Öe sleden, de kunst, Ardennen 1 1 Hembrug's zorg m DE HEILAND EN ST. ELOY De maand Mei Afstandenpraatje voor gasmaskers Een Fransche legende Cijfers om van te duizelen ZONDAG 10 MEI 1936 '1 V'-' De St. Baafs te Cent Liefhebster van kleuren Alleen deugdelijke exemplaren worden afgeleverd Romantische sfeer van het oude Brugge Het doormeten van moderne gasmaskers Het toerisme vanuit Nederland Over de Zuidelijke grenzen, het reizen per trein, auto en vliegtuig tiaar alle deelen van België, is de laatste jaren sterk toegenomen. Men kan gerust zeg gen, dat de toch zoo nabije schoonheid van het Vlaamsche en Waalsche land feitelijk pas kort door den Nederlandschen Vacantieganger 's ontdekt, maar dat sedertdien er als het ware een streven valt te constateeren, om dezen achter stand zoo snel on zoo goed mo gelijk in te halen. bi bijna elk sei- maar in den <°mer voqral, trek- aen duizenden Ne- r^'landers naar he»t reiden. De wereld tentoonstelling, het °rig jaar in Brussel De Maas ««houden, bleek zeer speciaal een sensatie. Zij heeft ongeteld tslen den weg geleerd en al was natuurlijk de Sfoote expositie meestal het voornaamste reis- ®°el, men heeft toch genoeg kunnen zien van e steden en het land, om voor zichzelf te be- ~hiten er 'n volgend jaar weer heen te gaan, •«deinde dat alles dan nog eens rustig te kun- ^h genieten. Zoo heeft de een heugenis aan het stede- Schoon van Brugge, Gent, Antwerpen en he sfeer van de grootstad Brussel, herinnert he ander zich de bekoring van het land- Schap der Ardennen, terwijl een derde zich terugdroomt aan de blonde Vlaamsche kust, hi het rustig Blankenberghe, of wel temid- hen van het fleurig seizoenleven op de Dstender boulevards. *fet reizen over de Zuidergrenzen heeft voor- h voor hen, die wat in deze dagen waar- rchijnlijic geen uitzondering is geen al te üiine reisbegrooting kunnen maken, vele voor delen. Nog altijd doet men' met zijn gaven ■?°handschen gulden wonderen, in het bijzon- ?er bij de z.g. kleine uitgaven, welke maar al e vaak de'grootste post kunnen worden op het acantie-budget. Ook voor hen, die een afkeer hebben van lan- e i, vermoeiende reizen is België ideaal. In hsele uren is men van de zeekust in het hart her ten Ardennen; de afstanden tusschen de in- i}) essante groote steden zinken daarbij geheel het niet. ®'ke Nederlander, die belangstelling heeft ^°0r Vlaanderen en zijn oude cultuur, welke ^h ook de onze is, behoort toch minstens in Zijn leven een bezoek te hebben ge- a«ht aan kunststeden als Brugge, Gent, Ant- ^erPen met hun ontroerende schatten. Vooral tu8ge heeft nog niemand teleurgesteld. Wie ^htnaai deze wondere stad heeft betreden, zal ^°°r altijd een schoone herinnering en een stil ennwee bewaren. De mystiek en romantiek Vah deze oude Vlaamsche stad, waar het leven Schijnt verstild tusschen den grijzen steen van grootsch verleden, boven het stille pein sde water, zijn van een machtige bekoring, ^«lke men niet zonder diepe ontroering onder casino's vol zomersche fleurige menschen. Nabij is ook de oude frontzone met de herin neringen aan den ontzettenden strijd, die hier zoo kort nog maar geleden aan den smallen onaanzienlijken IJzer is gestreden. Ondanks de zomerblijheid, de groene weelde /van het herboren land, bevangt er den toerist tocli onwille keurig een huiver en vreemde spanning, als zijn auto de plaat sen passeert, welker namen zoo felle her inneringen wakker roepen aan onophou delijke oorlogsberich ten Dixmuiden, het bosch van Houthulst, Pervyse, Bixschoote, Langemarck, Paschendaele Nog zijn alle spo ren van de vreeselij- ke worsteling niet uttgewischt. Achte loos verstrooid in het land liggen er nog de kleine betonnen ver sterkingen der Duit- schers, de z.g. pillen- doozen. Als „monu ment" liet men in tact de loopgraaf van den dood te Caeskerke, waar dui zenden sneuvelden; de ruïne der meelfa briek by Dixmuide, om welker bezit zoo hevig is gevochten, werd niet opgeruimd? Zij ligt niet ver van het bij Dinant groote kruis, dat ter eere der Vlaamsche gevallenen in het midden van de IJzer- vlakte werd opgericht. En verwonderd gaat men door het herbouwde Yperen: tuurt men een oogenblik buiten de Meenenpoort naar het vage silhouet van den in bloed gedrenkten Kemmelberg, Eindelijk zijn de Ardennen het vacantieland bij uitstek. Voorby het Maasdal met zijn gansch eigen schoonheid hoe verdiend is de roem van het stadje Dinant lokken de be groeide hoogten, de rotsen, de bosschen van de streek rond Man, Rochefort, Laroche. Hoe goed laat een uitstapje door deze streek zich com bineeren mèt een bezoek aan het naburig Luxemburg of aan het Eifelgebied. Ook hier kan men kiezen tusschen de mondaine sfeer van Spa met zijn badhuis en speelzalen, met zijn herinneringen aan de oorlogsjaren, toen keizer Wilhelm II hier verbluf hield, en de landelijke rust, ergens in de bosschen, op een heuveltop met heeriyke vergezichten, aan een snelvlieten de beek met springende forellen. En dit alles vindt men op luttel afstand over onze grenzen, te bereizen met trein en auto in enkele uren, of, zooals de Vlaamsche kust, na een buitengewoon interessante vlucht met den geregelden K.L.M.-dienst vanaf Schiphol en Waalhaven pver Zuid-Holland en Zeeland. Schatten aan stedeschoon, kunst, historie en folklore biedt België den reislustigen vreem deling. Met een welgekozen vacantieplan kan men er in korten tyd zeer veel zien en genieten, dat een ervaring zal blijken voor het leven. H°e wonderlijk ook is er het klokkenspel, het 8i'veren geluid van den zingenden beiaard over oude steden, waar nog de machtige Belfort erhmert aan den glorieuzen gildentijd in het ^'ddeleeuwsch Brugge, in het oude Gent. v Is het nog noodig den roem te verkondigen j?h ae vlaamsche kust? Ook hier spoelt de oordzee in eindelooze deining haar rustelooze «°lven met flarden van lillend schuim over het ^reede, vlakke strand. Ook hier heffen de dui- v,Cn hun blanke toppen uit een groenen kraag ab helm, klinkt klagend de roep van een wulp ven de bloesemweelde van een eenzame Oinpan. Maar langs de duinen rekt zich een "«hir shoe: sr eindelooze boulevard, waaraan, als een r van bonte" kralen, groote en kleine bad- u-atsen zijn gelegen, elk met hun eigen arakter. Daar kan men te kust en te keur gaan tusschen het rustig-intieme strandleven van eeh familie-badplaats als Blankenberghe en "to mondaine schittering van de zee-me- tfopool Ostende, met haar boulevards en „Wat prachtig al die kleurschakeeringen", roept een en al geestdrift een meisje uit, dat bij een schilder een nog niet voltooid werk mag komen bekijken. „Ik zou er dol op zijn, als ik wat van die kleurencombinaties kon bewaren." Waarop de schilder doodleuk antwoordt: „O juffrouw, dat gaat gemakkelijker, dan u denkt. U zit al boven op mijn palet." Er is wel niemand meer in de wereld, die het waagt te spreken over een „frisschen en vroolijken" oorlog. Men weet nu lang zamerhand wel, dat daaraan niets yroolijks en zeker niets frisch annex is. En wanneer wij ons als Nederlanders thans paraat maken, dan is dat uitsluitend om eventueelen liefhebbers voor 'n doortocht door ons land den lust hiertoe te vergallen en bepaald niet om den geur van het slagveld! te savoureeren. Dit luchtje mag ons be spaard blijven, te meer waar wij ernstig reke ning hebben te houden met het gebruik van strijdgassen, ongeacht de pogingen, die men deed en doet, om dit onelegante wapen uit te bannen, als internationaal „ongeoorloofd". Wanneer men de technici moet gelooven, dan hebben verschillende mogendheden voor elkan der nog een snufje in voorraad, dat ook den om stander slecht zal bekomen. Met deze realiteit voor oogen heeft onze defensie gezorgd voor de aanmaak van een goed en deugdelijk gasmasker. Dat wil zeggen, het model was er al sinds eenige jaren, maar ons leger zou er nog vele tiendui zenden te kort zijn gekomen, wanneer het voor eenige maanden ernst was geworden. Dank zij het zoo juist ingestelde weerfonds is deze ach terstand nu ingehaald. Waarmede een loodzware last gelicht werd van de schouders der verant woordelijke leiders. Ons gasmasker heeft eenige ontwikkelings stadia doorgemaakt, alvorens het verscheen in de nieuwe, laatste snit. Het is een goed-gemo- delleerd rubber masker, in verschillende stan- daardmaten, opdat het op de diverse gezichts afmetingen aansluit. Het heelt een dubbele can- vas-rubberen rand, die voor een soepele en luchtdichte afsluiting op het gelaat zorgt. Ver der is het voorzien van twee triplex-glazen kijk gaten, royaal van afmeting, zoodat een groot gezichtsveld vrij biyft. De uitgeademde lucht wordt door een ventiel uitgelaten, de in te ademen lucht passeert een vernuftig geconstru- eerden filter, waarin de giftige bestanddeelen achterblijven. Die filter is vervaardigd in den vorm van een bus, gevuld met actieve kool en omwikkeld met poreuze celstof, waarin de gif tige nevels worden opgevangen. „Actieve kool" is dé naam voor een aantal (meestal plantaardige) koolsoorten, die een bijzonder sterke absorptie voor allerlei stoffen vertoonen. De actieve kool voor onze gasmaskers moet haar absorptie-ver- mogen vooral gedurende langen tijd kunnen be waren. zy wordt vervaardigd door de fabriek, welke vlak bij de artillerie-werkplaatsen gelegen is en welker medicinaal kool-product bekend is als „noriet". Het masker wordt van a tot z door de Neder - landsche industrie vervaardigd en op de Hem- brug gemonteerd en gecontroleerd. Het is aar dig te hooren hoe tien, twintig industrieën mede werken aan dit verdedigingsmiddel voor ons volk. Op de artillerie-inrichtingen is de mon tage van gasmaskers volmaakt modern georga niseerd aan den loopenden band. De busvormige filterzeef wordt er gevuld met grofkorrelig no riet op een dribbelschijf, de zeef wordt machi naal gesloten met veerend deksel, dat den in houd blijft opsluiten. De geperforeerde koolzeef wordt in speciale wikkelmachines omwonden met crèpe-papierachtige celstof. Het geheel wordt in een gemoffelde bus geborgen. Het filter wordt daarna doorgemeten op lek en weerstand. Van elke bus wordt aanteekening gehouden in een groot register, zoodat men later bij de revisie onmiddellijk zien kan, met welken patiënt men te doen heeft. Met een eenvoudige test, ziet men of de actieve kool voldoende de giftige gassen absorbeert en met een even een voudige proef controleert men of de giftige ne vels voldoende worden tegengehouden door de celstof-omwikkeling. Men is bij deze keuring zeer streng; onvoldoende exemplaren gaan er onherroepelijk uit en de man te velde heeft dus absolute zekerheid, dat hem een deugdelijk mas ker wordt verstrekt. Wie uit Amsterdam met den trein naar Zaandam reist en de prachtige brug over het Noordzee-kanaal passeert, ziet rechts het tankendorp der petroleumhaven en iets links daarvan de getandzaagde-rabrieksdaken van het complex der artillerie-inrichtingen. Het fabriekscomplex ligt er vredig temidden van allerlei particuliere industrieën. Links van de brug b.v. strekt zich het fabrieksterrein uit van Bruynzeel's vloerenfabriek, van de Norielfabriek en aan de andere zijde van het kanaal de Ne- derlandsche nederzetting van het Ford-concern. Het militaire centrum ligt er open en bloot. Vol gens de vakmenschen zou het eigenlijk diep on der den grond dienen te liggen, om gevrijwaard te zijn tegen luchtaanvallen. Dit moge in strikt- militairen zin juist zijn. Maar de tegenwoordige open ligging heeft toch ook haar waarde. Zij demonstreert ten eerste, dat onze strijdmacht geen arglistige oogmerken heeft en niets heeft te verbergen. Zij toont ten tweede, dat wij niet ingeslapen zijn en ook in technischen zin be hoorlijk voor onze weermacht kunnen zorgen, althans zoover het zilveren koordje speling geeft dat de Kamers der volksvertegenwoordiging in handen houden. Voorts is onze technische defensie zoo inge richt, dat de geheele industrie op elk gewenscht moment kan worden ingezet, ook al is de „proef fabriek" aan de Hemburg uitgevallen. Het eeni ge waarover d'e defensie-technici bezorgdheid koesteren, dat is het goede begrip bij de breede massa van het Nederlandsche volk over de doel stelling van hun toegewijden arbeid. Jarenlang heeft de „geen man geen cent leuze" gevreten aan de volksconsciëntie, als een volkomen be grijpelijke reactie overigens op de -verschrikkin gen van den wereldoorlog. De breede massa der „kleine burgerij" kan niet aanvoelen, dat ons volk onder den voet geloopen zou worden, door deze razende reuzen, wanneer het zich zou Sint Eloy is de schutspatroon der edelsme den. Hij werd geboren te Chatelat, bij Limoges, in 'Frankrijk, en stierf als Bisschop van Noyon op 1 December 65-9. In zijn jeugd was hij een vermaard edelsmid. De Legende verhaalt van hem, dat lang heel lang geleden in het Zuiden van Frankrijk een jongeman leefde, die van den hemel een won- derlyke gave had ontvangen. Onder zijn vaar dige handen ontstonden de schoonste kunst voorwerpen, welk metaal hij er ook voor ge bruikte. Het was alsof het metaal vorm kreeg als door geheimzinnigen tooverslag. Alles, wat zich maar als prachtig en sierlijk denken laat, verliet dagelijks zijn werkplaats. De kunstenaar zou zielsgaarne alleen uit goud en zilver zijn edelsmeedkunstwerken hebben ge maakt. Maar armoede is gewoonlijk de zustei der kunst en zoo was het ook by dezen jonge ling, Eloy heette hij, die zich moest tevre den stellen met enkel uit yzer te vervaardigen, wat hij gaarne in volle schittering uit het kost baarste metaal zou hebben gedreven. Geen goudsmid echter werkte zoo kunstig als hij, en ieder stuk ijzerwerk, dat uit zijn zwarte smidse kwam, bezat grooter waarde dan welk gouden voorwerp ook, hoe kostbaar het metaal ook we zen mocht, en welke meester er vorm aan ge geven had. Nu eens was het een schild, dat hy met voor stellingen van dappere krijgsverrichtingen sier de; dan weer een zwaard, dat hy met heeriyke rozen tooide; of een helm met een draak van vreesaanjagende echtheid; of een stijgbeugel of een paardebit, dat met fantastische afbeeldingen was opgesmukt. Zijn edelsmeedkunst strekte zich zelfs uit tot de hoefijzers der paarden, welke met liefdevolle en grootst denkbare nauwkeurigheid werden bewerkt; de nagels der ijzers pasten zuiverder dan de stiftkens van het fijnste uur werk. En toch had hy, om zulk een ijzer te smeden, slechts drie vuurdompelingen noodig. Ieder andere smid kon het zeker niet stellen zonder zes. Al heel wat kunstvoorwerpen had hy ge wrocht, zoodat zyn naam wijd en zyd beroemd was en uit alle landstreken ridders en reizigers naar het kleine dorp van den smid kwamen, by wien zy harnassen en wapentuig bestelden. De waard van De Gouden Zon, die recht tegenover hem woonde, had vaak geen plaats genoeg om allen te herbergen en ook niet voldoende stal ling om de paarden onder te brengen. Toen de jongeling zag welke hooge waarde men aan zijn werk hechtte en hoe men er naar verlangde er iets van te mogen bezitten, en toen hii hoorde, dat zyn lof werd verkondigd door iedereen, vergat hij de nederigheid, welke de ge zellin behoort te zyn van den kunstenaar, daar zy immers een geschenk is van den Hemel. En hy werd hoovtardig en booze hoogmoed vervul de zyn hart en zijn ziel. Boven zijn deur plaatste hy een opschrift, dat luidde: „Eloy, meester der meesters, meester over allen." Maar God zag zijn hoogmoed en geraakte in rechtvaardigen toorn en besloot hem te tuchti gen. Gods arm was reeds naar hem uitgestrekt, toen de Heiland den Schepper naderde en voor den hoogmoedige ten beste sprak. „Heer," zeide Christus, „vergeef hem want hij is een schaap Mijner kudde en in Genade ge boren. Laat Uw gramschap hem nu niet treffen en binnen drie dagen breng ik hem rouwmoedig terug!" Maar de toorn van den Schepper was te groot en Hij wilde de zonde niet ongestraft laten. De Heiland echter in Zyn oneindige goedheid hield niet op voor den zondaar mededoogen te vragen en de Heer zeide: „Ik zal hem dan voor zijn bekeering een nacht en een dag geven; maar dan zal Mijn toorn over hem nederdalen!" En Jezus vloog naar de aarde op een zonne straal. Toen nam Hy een andere gedaante aan en leek een eenvoudige smidsgezel. Op den rus droeg Hij een reiszak en in de hand hield hij een staf, zooals zij, die verre reizen maakten gewoonlijk droegen; kleeren en schoenen waren dik met" stof bedekt, alsof Hij van heel verre kwam. Zoo ging Hy naar Eloy. Voor de deur van de smidse was juist een paard vastgebonden, dat moest worden besla gen, en de meester stond voor het aambeeld en draaide het gloeiende- yzer om en om en smeedde. Bescheiden en nederig trad de knecht op hem toe en zeide: „Meester, ik kom uit verre landen! Ik heb u hooren roemen en alom uw lof höoren verkondigen, en daarom verlang ik er naar bij u te mogen werken!" Toen Eloy dit hoorde zwol zyn borst van trots en hij ging fier op zijn kunnen en nog meer op zijn roem. Maar dat maakte ook, dat hij nie mand waardig keurde om met hem te werken, en daarom vroeg hij den gezel: „Wat kun je zooal?" „Zoo van alles, wat een smid moet kunnen!" Eloy wilde den vreemdeling beschaamd ma ken en zeide daarom: „Kun je een ijzer smeden, zooals dit? En hoeveel keer moet je het wel gloeien?" Zelf had hij maar drie keer noodig en daarom dacht hij den jongen gezel te overbluf fen en hem beschaamd te laten vertrekken. De jongeling antwoordde echter: „Eén keer in het vuur!" Eloy keek hem eens aan en zijn gezicht werd purper van kleur. Toen zeide hij: „Zoo! Toe dan! Maak een hoef yzer als dit en besla dat paard!" Nauwelijks had de smidsgezel dit gehoord of hij pakte den hamer, maakte het yzer gloeiend en legde het op het aambeeld. Even later was het hoefijzer gereed, prachtig van vorm, gelijk dat van den meestersmid. Eloy bekeek het en kon geen fout vinden. „Besla nu dat paard er mee!" zeide hij kortaf Terloops wees hij naar de houten stellage, waar het paard kon worden vastgebonden om he' gemakkelijker te kunnen beslaan. De jongeling had die hulp niet noodig. Hy ging naar het paard, trok den poot in de hoogte, haalde zonder meer doodeenvoudig een mes te voorschijn en sn.ed den poot van het paard precies by het gewricht af. Het paard bleef rustig staan, alsof er niets gebeurd was, en toch had het slecht? drie pooten. Eloy zag dit alles, maar zeide geen woord. De vreemdeling zette den poot vast in de schroef bank en sloeg het yzer vast op de plaats, waar bet behoorde. Toen dat klaar was, ging hij weer uit de smidse, zette den poot op de wonde en alles zat weer zoo als het gezeten had. En het paard sprong vroolijk rond als een jong veulen in de wei, net of er niets gebeurd was. De vreemdeling wendde zich tot den meester en vroeg: „Hoe bevalt u dat?" De beroemde meestersmid was een en al ver bazing maar hoogmoed is een slechte raadgever en houdt zich niet altijd aan de waarheid. Daar om zeide hij: „Die wijze van werken is voor mii niets nieuws, maar ik geef aan mijn eigen methode de voorkeur!" Toen Jezus dit hoorde, slaakte hij een zucht en twijfelde of Hij hem zou kunnen redden Eloy stond zich inwendig te verbijten; hij ver ging van nijd en haatte den vreemdeling. Te gen den middag stuurde hij den nieuwen gezel met tal van boodschappen weg, ver in den om trek; iedere andere knecht zou er langer dan drie dagen voor noodig hebben gehad om alles wat hem was opgedragen op te knappen. Nauwelijks was hij op stap of er kwam een flonkerende ridder het dorp binnengereden. Hij bereed een pracht van een schimmel, zijn wa penrusting schitterde en zat hem latter]ijk als gegoten. Op zijn helm wapperde een witte ve derbos. Zoo hield hij stil voor de smidse. „Meester," zoo sprak hij, „besla eens even mijn paard, maar het moet bizonder goed zyn! In dien tyd ga ik aan den overkant den in- trachten te verweren met uitsluitend ethische leuzen en protesten. Het grofste eigenbelang spreekt hier helaas het hoogste woord en dit grove eigenbelang brengt met zich mede, dat een verstoorder der Europeesche rust, die ter verwezenlijking van zijn oogmerken dwars door onze vredige dreven zou willen oprukken met zyn gewapende hor den, zich wel driedubbel zal bedenken deze route te kiezen, wanneer hij weet daarop aan te treffen een klein maar verbeten-grimmig volk. Dat is de oorzaak van de rust die wij voelen, wanneer wij rondzien in de bezige fabriek aan de Hembrug, waar men bouwt aan onze natio nale veiligheid! Mei! Hoe kwam deze naam eigenlijk in de geschiedenis? Een afdoend antwoord hierop kan niet gegeven worden, omdat over de beteekenis en herkomst er van de geleerden zélf nog geen zekerheid heb ben bekomen. Misschien zal het voor hen ook altijd 'n vraagstuk blijven. Wel wordt door deskundigen aangenomen, dat de naam Mei van Latijnschen oor sprong is. Daartegenover staat evenwel 'n heel andere verklaring die hier op neerkomt: Mei zou afgeleid zyn van M o j a. Deze was in de Oudheid de moeder van den heidenschen god Mercurius (den god van den handel en van de reizigers) en werd vereerd als de weldoen ster der menschheid. Tot haar eer brachten de heidenen omstreeks dezen tijd verschillende of fers ter verkrijging van weldaden. De oude geschiedschrijver B e d a heeft in een zijner geschriften beweerd dat Mei in 't Angel saksisch Trimulchi heette. Hij schreef daarbij: quod tribus vicibus in eo per diem pecora mulgebantur"; de beteekenis dezer woorden luidt: door 't welig groeien van 't gras kon men (dus in Mei) de koeien driemaal daags melken. Karei de Groote had het over Wunne- m a n o t h, wanneer hij over de 5de maand sprak; hiervan is 't Duitsche woord „Wonne" afgeleid. De Oud-Friezen daarentegen spraken van „Blommemaone", Vermoed wordt, dat hieraan 't ons allen bekende Bloem- of Bloeimaand zijn ontstaan zal hebben gekregen. De komst van Mei, met haar lentevreugde en voorjaarsweelde was 'n waar feest by onze heidensche voorouders. Dit is begrijpelijk als men weet, dat ze in de natuur hun Opperheer erkenden. Daarom werd de Lente door hen al tijd met verlangen en ongeduld tegemoet ge zien, en maakten ze er 'n groot hoogtijfeesc van den meest gevierden wel der hoogtijdagen van hun geheelen jaarkring. Onze voorouders zagen in het Meifeest de zegepraal welke het nieuwe leven in de natuur behaald had op de dorre sombere dagen van den winter. Zoo kwam het, dat ze aan hun godin Flora op den eersten dag van Mei 'n z.g.n. Meiboom gaven. Deze gewoonte is zelfs in latere eeuwen gehandhaafd gebleven, ook nog, toen 't Christendom den heidenschen eeredienst ver drongen had. Natuurlijk moest ook de eigen lijke, de oorspronkelijke beteekenis van den Meiboom wijken: namelijk om eer en hulde te brengen aan godin Flora, in 't Christendom werd hij alleen maar beschouwd als 'n voor werp van 'n geliefkoosd volksgebruik, dat in onze Oostelijke en Zuidelijke provinciën nog •langen tijd in zwang is gebleven. Vooral in Gelderland en Limburg was de Meiboom 't middelpunt der feestviering. Wanneer hij daar in een of ander dorp geplant was, dan danste oud en jong om den versierden boom, terwijl er de meest aardige en leutige liedjes onge kunsteld van vorm, bij werden gezongen. Felix Rutten, een onzer meest begaafde ka tholieke dichters heeft 't jaarlijks terugkeeren- de feest van den ouden Meiboom in zijn jeugd ook meegemaakt. Limburger van geboorte, zong hij hierover eens als volgt: ,,De Mei, de Mei, de blijde Mei Géén als die; Weer alles bloemen in de wei, Wat ik zie; Komt jongens, jongens, hand in hand, De pet gesierd met strik en band, Den Meieboom in 't dorp geplant." 't Is spijtig, maar 't moet gezegd: er is niets wendigen mensch wat versterken. Even later was hij de herberg binnengegaan. Toen bekroop Eloy de lust de nieuwe methode van werken van den vreemden gezel te probee- ren, van wien hij alles nauwkeurig had afge keken. Vliegensvlug had hy een hoefijzer ge smeed. Hy liep op het paard toe en sneed het een poot af, precies als hij het den ander had zien doen. Maar daar spoot een bloedstraal als een bergstroom; het paard zonk in elkaar en wentelde zich op den grond in een angstaanja- genden bloedplas. Het scheen te zullen sterven En Eloy stond er bij; ontzetting voer door zijn ziel; het mes viel uit zijn hand en zijn ge laat was nu eens spierwit en dan weer vuurrood. Zijn hart werd door angst saamgeknepen en zijn knieën knikten. Hij had een gevoel alsof hij voor de hel stond. Terwijl hij zoo met zich zelf geen raad wist., hoorde hij de stem van den vreemden gezel, die naar hem toekwam en nederig zeide: .Meester ik heb gedaan, wat U mij opdroeg!" Maar toen zag de vreemdeling het bleeke gelaat van den smid en riep uit: „Wat is er met u gebeurd?" Eloy kon geen woord uit brengen; zijn tong was als verlamd en stom wees hij naar het ster vende paard. Toen de vreemde dat zag, zeide hij enkel: „Is u daar zoo van overstuur?" Hij pakte den poot van het dier en zette hem op zijn plaats. De schimmel sprong op, hinnikte en dartelde lustig rond, alsof hij geen greintje pijn geleden had en er niets bijzonders was voorge vallen. Toen vielen Eloy de schellen van de oogen. Hij herkende den Heiland, viel voor Hem neder en aanbad Hem. De Heer was omgeven door een lichtende klaarte, als van den glans der zeven hemelen; een lichtgloed scheen om Zijn Hoofd, als een hemelsche kroon. Hij strekte Zijn Handen ove» Eloy uit en sprak: „Welaan, er zy u vergeven, omdat gij tot inkeer zijt gekomen! Maar be waar uw ziel voor hoogmoed, opdat de booze vijand niet de overwinning behale en uw ziel ten verderve voere! Gij kunt u naar waarheid „meester der meesters" noemen, maar „meester over allen", ben ik! En Eloy drukte zijn hoofd in het stof. Toen hij de oogen opsloeg, zag hy, dat het paard van de aarde werd opgenomen en naar den hemel zweefde. Op het paard zat de ridder, in het schitterende harnas; een witte mantel wapper de om zijn schouders, de lans flikkerde in zyn band en het zwaard hing aan zijn zijde. Dat was de Heilige George. Maar heel hoog, boven in de wolken stond reeds de Heiland; Zijne handen waren als zegenend uitgestrekt en om Zijne lippen speelde een zacht lachje, dat het hart van Eloy met onuitsprekelijke blijdschap vervulde. Eloy. de edelsmid, zou voortaan door zijn apostolisch woord zielen smeden. Pier van de Vlaamsche badplaats Blankenberghe meer overgebleven van 't aardige gebruik der Meiboom-planting op het platteland. En alzoo zyn tevens verdwenen de vroolijke rondedan sen en de typische Meiliedjes, die in vroeger jaren den Meiavond zoon prettig-feestelyk ka rakter gaven. De nieuwe tijden met hun arm zalig gemis aan liefde voor het folkloristische gevoel onder ons volk hebben dit verlies te weeg gebracht. Meiboomen, Meizangen. Mei dansen en Meivuren zijn dus naar 't rijk der vergetelheid gekeerd tenminste voor 'n over groot deel. Want op 't afgelegen Schier monnikoog, dus op 'n uithoekje van ons land, leeft nog iets voort van de hier genoem de oude gebruiken. Aldaar bestaat nog trouw 't gebruik, om op den Zaterdagnacht 12 uur vóór Pinksteren de „Kaliemoe" op te rich ten, d.i. 'n groote mast. Boven in de mast wappert de Vaderland- sche driekleur, terwijl men wat naar beneden 'n dwarshaak heeft aangebracht. Daaraan han gen twee flesschen, waarvan de een met water en de ander met sterken drank is gevuld. Menigeen onder ons zal misschien bij ach zelf wel eens gedacht hebben, wanneer hy of zij 's avonds naar den met duizen den en nog eens duizenden sterren als bezaai den hemel keek: ,,'k Zou toch graag wel 'ns wil len weten, hoever die kleine lichtpuntjes eigen lijk van ons verwijderd zijn". Me dunkt: 't kan zijn aardigheid en zijn nut hebben, u daar eens iets naders van te vertellen. De ster, die ons 't méést nabij is, heeft 'n tijdvak van vier jaar nodig, om ons haar licht te kunnen toezenden. Zeer waarschijnlijk zult u vier jaar hiervoor niet erg lang vinden. Vergis u echter niet want dat valt leelijk tegen. We zullen 't, ler verduidelijking, eens even uit rekenen. Op de eerste plaats moet u dan weten, dat 't licht gaat met 'n snelheid van 300.000 Kilometer in deseconde. Iedere dag telt 86.400 sec.; dus per dag wordt zulks 'n afstand van 25.920.000.000 K.M. En omdat 4 jaar 1461 dagen tellen, moeten we deze twee laatste ge tallen met elkaar vermenigvuldigen. Wat krij gen we dan tot uitkomst? Schrik niet: het eer biedwaardige cijfer van: 37.869.120.000.000 K.M. We kunnen dus zeggen: ongeveer 38 billioen K.M.! We gaan nog verder. Het licht van de poolster heeft om en om 47 jaar noodig, ten einde tot ons te komen dat is dus 1114 maal zoveel en geeft bijgevolg 'n afstand van 428 billioen K.M. Wanneer we nu eens 'n reisje" wilden maken naar de Poolster, dan zouden we met dén snelsten sneltrein (100 K.M. per uur: 'n snelheid, die intusschen in Engeland reeds lang bereikt is en wel op de lijn LondenEdin burgh) nog bijna 490.000.000 nit dagen, maar jaren onderweg blijven. Zouden we ons keeren naar de ster Arcturis, dan wordt 't nog erger. Deze ster namelijk is van ons niet minder dan circa 1550.000.000.000.000 K.M. verwijderd! Eerst na 'n tijdsverloop van 163 jaren zou het licht van deze s.er ons oog kunnen bereiken. Laten we b.v. eens aannemen, dat Arcturis op dit oogenblik plotseling ver dween. Welnu, dan zou ons nageslacht over deze ster spreken, alsof er niet geturd was; en eerst na 163 jaar zou het in kringen van astro nomen (sterrenkunde) 'n opschudding van be lang geven, daar deze dan pas vergeefs hun kijkers naar Arcturis zouden richten. Of we nu aan de grens zijn van de hierboven genoemde afstand-cijfers? Bij lange na niet! Want de sterrenkundigen zijn met dergelijke ge tallen beslist nog niet tevreden. Op grond van vernuftige berekeningen, die alle waarschijn lijkheid benaderen, houden ze 't voor vaste zekerheid, dat er nog sterren zijn, zóó ver uit ons bereik van onderzoeking, dat haar lichtstra len duizenden jaren noodig hebben, willen ze tot ons kunnen doordringen.Dit is nogal wat, nietwaar?

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1936 | | pagina 7