Öe sleden, de kunst, Ardennen
1
1
Hembrug's zorg
m
DE HEILAND EN ST. ELOY
De maand Mei
Afstandenpraatje
voor gasmaskers
Een Fransche legende
Cijfers om van te
duizelen
ZONDAG 10 MEI 1936
'1 V'-'
De St. Baafs te Cent
Liefhebster van kleuren
Alleen deugdelijke exemplaren
worden afgeleverd
Romantische sfeer van het oude Brugge
Het doormeten van moderne gasmaskers
Het toerisme vanuit Nederland
Over de Zuidelijke grenzen, het
reizen per trein, auto en vliegtuig
tiaar alle deelen van België, is de
laatste jaren sterk toegenomen. Men
kan gerust zeg
gen, dat de toch
zoo nabije
schoonheid van
het Vlaamsche
en Waalsche
land feitelijk pas
kort door den
Nederlandschen
Vacantieganger
's ontdekt, maar
dat sedertdien er
als het ware een
streven valt te
constateeren, om
dezen achter
stand zoo snel
on zoo goed mo
gelijk in te halen.
bi bijna elk sei-
maar in den
<°mer voqral, trek-
aen duizenden Ne-
r^'landers naar he»t
reiden. De wereld
tentoonstelling, het
°rig jaar in Brussel De Maas
««houden, bleek zeer
speciaal een sensatie. Zij heeft ongeteld
tslen den weg geleerd en al was natuurlijk de
Sfoote expositie meestal het voornaamste reis-
®°el, men heeft toch genoeg kunnen zien van
e steden en het land, om voor zichzelf te be-
~hiten er 'n volgend jaar weer heen te gaan,
•«deinde dat alles dan nog eens rustig te kun-
^h genieten.
Zoo heeft de een heugenis aan het stede-
Schoon van Brugge, Gent, Antwerpen en
he sfeer van de grootstad Brussel, herinnert
he ander zich de bekoring van het land-
Schap der Ardennen, terwijl een derde zich
terugdroomt aan de blonde Vlaamsche kust,
hi het rustig Blankenberghe, of wel temid-
hen van het fleurig seizoenleven op de
Dstender boulevards.
*fet reizen over de Zuidergrenzen heeft voor-
h voor hen, die wat in deze dagen waar-
rchijnlijic geen uitzondering is geen al te
üiine reisbegrooting kunnen maken, vele voor
delen. Nog altijd doet men' met zijn gaven
■?°handschen gulden wonderen, in het bijzon-
?er bij de z.g. kleine uitgaven, welke maar al
e vaak de'grootste post kunnen worden op het
acantie-budget.
Ook voor hen, die een afkeer hebben van lan-
e i, vermoeiende reizen is België ideaal. In
hsele uren is men van de zeekust in het hart
her
ten
Ardennen; de afstanden tusschen de in-
i}) essante groote steden zinken daarbij geheel
het niet.
®'ke Nederlander, die belangstelling heeft
^°0r Vlaanderen en zijn oude cultuur, welke
^h ook de onze is, behoort toch minstens
in Zijn leven een bezoek te hebben ge-
a«ht aan kunststeden als Brugge, Gent, Ant-
^erPen met hun ontroerende schatten. Vooral
tu8ge heeft nog niemand teleurgesteld. Wie
^htnaai deze wondere stad heeft betreden, zal
^°°r altijd een schoone herinnering en een stil
ennwee bewaren. De mystiek en romantiek
Vah deze oude Vlaamsche stad, waar het leven
Schijnt verstild tusschen den grijzen steen van
grootsch verleden, boven het stille pein
sde water, zijn van een machtige bekoring,
^«lke men niet zonder diepe ontroering onder
casino's vol zomersche fleurige menschen.
Nabij is ook de oude frontzone met de herin
neringen aan den ontzettenden strijd, die hier
zoo kort nog maar geleden aan den smallen
onaanzienlijken IJzer is gestreden.
Ondanks de zomerblijheid, de groene weelde
/van het herboren
land, bevangt er den
toerist tocli onwille
keurig een huiver en
vreemde spanning,
als zijn auto de plaat
sen passeert, welker
namen zoo felle her
inneringen wakker
roepen aan onophou
delijke oorlogsberich
ten Dixmuiden, het
bosch van Houthulst,
Pervyse, Bixschoote,
Langemarck,
Paschendaele
Nog zijn alle spo
ren van de vreeselij-
ke worsteling niet
uttgewischt. Achte
loos verstrooid in het
land liggen er nog de
kleine betonnen ver
sterkingen der Duit-
schers, de z.g. pillen-
doozen. Als „monu
ment" liet men in
tact de loopgraaf
van den dood te
Caeskerke, waar dui
zenden sneuvelden;
de ruïne der meelfa
briek by Dixmuide, om
welker bezit zoo hevig
is gevochten, werd
niet opgeruimd? Zij
ligt niet ver van het
bij Dinant groote kruis, dat ter
eere der Vlaamsche
gevallenen in het midden van de IJzer-
vlakte werd opgericht. En verwonderd gaat
men door het herbouwde Yperen: tuurt men
een oogenblik buiten de Meenenpoort naar het
vage silhouet van den in bloed gedrenkten
Kemmelberg,
Eindelijk zijn de Ardennen het vacantieland
bij uitstek. Voorby het Maasdal met zijn
gansch eigen schoonheid hoe verdiend is de
roem van het stadje Dinant lokken de be
groeide hoogten, de rotsen, de bosschen van de
streek rond Man, Rochefort, Laroche. Hoe goed
laat een uitstapje door deze streek zich com
bineeren mèt een bezoek aan het naburig
Luxemburg of aan het Eifelgebied.
Ook hier kan men kiezen tusschen de
mondaine sfeer van Spa met zijn badhuis
en speelzalen, met zijn herinneringen aan
de oorlogsjaren, toen keizer Wilhelm II
hier verbluf hield, en de landelijke rust,
ergens in de bosschen, op een heuveltop met
heeriyke vergezichten, aan een snelvlieten
de beek met springende forellen.
En dit alles vindt men op luttel afstand over
onze grenzen, te bereizen met trein en auto in
enkele uren, of, zooals de Vlaamsche kust, na
een buitengewoon interessante vlucht met den
geregelden K.L.M.-dienst vanaf Schiphol en
Waalhaven pver Zuid-Holland en Zeeland.
Schatten aan stedeschoon, kunst, historie en
folklore biedt België den reislustigen vreem
deling. Met een welgekozen vacantieplan kan
men er in korten tyd zeer veel zien en genieten,
dat een ervaring zal blijken voor het leven.
H°e wonderlijk ook is er het klokkenspel, het
8i'veren geluid van den zingenden beiaard over
oude steden, waar nog de machtige Belfort
erhmert aan den glorieuzen gildentijd in het
^'ddeleeuwsch Brugge, in het oude Gent.
v Is het nog noodig den roem te verkondigen
j?h ae vlaamsche kust? Ook hier spoelt de
oordzee in eindelooze deining haar rustelooze
«°lven met flarden van lillend schuim over het
^reede, vlakke strand. Ook hier heffen de dui-
v,Cn hun blanke toppen uit een groenen kraag
ab helm, klinkt klagend de roep van een wulp
ven de bloesemweelde van een eenzame
Oinpan. Maar langs de duinen rekt zich een
"«hir
shoe:
sr eindelooze boulevard, waaraan, als een
r van bonte" kralen, groote en kleine bad-
u-atsen zijn gelegen, elk met hun eigen
arakter.
Daar kan men te kust en te keur gaan
tusschen het rustig-intieme strandleven van
eeh familie-badplaats als Blankenberghe en
"to mondaine schittering van de zee-me-
tfopool Ostende, met haar boulevards en
„Wat prachtig al die kleurschakeeringen",
roept een en al geestdrift een meisje uit, dat
bij een schilder een nog niet voltooid werk mag
komen bekijken.
„Ik zou er dol op zijn, als ik wat van die
kleurencombinaties kon bewaren."
Waarop de schilder doodleuk antwoordt: „O
juffrouw, dat gaat gemakkelijker, dan u denkt.
U zit al boven op mijn palet."
Er is wel niemand meer in de wereld, die
het waagt te spreken over een „frisschen
en vroolijken" oorlog. Men weet nu lang
zamerhand wel, dat daaraan niets yroolijks en
zeker niets frisch annex is. En wanneer wij ons
als Nederlanders thans paraat maken, dan is
dat uitsluitend om eventueelen liefhebbers voor
'n doortocht door ons land den lust hiertoe te
vergallen en bepaald niet om den geur van het
slagveld! te savoureeren. Dit luchtje mag ons be
spaard blijven, te meer waar wij ernstig reke
ning hebben te houden met het gebruik van
strijdgassen, ongeacht de pogingen, die men
deed en doet, om dit onelegante wapen uit te
bannen, als internationaal „ongeoorloofd".
Wanneer men de technici moet gelooven, dan
hebben verschillende mogendheden voor elkan
der nog een snufje in voorraad, dat ook den om
stander slecht zal bekomen. Met deze realiteit
voor oogen heeft onze defensie gezorgd voor de
aanmaak van een goed en deugdelijk gasmasker.
Dat wil zeggen, het model was er al sinds eenige
jaren, maar ons leger zou er nog vele tiendui
zenden te kort zijn gekomen, wanneer het voor
eenige maanden ernst was geworden. Dank zij
het zoo juist ingestelde weerfonds is deze ach
terstand nu ingehaald. Waarmede een loodzware
last gelicht werd van de schouders der verant
woordelijke leiders.
Ons gasmasker heeft eenige ontwikkelings
stadia doorgemaakt, alvorens het verscheen in
de nieuwe, laatste snit. Het is een goed-gemo-
delleerd rubber masker, in verschillende stan-
daardmaten, opdat het op de diverse gezichts
afmetingen aansluit. Het heelt een dubbele can-
vas-rubberen rand, die voor een soepele en
luchtdichte afsluiting op het gelaat zorgt. Ver
der is het voorzien van twee triplex-glazen kijk
gaten, royaal van afmeting, zoodat een groot
gezichtsveld vrij biyft. De uitgeademde lucht
wordt door een ventiel uitgelaten, de in te
ademen lucht passeert een vernuftig geconstru-
eerden filter, waarin de giftige bestanddeelen
achterblijven. Die filter is vervaardigd in den
vorm van een bus, gevuld met actieve kool en
omwikkeld met poreuze celstof, waarin de gif
tige nevels worden opgevangen. „Actieve kool" is
dé naam voor een aantal (meestal plantaardige)
koolsoorten, die een bijzonder sterke absorptie
voor allerlei stoffen vertoonen. De actieve kool
voor onze gasmaskers moet haar absorptie-ver-
mogen vooral gedurende langen tijd kunnen be
waren. zy wordt vervaardigd door de fabriek,
welke vlak bij de artillerie-werkplaatsen gelegen
is en welker medicinaal kool-product bekend is
als „noriet".
Het masker wordt van a tot z door de Neder -
landsche industrie vervaardigd en op de Hem-
brug gemonteerd en gecontroleerd. Het is aar
dig te hooren hoe tien, twintig industrieën mede
werken aan dit verdedigingsmiddel voor ons
volk. Op de artillerie-inrichtingen is de mon
tage van gasmaskers volmaakt modern georga
niseerd aan den loopenden band. De busvormige
filterzeef wordt er gevuld met grofkorrelig no
riet op een dribbelschijf, de zeef wordt machi
naal gesloten met veerend deksel, dat den in
houd blijft opsluiten. De geperforeerde koolzeef
wordt in speciale wikkelmachines omwonden
met crèpe-papierachtige celstof. Het geheel
wordt in een gemoffelde bus geborgen.
Het filter wordt daarna doorgemeten op lek
en weerstand. Van elke bus wordt aanteekening
gehouden in een groot register, zoodat men later
bij de revisie onmiddellijk zien kan, met welken
patiënt men te doen heeft. Met een eenvoudige
test, ziet men of de actieve kool voldoende de
giftige gassen absorbeert en met een even een
voudige proef controleert men of de giftige ne
vels voldoende worden tegengehouden door de
celstof-omwikkeling. Men is bij deze keuring
zeer streng; onvoldoende exemplaren gaan er
onherroepelijk uit en de man te velde heeft dus
absolute zekerheid, dat hem een deugdelijk mas
ker wordt verstrekt.
Wie uit Amsterdam met den trein naar
Zaandam reist en de prachtige brug over
het Noordzee-kanaal passeert, ziet rechts
het tankendorp der petroleumhaven en iets
links daarvan de getandzaagde-rabrieksdaken
van het complex der artillerie-inrichtingen. Het
fabriekscomplex ligt er vredig temidden van
allerlei particuliere industrieën. Links van de
brug b.v. strekt zich het fabrieksterrein uit van
Bruynzeel's vloerenfabriek, van de Norielfabriek
en aan de andere zijde van het kanaal de Ne-
derlandsche nederzetting van het Ford-concern.
Het militaire centrum ligt er open en bloot. Vol
gens de vakmenschen zou het eigenlijk diep on
der den grond dienen te liggen, om gevrijwaard
te zijn tegen luchtaanvallen. Dit moge in strikt-
militairen zin juist zijn. Maar de tegenwoordige
open ligging heeft toch ook haar waarde. Zij
demonstreert ten eerste, dat onze strijdmacht
geen arglistige oogmerken heeft en niets heeft
te verbergen. Zij toont ten tweede, dat wij niet
ingeslapen zijn en ook in technischen zin be
hoorlijk voor onze weermacht kunnen zorgen,
althans zoover het zilveren koordje speling geeft
dat de Kamers der volksvertegenwoordiging in
handen houden.
Voorts is onze technische defensie zoo inge
richt, dat de geheele industrie op elk gewenscht
moment kan worden ingezet, ook al is de „proef
fabriek" aan de Hemburg uitgevallen. Het eeni
ge waarover d'e defensie-technici bezorgdheid
koesteren, dat is het goede begrip bij de breede
massa van het Nederlandsche volk over de doel
stelling van hun toegewijden arbeid. Jarenlang
heeft de „geen man geen cent leuze" gevreten
aan de volksconsciëntie, als een volkomen be
grijpelijke reactie overigens op de -verschrikkin
gen van den wereldoorlog. De breede massa der
„kleine burgerij" kan niet aanvoelen, dat ons
volk onder den voet geloopen zou worden, door
deze razende reuzen, wanneer het zich zou
Sint Eloy is de schutspatroon der edelsme
den. Hij werd geboren te Chatelat, bij
Limoges, in 'Frankrijk, en stierf als
Bisschop van Noyon op 1 December 65-9. In zijn
jeugd was hij een vermaard edelsmid.
De Legende verhaalt van hem, dat lang heel
lang geleden in het Zuiden van Frankrijk een
jongeman leefde, die van den hemel een won-
derlyke gave had ontvangen. Onder zijn vaar
dige handen ontstonden de schoonste kunst
voorwerpen, welk metaal hij er ook voor ge
bruikte. Het was alsof het metaal vorm kreeg
als door geheimzinnigen tooverslag. Alles, wat
zich maar als prachtig en sierlijk denken laat,
verliet dagelijks zijn werkplaats.
De kunstenaar zou zielsgaarne alleen uit goud
en zilver zijn edelsmeedkunstwerken hebben ge
maakt. Maar armoede is gewoonlijk de zustei
der kunst en zoo was het ook by dezen jonge
ling, Eloy heette hij, die zich moest tevre
den stellen met enkel uit yzer te vervaardigen,
wat hij gaarne in volle schittering uit het kost
baarste metaal zou hebben gedreven. Geen
goudsmid echter werkte zoo kunstig als hij, en
ieder stuk ijzerwerk, dat uit zijn zwarte smidse
kwam, bezat grooter waarde dan welk gouden
voorwerp ook, hoe kostbaar het metaal ook we
zen mocht, en welke meester er vorm aan ge
geven had.
Nu eens was het een schild, dat hy met voor
stellingen van dappere krijgsverrichtingen sier
de; dan weer een zwaard, dat hy met heeriyke
rozen tooide; of een helm met een draak van
vreesaanjagende echtheid; of een stijgbeugel of
een paardebit, dat met fantastische afbeeldingen
was opgesmukt. Zijn edelsmeedkunst strekte zich
zelfs uit tot de hoefijzers der paarden, welke met
liefdevolle en grootst denkbare nauwkeurigheid
werden bewerkt; de nagels der ijzers pasten
zuiverder dan de stiftkens van het fijnste uur
werk. En toch had hy, om zulk een ijzer te
smeden, slechts drie vuurdompelingen noodig.
Ieder andere smid kon het zeker niet stellen
zonder zes.
Al heel wat kunstvoorwerpen had hy ge
wrocht, zoodat zyn naam wijd en zyd beroemd
was en uit alle landstreken ridders en reizigers
naar het kleine dorp van den smid kwamen, by
wien zy harnassen en wapentuig bestelden. De
waard van De Gouden Zon, die recht tegenover
hem woonde, had vaak geen plaats genoeg om
allen te herbergen en ook niet voldoende stal
ling om de paarden onder te brengen.
Toen de jongeling zag welke hooge waarde
men aan zijn werk hechtte en hoe men er naar
verlangde er iets van te mogen bezitten, en toen
hii hoorde, dat zyn lof werd verkondigd door
iedereen, vergat hij de nederigheid, welke de ge
zellin behoort te zyn van den kunstenaar, daar
zy immers een geschenk is van den Hemel. En
hy werd hoovtardig en booze hoogmoed vervul
de zyn hart en zijn ziel. Boven zijn deur plaatste
hy een opschrift, dat luidde: „Eloy, meester der
meesters, meester over allen."
Maar God zag zijn hoogmoed en geraakte in
rechtvaardigen toorn en besloot hem te tuchti
gen. Gods arm was reeds naar hem uitgestrekt,
toen de Heiland den Schepper naderde en voor
den hoogmoedige ten beste sprak.
„Heer," zeide Christus, „vergeef hem want hij
is een schaap Mijner kudde en in Genade ge
boren. Laat Uw gramschap hem nu niet treffen
en binnen drie dagen breng ik hem rouwmoedig
terug!"
Maar de toorn van den Schepper was te groot
en Hij wilde de zonde niet ongestraft laten. De
Heiland echter in Zyn oneindige goedheid
hield niet op voor den zondaar mededoogen te
vragen en de Heer zeide: „Ik zal hem dan voor
zijn bekeering een nacht en een dag geven;
maar dan zal Mijn toorn over hem nederdalen!"
En Jezus vloog naar de aarde op een zonne
straal. Toen nam Hy een andere gedaante aan
en leek een eenvoudige smidsgezel. Op den rus
droeg Hij een reiszak en in de hand hield hij
een staf, zooals zij, die verre reizen maakten
gewoonlijk droegen; kleeren en schoenen waren
dik met" stof bedekt, alsof Hij van heel verre
kwam.
Zoo ging Hy naar Eloy.
Voor de deur van de smidse was juist een
paard vastgebonden, dat moest worden besla
gen, en de meester stond voor het aambeeld en
draaide het gloeiende- yzer om en om en
smeedde. Bescheiden en nederig trad de knecht
op hem toe en zeide: „Meester, ik kom uit verre
landen! Ik heb u hooren roemen en alom uw
lof höoren verkondigen, en daarom verlang ik
er naar bij u te mogen werken!"
Toen Eloy dit hoorde zwol zyn borst van trots
en hij ging fier op zijn kunnen en nog meer op
zijn roem. Maar dat maakte ook, dat hij nie
mand waardig keurde om met hem te werken,
en daarom vroeg hij den gezel: „Wat kun je
zooal?"
„Zoo van alles, wat een smid moet kunnen!"
Eloy wilde den vreemdeling beschaamd ma
ken en zeide daarom: „Kun je een ijzer smeden,
zooals dit? En hoeveel keer moet je het wel
gloeien?" Zelf had hij maar drie keer noodig en
daarom dacht hij den jongen gezel te overbluf
fen en hem beschaamd te laten vertrekken.
De jongeling antwoordde echter: „Eén keer
in het vuur!"
Eloy keek hem eens aan en zijn gezicht werd
purper van kleur. Toen zeide hij: „Zoo! Toe
dan! Maak een hoef yzer als dit en besla dat
paard!"
Nauwelijks had de smidsgezel dit gehoord of
hij pakte den hamer, maakte het yzer gloeiend
en legde het op het aambeeld. Even later was
het hoefijzer gereed, prachtig van vorm, gelijk
dat van den meestersmid.
Eloy bekeek het en kon geen fout vinden.
„Besla nu dat paard er mee!" zeide hij kortaf
Terloops wees hij naar de houten stellage, waar
het paard kon worden vastgebonden om he'
gemakkelijker te kunnen beslaan. De jongeling
had die hulp niet noodig. Hy ging naar het
paard, trok den poot in de hoogte, haalde zonder
meer doodeenvoudig een mes te voorschijn en
sn.ed den poot van het paard precies by het
gewricht af. Het paard bleef rustig staan, alsof
er niets gebeurd was, en toch had het slecht?
drie pooten.
Eloy zag dit alles, maar zeide geen woord. De
vreemdeling zette den poot vast in de schroef
bank en sloeg het yzer vast op de plaats, waar
bet behoorde. Toen dat klaar was, ging hij
weer uit de smidse, zette den poot op de wonde
en alles zat weer zoo als het gezeten had. En
het paard sprong vroolijk rond als een jong
veulen in de wei, net of er niets gebeurd was.
De vreemdeling wendde zich tot den meester
en vroeg: „Hoe bevalt u dat?"
De beroemde meestersmid was een en al ver
bazing maar hoogmoed is een slechte raadgever
en houdt zich niet altijd aan de waarheid. Daar
om zeide hij: „Die wijze van werken is voor mii
niets nieuws, maar ik geef aan mijn eigen
methode de voorkeur!"
Toen Jezus dit hoorde, slaakte hij een zucht
en twijfelde of Hij hem zou kunnen redden
Eloy stond zich inwendig te verbijten; hij ver
ging van nijd en haatte den vreemdeling. Te
gen den middag stuurde hij den nieuwen gezel
met tal van boodschappen weg, ver in den om
trek; iedere andere knecht zou er langer dan
drie dagen voor noodig hebben gehad om alles
wat hem was opgedragen op te knappen.
Nauwelijks was hij op stap of er kwam een
flonkerende ridder het dorp binnengereden. Hij
bereed een pracht van een schimmel, zijn wa
penrusting schitterde en zat hem latter]ijk als
gegoten. Op zijn helm wapperde een witte ve
derbos. Zoo hield hij stil voor de smidse.
„Meester," zoo sprak hij, „besla eens even
mijn paard, maar het moet bizonder goed zyn!
In dien tyd ga ik aan den overkant den in-
trachten te verweren met uitsluitend ethische
leuzen en protesten.
Het grofste eigenbelang spreekt hier helaas
het hoogste woord en dit grove eigenbelang
brengt met zich mede, dat een verstoorder der
Europeesche rust, die ter verwezenlijking van
zijn oogmerken dwars door onze vredige dreven
zou willen oprukken met zyn gewapende hor
den, zich wel driedubbel zal bedenken deze
route te kiezen, wanneer hij weet daarop aan te
treffen een klein maar verbeten-grimmig volk.
Dat is de oorzaak van de rust die wij voelen,
wanneer wij rondzien in de bezige fabriek aan
de Hembrug, waar men bouwt aan onze natio
nale veiligheid!
Mei! Hoe kwam deze naam eigenlijk in de
geschiedenis? Een afdoend antwoord
hierop kan niet gegeven worden, omdat
over de beteekenis en herkomst er
van de geleerden zélf nog geen zekerheid heb
ben bekomen. Misschien zal het voor hen ook
altijd 'n vraagstuk blijven.
Wel wordt door deskundigen aangenomen,
dat de naam Mei van Latijnschen oor
sprong is. Daartegenover staat evenwel 'n heel
andere verklaring die hier op neerkomt: Mei
zou afgeleid zyn van M o j a. Deze was in de
Oudheid de moeder van den heidenschen god
Mercurius (den god van den handel en van
de reizigers) en werd vereerd als de weldoen
ster der menschheid. Tot haar eer brachten de
heidenen omstreeks dezen tijd verschillende of
fers ter verkrijging van weldaden.
De oude geschiedschrijver B e d a heeft in een
zijner geschriften beweerd dat Mei in 't Angel
saksisch Trimulchi heette. Hij schreef
daarbij: quod tribus vicibus in eo per diem
pecora mulgebantur"; de beteekenis dezer
woorden luidt: door 't welig groeien van 't
gras kon men (dus in Mei) de koeien driemaal
daags melken.
Karei de Groote had het over Wunne-
m a n o t h, wanneer hij over de 5de maand
sprak; hiervan is 't Duitsche woord „Wonne"
afgeleid.
De Oud-Friezen daarentegen spraken van
„Blommemaone", Vermoed wordt, dat hieraan
't ons allen bekende Bloem- of Bloeimaand
zijn ontstaan zal hebben gekregen.
De komst van Mei, met haar lentevreugde
en voorjaarsweelde was 'n waar feest by onze
heidensche voorouders. Dit is begrijpelijk als
men weet, dat ze in de natuur hun Opperheer
erkenden. Daarom werd de Lente door hen al
tijd met verlangen en ongeduld tegemoet ge
zien, en maakten ze er 'n groot hoogtijfeesc
van den meest gevierden wel der hoogtijdagen
van hun geheelen jaarkring. Onze voorouders
zagen in het Meifeest de zegepraal welke het
nieuwe leven in de natuur behaald had op de
dorre sombere dagen van den winter. Zoo
kwam het, dat ze aan hun godin Flora op
den eersten dag van Mei 'n z.g.n. Meiboom
gaven. Deze gewoonte is zelfs in latere eeuwen
gehandhaafd gebleven, ook nog, toen 't
Christendom den heidenschen eeredienst ver
drongen had. Natuurlijk moest ook de eigen
lijke, de oorspronkelijke beteekenis van den
Meiboom wijken: namelijk om eer en hulde te
brengen aan godin Flora, in 't Christendom
werd hij alleen maar beschouwd als 'n voor
werp van 'n geliefkoosd volksgebruik, dat in
onze Oostelijke en Zuidelijke provinciën nog
•langen tijd in zwang is gebleven. Vooral in
Gelderland en Limburg was de Meiboom 't
middelpunt der feestviering. Wanneer hij daar
in een of ander dorp geplant was, dan danste
oud en jong om den versierden boom, terwijl
er de meest aardige en leutige liedjes onge
kunsteld van vorm, bij werden gezongen.
Felix Rutten, een onzer meest begaafde ka
tholieke dichters heeft 't jaarlijks terugkeeren-
de feest van den ouden Meiboom in zijn jeugd
ook meegemaakt. Limburger van geboorte, zong
hij hierover eens als volgt:
,,De Mei, de Mei, de blijde Mei
Géén als die;
Weer alles bloemen in de wei,
Wat ik zie;
Komt jongens, jongens, hand in hand,
De pet gesierd met strik en band,
Den Meieboom in 't dorp geplant."
't Is spijtig, maar 't moet gezegd: er is niets
wendigen mensch wat versterken. Even later
was hij de herberg binnengegaan.
Toen bekroop Eloy de lust de nieuwe methode
van werken van den vreemden gezel te probee-
ren, van wien hij alles nauwkeurig had afge
keken. Vliegensvlug had hy een hoefijzer ge
smeed. Hy liep op het paard toe en sneed het
een poot af, precies als hij het den ander had
zien doen. Maar daar spoot een bloedstraal als
een bergstroom; het paard zonk in elkaar en
wentelde zich op den grond in een angstaanja-
genden bloedplas. Het scheen te zullen sterven
En Eloy stond er bij; ontzetting voer door
zijn ziel; het mes viel uit zijn hand en zijn ge
laat was nu eens spierwit en dan weer vuurrood.
Zijn hart werd door angst saamgeknepen en zijn
knieën knikten. Hij had een gevoel alsof hij
voor de hel stond.
Terwijl hij zoo met zich zelf geen raad wist.,
hoorde hij de stem van den vreemden gezel, die
naar hem toekwam en nederig zeide: .Meester
ik heb gedaan, wat U mij opdroeg!" Maar toen
zag de vreemdeling het bleeke gelaat van den
smid en riep uit: „Wat is er met u gebeurd?"
Eloy kon geen woord uit brengen; zijn tong
was als verlamd en stom wees hij naar het ster
vende paard. Toen de vreemde dat zag, zeide
hij enkel: „Is u daar zoo van overstuur?" Hij
pakte den poot van het dier en zette hem op
zijn plaats. De schimmel sprong op, hinnikte en
dartelde lustig rond, alsof hij geen greintje pijn
geleden had en er niets bijzonders was voorge
vallen.
Toen vielen Eloy de schellen van de oogen.
Hij herkende den Heiland, viel voor Hem neder
en aanbad Hem.
De Heer was omgeven door een lichtende
klaarte, als van den glans der zeven hemelen;
een lichtgloed scheen om Zijn Hoofd, als een
hemelsche kroon. Hij strekte Zijn Handen ove»
Eloy uit en sprak: „Welaan, er zy u vergeven,
omdat gij tot inkeer zijt gekomen! Maar be
waar uw ziel voor hoogmoed, opdat de booze
vijand niet de overwinning behale en uw ziel ten
verderve voere! Gij kunt u naar waarheid
„meester der meesters" noemen, maar „meester
over allen", ben ik!
En Eloy drukte zijn hoofd in het stof. Toen
hij de oogen opsloeg, zag hy, dat het paard van
de aarde werd opgenomen en naar den hemel
zweefde. Op het paard zat de ridder, in het
schitterende harnas; een witte mantel wapper
de om zijn schouders, de lans flikkerde in zyn
band en het zwaard hing aan zijn zijde. Dat
was de Heilige George. Maar heel hoog, boven
in de wolken stond reeds de Heiland; Zijne
handen waren als zegenend uitgestrekt en om
Zijne lippen speelde een zacht lachje, dat het
hart van Eloy met onuitsprekelijke blijdschap
vervulde.
Eloy. de edelsmid, zou voortaan door zijn
apostolisch woord zielen smeden.
Pier van de Vlaamsche badplaats
Blankenberghe
meer overgebleven van 't aardige gebruik der
Meiboom-planting op het platteland. En alzoo
zyn tevens verdwenen de vroolijke rondedan
sen en de typische Meiliedjes, die in vroeger
jaren den Meiavond zoon prettig-feestelyk ka
rakter gaven. De nieuwe tijden met hun arm
zalig gemis aan liefde voor het folkloristische
gevoel onder ons volk hebben dit verlies te
weeg gebracht. Meiboomen, Meizangen. Mei
dansen en Meivuren zijn dus naar 't rijk der
vergetelheid gekeerd tenminste voor 'n over
groot deel. Want op 't afgelegen Schier
monnikoog, dus op 'n uithoekje van ons
land, leeft nog iets voort van de hier genoem
de oude gebruiken. Aldaar bestaat nog trouw
't gebruik, om op den Zaterdagnacht 12 uur
vóór Pinksteren de „Kaliemoe" op te rich
ten, d.i. 'n groote mast.
Boven in de mast wappert de Vaderland-
sche driekleur, terwijl men wat naar beneden
'n dwarshaak heeft aangebracht. Daaraan han
gen twee flesschen, waarvan de een met water
en de ander met sterken drank is gevuld.
Menigeen onder ons zal misschien bij ach
zelf wel eens gedacht hebben, wanneer
hy of zij 's avonds naar den met duizen
den en nog eens duizenden sterren als bezaai
den hemel keek: ,,'k Zou toch graag wel 'ns wil
len weten, hoever die kleine lichtpuntjes eigen
lijk van ons verwijderd zijn".
Me dunkt: 't kan zijn aardigheid en zijn nut
hebben, u daar eens iets naders van te vertellen.
De ster, die ons 't méést nabij is, heeft 'n
tijdvak van vier jaar nodig, om ons haar licht
te kunnen toezenden. Zeer waarschijnlijk zult u
vier jaar hiervoor niet erg lang vinden. Vergis
u echter niet want dat valt leelijk tegen. We
zullen 't, ler verduidelijking, eens even uit
rekenen. Op de eerste plaats moet u dan weten,
dat 't licht gaat met 'n snelheid van 300.000
Kilometer in deseconde. Iedere dag telt
86.400 sec.; dus per dag wordt zulks 'n afstand
van 25.920.000.000 K.M. En omdat 4 jaar 1461
dagen tellen, moeten we deze twee laatste ge
tallen met elkaar vermenigvuldigen. Wat krij
gen we dan tot uitkomst? Schrik niet: het eer
biedwaardige cijfer van: 37.869.120.000.000 K.M.
We kunnen dus zeggen: ongeveer 38 billioen
K.M.! We gaan nog verder. Het licht van de
poolster heeft om en om 47 jaar noodig, ten
einde tot ons te komen dat is dus 1114 maal
zoveel en geeft bijgevolg 'n afstand van 428
billioen K.M. Wanneer we nu eens 'n reisje"
wilden maken naar de Poolster, dan zouden we
met dén snelsten sneltrein (100 K.M. per uur:
'n snelheid, die intusschen in Engeland reeds
lang bereikt is en wel op de lijn LondenEdin
burgh) nog bijna 490.000.000 nit dagen, maar
jaren onderweg blijven.
Zouden we ons keeren naar de ster Arcturis,
dan wordt 't nog erger. Deze ster namelijk is
van ons niet minder dan circa 1550.000.000.000.000
K.M. verwijderd! Eerst na 'n tijdsverloop van
163 jaren zou het licht van deze s.er ons oog
kunnen bereiken. Laten we b.v. eens aannemen,
dat Arcturis op dit oogenblik plotseling ver
dween. Welnu, dan zou ons nageslacht over
deze ster spreken, alsof er niet geturd was; en
eerst na 163 jaar zou het in kringen van astro
nomen (sterrenkunde) 'n opschudding van be
lang geven, daar deze dan pas vergeefs hun
kijkers naar Arcturis zouden richten.
Of we nu aan de grens zijn van de hierboven
genoemde afstand-cijfers? Bij lange na niet!
Want de sterrenkundigen zijn met dergelijke ge
tallen beslist nog niet tevreden. Op grond van
vernuftige berekeningen, die alle waarschijn
lijkheid benaderen, houden ze 't voor vaste
zekerheid, dat er nog sterren zijn, zóó ver uit
ons bereik van onderzoeking, dat haar lichtstra
len duizenden jaren noodig hebben, willen ze tot
ons kunnen doordringen.Dit is nogal wat,
nietwaar?