Toen
Wendde de „makelaar" zich af en bromde: „Een
boodschap niet maar een brief heeft hij meege
geven."
„Een brief? Waar is hij? Waar is hij? Geef
bier, Kajetan! Ik geef je alle twee stuivers
°adeau."
Kajetan stak eerst de beide stuivers in zijn
Zak, dan diepte hij onder uit de voering van
ZÜn jas onder veel gezucht een brief op.
„Hier is hij," zei hij, „en ik wil er niets voor
bebben, niets. Ik houd veel te veel van u."
Nadat hij met deze mooie woorden zijn
onbaatzuchtigheid had bewezen tikte hij aan
Zijn 'muts en roeide weg. Het meisje echter
bield den brief in haar bevende handen. Zij
^as overgelukkig, en slechts één zorg kwelde
baar „Ik zal hem niet kunnen lezen." Maar,
donder boven wonder, zfj kon hem lezen.
Gunther had alles met groote, duidelijke letters
Beschreven en langere woorden in lettergrepen
Verdeeld, juist zooals in het a-b-c-boek. De
brief luidde als volgt:
^LievelingIk was heel boos; maar nu is het
voorbij. Ik wacht op jou, zooals een een-za-me
in een don-ke-ren nacht op de zon wacht. Mijn
moeder heeft mij geschre-ven. Ik zal nooit naar
huis gaan; ik zal al-tijd hier op je blij-ven
wachten. Gunther.'
Zij zat met dezen brief aan den oever dei-
rivier en spelde langzaam. Zij las hem voor den
tweeden keer en kende hem na den derden
keer van buiten. Dan drukte zij den brief aan
haar hart en legde zich in het bloeiende gras.
Na den langen tijd van verdriet kwam voor het
eerst weer een stralende glimlach op haar ge
zicht.
Zachtjes stroomde de rivier voorbij, alle
boomen schudden hun bloesems in het diepe
water. Clothilde sprong op. Zij verborg den
brief in haar kleed. Dan hief zij haar armen
hoog naar den hemel op en begon te lachen
van puur geluk. Een dikke kop keek verwon
derd door het kreupelhout en iemand kwam
zachtjes naar haar toe en stootte haar aan.
De merrie.
„O Lore, ben jij het."
Zfj sloeg haar armen »m den hals van het
mooie dier en kuste het op zijn voorhoofd tus
schen de groote oogen. Dan sprong zij in het
zadel en de boeren op het veld keken op van
hun werk. Zóó wild hadden zij Clothilde nog
nooit zien rijden. Zij reed echter zoo wild,
omdat zij dacht, dat dan haar wilde hart
rustiger zou worden en haar hoofd helderder,
en dan zou zij gemakkelijker een goed antwoord
voor Gunther kunnen vinden.
Ach, paardrijden is voor litteraire inspira
tie vang weinig nut. Daar kan men beter rustig
bij zitten. Dat bemerkte ook Clothilde. Twee
uur later zat zij onverrichterzake aan den oever
op dezelfde plaats waar zij den brief had ge
kregen. Zij begroef haar gezicht in het gras,
hield de ooren dicht, omdat anders de vogels
haar stoorden en dacht na. O, zij had wel
duizend lieve brieven aan Gunther van bulten
kunnen opzeggen; maar als zij er aan dacht,
dat zij dat alles zou moeten opschrijven, dan
brak het klamme zweet haar uit. Zij dacht er
over om aan de blinde of de zangeres hulp te
vragen; maar zij verwierp de gedachte. Van
dit heerlijke briefgeheim mocht niemand iets
weten.
In een droom liep het meisje over het eiland
en kwam tenslotte daar waar zij altijd kwam,
als zij in nood was bij de afgelegen hoeve.
De boer had nu den afscheidingsmuur zoo hoog
gemaakt, dat zelfs Clothilde er niet meer over
kon. Maar zij had haar afgesproken signaal.
Als zü dat gaf, dan kwam de boer met een
lange ladder, klom boven op zijn muur, trok de
ladder naar boven en liet deze aan den ande
ren kant naar beneden, opdat Clothilde zoo
naar binnen kon komen. Dat was des te merk
waardiger, omdat de boer wegens het doopsel
ruzie had zoowel met zijn vrouw als met
Clothilde en tot geen van beiden een woord
sprak. Maar dat kon Clothilde niets schelen;
het was er haar alleen maar om te doen, het
kind te zien. Het kleine knaapje groeide flink
en aangezien het naar zijn peter Gunther was
genoemd, was het voor Clothilde een groot ge
not als zij het aan haar hart kon drukken en
almaar zeggen kon: „Zoo, Gunther, zoo, mijn
lieve, heerlijke, heerlijke Gunther!" En de kus
sen waren vaak zoo hartstochtelijk en vurig,
als kleine kinderen anders meestal niet krijgen.
Dan» glimlachte de boerin en begon over
den grooten Gunther te praten, dat hij zoo'n
mooie, verstandige en goede jonker was, zooals
er wel nauwelijks meer bestonden op de wereld.
„Gelukkig is het meisje, dat hij eenmaal lief
zal hebben en trouwen."
Dan glimlachte Clothilde en dacht bij zich
zelf: O jij goede, domme boerin, als je eens
wist
Toen zij op dien gelukkigen dag, waarop zij
den brief had gekregen, den muur was over-
geklommen en boven naast den boer zat, gal
zij in haar overmoed den mokkenden vijand een
opstopper tegen zijn neus en zei:
„Hier, ouwe brombeer, ik zal je wat laten
zien. Wat is dat?"
Zij hield hem haar brief onder den neus.
De boer, die eerst erg verstoord was over
haar familiariteit, die hem allesbehalve ge
past voorkwam, bekeek den brief langen tijd
en keek Clothilde toen van onder zijn wenk
brauwen aan.
„Dat is een brief," zei hij. „Lieveling! Ik
was heel boos, maar nu is het voorbij. Ik
wacht op je, zooals een eenzame in een don
keren nacht
Clothilde gaf een schreeuw, rukte den brief
uit zijn vingers, sprong van den muur en viel
beneden languit in het gras. De boer ging haar
verschrikt achterna. „Hebt u zich pijn gedaan?
Hebt u zich pijn gedaan, Clothilde?"
Zij sprong op en bokste met haar kleine
vuisten tegen zijn armen.
„Spook dat je bent ellendige boer jij
kunt lezen! Foei, foei, dat is slecht van je!"
Toen lachte de boer. Hij lachte misschien
voor het eerst sinds twintig jaren en het klonk
zoo diep en bulderend, alsof een donderslag
over het schiereiland voer.
Zij schold, zij huilde, zij voer woedend tegen
hem uit maar hij hield niet op met lachen.
Toen liep zij weg.
Zij rende naar de boerin en viel haar om
den hals.
„O o wat heb jij toch een slechten man.
Hij kan lezen hij kan lezen."
„Ja, hij kan drukletters en schrijfletters
lezen," zei de boerin verwonderd.
„Maar hij heeft mijn brief gelezen. Mijn
brief!"
„Wat voor een brief? Van jonker Gunther?"
Clothilde keek de vrouw sprakeloos aan.
„Hoe weet jij dat?"
„Omdat hij immers zoo veel van u houdt,"
zei de boerin.
„Hoe weet jij dat?"
„Ik heb het gezien."
Clothilde staarde voor zich uit, dan zeide zij:
„Boerin, je moet mij zeggen, waaraan je dat
hebt gezien."
En zij zette zich op een voetenbankje en legde
haar brandend hoofd in den schoot der een
voudige vrouw.
Vroeg in den middag ging Clothilde weer naar
den oever der rivier. Zij dacht, dat zij daar,
waar zij Gunther's brief had gekregen, het
best een antwoord zou kunnen vinden.
En eindelijk had zij een heel korten, een-
voudigen brief verzonnen, dien Ze hoopte te
kunnen neerschrijven. Zij kroop naar 'beneden
tot aan het zand en probeerde met haar vin
ger een paar woorden in het zand te schrijven.
Toen dat gelukte werd het meisje van een
groote blijdschap vervuld. Nu hield zij het niet
langer uit; zij moest probeeren, den brief
werkelijk te schrijven. Met pen en inkt had zij
nog nooit geschreven. Het zou ook heel moeilijk
zijn zich van deze voorwerpen, die in de werk
kamer van haar vader waren opgesloten,
meester te maken. Daarom besloot zü haar brier
op de lei te schrijven en deze naar Gunther te
zenden. Met de deur op slot schreef zij den
brief. Zij had daarvoor bijna twee uur tijd
noodig; want zij veegde iedere letter zoo vaak
met haar wijsvinger uit, tot hij naar haar
meening een behoorlijken vorm had gekregen.
Na twee uren waren beide zijden van de lei
beschreven. De brief luidde aldus:
„Lieve goede Gunther je brief heeft mü blij
gemaakt ik was ziek nu ben ik gesont je hoeft
niet langer dan dri jaar te wagten langer hout
ik het niet uit ik zal het vader zeggen ik hout
heel feel van je stuur de lei terug, het kind is
gesond maar de boer kan helaas lese.
Clothilde."
CWordt vervolgd)