Ons koele glaasje bier
DE VOLENDAMMER KWAK,
HET EERSTE LAVEERENDE SCHIP
J d
Van den dood gered
Beteekemis van voor*
namen
ZONDAG 17 MEI 1936
Het procédé een kostbaar
geheim der brouwersgilde
Door een partij schaak
Klaar om te wenden?
2oo doorkliefde eens de Marie Céleste"
dc bruisende baren
Vroeger, in onze jongensjaren, zochten we
wel eens een paar goede plankjes uit het
brandhout om er „schepen" van te maken.
e sloegen er in het midden een draadnagel
~°orheen, zetten er een vlierstokje met zijn
breede, zachte pit als een kerkkaars boven op
schoven een kwart van een krantenpagina
®r. als een bol razeil overheen. Pal voor den
"hd gingen onze schepen dan het kanaal op,
lustig lieten zij zich wegwaaien tot soms een
J?!°tselinge rukwind tusschen de huizen op den
P'ik door zich van terzijde op onze zeilende
Plankjes wierp en de heele vloot deed kenteren,
jjorns ook zaagden we een punt aan een eindje
alk en spijkerden we een stuk blik, liefst nog
0tlderaan met een reep lood verzwaard voor
6en vaster evenwicht, als kiel aan ons jacht. Een
Paar lappen uit de voddenmand leverden fok
grootzeil en zoo, met nog een latje als roer,
®'bg onze kotter onder zeilen hield zee
Zoo speelden we na schooltijd zonder te
/'aten, dat tot voor een eeuw of vijf een ieder,
schippers toe, onzen zeilenden balk voor
wereldwonder zou hebben aangezien.
Hoeveel vaardigheid, kennis en doorzicht er
voor noodig is om schraal in den wind den
Sang er in te houd'en, het zeilen zelf is iets
Peel gewoons geworden. Niettemin echter, het
jteeft zijn bekoring behouden en wonderlijk is
,°g altijd de aanblik, dien onze waterplassen
s zomers jaar in, jaar uit blijven behouden.
Hreede tjotters met een gaffeltuig, soms hoog
/P smal, soms kort en breed, smalle kieljachten
/Jet een hoarituig, statig als een vogelvlerk,
P'°mpe roeibooten met een primitief sprietzeil.
'6a r'.-mvs r-> Irr?»- oor elkaar, zoo gauw
Wind maar blazen wil. Ze leggen zich op hun
'1 onder zijn hijgenden adem om de vlagen over
*ch heen te laten gaan. Ze richten zich weer
P als hij adem haalt en spotten zoo met den
Pflen wind, die reeds lang geen onbeperkt
fl®erscher meer is.
i P>e stuurman haalt den helmstok om, de
.°°t loeft op in den wind, en het tuig richt
'ch op, rechtop als een man die zijn rug strekt
°or een oogenblik rust. De boot draait en d'e
~®ilen fladderen; het is alsof zij de spanning
hun ledematen willen schudden en de piin
de spieren. De steven is gewend, de boot
®&t zich op de andere zij, het tuig kromt zich
/teer en sleept schip en bemanning met zich
/tee, Spanning en ontspanning werken samen
Pi het schip overstag te doen gaan. Het tuig
5*tigt een oogenblik rust, maar de bemanning
Plop werk. De stuurman mikt een gunstig
??genblik af, liefst met een beetje vaart en een
IeUgje wind, zooveel te eerder is de boot om en
,Ver den anderen boeg onder zeil. „Klaar om
6 Wenden?'" klinkt de oude roep. De fokkenist
?r.ijpt den fokkeschoot, het zwaard aan de loef-
Üde wordt gevierd, terwijl de stuurman zelf
j,eh groot-zeil-schoot in het oog houdt. „Ree.."
,Pept nu de man aan den helmstok en langzaam
hij het roer om. Terwijl de fok nog even
v°rdt vastgehouden om den wind aan den
Pikeerden kant er in op te vangen en zoo den
teven om te krijgen, zwaait reeds de giek van
i6l grootzeil met een smak naar het andere
oord. De fok wordt nu vastgezet, het zij
laard opgesjord en de stuurman verhuist
aar den „hoogen" kant om uit te kijken en
tegenliggers over stuurboord den vereisch-
h voorrang te geven.
&oo worden dagen en weken zoek gebracht
J3 het'water, hier op onze plassen en overal
klers waar water is en wind om gang in de
cOhit te krijgen.
"erstaat men onder sport niet 't verichten van
van zeilen houdt, moet niet bang zijn
krachttoeren, maar een aangename inspanning
van geest en lichaam d'ie voor beide tevens een
nuttige, soms vereischte ontspanning inhoudt,
dan verdient de zeillaveerkunst met recht den
titel zeilsport. Zich plompverloren voor den
wind laten wegwaaien is geen sport; het ver-
eischt al bijzonder weinig oefening en span
ning is er niet aan te beleven. Zoo is het dan
ook begrijpelijk, dat er van zeilsport geen sprake
was, zoolang men niet laveeren kon, en dat de
Hollandsche waterlanders pas voor hun ge
noegen gingen varen toen ze er eenmaal achter
waren, hoe ze hun ouden vijand, den wind, tegen
hemzelf konden uitspelen.
Het is bekend dat Amsterdam reeds in 1620
drie groote jachthavens bezat en dat er toen
geen nationaal volksfeest kon plaats hebben,
zonder dat een feestelijke wimpelvaart of ad-
miraalzeilen door honderden met vlaggen en
wimpels getooide jachten het volk als feest-
vermaak werd aangeboden. Heel Holland door,
in Noord en Zuid, en over de Friesche meren
wapperden de lange wimpels in top, en bruisch-
te het boegwater op tegen de breede tjotters.
Wanneer men echter de ontdekking deed, dat
het veiliger en vlugger ging zich tegen den wind
op te werken, dan zich aan zijn willekeur over
te leveren is een vraag waarop Philippona in
zijn mooi boek „Van zeilkano tot oceaanjacht"
een verbijsterend antwoord geeft. Tot aan de
15de eeuw heeft men zich maar laten mee
waaien, als de wind toevallig in de goede rich
ting blies; liet d'e goede wind echter op zich
wachten, de schipper wachtte ook, hoe lang het
ook duurde.
In den loop der eeuwen had zich de zeevaart
van de kusten der Middellandsche Zee verplaatst
naar die der Noordzee, en het was hier, in het
rijkste en dichtst bevolkte gedeelte van Europa,
dat de grootste behoefte ontstond aan een
scheepvaart, die niet in alles van den wispel-
turigen wind afhing, maar hem veeleer zou
bescheerschen en in alle omstandigheden zou
weten te benutten.
Ook andere zeevarende volken zochten naar
die oplossing. In 1492 zeilde Columbus uit Palos
weg het onbekende westen tegemoet. Twee van
zijn schepen, de Einta Maria en de Nina, waren
met de ouderwetsche dwarsscheepsche razeilen
opgetuigd. De Pinta echter voerde drie masten
en aan eiken mast een lange ra met een lang-
scheepsch Latijnsch driehoekzeil. Deze optuiging
voldeed echter niet en na acht dagen ging men
op de Canarische eilanden aan land, om de
Pinta met het beproefde dwarsscheepsche tuig
uit te rusten. Deze poging om aan de nadeelen
van het oude tuig te ontkomen was mislukt en
nu liet Columbus zich maar weer meewaaien,
zooals tot dan toe elke zeeman dat had gedaan.
Op de oude Zuiderzee moet deze zeilonbdek-
king gedaan zijn, en allerwaarschijnlijkst was
de Volendammer Kwak het eerste schip, dat,
van zijzwaarden voorzien en met een lang-
scheepsch tuig uitgerust, in den wind opzeilde. Het
was de voorloóper van de latere bottermodellen,
van de vischbotters zoowel als van de sleepbot-
ters, van al de waterschepen op de Zuiderzee.
De vischbotters immers hebben een waterbun
voor het bewaren van visch, terwijl de sieop
schepen vroeger hun tank met waterballast
vulden als zij een zware vracht door de Pam-
pus-modder kregen te sleepen. Maar ook de
tegenwoordige botters zijn nog echte sleepbooten,
als zü met alle zeilen bij, alleen of met z'n
tweeën de zware netten met zich mee trekken.
Is de bevinding, dat de ontdekking van de
groote kansen der zeilvaart aan Hollanders
tcelcm-. vleiend voor ons, het feit dat de
roem van deze uitvinding aan andere dan de vis-
schers van Hollands binnenzee gegeven wordt
is het geenszins. De Hollander kent zijn eigen
zeilgeschiedenis niet, en als Engelschen b.v. deze
verbetering der zeilschepen voor zich opeischen,
is hij maar al te geneigd hen *te gelooven. Een
schrille belichting van die onkunde is het oude
woordje jacht, dat zoo vaak voor Engelsch ver
sleten wordt. De ranke vlugge scheepjes van de
Hollandsche werven vonden in den gouden
zeiltijd, toen zakenlui zich deze snelzeilers, deze
„jagten", aanschaften, gretig aftrek naar het
buitenland, vooral naar Engeland, waar men
den naam verbasterde in uitspraak en schrijf
wijze tot yacht.
Toen de heer Philippona zijn bevindingen
bekend maakte, vond hij niet overal bijval. Er
waren er, die zich zeer verbaasd toonden, maar er
waren er ook, die zijn resultaten niet aanvaard
den. Hoe zouden anders de Kruisvaarders naar
Palestina hebben kunnen zeilen? Bovendien
wezen zij hem op eenige oude teksten, die zouden
moeten bewijzen, dat men in de middeleeuwen
al wist te laveeren.
Gedachtig aan den stelregel dat een argument
door opwerpingen niet wordt ontzenuwd, zoo
lang het argument zelf onaangetast blijft,
meenen wij dat de bevinding door den ontdekker
afdoende bewezen is. Daarbij heeft hij de
moeilijkheden der tegenstanders voldoende
opgelost.
Het hoofdargument is, dat men met de sche
pen der oudheid en der middeleeuwen niet la
veeren kon. Dit wordt bovendien bevestigd door
de reisverhalen, die vanaf het eind der 15de
eeuw, in tegenstelling met die van eenige eeuwen
vroeger, van de bekende wisselvalligheid niet
meer reppen, maar zonder meer spreken van
de regelmaat waarop men beurtschipperde over
zee, daar men van „wint contrarie" geen last
meer had.
Wat de praktische onmogelijkheid betreft van
de schepen der oudheid om in den wind op te
zeilen, diene dë volgende vergelijking, die niet
mank gaat, want al is het een op het land en
het ander in het water, zijn toch beide gevallen
verder precies hetzelfde. Van een pallen zij
wind hebben we op de fiets niet al te veel
overlast, wij worden niet zijwaarts weggedreven,
daar onze zijwaartsche weerstand door onzen
gang vooruit groot genoeg is, maar toch be
moeilijkt het een vlug voortgaan wel eenigszms.
Bij elke bocht, waar we den wind iets van
voren krijgen, voelen we het nadeelige verschil,
en zoo gauw de wind iets meer van achteren
invalt, zeilen we voor d'en wind weg. De galeien
der ouden nu waren roeischepen, met slechts een
klein razeil dat geheschen werd als de wind van
achteren inviel. De zelfde optuiging hadden de
fijngebouwde roeischepen der Vikingen en de
plompe zwaar gebouwde koggen der middel
eeuwers.
Dit soort tuig kan slechts een wind, die van
achteren invalt, opvangen en benutten; een
windkracht die voor lij ker dan dwars invalt zou
deze schepen achteruit, schuin wegblazen. Dat
men echter ook deze kracht kan gebruiken om
vooruit te komen leert de mechanica, daar een
kracht in twee andere kan ontbonden worden.
Bij een windkracht, die schuin van voren op
een schip invalt moet men de kracht die het
zal voortstuwen het minst in den weg leggen
en de tweede kracht, die het zijwaarts wil doen
afdrijven zooveel tegenstand bieden, dat zij
wordt opgeheven. Om dit te bereiken moet dus
het schip een scherpen boeg hebben en voor
den zijdelingschen weerstand een kunstmatige
vergroot ing, zoo het schip zelf dien tegenstand
niet geeft. De visschers op de Zuiderzee brach
ten nu de zijzwaarden aan, die den tegenstand
niet onbelangrijk vergrooten.
Met een dwarsscheepsch razeil vangt men
Ontmoeting tusschen twee zeilschepen in het Kanaal
Wanneer de zomer weer in het land komt,
dan neemt d'e belangstelling voor koele
en frissche dranken toe. De restaurateur
merkt het onmiddellijk in den omzet van zijn
bieren. Niemand ontkomt er aan, zelfs de ech
te liefhebber, die desnoods op de ijsbaan nog zijn
pilsje niet kan ontberen, heeft in den zomer-
schen zonneschijn meer genot van zijn lijfdrank.
Afgezien van de bezwaren, die aan het mis
bruik van alle alcohol-houdende dranken kle
ven, zelfs aan dat van zwak-alcoholhoudende,
zooals het populaire gerstenat, zullen vele on
zer lezers dat kunnen medevoelen.
De echte liefhebber sluit de oogen, wanneer
hij het glas aan de lippen brengt. Voordat hij
in het koele schuim bijt, ademt hij even diep
het frissche aroma in, dat uit het brouwsel op
stijgt en dandan laat hij met langzame en
bedachtzame teugen het geurige vocht langs
zijn verhemelte streelen, tegen zijn tonsillen
prikkelen en gretig in het dorstige keelgat
klukken.
Wellicht zou „den Dré" ons daarvan nog wer
meer kunnen vertellen in zijn smeuige dialect.
Want zoo hebben wij ze zien drinken daar be
neden den Moerdijk, in de klassieke Kempen.
Het is geen wonder dat onze gedachten als auto
matisch naar dat landschap teruggaan, want
weinigen zullen het weten daar ligt het
vaderland van het bier. Ten onrechte worden
de Duitschers vaak aangewezen als de uitvin
ders van het bier. IJiets is minder waar. Zon
der twijfel werd in de vroege middeleeuwen
reeds het eerste bier ter wereld gebrouwen in 't
rijk van Koning „Cambrinus", hetgeen volgens
sommige etymologen een verbastering is van
„Jan de Eerste" of wel „Jan Primus". Om
technologisch nu gehéél precies te zijn, dienen
wij te gewagen van een soort bier, dat <fe
Egyptenaren reeds moeten hebben gedronken en
dat zij <ïx>r een rietje opzogen uit een drab
big mengsel, waarin de gerstekorrels, ten deele
maar omgezet in vloeibare stof, ronddreven.
Want bier is hoofdzakelijk een product van
brouwergerst, die men langs vemuftigen weg
weet om te zetten in vloeistof. Dat onze mo
derne chemici het kunnen, behoeft ons niet
te verwonderen, maar dat die oude brouwmees
ters het wisten, dat is een dier wonderen der
Gothische oudheid waarvan ook de kathedralen
getuigen. De brouwersgilden bewaarden het pro
cédé dan ook als een kostbaar geheim, dat bui
ten hen slechts in enkele kloosters bekend was.
En dat behoeft ook geen verwondering te ba
ren, wanneer men zoo in groote lijnen eens
nagaat, wat er moet gebeuren, alvorens het
biertje uit vat of flesch schuimt.
De voedzame gerstekorref bestaat uit zet
meel, d'at evenals andere meelsoorten onoplos
baar is in water. Men laat deze korrels kiemen
op vochtige en warme zolders. Op de plaats
waar dit kiempje uit de korrel spruit, fabri
ceert het plantenzaad zelf een eiwit-achtige stof,
die men met een geleerd woord als „enzym" aan
duidt. Deze enzym nu heeft de tooverkracht
om het onoplosbare zetmeel, om te zetten in
oplosbare moutsuiker (maltose) en dextrine.
Men noemt deze omzetting „diastase". Om de
werking van deze diastase „aan den lijve" te
onderzoeken, behoeft men slechts een hap brood,
zeer lang te kauwen. In ons speeksel bevindt
zich een soortgelijke stof „ptyaline" genaamd,
die tijdens het kauwen het zetmeel van het
brood omzet in suiker. Men proeft dat duidelijk.
Deze suiker is veel lichter verteerbaar, dan
het oorspronkelijke brood'zetmeel. Reden te meer
om ons brood goed en lang te kauwen en....
flink met speeksel te vermengen!
Het kiemen van de gerstekorrels wordt, wan
neer de uitgekomen sprietjes eenige millimeters
lang zijn, gestopt door de gekiemde gerst op
heeteluchtroosters, „eesten", te verhitten. De
gekiemde gerst wordt dan reeds „mout" ge-
heeten. Tijdens dit eesten valt de kiem af en
begint het spoortje reeds versuikerd zetmeel
zachtjes te caramelliseeren. Hoe langer men de
mout roostert, hoe donkerder de korrel wordt.
Hier wordt dan ook reeds het type bier bepaald,
d'at men van plan is te brouwen. Het type „Mün-
chener" is langer geëest, het lichtergekleurde
type „Pilsner" veel korter. Met het gehalte van
het bier heeft de kleur dus niets van doen.
Na het mouten en eesten volgt het „mai-
schen", dat is het maken van een beslag, waar
bij de diastase verder den geheelen zetmeel-
voorraad van de gerstekorrels omzet in maltose
en dextrine. Nu is de onoplosbare gerstepap dus
reeds in vloeibaren oplosbaren toestand ge
bracht. Maar het bier is nu nog maar voor de
helft klaar, want de „hop" ontbreekt er nog
aan.
Hop bestaat uit de onrijpe katjes van de
hopplant (humulus lupulus). Een klimplant die
men sporadisch in het zuiden van ons land,
doch veel in Zuid-Duitschland en zeer veel
in Engeland, langs lange staken laat groeien.
Men teelt uitsluitend vrouwelijke plantjes,
waarvan dé katjes ongeveer in Augustus worden
geoogst en in torenachtige droogschuren ge
droogd.
Deze gedroogde hopbloesems worden nu met
het gerstebeslag mede gekookt en staan daarbij
aromatische stoffen af, d'ie aan het bier zijn
bekenden pittigen smaak geven en die het
voorts helpen verduurzamen. Natuurlijk zijn de
verhoudingen van grooten invloed op den smaak
van het eindproduct en behooren dies tot het
brouw-geheim.
Wat nu ontstaan is, noemt de brouwer „wort".
Wort is dus het beslag van tusschen walsen
gebroken, gemoute en geëeste gerstekorrels
(schroot) door de diastase omgezet in mout-
suikers en dextrine en samengekookt in de
groote, bolvormige brouwketels tot een helder,
goudkleurig nat.
Het daarbij benoodigde water dient te vol
doen aan bepaalde eischen. Een groote hoeveel
heid carbonaten b.v. werkt oplossend op eenige
bestanddeelen van de hop, hetgeen men eischt
voor het brouwen van het type Münchener-bier.
Een hoog gipsgehalte daarentegen, werkt de
oplossing tegen en zorgt dus voor licht bier
zooals het bekende „Pilsener".
Het brouwen neemt geruimen tijd in beslag,
onder voortdurende controle der temperaturen.
Het vindt plaats in 3 tempo's onder telkens hoo-
gere temperaturen. Ook de eiwitten gaan hier
bij in oplossing. Ten slotte wordt het aldus ver
kregen brouwsel, over zijn eigen drab gefilterd
en in een klaringskuip van alle zwevende deel
tjes bevrijd. De oplosbare stoffen worden door
middel van kokend water tenslotte nog uit dezen
draf getrokken en bij de rest van de vloeistof
gevoegd.
De draf „bostel" genaamd is een uit
stekend veevoeder. Terwijl uit de kiempjes van
de gerstekorrels, die wij reeds eerder als afval
zagen verdwijnen, tegenwoordig waardevolle vi
tamine-preparaten worden vervaardigd.
Om de aldus verkregen vloeistof te bescher
men tegen den invloed van in d'e lucht zwe
vende micro-organismen, waarvoor deze warme
drank een prima voedingsbodem vormt, wordt
zij snel afgekoeld in ondiepe bakken en diverse
systemen van oppervlakte-koelers. Daarna wordt
het nat gevoerd naar de gistkelders, waar het
onder inwerking van een plantaardig organisme
„biergist", de beroemde splitsing ondergaat in
alcohol en koolzuur, zooals dat eveneens ge
schiedt met den jongen most, uit druiven ge
perst.
Het gisten is een bacteriologisch proces, dat
zeer veel zorg vereischt. Voortdurend moet de
y j
r* - - W*
Avondstemming op zee
echter geen van voren schuin invallenden wind
op in zijn voordeel. Het eene zeil werd nu in
tweeën gedeeld; de fok voor den mast en het
grootzeil, opgehangen aan een gaffel of opge
stoken op een langen spriet èr achter. Met dit
langscheepsche tuig kan de schipper, schraal
in den wind sturend, nog zooveel wind vangen
dat zijn schip vooruitzeilt.
Het is hier niet alleen d'e druk op de zeilen,
die van invloed is, maar vooral ook de zuiging
achter het zeil, die zeilen en schip vooruitzuigt.
De wind immers, die langs het zeil scheert, zuigt
de lucht er achter mee. en dit gedeelte verdunde
lucht zuigt het zeil naar voren.
Deze twee eenvoudige verbeteringen brachten
de visschers op Hollands binnenzee aan schip
en tuig aan en vanaf dien tijd kon de zeilvaart
zich ontjjlooien.
Dat juist hier, in het kleine Holland, zich deze
ontwikkeling voltrok mag men opmaken uit de
berichten en afbeeldingen die uit de 15de eeuw
van deze streken tot ons zijn gekomen, terwijl
dit van elders niet het geval is.
Men zal zich afvragen waarom men dan bij
de latere zeeschepen nog altijd de dwarsscheep
sche razeilen bleef gebruiken. Dit moest wel.
daar én zeildoek én rondhout wat sterkte betreft
grenzen hebben en onmogelijk zooveel zeil
zouden kunnen voeren in langscheepsche optui
ging, als noodig zou zijn voor die zware schepen.
Dit soort schepen kan dus niet die voordeelige,
snelle reizen maken als b.v. langscheeps getuigde
schoeners.
De verbetering door de Hollanders ingevoerd
was zoo afdoende dat slechts d'e nieuwste tech
niek de kruisgangen in den wind op iets scherper
heeft gemaakt. Meer technisch uitgedrukt, zeilt
een dwarsscheeps getuigd modem schip nog
vooruit bij een wind, die twee streken voorlijker
dan dwars invalt; een langscheeps getuigd schip
haalt van vier tot vijf streken, terwijl de nieuw
ste techniek slechts een half tot drie-kwart
streek hooger ligt dan de oude Volendammer
Kwak; het compas hierbij in 32 streken verdeeld.
Wat de bedenking betreft, dat zonder laveeren
de Kruisvaarders nooit Palestina zouden heb
ben bereikt, haalt de schrijver de kroniek aan
van Emo, abt van het klooster Bloemhof te
Wittewierum, die een reisboek van een zijner
vrienden in zijn kroniek opnam. 31 Mei 1217
zeilde men de Lauwers uit en 26 April 1218
„liepen ze m§t blijdschap de haven van Acron
binnen." Den winter hadden ze doorgebracht te
Civita Vechia en Corneto bij Rome van 9 Octo
ber tot 25 Maart. In Noord-Portugal hadden ze
eerst liggen wachten op gunstigen wind naar
Lissabon maar tenslotte hebben zij zich weer
naar de Engelsche kust laten terugwaaien om
daarna met gunstigen wind nog eens naar
Portugal over te steken. Zoo iets doet men
niet, als men laveeren kan!
Wat den datum der uitvinding betreft het vol
gende; In zijn „Kronyk van Hoorn" vertelt
Velius dat men in 1460 schepen bouwde als
boeiers en smakken, d.i. schepen met fok en
grootzeil, dat van bak- naar stuurboord wordt
gesmakt".
De drinkhoorn van het groot-veerschippers
gild te Harlingen, dateerend van 1550 geeft op
de zilveren ringen alle toen'reeds verouderde en
alle nieuwe scheepsmodellen, waarbij er zelfs
zijn die, als de Staversche jol, lustig zeilen
zonder zijzwaarden.
In den tijd dus dat Europa's welvarendste
gebied zulks noodig had, in de 15de eeuw kwam
de gewenschte verbetering, uitgedacht en in
praktijk gebracht door onze oude trouwe vis
schers.
brouwer er op toezien, dat de gist niet ontaardt.
Hij regelt alles met de temperatuur. Zoodra
deze naar beneden wordt gebracht, kalmeert het
proces, dat boven 15 graden zeer stormachtig
kan zijn. Hetgeen men in Engeland bij de be
reiding van porter en ale juist wenscht. Onze
biertjes worden veelal gegist bij een tempera
tuur beneden 5 graden. Omdat tijdens en door
het gistingsproces warmte ontwikkeld wordt,
moet de vloeistof voortdurend gekoeld worden
door ijswater dat door spiraalvormig gewonden
buizen stroomt, welke men in d'e gistende massa
laat hangen.
Na ongeveer acht dagen is de hoofdgisting
voorbij. Het bier moet nu nog „lageren" om de
z.g. nagisting door te maken, die er den fijnen
smaak aan geeft. Wat er tijdens dat nagisten
precies gebeurt, is niet in alle deelen bekend.
Het is een rijpings-proces, dat men in velerlei
industrieën tegenkomt.
Het echte lager-bier is dus niet het eenvou
dige mengtype, dat in volkszaken aan de tap
kast wordt verkocht. Doch dat is juist het
hoog-waardige bier, dat* onder bepaalde koe
ling, langen tijd ..op lager" heeft gelegen, om
door en door te rijpen en smaak te krijgen.
Wij kunnen ons bierbabbeltje gevoeglijk hier
mede besluiten. Al zouden wij aan de emballage
in vaten, kruiken en flesschen nog een geheel
hoofdstuk kunnen wijden, evenals aan het pas-
teuriseeren, waardoor het langer houdbaar ge
maakt wordt, vooral in de tropen. Bier is een
zeer gevoelig product, dat groote reinheid eischt
bij de behandeling en het vervoer. Het mag
geen bij-smaakjes hebben. Het moet een vol en
diep aroma bezitten, dat herinnering wekt aan
rijp graan en, heel in de verte, even aan zoeten
wijn. Het is een voedzame drank, die verschil
lende voedingsstoffen bevat in een vorm, welke
haar gemakkelijk opneembaar maakt, voor het
menschelijk organisme. Alleen.... al is het
zwak, het bevat ook alcohol en zwakke broeders,
d'ie hun maat niet weten te houden, moeten
zich het genot van het vocht van Cambrinus dan
maar totaal ontzeggen. Bovendien, hij of zij,
die achter het stuur van een auto plaats ne
men, kunnen wij het gebruik eveneens ten sterk
ste ontraden. Wacht daarmede tot de motor op
stal staat, want.al heeft men maar één
potje bier genuttigd, dan kan een veldwachter of
politie-dienaar soms conclusies trekken, die erg
onaangenaam zijnvooral wanneer de rech
ter er kennis van krijgt, bij de beoordeeling van
de schuldvraag na een verkeers-ongevalGeen
alcohol bij snelverkeer.
Maar, wanneer gij des avonds rustig thuis of
bij de vrienden zit, dan waag ik het met een
gerust hart te zeggen, met mijnen vriend „den
Dré" uit Brabant: Proost!
Dr. W. H. VAN OVERAL.
Don Guzman, de afstammeling van Alfon-
sus Perez de Guzman, was door koning
Philips II op vermoeden van verraad ter
dood veroordeeld. Alle pogingen om hem te
redden bleven vruchteloos. De koning zond den
bekenden bisschop Mgr. Ruy Lopez de Segura,
den befaamden grooten schaakspeler, om hem
op den dood voor te bereiden. Na deze toebe
reidselen voor de reis naar de eeuwigheid bleef
den verdachte nog een uur te leven over.
„Laat ons een partij schaken," sprak don
Guzman. De bisschop, door medelijden met den
beklagenswaardigen man bewogen, dorst het
niet weigeren, te meer daar Guzman plechtig
verzekerde onschuldig te zullen sterven. Men
begon derhalve.
De partij was nog niet beslist, toen de gren
dels knarsten in de zware ijzeren deur ven de
cel, die geopend werd. Sidderend stond de grijs
aard op, terwijl de jongelïHg onbeweeglijk op
het schaakbord staarde.
..Kom!" zei de scherprechter, don Guzman
op den schouder tikkend. De gevangene rilde
als had hem een adder gestoken, niet uit smart,
maar uit gramschap.
„Kerel," zei hij. „ziet gij niet dat ik winnen
moet, dat mijn tegenpartij door haar toren
prijs te geven en mijn torenpion te nemen, om
bij haar dame te komen, een foutzet deed? Zie,
hoe ik speel!"
„Onmogelijk gij moet dadelijk mee."
Mgr. Ruy Lopez de Segura kwam nu tus-
schenbeiden en verlangde, dat men een ge-
vraagden tijd zou toestaan. Wegens ontzag voor
de bisschoppelijke waardigheid onthield men
zich van geweld en voldeed aan het verzoek.
De partij werd voortgezet. Don Guzman won
het spel endaarmee zijn leven.
Zijn onschuld was inmiddels aan het licht ge
komen. Doch de bode, dien de koning terstond
na het ontdekken van 'sjongelings onschuld
afgezonden had, zou gewis te laat gekomen
zijn, want op het oogenblik, dat don Guzman
zijn hoofd op het blok legde en de beul de bijl
ophief, ging er een luid geroep om genade op
onder de nieuwsgierige volksmenigte. Een rui
ter bracht de blijde tijding, dat de verdachte
in vrijheid was gesteld. Guzman zonk door de
emotie in de armen van zijn vrienden, die van
alle kanten toestroomden om hem aan hun
hart te drukken.
„Het was tijd," zei hij nog, „thans zou ik
te zwak zijn om te sterven."
De stelling der stukken in deze voor den
beklaagde zoo belangwekkende partij, waardoor
hij van een wissen dood werd gered, is voor
de nakomelingschap bewaard gebleven en was:
Wit: Kb2, Td2. b3. c4, h5 en h6.
Zwart: Kc6, La5, Pc5, a6, b7, c7 en e4.
Don Guzman speelde met zwart, nam mei
den looper den toren; Mgr. Ruy Lopez speelde
h6 naar h7 en verloor.
We laten hier voor onze lezeressen de be-
teekenis volgen van een aantal voorna
men, daar we er van overtuigd zijn, dat
iedereen wel graag weet, welke beteekenis aan
een naam gehecht wordt. Zooals u ziet, zijn er
héél mooie onder.
Anna: smeeken om genade; Aldegonda: edele
kampvechtster; Alberta: de door adel glanzen
de; Augusta: de verhevene; Apolonia: Apollo
toebehoorende; Barbara: de vreemde; Bertha:
de glanzende; Brunhilde: strijdster m 't pant
ser; Cecilia: de blinde; Christina: Christus toe
behoorende; Dorothea: de door God geschon-
kene; Emma (Irmgard): door Irmin bescherm
de; Ella: edele vriendin; Else of Ilse: zwane-
jonkvrouw; waternimf; Johanna of Joanna:
die aan God behaagt; Gertrude: speer jonk
vrouw; Kunigonde: voor haar volk strijdende:
Machteld of Ma hilde: kampvechtster; Hed-
wig: veete en strijd; Walburga: beschermster;
Frederika: de vrede brengende; Gisela: de
edele Rudolfina of ook wel: sterke wolvin;
Rosine: de rozige; Rosalia: gelijk een roos; Ro-
samande: die de rossen beschermt; Katharina:
de reine; Margaretha: de parel; Sophia: de
wijca; Martha: meesteres; Susanna: lelie of
kuische; Ursula: beertje.
Een uit de regenboog-klasse