PRACTISCHE RAADGEVINGEN VOOR DE HUISVROUW WIJ LEEREN SCHAKEN ■ililili fit s m m fi m Het 40-jarig feest op 15 Mei K'NSgjKJv»». !V'r Goede maaltijden - <c i x éj Schoenen Gunst.... wist U dat niet? ZONDAG 10 MEI 1936 Ik Voor weinig geld De Koning gevangene van zijn eigen lijfgarde! ém, s 1 fm «s m f* BRABANTSCHE BRIEVEN 't Heele durp wordt er in betrokken Wilt u zelf dekens thuis wasschen, nu de schoonmaak is afgeloopen? Dat kan heel goed. Ik doe het altijd zoo: De deken wordt in een ruime teil met koud water gezet, nadat men bij het water een halve flesch ammoniak en een pond zout heeft gevoegd. In dit mengsel blijft de deken een dag staan en wordt om de paar uur op en neer gehaald tenslotte ietwat uitgeknepen (niet gewrongen!) en kletsnat over de lijn ge hangen buiten in de schaduw. Nu overgiet men de deken met frisch koud water en laat haar verder stil drogen. De onderzijde, die zwaar van het afloopende water is, af en toe uitknijpen en een paar maal de deken omhangen. Is deze half droog, dan flink kloppen met een riet of dun stokje, om de wol weer los te maken. Zeer vuile dekens moeten tweemaal een bad hebben in ammoniak met zout. Een donzen deken kan ook heel goed zelf gewasschen worden. Wel ja waarom niet? Hoe of dat gaat? Dat gaat zoo: De donzen deken moet ruimte hebben en dus wasschen wij haar in het bad, waarin zij wordt ondergedompeld in een flink lauw vet sopje van zeepvlokken. Men dient er zich ter dege van te overtuigen, dat alle vlokken goed zijn opgelost. De donzen deken mag vooral niet worden ge wreven. Men moet haar knijpen en drukken en op en neerhalen. Zoo noodig geven wij twee soppen. Vlekken in het overtrek worden met zeep ingewreven en uitgewasschen. In schoon lauw water wordt de deken tweemaal gespoeld, waarna het water er wordt uitgeknepen. Met wringen loopt men de kans, dat de naden barsten en de veeren ontsnappen. Als de don zen deken is opgehangen, om te drogen, moet men haar om het uur verhangen. Is zij half droog dan wordt zij terdege uitgeklopt en ge slagen. Tenslotte strijkt men de deken eerst op den verkeerden kant en daarna op den goeden met een tamelijk warm ijzer. Vervolgens weer ter dege schudden en ophangen in de zon. Of u tafzijde zelf kunt wasschen? Natuur lijk! Het wordt prachtig en als u het weer mooi stijf wilt hebben, dan moet u het aan de achterzijde luchtig afsponsen met warm water, waarin borax is opgelost. De hoeveelheid is afhankelijk van de gewenschte stijfheid van het goed. Een handvol op een kom water is wel voldoende. Als de zijde bijna droog is, opstrijken aan den verkeerden kant met een heet ijzer. Als u van geurige thee houdt moet u een gedroogde sinaasappel- of citroenschil in uw theebus doen en een snippertje daarvan in uw theepot als u thee zet. Wist u, dat je met rooden inkt zoo prachtig kunt verven? De roode inkt moet volkomen in water opgelost zijn. Een crème toüe de soie of tricot zijden onderjurk bijvoorbeeld, die door Deze fleurige blouse is gedacht van rood-beige en bruin geruite tafzijde. De eenige gameering bestaat uit een ■puntig toeloopenden breedenjabotstrik, die reikt tot aan den kop van de ivijde halve mouwen Op Zondag.mag het menu wel iets extra's bevatten, mits de voedingswaarde in het oog wordt gehouden en de extra uitgaven wel degelijk gemotiveerd zijn. Vruchtensla met room, Kaasomelette, Aard appelen, bruine botersaus, Gestoofde bladgroen te, Pudding met vla. Voor een Maandag, die in vele gezinnen voor de huis vrouw extra zwaar is, moet de maaltijd eenvoudig zijn. In den jachtschotel kunnen zoo noodig resten van den vorigen dag worden ge bruikt. Jaohtechotel, Vruchten- rijst met citroensaus. Probeer voor een Dinsdag eens het volgende menu: Groentekaaskoekjes, Aard appelen, peterseliesaus, Ge stoofde pruimen met vanille- vla. Op een Woensdag mag het eten niet veel tijd vragen, als Moeder met de kinderen, die vrij van school zijn, wil gaan wandelen. Daarom kan men o.a. kaaslapjes kiezen, die in een oogenblik tijd klaar zijn en pas op het laatste mo ment gebraden, worden. Ook het nagerecht kan heel een voudig zijn. Gebraden kaaslapjes, Aaardappelen-botersaus, Bloemkool, Yoghurt met be schuit. Hieronder volgen dan de recepten, waarbij de benoo- digdheden berekend zijn op vier personen. Kaasomelette Een half pond oude kaas raspen of door den vleesch- molen malen. Twee eieren flink klutsen en al klutsen de vermengen met 1 kopje melk en 2 eetlepels zelfrij zend bakmeel. Geraspte kaas en desgewenscht een snuifje peper en nootmuskaat door het mengsel roeren. 1/8 pond boter in de koekenpan smel ten en als de boter goed heet is, het beslag in de pan voortdurend wasschen goor van tint is gewor den, wordt er prachtig in. Oude tussor blouses in naturel kleur, die verbleekt zijn in de wasch. worden weer bruik baar, maar een kleedingstuk mag niet vlekke rig zijn, want dat blijft natuurlijk in de nieuwe kleur ook zichtbaar. Wou u oude foto's schoonmaken? Dan moet u een propje watten doopen in zuiveren alcohol en daarmede voorzichtig over de foto wrijven. De afdruk zal er heelemaal geen schade van ondervinden en het vuil verdwijnt. Hebt u met de schoonmaak soms niet alle uitgebeten kringen uit uw eiken- of noten houten tafel en stoelleuningen kunnen krijgen? Probeert u het dan eens met een flanellen lapje, gedoopt in een mengsel van sigarenasch en enkele druppels slaolie. Als u een metalen theepot bezit, waarvan het oor altijd te warm is om aan te vatten en het aanpakkertje is altijd en eeuwig zoek, juist als u het noodig heeft dan is er al een heel gemakkelijk middeltje, om te voorkomen, dat u uw vingers brand!: 't handvat van den thee pot wordt stijf en zoo gelijk mogelijk omwon den met raffia, waarvan de uiteinden netjes onder de lussen worden weggewerkt. Voor hetzelfde doel omwikkelen wij het heng sel van een fluit- of anderen ketel met dun gordijnkoord. Wat of u van 90 c.M. overgeschoten cre tonne van 90 c.M. breed kunt maken? Een alleraardigst schort. Een ovaal wordt uitgeknipt voor halsopening en voorts twee groote en twee kleine driehoekjes (zie afbeelding). Van de groote driehoeken maken we twee zakjes. Het geheel wordt met paspelband afge werkt. In één avond hebt u het klaar! iBii Van lichtblauwe gebloemde crêpe ma- rocain is dit vroolijke zomerjaponnetje ontworpen met als versiering een drie hoekige gedrapeerde sjaal, aangezet in de schuine schouderlijn. De voorbaan van den rok heeft ingestikte ruimte- plooien. terwijl de ruimte van de wijde mouw verschillende malen fijn ingerim- péld wordt aan het armsgat gieten. Op matig vuur laten bakken en als de omelette bovenop droog is, een ingevet deksel er op leggen. Koekenpan omkeern. De omlette ligt dan op het deksel. Van het deksel af de omelette weer in de koekenpan laten glijden. Als de tweede kant goudgeel gebakken is, de omelette op warmen schotel overbrengen en garneeren met plakken tomaat en een paar takjes peterselie. Bij 't op dienen in punten snijden. Jachtschotel In 1 ons boter 3 gesnipperde uien laten bra den. Op het laatst 3 ons in blokjes gesneden jonge Leidsche kaas er door roeren. Dit braad- sel bij de overgebleven aardappelen en groenten van Zondag voegen. Een half theelepeltje kerry en wat peper er over strooien en een kwartiertje laten stoven op een zacht vuur, Kan ook in den oven worden gezet, met een kopje melk er over gegoten en bestrooid met beschuitkruim of paneermeel, met hier en daar een klein klontje boter. Vruchtenrijst met citroenvla Vier kopjes goed gewasschen rijst opzetten met tweemaal zooveel water, een ons rozijnen en een citroenschilletje. Als de rijst goed kookt, op zacht vuurtje verder gaar laten worden. Dek sel goed gesloten houden. 1 L. melk koken en binden met 2 eetlepels suiker en 't sap van een citroen er door klutsen en 'n geklopten eidooier. Een opgeklopt eiwit door de gare rijst roeren. De saus over de rijst gieten, als deze is opge daan of ze apart erbij presenteeren. Botersaus V/. ons boter laten smelten en er al klutsende een eierdooier en 2 kopjes aardappelnat bij voe gen. Een tikje kerry en een paar druppels ci troensap verhoogen den smaak. Peterseliesaus Een ons boter al roerende bruinen met het kruim van een beschuit, een kopje melk scheutje na scheutje toevoegen, een ons vet er in laten smelten en op 't laatst wat aardappelnat en ge hakte peterselie toevoegen. De hoeveelheid peterselie hangt van den smaak af. Gebraden kaaslapjes Een pond kaas (40+) in dikke plakken snij den. Van 6 eetlepels bloem en een kopje melk een papje vormen. Door dit beslag de kaas- plakken wentelen, daarna door paneermeel ha len en in heete boter aan beide kanten goud bruin bakken. Vruchtensla met room Vier verschillende vruchtensoorten, b.v. appel, peer, sinaasappel, banaan. Appel en peer dun schillen en zuinig het klokhuis verwijderen. In dunne schijfjes snijden en 't uitgelekte sap van den sinaasappel er over doen. Banaan schillen en klutsen met L. room. Deze saus over de vruchtensla spreiden. Bruine botersaus Een ons boter al roerende laten bruinen met twee eetlepels bloem. Als 't mengsel lichtbruin ziet, scheutje na scheutje twee kopjes aardappel nat toevoegen. Een laurierblaadje mee laten braden en specerijen toevoegen naar smaak. Eventueel een theelepeltje spijsaroma. Een elegant model letje uit de Swift- schoenf abrieken In onze vorige les hebben wij het begrip .schaakmat" behandeld, als het uiteinde lijke doel van het spel, wil men althans van een winnaar en van een verliezer spreken. Wij hebben gezien, dat men den Koning der tegenpartij alleen in die positie kan brengen, wanneer men over verschillende figuren be schikt en overwicht bezit in strategischen of qualitatieven zin. In den regel ontstaat dit overwicht door een bloedig gevecht, waarbij diverse officieren en pionnen het veld letterlijk moeten ruimen, tot dat een der partijen daarbij zóó afgetakeld is, dat zij een gemakkelijke prooi wordt van den vijand. Noodig is dit natuurlijk niet. Het is ook mogelijk den Koning mat te zetten, temidden van zijn eigen lijfgarde, wanneer deze onge lukkigerwijze dusdanig op elkander gepropt staat, dat de eene figuur de andere in haar werkingssfeer komt en ze elkander dus in den weg staan. De onaangename situatie dus, waar in b.v. de politie tijdens een straatoproer kan komen, wanneer de menigte zóó opdringt, dat zij geen armzwaai vrij heeft om den gummi knuppel te trekken. Men noemt dit wel: „mat- zetten met obstructie" en den definitieven eind toestand': „verstikt mat". Dit gevaar loopt men, wanneer men bij de opening van het spel niet onmiddellijk zorgt, zijn figuren tot ruime strategische ontplooiing te brengen. Hoewel wij dus een nuance van het „eindspel" bespreken, sluit zij zoo onmiddellijk aan by de openingstactiek, dat het dienstig is dit gevaar dadelijk te onderkennen. Een zeer duidelijk voorbeeld vonden wij in ons archief van Louis Gans, een in dia mantbewerkerskringen bekend schaakpaeda- goog. Hij demonstreerde dat aan de hand van het volgende diagram. (Het verdient aan beveling de stukken op het bord zoo op te stellen en de mouvementen na te spelen): Zwart Wit begint te spelen. Wit begint altijd te spelen, zooals wij al eens eerder hebben opge merkt en daarom loten wij erom bij den aan vang van het spel, door in de eene hand een witte figuur te sluiten en in de andere een zwarte. De tegenpartij moet dan een dér beide handen aanwijzen, die dus de kleur van zijn partij bevat. In het spel, dat wij nu gaan demonstreeren (als een gevaarlijk voorbeeld!), opent wit met het verzetten van de pion e2 naar e4. Zwart antwoordt met den zet e7e6. Daarna zet wit zijn Paard van bl naar c3. Zwart beantwoordt dat met het verschuiven van zijn pion op g7 naar g6. Wit vervolgt de beweging van zijn op geschoven Koningspion door hem naar e5 te verzetten. Zwart brengt zijn cavalerie naar voren en zet zijn Paard g8 naar het vrijgeko men veld e7. Wit voelt klaarblijkelijk wel wat voor een cavalerie-duel en laat zijn Paard c3 verder op- galoppeeren naar e4. Dat wordt Zwart toch te gortig en hij bedreigt het witte stoutmoedige Paard dóór het vooruitzetten van zijn pion d7 naar d5. Maardaar wilde Wit hem juist hebben, want nu Komt zijn meesterzet, door dat zelfde Paard te laten chargeeren naar het veld f6. En daarmede staat tevens de zwarte Koning schaak enmat! Schaakmat tusschen al zijn manschappen en officieren. Geen een is er nog gevallen op het veld van eer. Maar ze staan hem dan ook alle maal in den weg. De Koningin belet hem naai de te vluchten, waardoor hij dus aan het schaakstaan zou kunnen worden onttrokken. Zijn Raadsheer kan hem ook al geen raad geven, belet hem integendeel naar f8 te ver trekken. Het veld is hem ontnomen door het Paard, veld f7 wordt ingenomen door den pion. die daar nog in de oude slagorde op parade staat. Hij zou dus alleen nog naar d7 de wijk kunnen nemen, ware het niet dat ook dit veld bestreken wordt door het vijandelijke Paard. Wanneer ooit, dan is in dit voorbeeld wel zeer karakteristiek sprake van: „verstikt" schaak mat. Men hoede ziel- dus hier\ or. In het on derstaande diagram toonen wij nog even, voor hen, die geen bord bij de hand hebben, deze mat-stelling. Zwart Wit Wie ons op het bord heeft nagespeeld, moet dus bovenstaanden stand verkregen hebben. Wii hebben dat, omdat deze cursus voor de aller eerste beginnelingen bestemd is, heel omslachtig aangegeven. Wanneer wij wat meer geoefend zijn in het lezen van schaakliteratuur, dan geven wij het geheele spelverloop aan door het eenvoudige lijstje (verkorte notatie): Wit: 1. e4 2. Pc3 3. e5 4. Pe4 5. Pf6 Zwart: 1. e6 2. g6 3. Pe7 4. d5 Dat is dus heel wat minder omslachtig. Zelfs wanneer wij de volledige notatie volgen, waar bij' telkens ook het veld aangegeven wordt, dat door het betrokken stuk verlaten werd, ziet het er overzichtelijk uit. Wij schrijven dan: Wit: 1. e2—e4 Zwart: e7e6 enz. Als er geen hoofdletter voor den zet staat, dan beteekent dit, dat er een pion gespeeld wordt. Verzetten wij een officier, dan komt er een hoofdletter voor. K.-Kdning, D.-Dame of Koningin, R.-Raadsheer of Looper en T-- Toren of Kasteel. OOM MAX II. De voorjaarsmode-shows zijn zoo'n beetje achter den rug en de Vrouw weet wat er gedragen zal worden. De brandende vraag: „Wat neem ik voor het voorjaar," staat op het punt om afgehandeld te worden, of is reeds opgelost. Daarbij spelen ook de onder- deelen een voorname rol: hoedjes, handschoe nen, taschjes, schoentjes, enz. Over de schoentjes wilden wij het hier heb ben. Immers wat staat er leuker dan een gees tig schoentje, dat ondeugend onder een aardig jurkje uitkomt. Dezer dagen waren wij in de gelegenheid, de voorjaars-collectie van de bekende Swift- ateliers te bezichtigen. Dat was de moeite waard! Een weelde van nieuwe modellen, een gloed van tinten. Wij zagen een verzameling van honderden diverse snitten, de eene al fleu riger dan de andere. Gemakkelijke wandel schoenen met lagen hak, zoo licht en buig zaam als een veer, echte gemaksschoenen in alle denkbare kleuren, van wit tot donkerblauw. Groen voert den boventoon als nieuwe kleur. Daarnaast meer gekleede modellen in suède en glacé-chroom op hoogeren hak. Fijne stiksels en perforaties zijn overvloedig aangebracht. Sierlijke gespen verfraaien menig model. Dit voorjaar zullen veel pumps worden ge dragen. Voor de meesten een prettige dracht, omdat de voet er zoo mooi klein in uitkomt. Onuitputtelijk is de fantasie van de Swift-ont- werpers. Schijnbaar eenvoudige modelletjes blijken ware kunstwerkjes te zijn. De keus is dan ook zóó overvloedig, dat iedere vrouw juist dat schoentje zal vinden, dat past bi) haar toilet en haar type. Meneer. Trui is aan 't re kenen geweest. Met "n tuussel op de lei. En wezenlijk, 'k ben er "h bietje van ge schrokken! Want 't eindsommeke was: ze zou mee 't feestmaal in „.ieder geval" maar op 'n honderd man rekenen! „Gedaank," zee ze, ,.da 'k maer ineens de kcei bij d'r horens gepakt heb." Toen wees ze naar den stal. ,,'t Veumaamste is: ik kan ze Dlot- sen!" „Maar hoe krijgt ge 't allegaar veur malkaar, toeteloeris?'1 vroeg ik bezorgd. Welja, amico, 'k zou m'n wijf geren onbeschadigd uit die bruiloft zien komen! Allez, ze mot nog langer mee, sodepetat! „Maak me nou nie zenuwachtig, Dré, leg nou nie te kluuken en bemoei-d-oew eigen er maar zoo weinig meugelijk mee, dan zal 't kindeke best bij z'n moeder komen: allez. opzij, ge loop me veur m'n voeten." En in allebei heur armen 'nen grooten inmaakpot, zoo sjokte ze naar den kelder, die langzamerhand vol gezameld is, mee volle flesschen, potten, kruiken en kannen! Ik zee dan: ze heeft getuusseld op de lei. Ver- lejen wees, op 'nen avond, als ik 'n briefke zat te schrijven naar Dré III, dan zat Trui, mee 'n leike op heuren schoot, te denken, te praki- zeeren, dat T muts ervan scheef stond, 't Was stil in den huis. Ik schreef m'n briefke. Trui tuusselde en de steertklok tikte, 'k Zat gezellig mee m'n baaske te keuvelen, om zoo te zeggen. Want terwijl ik schreef, zag ik gedurig z'n twee zwarte oogskes voor me, die glansden en lach ten bij elk woordeke, da 'k naar 'm schreef. „Wa zitte gij te doen, Dré?" „Ons boske te bedanken, Toeteloeris, voor Zijnen schoonen blompot!" „As ge klaar zijt, zal ik er ok 'n haalf velleke onder schrijven, hou dus h plekske veur me open." „Oem." „Hebt ge evekes tijd?" 'k Zweeg en wachtte. ,,'k Heb hier uitgerekend, dat we van ons eigen al mee dertig man zijn, de platte kinders en 't grut benejen de zeuven nie meegeteld. Da zetten we ampart." „Oem." „Dan krijgen we jouw fermiliel" „Ja. Zes keer-twee is twaalf, onzen Marijn is weduwman, is elf." Ik begost weer te schrijven. Trui tuusselde; „Dré?" „Wa nou weer?" „Mijn fermilie, die...." Ik schreef verder. „Die zijn mee z'n twintigen." Ja, amico, Trui is van 'n steuvig ras1 Onderwijle dat ze twintig streepkens kraste, draaide ik aan m'n baaskes briefke maar 'nen punt, want als Trui 't in heur hoofd gezet heeft om oe nie meer mee rust te laten, legt dan al les maar uit handen, want ze vreet oe altü op met huid èn haar! „Nou ben 'k al aan éénenzestig, Dré!" „Da zal 'n gedrang worren. Trui, op Ulven- hout! D'n burgemeester mag wel "n paar ver- keersdienders leenen uit de stad!" „Luster nou 's en bewaar oew lolletjes nou allemaal maar veur 't feest! Misschien schuilt er onder de feestgangers wel 'nen enkeling, die er dan om lachen kan." „Ge zijt 'nen oorwurm!" zee ik. „Motten oew kameraads ok gevraagd wor ren?" ,,'k Zou 't maar doen, Trui, waant...." „Watte waant?" „Ze komen tóch en dus kunt ge beter de eer aan oew eigen houwen." „De vrullie ok?" „Daar bemoei 'k me nie mee!" Trui tuusselde weer: „da's den Blaauwe mee z'n Aantje (twee streepkens)da's den Fielp mee z'n Kee (twee streepkens); da's den Joep mee z'n Sjoow (twee streepkens); da's den.... den Jaan ok?" „Welja, laat 'm ok maar meefrèten!" „En z'n Tonia?" „As ge die dan maar wijd van me afzet." „Mijn kan z' ok gestolen worren" (twee streepkens) „Heb ik daar alle lieveneerebeesjes mee g'ad?" „Op eentje na, den Joost uit Oosterhout," (twee streepkens). „Eén streepke, Trui; den Joost is van z'nen last af." Toen lee ze 't leike efkens neer. Ik pakte gaauw 't briefke da 'k voor m'n baaske had ge schreven en ging daar achter verscholen zitten. Maar heur oogen brandden door 't pampierke henen „Zeg!" „Ik heb 'n haalf velleke veur jou opengelaten, Toeteloeris." „Zeg!" Ik kwam er nie van af, dus ik zee maar zoet sappig: „Ja? Zeg 't 'ns, Truike?" „Is den Joost van zijnen laasi- post af?" „Gelukkig wel, ja. Ochèerm, dieën menschhad zo'n kwaaie kadee getroffen, ee!" (Ik zette 'n gezicht, amico, 'n gezichtnou, den Negus kan deuze dagen niet triestiger kijken!} „En aan dieën Joost mankeert zeker niks. ee?" „D& nie, Trui. Maar dat ziet ge altij, ee? 'Nen goeien vent treft 'n kwaai wijf en 'n pront wefke treft 'nen luizebos. Ik heb nog 'n haalf velleke veur jou opengelaten Ze tuusselde weer „Trui?" „Zeuventig tel ik." „Toeteloeris?" „Nog meer? Ik ben nou toch aan den gaank!" „Ons pastöorke!" „Sodepin!" schrok Trui, krats! Hij kreeg 'n streep, die voor twee telde. „Da's dan éénenzeuventig. Veul heb ik er nou toch nie vergeten...., nneeë...." „Trui?" Ze keek me vragend-angstig aan. Na 't pas- toorke was ze toch nie zeker meer van da- eigen. „Wij!" „Wij? Wie wij? Wa wij?" ,,'t B ruidspaar, Trui van Peeren!" Ze lachte "ns zuinig om deuzen lapsus en zette twee bescheiën streepkens. 'k Nam 't leike af. Wees naar de leste twee nietige schrapkens en vroeg: „Wie zijn deus.... weeskinderen?" „Wij." 'k Nam de tuussel en maakte er twee strepen van, die 't pastoorke nog overtroffen! Daar had ze plazier in. „Idioot," lachte ze, „gek merakel!" Hoe meer ze scheldt in zoo'n stemming, ami co, hoe hoe mjah! hoe aanhaleriger of ze is! Toen maakte ik één van die twee leste streep kens dik en zee: „Da zijde gij!" Waarop zij 't leike uit m'n handen wrong en „mijn" streepke aanvette! Twee keer zoo dik, als „zij". „Da zijde gij, Dré." Dat liet ik natuurlijk nie onder me en ik gaf streepke-Trui weer van katoen. Wat we net zoo lang hebben volgehouwen, tot we samen éénen vetten bol waren. „Nou is 't pas goed," zee Trui! Amico, wat zegt ge van zóó'n spulleke van twee ouwe rakkers, die d'r veertigjarige gaan vieren? Zwijgt ge liever? Ja, ik ook. En toch, toch is (gelukkig) eiken mensch zoo. Ja, behalve delui" van zestienacht tien jaren. Die zijn nog te zuinig op 'r 2>/3 vlashaarke onder d'r neus, dan dat ze 'r mee zouwen knoeien! Maar als we oud genoeg zijn om geren jong te wezen, dan ja, dan gaat ge de veertig jarige nog dartelder vieren, dan den trouwdag indertijd! Afijn! We waren dus gekomen tot 73 streepkens. Toen nam Trui 'n kloek besluit en zee: Wit te wa? Ik reken ineens maar op honderd men. Den komenden en gaanden man, de neven en nichten (als we die vroegen, waren we mee z'n duuzend) lust ok wel iets, allicht blijven er ennigten plakken'k zal veur honderd man koken." Ik knikte. „Tien biggen aan 't spit. Slachte gij 'n stuk of vijftien hanen en kiepen veur de soep, Dré." Ik knikte. „Zurg veur 'n mud of aanderhaalf uit-ge- zochte blaauwputters!" Ik knikte. „En danneeë, verder hè 'k oe nie noo dig!" Nou komt 't schonstel Zondag, na de late mis, zijn we samen naar ons pastoorke gegaan. Om 'n schoone gezongen mis te bestellen voor den grooten dag. Ja, dat valt nie mee, amico. Vijftien Mei, 't is 'nen Vrijdag, dus we moesten dispensatie hebben ook, ende zangers van 't koor, die kea- rels moeten 's morgens verletten. Dus die moe ten 't vooruit weten. Wat stond ons pastoorke te kijken. „Veertig jarenzee-t-ie en hij schudde z'n grijze kopke, dat 't zonneke 'n goud kroontje spon in zijn witte krullen. „Mokt ge 'r feest van, Dré?" „Dat er de bonken afvliegen, meneer pas toor!" kwekte ik. Trui gaf me onder tafel 'nen trap en brom de: „Ge zijt hier nie in de „Gouwen Koei", scKreeuwiillijk!" „Tuttut, toemaar, toemaar, horre," zee me neer pastoor. „Den Dré is blij en content, Trui, endaar hee-t-ie alle reden veur!" Wat zegt ge van zoo'n diepelmaatje, amico? Trui was kiplekker, mee dat verstopte pluimke. Allez, die wijfkens, oud en jong, ze moeten zoo nou en dan 'ns 'n pluimke in d'r hoed ge stoken worren! Zelfs ons pastoorke kent dat kunstje. En als alle kearels dat wisten, daar zouwen veul minder woorden (en serviesgerei!) „vallen" in de huwelijken. Geef 't wijf nou en dan 'n pluimke; één in de week en ge hebt er in zeuven dagen geen kindeke aan! „Vijftien Mei...." docht meneer pastoor hardop: „vijftien Mei, sjongejonge, da's kort dag." „Kort dag? Voor de gezongen Mis, meneer pastoor?" „Neeë, da red ik wel, maarhihihi en toen keek ie over z'n brilleke lollig naar Trui: „Daar laat ik 't nie bij!!" Trui pakte heuren Zondagschen zakdoek en wreef over neus en voorhoofd. Ze wier 'n bietje zenuw achtig. Pastoor en ik, we knipten 'n oogske naar malkaar. Toen kwam Mie 'n lekker taske koffie brengen. Mee 'n malsche, vet-beboterde snee krentenmik. Dat kost Trui al weer daljjk nie onder zich laten, dus ze vroeg Mie op 't feest. „Vierenzeuventig," zee ik zachtjes. „Wablief," vroeg meneer pastoor, want die heeft 'n paar oorkensge moet hooren, hoe ie de mis nog zuiver zingt! Mie nam de invitatie aan en kwam gezellig bijzitten. Toen zee Trui, kleintjes van angstigen trots: „Ge bedoelt toch nie, meneer pastoor, da ge net as lest mee de Gouwen van Jan en Gee van Riel Verder hoefde ze niks te zeggen! Pastoor knikte, knikte, 't goud töóverde door z'n zijen krullen! „Hè, ja!" zee Mie! „Da zullen we "ns prontjes veur malkander boksen, meneer pas toor!" „En óf!" zee hij lachend. „Gij helpt me wel, Mie, ee?" „Tuurlijk! Toe, drinken juilie 'ns uit, dan haal ik nog 'n bakske. Meneer pastoor neemt er toch maar één, daar hoeven we nie op te wochtenl (Mie scheen veul trek in heuren Zondagschen koffie te hebben!) „Ollee!" riep ik: „Zet Trui maar 'ns in den blossem van 'nen stoet witte maagdekens!" „Guilie mokt me verlegen," lachte Trui. Genoeg. Als we uit de pastorie kwamen, dan zee ze: „Laten we nou maar eerst efkèns naar den overkaant, naar den Fielp gaan, waant noU heb 'k nog nie haalf genogt besteld." „Waarom?" „Omdat er nou 't heele durp in betrokken wordt. En ze zullen 't goed hebben op ons feest," besliste Trui! Nou, dieën Fielp, die wist er al lang alles van! Als Trui zee: „Fielp, mokt van die vijf kilo's bruidsuiker er maar twintig, en...." dan zee den Fielp: „Nou ga-g-et er op lijken, Trui!" En toen wier 't: duuzend luxe brooikes, door malkaar. Twintig kilo's koekskes door malkaar. Taartjesjawa denkte gij, Fielp?" „Hah!" riep den Ix>bberd. ,,'t Verstaand komt mee de jaren. Sjuust! Laat 't aan mijn maar hover, Trui, dan is halles in de puntjes! En ge krijgt toe: 'n feesttaart van zeuven verdiepin gen om midden op tafel te zetten!" 't Is mij gaan duuzelen, man! Nou ontbreekt alleen de.harmonie nog....' 'k Zal er maar op rekenen en nog wat ton nen bier bijbestellen. Als den Thé z'n mannen aan 't blazen gaan, dan snapt ge nie, waar de dorst vandaan komt! Dat kunstje ken ik..-- Nog tien dagen. Sodepetat! Veul groeten van Trui en als altij geen haar- ke minder van oewen t.a.v. DRé

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1936 | | pagina 8