cjflet vcï&aal van dag Wat Kikker Karei en Tuimeltje beleefden ALLE ABONNÉ'So^^S.sr.^inrsM^ss F 750.- F 750.- asasriS F 250.- Israëls bekeering r et eiland der eenzamen VRIJDAG 8 MEI 1936 Kunnen wij niet meer doen? Stenographie Gheon's „Pinkstervuur Het Tsanameer ^LlLl^ aangifte moet, op straffe van verlies van alle rechten, geschieden uiterlijk drie maal vier en twintig uur na het ongeval In de Grieksche oudheid Grootsche opvoeringen in voor bereiding te 's Hertogenbosch wil De Engelsche belangen P- Constantinus, voorzitter der „Commissie Voor Israël," schrijft ons: Wij leven gelukkig in een tijd, waarin de Missie-actie bloeit, d.w.z. het heerlijk apostolaat tot bekeering van hen, die ®6n waren God niet kennen en vereeren. Onder "ft Missiewerk in strikten zin valt niet het apostolaat voor degenen, die ongedoopt zijn, ®aar wel den waren God aanbidden, zooals de Mohammedanen en de Joden, en die gedoopte Christenen, die niet het ware geloof belijden. Voor de hereeniging van het Oostersche Christendom hebben wij ons eveneens bloeiend tftreenigingsapostolaat, en voor de bekeering "er niet-katholieken in ons land het mooie Verk der Conferenties voor niet-Katholieken. Alleen de bekeering van het Jodendom en var. Islam, wat toch ook zoo'n bij uitstek ka- tholiek werk is, staat nog niet zoo sterk in ons a'ler belangstelling. Aangaande het Jodendom etl den Islam is, jammer genoeg, de idee inge st, dat het bekeeringswerk dezer groepen "Una geen successen boeken kan, wat we, zeker aangaande het Jodendom, eenigszins in twijfel kunnen trekken, al hooren we maar zelden sPt'eken -wan getallen, die ons pessimisme wel Vat zouden verminderen. Het aantal Joodsche bekeerlingen, dat tot ons komt, moge misschien Piet zoo opvallend groot zijn, het gehalte vult "et aantal ruimschoots aan en we krijgen lang ham aan een mooie kern, waarmee in de haaste toekomst een heerlijk, en misschien nog krachtiger apostolaat mogelijk wordt. De Commissie voor Israël van de Apol. Ver. "Petrus Canisius," zal er voor zorgen, dat haar Verk voor en onder de Joden meer en meer (°ok b v. door middel der radio) aan alle be- 'angstellenden bekend wordt, zoodat doel en Middelen beter gekend en gewaardeerd zullen Vorden, ook in niet-katholieke kringen, en onze actie zich meer kan gaan uitbreiden. Wat wij in dit artikeltje willen doen uitko ken, is het feit, dat ondanks een zeer bloeien de actie voor het strikte Missiewerk, er onder °hs, Katholieken, al te weinig belangstelling is v°or ons Jodenapostolaat, en te weinig daad werkelijke medewerking. Zoolang wij de Joden uitsluiten van ons apostolaat, of niet voldoende betrekken in ons apostolaat, is onze eigenlijke missie-actie niet Universeel, niet katholiek genoeg: ja, bij de Uitsluiting van het Jodendom van onzen apo- atolischen arbeid, krijgt ons werk daardoor r®eds de nota van „on-Katholiek," en „anti katholiek," omdat zoo'n houding heelemaal in gaat tegen het breede allen- en allesomvatten de Universalisme van het Christendom. En toch Zoodra men ijvert voor het Missiewerk der heidenen, die den waren God niet vereeren, Ondervindt men alle sympathie, maar als iemand bemerkt, dat men uit echte en even dwingende Christusliefde zich evenzeer interes- teert voor het Jodenapostolaat, wekt men den s°hijn, of men iets heel bijzonders doet, dat veel weg heeft van liefhebberijwerk, of van een heel bijzondere, specialistische, minder prak tische, meer theoretische, speculatieve vak studie. Verder, men zal in preeken, conferen ties, lezingen, Misintenties, bij ontwikkelings cursussen voor alle geloovigen, of voor vereeni- Bingen, patronaten, vrouwenbonden enz. enz. Vel het Missievraagstuk in strikten zin behan delen, maar er wordt nog veel te weinig aan Bedacht, dat een grondige behandeling van het apostolaat voor Israël een even Katholieke eiseh is, gegrond op onzen Missieplicht, die geen be perking van religie, ras, volk of staat mag in- aluiten. „Het" Jodendom uitsluiten van zijn aposto lische Christusliefde, omdat men mogelijk in Saken door eenige of meerdere Joden is beet genomen, is onverantwoord. En zelfs, die Joden Uitsluiten van ons apostolaat, die ons in stoffe lijke aangelegenheden te slim af waren, is in tlagranten strijd met de algemeene Christelijke liefde, welke allen zonder uitzondering moet omvatten, die met ons kunnen deelhebben in 't geluk van den Hemel. Werkelijk, er sluimert in ons nog al te veel particularisme en zelfs antisemietisme, zooals het bovenstaande duide lijk demonstreert. En laten we het niet ver geten, dat dit antisemietisme in princiep ook anti-katholiek is. Anderen zullen uit onze Joodsche houding logisch komen tot een anti katholieke houding, zooals de ideeëngang der Duitsche denkwereld duidelijk heeft aange toond. Het is zoo pijnlijk, dit telkens opnieuw te moeten ervaren, zelfs in beschouwingen van Vooraanstaande katholieken. (Zie o.a. terecht de opmerking van Oudeis in „De N. Eeuw." 1936, blz. 1010, aang. P. Bichlmair in „Schö- here Zukunft," 1936, blz. 703 vg.). Het wordt hoog tijd, dat wij in Nederland, dat vooraan staat in het Missie-apostolaat on der de heidenen, ook meer gaan meeleven met het apostolaat onder de Joden, die in een zoo °Pvallend aantal in ons midden wonen, en onder wie zooveel edele, weldenkende, hoog gaande personen zijn. Velen onder hen, vooral onder de meer ontwikkelden, en die van jongs- af vaak zijn opgevoed zonder diepere gods dienstige kennis, voelen behoefte aan hechtere levenswaarden, dan een atheïstische, mate- tteele levensopvatting bieden kan. Ze zijn totaal onbekend met de zielkundige waarden en de Verheven schoonheden van ons geloof en het Contact met hen is vaak zoo moeilijk door voor- oordeelen, zoowel van Joodsche, als Katholieke zÜde. Het inlichtingsbureau der Comm. voor Israël en de brochurenreeks, die genoemde I Een Australische farmer heeft een kangoeroe als bewaker van zijn auto afgericht Comm. aan 't publiceeren is, wil trachten, tot een vruchtbaar contact te komen. (Inlichtin gen verschaffen o.a. P. G. de Jong, Rozen gracht 150, Amsterdam; P. Constantinus. Langeweg, N.Br.; H. Hobus, Eijsden, L.). Wat kan er nog meer gedaan worden? 1. Zij, die Joodsche kennissen hebben, van wie ze weten, dat dezen gaarne van meerdere katholieke vraagstukken kennis willen nemen, kunnen zich met de genoemde leden van de Comm. voor Israël in verbinding stellen. 2. Verder kan het Joodsche apostolaat door allen in die omstandigheden behandeld, ver klaard en bevorderd worden, waar men ook het missie-apostolaat bespreekt, in de kerk, op school bij katechetisch onderricht of bijbelsche geschiedenis, op patronaat, in vereenigingen bonden, bij ontwikkelingscursussen, in volks universiteiten enz. Mogelijk zal men zich met vrucht wenden tot de Comm. voor Israël (die ook twee Joodsche vrouwelijke bekeerlingen on der haar leden heeft) voor lezingen, spreek beurten over dit echt Katholieke apostolaat. 3. Ieder katholiek kan zich bij een der reeds genoemde adressen gratis laten inschrijven in de Aartsbroederschap van het gebedenverbond voor Israël. 4. Ieder katholiek kan nu en dan zijn H. Communie eens voor dit heerlijk werk aan God opdragen. 5. Wie laat eens een H. Mis tot die mooie intentie lezen? 6. Wie denkt eraan, om in de kerk den Kruisweg voor Israël (G.G.G. No. 180) te bid den? 7. Iedereen kan zijn lijden, zijn dagelijk- schen arbeid, zorgen en offers voor ciit doel aan God opdragen. Ook de Comm. voor Israël heeft zich daarom gewend tot den stichter en leider van het ziekenapostolaat. 8. Ook op de scholen kan men met de kin deren gezamenlijk eens voor de verdwaalde schaapjes van Israël bidden. Onwillekeurig zal het kind voor zijn verder leven uit deze prak tijk een edele, echt Katholieke verhouding tot het Jodendom meenemen. 9. Meer liefde voor het ware heil van de Joden kunnen wij allen in ons aankweeken, op dat voorgoed het laatste restantje antisemie tisme uit ons allen moge verdwijnen. Wanneer deze negen puntjes volle praktijk zijn geworden, dan zijn we met ons Joodsche apostolaat op den goeden, d.w.z. den Katho lieken weg, en rtaan we op de edele hoogte van Reeds in het begin van onze jaartelling be stond er in Griekenland een ste- nographisch schrift. Vooral in den Dloei- tijd van de Grieksche evenals in dien van de Romeinsche cultuur was de stenographie een zeer gezocht hulpmiddel voor het opteekenen van het gesproken woord. Hoewel men bij de verschillende opgravingen talrijke oorkonden in verkort schrift uit de klassieke oudheid heeft teruggevonden, was het toch tot dusver onmogelijk deze stenogra- phische aanteekeningen te ontcijferen. Voor korten tijd werden echter in het Bri tish Museum in London twee papyri gevonden, die uit de 3e tot 4e eeuw n. Chr. stamden en de stenographische teekens met de bijbehoo- rende verklaringen bevatten. Welk een beteekenis de stenographie reeds in het oude Griekenland had, wordt in een arti kel van G. Mayer in de Umschau kort uit eengezet. Reeds ten tijde van Plato en Aristo- teles hadden de Grieken op een marmerblok, dat op den Acropolis in Athene opgesteld was, een systeem voor verkort schrift opgeteekend. Deze acropolissteen is echter zoodanig bescha digd, dat een ontcijfering van de inscripties niet meer mogelijk is. Van den Kerkvader Origenes weten wij, dat hij 7 stenographen bezat, waaraan hij afwis selend zijn geschriften dicteerde. Vele oorkonden en wastafels met stenogra phische inscripties zijn in den zandigen bo dem van Midden-Egypte gevonden en worden in de Musea van Europa bewaard. Van zooveel beteekenis was het verkorte snel- schrift, dat Origenes na zijn verdrijving uit Alexandrië in de ballingschap te Caesarea er over klaagde bijna niet te kunnen werken, om dat hij zijn stenographen had moeten achter laten. De oude Grieken zonden hun kinderen naar de stad, om hun het stenographisch schrijven te laten onderwijzen en in een toespraak van een leeraar tot zijn leerlingen bij het begin der vacantie heet het: „Al datgene, wat gij ge leerd hebt, zult gij na de vacantie mij kunnen voordragen. Vergeet ook het rekenen en het verkorte schrift niet. Anders wee jullie! De rietstok zal je op den rug dansen." Nu de papyri van het British Museum de ontcijfering van een 800-tal oud-Grieksche ste nographische teekens heeft mogelijk gemaakt, hoopt men spoedig de vele tot dusver onlees bare geschriften te kunnen begrijpen. Het be hoeft geen betoog, dat daardoor onze kennis der oude culturen zeer belangrijken vooruit gang kan hebben. j onze bloeiende Missie-actie. Ons Joodsch apostolaat draagt den naam van Missiewerk in minder strikten zin, niet als zou het een Ka tholiek apostolaat zijn van den tweeden rang, maar juist omdat in 't algemeen de Jood krach tens zijn openbaringsgeschiedenis dichter bij ons staat. Moge ons allen de geest bezielen, die spreekt uit Vondels gebed voor Israël: .Ontruck het eens de maght En klauwen van den wolf, en draegh het in de koie Der Kercke, op uwen hals. Men drenck' het daer: men stroie Het heilzaam voeder voor, en wasch' het van zijn smet. Aertsherder, neem, ay neem door kracht van uw gebedt, Aan 't bloedig Kruis gestort, d'elendige in genade. Al zoeken ze u zoo spa, hun boete is niet te spade. Grieksche stenographie, door H. J. M. Mïln ontdekt op een papyrus uit de 3e eeuw vóór Chr., bewaard in het Britsch Museum te Londen Er zal wel niemand zijn, die durft ontkennen, dat de Bosschenaren de laatste jaren een merk waardige activiteit ontplooien om him stad tot een centrum van belangstelling te maken. Ook de Katholieke jeugd heeft grootsche plan nen ten aanzien van een reeks opvoeringen van Henri Ghéon's leekenspel „Pinkstervuur", dat het vorig jaar op Hemelvaartsdag te Parijs, ge speeld door niet minder dan 10.000 executanten, zulk een uitbundig en vruchtdragend succes be haalde. Het eerste lustrum van de Bossche afdëeling van „De Jonge Werkman" werd de directe aan leiding tot het willen stellen van deze daad van Katholieke Actie. Spontaan verklaarden de leden der Katholieke jeugdorganisaties zich bereid aan de opvoering van een groot leekenspel hun mede werking te verleenen. Zevenhonderd jongens en meisjes, die de koren vormen en twintig hoofdrol-speelsters en -spe lers, met zorg gekozen uit de leden der dilettan tenclubs, concentreeren zich thans op dit spel; zfj repeteeren vol ijver en vuur onder de be proefde leiding van regisseur Kees Spierings, Frans van Amelsfoort, die den zang en mejuf frouw C. Biesaart, die de rhythmische dansen instudeert. De rol van spelleider zal vervuld worden door Jo van Erp. De Patronaatsharmonie van St. Catharina zal voor de muzikale illustratie zorgen en de bege leiding voor haar rekening nemen. De opvoeringen zullen plaats vinden in de wielerbaan aan den Parallelweg. Twee middagvoorstellingen zullen worden ge geven op 21 Mei (Hemelvaartsdag) en op 1 Juni (2den Pinksterdag) terwijl op 24 Mei bij kunst licht een avond-vertooning zal plaats hebben, blijven bestaan. Het was een warme teere Lentedag, zoo'n dag, die iemand van dankbaarheid de tranen in de oogen dringt. De boomen in den dierentuin hadden dikke, zwellende knoppen en verdroomd lag de kleine vijver met het oneffen bruggetje. Niet ver van daar zat ik op een der banken. In het zand van het pad- kronkelde een groene rups langzaam vooruit in de zon. Toen kwam er plotseling een hardvochtige kinder voet en vertrapte ze tot een vormelooze massa. Een zacht gesteun naast mij deed mij ineen krimpen, zóó smartelijk en zonderling klonk het. Het kwam uit den mond van mijn stillen buur, die reeds meer dan eens met mij op de zen tijd rond den middag gezeten had: Ik wist niet wie hij was, hij was altijd hetzelfde ge kleed: een afgedragen overjas, waarop de vlek ken in het helle licht goed zichtbaar waren, versleten laarzen, groote das en een platten breedgeranden vilten hoed, die den kunstenaar in hem verried. „Scheelt er wat aan?" vroeg ik bezorgd, want hij zag er op dit oogenblik nog meelij wekkender uit dan gewoonlijk. Het waren de eerste woorden, die tusschen ons gewisseld werden. Hij lachte een weinig, zonder te antwoorden en keek het kind na. „Het was wel niet kwaad bedoeld," zei hij toen verontschuldigend. „Maarhet is zijn groote blauwe oogen keken mij oprecht aan, „ik kan geen dier zien lijden Ik knikte. „Bent u vegetariër?" vroeg ik. „Ja," antwoordde hij. „Ook mijn vrouw en ook onze beide kinderen eten geen vleesch; niets wat gedood isvoegde hij er zachter aan toe. Dat hij een gezin kon hebben, daar had ik nooit aan gedacht. Nu zag ik alles ineens voor mij; de moede, afgesloofde vrouw, en de bleeke kinderen, die den heelen winter door in het atelier van den vader, het eenige vertrek in de woning, waar nog wat gestookt werd, met toegestopte ooren en fluisterende stem hun les sen geleerd hadden „Zij eten plantaardig voedsel," hernam ik, mij met geweld dwingend bij het onderwerp te blijven „Maar vernielen zij dan ook daar geen organisch leven om het eigen leven te rekken? Wie weet, of misschien de geduldige schoone plant, die in de aarde wortelt niet een veel hooger levend wezen is dan het dier, dat slechts volgens zijn aard aan den mensch ver want schijnt?" Hij zweeg. Daaroo boog hü nederig het hoofd en mompelde iets onverstaanbaars. „En dan," vervolgde ik, „kijk eens naar den dierentuin, waar u even graag heengaat als ik. Binnenkort zullen de rupsen weer alles vernield hebben wat er frisch en schoon is, dan zullen de krachtige, groene bladeren, ziek, slap, afgevreten zijnWilt u deze kleine plaag geesten werkelijk in het leven laten? Er is geen bezweerder meer, die zoo'n gespuis en onge dierte met een fluitje daar vandaan lokt „Er bestaat toch wel iets dergelijks" ant woordde hij en zijn trekken werden levendig. „Ik heb pas ontdekt dat ik ook een stuk rat tenvanger of slangenbezweerder, of hoe u het noemen wilt, ben, en dat misschien ieder van ons dat zijn kan." Hij nam den vilten hoed af, legde hem op de knie en streek met de hand door het licht blonde dunne haar. „Het gaat hier," vervolgde hij, „noch om rat ten, noch om slangen, maar om een kleiner, nog veel onrustiger gezelschap: een keuken vol kakkerlakken. U kent toch deze bruine, plat gedrukte diertjes met hun nerveuze bewegin gen, die den indruk wékken van opgejaagde geesten in gewetensnood?" Ik knikte. „Door groote properheid zijn zij misschien te verwijderen, maar uit te roeien zijn ze nooit, zelfs niet met de scherpste en vergiftigste stoffen. In donkere verwaarloosde keukens kunnen zij, als een vloek op een huis werken..™ „Nu, ja," zei hij met een snellen zijdeling- schen blik „in onze woning waren zulke kak kerlakken en zij hadden zich door onze schuld (daar wij het n.l. in het begin niet over ons hadden kunnen verkrijgen ze te bestrijden, be halve door pijnlijke properheid in keuken en kamer) geweldig vermeerderd. Ik geloof, dat zij door de muren kwamen, door den vloer Kort en goed, ik zag in, dat het zoo niet lan ger kon duren. Toen ben ik op zekeren avond, terwijl allen sliepen, met een licht naar de keuken gegaan en met *de kakker- lakken gaan pra- ten. Ik heb wel I een uur lang met De zonderling I suggestieve stem i tot hen gespro- ken en hen be- zworen zich te verwijderen. ,Jk beken," voegde hij er lachend aan toe, „ik kwam zelfs met verstandige motieven voor den dag tegenover de domme diertjesen daarbij heb ik voortdurend, geheel instinctma tig (ik weet niet of dit de hoofdoorzaak van het succes was) op de opgewonden door elkan der wemelende diertjes geblazen tot ik geen adem meer had, en ik bemerkte ook, dat hun dit uiterst onaangenaam was. Ik heb dit ex periment verschillende avonden achtereen her haald, U zult me niet gelooven, maarde kakkerlakken verdwenen, langzamerhand, waarheen, dat weet ik niet alleenten slotte kwam er niet een meer te voorschijn tot vandaag toe." Zijn blauwe oogen keken mij onderzoekend aan. Hij wilde weten of ik hem uitlachte. Maar ik voelde geen lust om te lachen. „Het is vreemd" zei ik na een poosje. Hij hoorde mij al niet meer, want hij was, nadat hij op mijn gezicht gelezen had, dat ik hem begrepen had, weer in zijn vorig gepeins ver zonken. Een brutale musch hipte onbevreesd over de rugleuning van onze bank, waar een kleine schaduw van een wolk gegleden was. Hij hield in den gulzigen snavel een jonge, angstig kron kelende regenworm, aan wier grijze, gladde huid nog sporen van den lentegrond kleefden. ii# T- Vlug bracht men hem naar het kasteel. De huishoudster maakte een bad in orde en Tuimeltje deed zijn kleeren uit, die heelemaal vuil waren. Hij gaf ze aan de huishoudster en deze liet ze direct uitwasschen. Zelfs zijn schoen en zijn baard hin gen aan den waschdraad en hoe erg het voor Tuimeltje ook was, iedereen had schik in het geval. Toen alles aan den waschdraad hing te drogen kwam er storm opzetten. Enkele kikkers hadden vol plezier zitten kijken, hoe leuk Tuimeltjes broek, muts en jasje bol gingen staan eft hoe hoog het telkens opwaaide. Plotseling ging de draad stuk en alles vloog de hoogte in. De kikkers renden er achter aan en als ze de kleeren te pakken hadden, lieten ze ze weer weg vliegen. Tuimeltje, die in een dikken badmantel bij de kachel zat, ver trouwde 't niets met den zware n storm, „Ik ga zelf eens kijken of mijn kleeren nog niet droog zijn" zei ie tegen Kikker Karei, maar jawel: de heele draad was verdwenen. In de verte zag ié de ondeugende kikkers met zijn spullen spelen en bedroefd ging hij het aan kikker Karei vertellen. De Italiaansche gezant Grandi heeft dezer dagen te Londen een officieel bezoek gebracht aan het Foreign Office, om Sir Robert Vansit- tart een schrijven van Mussolini te overhandi gen. De Italiaansche regeering verzekert En geland hierin, dat de opmarsch der Italiaan sche troepen in het gebied rond het Tsana meer de door de vroegere verdragen op schrift gestelde interessen in dit gebied op geenerlei wijze over het hoofd zal zien. Men moet deze mededeeling zeer opmerkzaam lezen, want door de genoemde formuleering wordt de tendenz der Italiaansche politiek te genover Engeland bijzonder duidelijk, een poli tiek overigens, die tevens ook door Senator Da- vanzatti in een hoofdartikel der „Tribuna" tot uitdrukking werd gebracht. De Italianen hebben niet alleen tegen Abes- sinië een opmarsch aangevangen. De met succes bekroonde actie van Maarschalk Badoglio heeft hen aan het veel omstreden Tsana-meer, en daarmee aan de bronnen van den Nijl gebracht. Engeland zoowel als Italië hebben belangen in dit gebied. Ten opzichte van dit gebied bestaat er tus schen Engeland en Italië een overeenkomst. Het gaat hier om een in 1925 onderteekend „protocol", hetwelk de verschillende interesse gebieden aanwijst. Een belangrijk feit is echter, dat dit protocol werd onderteekend, toen Abes- sinië reeds lid van den Volkenbond was. Dat beteekent volgens Italiaansche opvatting, dat ook Engeland Abessinië toentertijd geenszins als een volkomen zelfstandigen staat beschouw de, doch meer als een koloniaal gebied, waarin de verschillende mogendheden him belang heb ben en waarin ieder beduidend land zijn invloed Iaat gelden. In dit protocol werd nu het gebied rond het Tsana-meer in economischen zin als Britsche interessesfeer aangeduid, terwijl de Italianen een belangrijk gebied in West-Abessinië toebe deeld kregen! Op deze tegenstrijdige verdeeling baseert Italië thans zijn politieke demarche. Door de formuleering van het protocol van 1925 werd op papier gezet, dat de Britsche in teresse zuiver economisch was, en Italië heeft in den laatsten tijd herhaaldelijk verklaard, dat het deze belangen geheel wil erkennen. Doch het wijdt geen aandacht aan de politieke en militaire eischen. Hierin dient Italië, volgens Italiaansche opvatting, de vrije hand te heb ben. De noodzaak, dit gebied met militairen te bezetten, kan voor Engeland evenwel weinig schade opleveren, integendeel, Engeland zal slechts voordeel uit de nieuwe organisatie van dit gebied trekken. De juridische argumentaties, welke men over dit vraagstuk voert, zijn bijzonder interessant. Men moet afwachten, of zij de algemeen ge- wenschte uitwerking brengen en de Italiaansch- Engelsche betrekkingen, ondanks het voorge vallene aan de oevers van den Nijl, nog zullen blijven bestaan. bU verlies van een hand, een voet of een oog Roman van Paul Keiler Vertaald door Louis de Bourbon 34 Tranen liepen over haar gezicht. Toen Wendde de „makelaar" zich af en bromde: „Een boodschap niet maar een brief heeft hij meege geven." „Een brief? Waar is hij? Waar is hij? Geef bier, Kajetan! Ik geef je alle twee stuivers °adeau." Kajetan stak eerst de beide stuivers in zijn Zak, dan diepte hij onder uit de voering van ZÜn jas onder veel gezucht een brief op. „Hier is hij," zei hij, „en ik wil er niets voor bebben, niets. Ik houd veel te veel van u." Nadat hij met deze mooie woorden zijn onbaatzuchtigheid had bewezen tikte hij aan Zijn 'muts en roeide weg. Het meisje echter bield den brief in haar bevende handen. Zij ^as overgelukkig, en slechts één zorg kwelde baar „Ik zal hem niet kunnen lezen." Maar, donder boven wonder, zfj kon hem lezen. Gunther had alles met groote, duidelijke letters Beschreven en langere woorden in lettergrepen Verdeeld, juist zooals in het a-b-c-boek. De brief luidde als volgt: ^LievelingIk was heel boos; maar nu is het voorbij. Ik wacht op jou, zooals een een-za-me in een don-ke-ren nacht op de zon wacht. Mijn moeder heeft mij geschre-ven. Ik zal nooit naar huis gaan; ik zal al-tijd hier op je blij-ven wachten. Gunther.' Zij zat met dezen brief aan den oever dei- rivier en spelde langzaam. Zij las hem voor den tweeden keer en kende hem na den derden keer van buiten. Dan drukte zij den brief aan haar hart en legde zich in het bloeiende gras. Na den langen tijd van verdriet kwam voor het eerst weer een stralende glimlach op haar ge zicht. Zachtjes stroomde de rivier voorbij, alle boomen schudden hun bloesems in het diepe water. Clothilde sprong op. Zij verborg den brief in haar kleed. Dan hief zij haar armen hoog naar den hemel op en begon te lachen van puur geluk. Een dikke kop keek verwon derd door het kreupelhout en iemand kwam zachtjes naar haar toe en stootte haar aan. De merrie. „O Lore, ben jij het." Zfj sloeg haar armen »m den hals van het mooie dier en kuste het op zijn voorhoofd tus schen de groote oogen. Dan sprong zij in het zadel en de boeren op het veld keken op van hun werk. Zóó wild hadden zij Clothilde nog nooit zien rijden. Zij reed echter zoo wild, omdat zij dacht, dat dan haar wilde hart rustiger zou worden en haar hoofd helderder, en dan zou zij gemakkelijker een goed antwoord voor Gunther kunnen vinden. Ach, paardrijden is voor litteraire inspira tie vang weinig nut. Daar kan men beter rustig bij zitten. Dat bemerkte ook Clothilde. Twee uur later zat zij onverrichterzake aan den oever op dezelfde plaats waar zij den brief had ge kregen. Zij begroef haar gezicht in het gras, hield de ooren dicht, omdat anders de vogels haar stoorden en dacht na. O, zij had wel duizend lieve brieven aan Gunther van bulten kunnen opzeggen; maar als zij er aan dacht, dat zij dat alles zou moeten opschrijven, dan brak het klamme zweet haar uit. Zij dacht er over om aan de blinde of de zangeres hulp te vragen; maar zij verwierp de gedachte. Van dit heerlijke briefgeheim mocht niemand iets weten. In een droom liep het meisje over het eiland en kwam tenslotte daar waar zij altijd kwam, als zij in nood was bij de afgelegen hoeve. De boer had nu den afscheidingsmuur zoo hoog gemaakt, dat zelfs Clothilde er niet meer over kon. Maar zij had haar afgesproken signaal. Als zü dat gaf, dan kwam de boer met een lange ladder, klom boven op zijn muur, trok de ladder naar boven en liet deze aan den ande ren kant naar beneden, opdat Clothilde zoo naar binnen kon komen. Dat was des te merk waardiger, omdat de boer wegens het doopsel ruzie had zoowel met zijn vrouw als met Clothilde en tot geen van beiden een woord sprak. Maar dat kon Clothilde niets schelen; het was er haar alleen maar om te doen, het kind te zien. Het kleine knaapje groeide flink en aangezien het naar zijn peter Gunther was genoemd, was het voor Clothilde een groot ge not als zij het aan haar hart kon drukken en almaar zeggen kon: „Zoo, Gunther, zoo, mijn lieve, heerlijke, heerlijke Gunther!" En de kus sen waren vaak zoo hartstochtelijk en vurig, als kleine kinderen anders meestal niet krijgen. Dan» glimlachte de boerin en begon over den grooten Gunther te praten, dat hij zoo'n mooie, verstandige en goede jonker was, zooals er wel nauwelijks meer bestonden op de wereld. „Gelukkig is het meisje, dat hij eenmaal lief zal hebben en trouwen." Dan glimlachte Clothilde en dacht bij zich zelf: O jij goede, domme boerin, als je eens wist Toen zij op dien gelukkigen dag, waarop zij den brief had gekregen, den muur was over- geklommen en boven naast den boer zat, gal zij in haar overmoed den mokkenden vijand een opstopper tegen zijn neus en zei: „Hier, ouwe brombeer, ik zal je wat laten zien. Wat is dat?" Zij hield hem haar brief onder den neus. De boer, die eerst erg verstoord was over haar familiariteit, die hem allesbehalve ge past voorkwam, bekeek den brief langen tijd en keek Clothilde toen van onder zijn wenk brauwen aan. „Dat is een brief," zei hij. „Lieveling! Ik was heel boos, maar nu is het voorbij. Ik wacht op je, zooals een eenzame in een don keren nacht Clothilde gaf een schreeuw, rukte den brief uit zijn vingers, sprong van den muur en viel beneden languit in het gras. De boer ging haar verschrikt achterna. „Hebt u zich pijn gedaan? Hebt u zich pijn gedaan, Clothilde?" Zij sprong op en bokste met haar kleine vuisten tegen zijn armen. „Spook dat je bent ellendige boer jij kunt lezen! Foei, foei, dat is slecht van je!" Toen lachte de boer. Hij lachte misschien voor het eerst sinds twintig jaren en het klonk zoo diep en bulderend, alsof een donderslag over het schiereiland voer. Zij schold, zij huilde, zij voer woedend tegen hem uit maar hij hield niet op met lachen. Toen liep zij weg. Zij rende naar de boerin en viel haar om den hals. „O o wat heb jij toch een slechten man. Hij kan lezen hij kan lezen." „Ja, hij kan drukletters en schrijfletters lezen," zei de boerin verwonderd. „Maar hij heeft mijn brief gelezen. Mijn brief!" „Wat voor een brief? Van jonker Gunther?" Clothilde keek de vrouw sprakeloos aan. „Hoe weet jij dat?" „Omdat hij immers zoo veel van u houdt," zei de boerin. „Hoe weet jij dat?" „Ik heb het gezien." Clothilde staarde voor zich uit, dan zeide zij: „Boerin, je moet mij zeggen, waaraan je dat hebt gezien." En zij zette zich op een voetenbankje en legde haar brandend hoofd in den schoot der een voudige vrouw. Vroeg in den middag ging Clothilde weer naar den oever der rivier. Zij dacht, dat zij daar, waar zij Gunther's brief had gekregen, het best een antwoord zou kunnen vinden. En eindelijk had zij een heel korten, een- voudigen brief verzonnen, dien Ze hoopte te kunnen neerschrijven. Zij kroop naar 'beneden tot aan het zand en probeerde met haar vin ger een paar woorden in het zand te schrijven. Toen dat gelukte werd het meisje van een groote blijdschap vervuld. Nu hield zij het niet langer uit; zij moest probeeren, den brief werkelijk te schrijven. Met pen en inkt had zij nog nooit geschreven. Het zou ook heel moeilijk zijn zich van deze voorwerpen, die in de werk kamer van haar vader waren opgesloten, meester te maken. Daarom besloot zü haar brier op de lei te schrijven en deze naar Gunther te zenden. Met de deur op slot schreef zij den brief. Zij had daarvoor bijna twee uur tijd noodig; want zij veegde iedere letter zoo vaak met haar wijsvinger uit, tot hij naar haar meening een behoorlijken vorm had gekregen. Na twee uren waren beide zijden van de lei beschreven. De brief luidde aldus: „Lieve goede Gunther je brief heeft mü blij gemaakt ik was ziek nu ben ik gesont je hoeft niet langer dan dri jaar te wagten langer hout ik het niet uit ik zal het vader zeggen ik hout heel feel van je stuur de lei terug, het kind is gesond maar de boer kan helaas lese. Clothilde." CWordt vervolgd)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1936 | | pagina 9