Ons koele glaasje bier DE VOLENDAMMER KWAK, HET EERSTE LAVEERENDE SCHIP J d Van den dood gered Beteekemis van voor* namen ZONDAG 17 MEI 1936 Het procédé een kostbaar geheim der brouwersgilde Door een partij schaak Klaar om te wenden? 2oo doorkliefde eens de Marie Céleste" dc bruisende baren Vroeger, in onze jongensjaren, zochten we wel eens een paar goede plankjes uit het brandhout om er „schepen" van te maken. e sloegen er in het midden een draadnagel ~°orheen, zetten er een vlierstokje met zijn breede, zachte pit als een kerkkaars boven op schoven een kwart van een krantenpagina ®r. als een bol razeil overheen. Pal voor den "hd gingen onze schepen dan het kanaal op, lustig lieten zij zich wegwaaien tot soms een J?!°tselinge rukwind tusschen de huizen op den P'ik door zich van terzijde op onze zeilende Plankjes wierp en de heele vloot deed kenteren, jjorns ook zaagden we een punt aan een eindje alk en spijkerden we een stuk blik, liefst nog 0tlderaan met een reep lood verzwaard voor 6en vaster evenwicht, als kiel aan ons jacht. Een Paar lappen uit de voddenmand leverden fok grootzeil en zoo, met nog een latje als roer, ®'bg onze kotter onder zeilen hield zee Zoo speelden we na schooltijd zonder te /'aten, dat tot voor een eeuw of vijf een ieder, schippers toe, onzen zeilenden balk voor wereldwonder zou hebben aangezien. Hoeveel vaardigheid, kennis en doorzicht er voor noodig is om schraal in den wind den Sang er in te houd'en, het zeilen zelf is iets Peel gewoons geworden. Niettemin echter, het jteeft zijn bekoring behouden en wonderlijk is ,°g altijd de aanblik, dien onze waterplassen s zomers jaar in, jaar uit blijven behouden. Hreede tjotters met een gaffeltuig, soms hoog /P smal, soms kort en breed, smalle kieljachten /Jet een hoarituig, statig als een vogelvlerk, P'°mpe roeibooten met een primitief sprietzeil. '6a r'.-mvs r-> Irr?»- oor elkaar, zoo gauw Wind maar blazen wil. Ze leggen zich op hun '1 onder zijn hijgenden adem om de vlagen over *ch heen te laten gaan. Ze richten zich weer P als hij adem haalt en spotten zoo met den Pflen wind, die reeds lang geen onbeperkt fl®erscher meer is. i P>e stuurman haalt den helmstok om, de .°°t loeft op in den wind, en het tuig richt 'ch op, rechtop als een man die zijn rug strekt °or een oogenblik rust. De boot draait en d'e ~®ilen fladderen; het is alsof zij de spanning hun ledematen willen schudden en de piin de spieren. De steven is gewend, de boot ®&t zich op de andere zij, het tuig kromt zich /teer en sleept schip en bemanning met zich /tee, Spanning en ontspanning werken samen Pi het schip overstag te doen gaan. Het tuig 5*tigt een oogenblik rust, maar de bemanning Plop werk. De stuurman mikt een gunstig ??genblik af, liefst met een beetje vaart en een IeUgje wind, zooveel te eerder is de boot om en ,Ver den anderen boeg onder zeil. „Klaar om 6 Wenden?'" klinkt de oude roep. De fokkenist ?r.ijpt den fokkeschoot, het zwaard aan de loef- Üde wordt gevierd, terwijl de stuurman zelf j,eh groot-zeil-schoot in het oog houdt. „Ree.." ,Pept nu de man aan den helmstok en langzaam hij het roer om. Terwijl de fok nog even v°rdt vastgehouden om den wind aan den Pikeerden kant er in op te vangen en zoo den teven om te krijgen, zwaait reeds de giek van i6l grootzeil met een smak naar het andere oord. De fok wordt nu vastgezet, het zij laard opgesjord en de stuurman verhuist aar den „hoogen" kant om uit te kijken en tegenliggers over stuurboord den vereisch- h voorrang te geven. &oo worden dagen en weken zoek gebracht J3 het'water, hier op onze plassen en overal klers waar water is en wind om gang in de cOhit te krijgen. "erstaat men onder sport niet 't verichten van van zeilen houdt, moet niet bang zijn krachttoeren, maar een aangename inspanning van geest en lichaam d'ie voor beide tevens een nuttige, soms vereischte ontspanning inhoudt, dan verdient de zeillaveerkunst met recht den titel zeilsport. Zich plompverloren voor den wind laten wegwaaien is geen sport; het ver- eischt al bijzonder weinig oefening en span ning is er niet aan te beleven. Zoo is het dan ook begrijpelijk, dat er van zeilsport geen sprake was, zoolang men niet laveeren kon, en dat de Hollandsche waterlanders pas voor hun ge noegen gingen varen toen ze er eenmaal achter waren, hoe ze hun ouden vijand, den wind, tegen hemzelf konden uitspelen. Het is bekend dat Amsterdam reeds in 1620 drie groote jachthavens bezat en dat er toen geen nationaal volksfeest kon plaats hebben, zonder dat een feestelijke wimpelvaart of ad- miraalzeilen door honderden met vlaggen en wimpels getooide jachten het volk als feest- vermaak werd aangeboden. Heel Holland door, in Noord en Zuid, en over de Friesche meren wapperden de lange wimpels in top, en bruisch- te het boegwater op tegen de breede tjotters. Wanneer men echter de ontdekking deed, dat het veiliger en vlugger ging zich tegen den wind op te werken, dan zich aan zijn willekeur over te leveren is een vraag waarop Philippona in zijn mooi boek „Van zeilkano tot oceaanjacht" een verbijsterend antwoord geeft. Tot aan de 15de eeuw heeft men zich maar laten mee waaien, als de wind toevallig in de goede rich ting blies; liet d'e goede wind echter op zich wachten, de schipper wachtte ook, hoe lang het ook duurde. In den loop der eeuwen had zich de zeevaart van de kusten der Middellandsche Zee verplaatst naar die der Noordzee, en het was hier, in het rijkste en dichtst bevolkte gedeelte van Europa, dat de grootste behoefte ontstond aan een scheepvaart, die niet in alles van den wispel- turigen wind afhing, maar hem veeleer zou bescheerschen en in alle omstandigheden zou weten te benutten. Ook andere zeevarende volken zochten naar die oplossing. In 1492 zeilde Columbus uit Palos weg het onbekende westen tegemoet. Twee van zijn schepen, de Einta Maria en de Nina, waren met de ouderwetsche dwarsscheepsche razeilen opgetuigd. De Pinta echter voerde drie masten en aan eiken mast een lange ra met een lang- scheepsch Latijnsch driehoekzeil. Deze optuiging voldeed echter niet en na acht dagen ging men op de Canarische eilanden aan land, om de Pinta met het beproefde dwarsscheepsche tuig uit te rusten. Deze poging om aan de nadeelen van het oude tuig te ontkomen was mislukt en nu liet Columbus zich maar weer meewaaien, zooals tot dan toe elke zeeman dat had gedaan. Op de oude Zuiderzee moet deze zeilonbdek- king gedaan zijn, en allerwaarschijnlijkst was de Volendammer Kwak het eerste schip, dat, van zijzwaarden voorzien en met een lang- scheepsch tuig uitgerust, in den wind opzeilde. Het was de voorloóper van de latere bottermodellen, van de vischbotters zoowel als van de sleepbot- ters, van al de waterschepen op de Zuiderzee. De vischbotters immers hebben een waterbun voor het bewaren van visch, terwijl de sieop schepen vroeger hun tank met waterballast vulden als zij een zware vracht door de Pam- pus-modder kregen te sleepen. Maar ook de tegenwoordige botters zijn nog echte sleepbooten, als zü met alle zeilen bij, alleen of met z'n tweeën de zware netten met zich mee trekken. Is de bevinding, dat de ontdekking van de groote kansen der zeilvaart aan Hollanders tcelcm-. vleiend voor ons, het feit dat de roem van deze uitvinding aan andere dan de vis- schers van Hollands binnenzee gegeven wordt is het geenszins. De Hollander kent zijn eigen zeilgeschiedenis niet, en als Engelschen b.v. deze verbetering der zeilschepen voor zich opeischen, is hij maar al te geneigd hen *te gelooven. Een schrille belichting van die onkunde is het oude woordje jacht, dat zoo vaak voor Engelsch ver sleten wordt. De ranke vlugge scheepjes van de Hollandsche werven vonden in den gouden zeiltijd, toen zakenlui zich deze snelzeilers, deze „jagten", aanschaften, gretig aftrek naar het buitenland, vooral naar Engeland, waar men den naam verbasterde in uitspraak en schrijf wijze tot yacht. Toen de heer Philippona zijn bevindingen bekend maakte, vond hij niet overal bijval. Er waren er, die zich zeer verbaasd toonden, maar er waren er ook, die zijn resultaten niet aanvaard den. Hoe zouden anders de Kruisvaarders naar Palestina hebben kunnen zeilen? Bovendien wezen zij hem op eenige oude teksten, die zouden moeten bewijzen, dat men in de middeleeuwen al wist te laveeren. Gedachtig aan den stelregel dat een argument door opwerpingen niet wordt ontzenuwd, zoo lang het argument zelf onaangetast blijft, meenen wij dat de bevinding door den ontdekker afdoende bewezen is. Daarbij heeft hij de moeilijkheden der tegenstanders voldoende opgelost. Het hoofdargument is, dat men met de sche pen der oudheid en der middeleeuwen niet la veeren kon. Dit wordt bovendien bevestigd door de reisverhalen, die vanaf het eind der 15de eeuw, in tegenstelling met die van eenige eeuwen vroeger, van de bekende wisselvalligheid niet meer reppen, maar zonder meer spreken van de regelmaat waarop men beurtschipperde over zee, daar men van „wint contrarie" geen last meer had. Wat de praktische onmogelijkheid betreft van de schepen der oudheid om in den wind op te zeilen, diene dë volgende vergelijking, die niet mank gaat, want al is het een op het land en het ander in het water, zijn toch beide gevallen verder precies hetzelfde. Van een pallen zij wind hebben we op de fiets niet al te veel overlast, wij worden niet zijwaarts weggedreven, daar onze zijwaartsche weerstand door onzen gang vooruit groot genoeg is, maar toch be moeilijkt het een vlug voortgaan wel eenigszms. Bij elke bocht, waar we den wind iets van voren krijgen, voelen we het nadeelige verschil, en zoo gauw de wind iets meer van achteren invalt, zeilen we voor d'en wind weg. De galeien der ouden nu waren roeischepen, met slechts een klein razeil dat geheschen werd als de wind van achteren inviel. De zelfde optuiging hadden de fijngebouwde roeischepen der Vikingen en de plompe zwaar gebouwde koggen der middel eeuwers. Dit soort tuig kan slechts een wind, die van achteren invalt, opvangen en benutten; een windkracht die voor lij ker dan dwars invalt zou deze schepen achteruit, schuin wegblazen. Dat men echter ook deze kracht kan gebruiken om vooruit te komen leert de mechanica, daar een kracht in twee andere kan ontbonden worden. Bij een windkracht, die schuin van voren op een schip invalt moet men de kracht die het zal voortstuwen het minst in den weg leggen en de tweede kracht, die het zijwaarts wil doen afdrijven zooveel tegenstand bieden, dat zij wordt opgeheven. Om dit te bereiken moet dus het schip een scherpen boeg hebben en voor den zijdelingschen weerstand een kunstmatige vergroot ing, zoo het schip zelf dien tegenstand niet geeft. De visschers op de Zuiderzee brach ten nu de zijzwaarden aan, die den tegenstand niet onbelangrijk vergrooten. Met een dwarsscheepsch razeil vangt men Ontmoeting tusschen twee zeilschepen in het Kanaal Wanneer de zomer weer in het land komt, dan neemt d'e belangstelling voor koele en frissche dranken toe. De restaurateur merkt het onmiddellijk in den omzet van zijn bieren. Niemand ontkomt er aan, zelfs de ech te liefhebber, die desnoods op de ijsbaan nog zijn pilsje niet kan ontberen, heeft in den zomer- schen zonneschijn meer genot van zijn lijfdrank. Afgezien van de bezwaren, die aan het mis bruik van alle alcohol-houdende dranken kle ven, zelfs aan dat van zwak-alcoholhoudende, zooals het populaire gerstenat, zullen vele on zer lezers dat kunnen medevoelen. De echte liefhebber sluit de oogen, wanneer hij het glas aan de lippen brengt. Voordat hij in het koele schuim bijt, ademt hij even diep het frissche aroma in, dat uit het brouwsel op stijgt en dandan laat hij met langzame en bedachtzame teugen het geurige vocht langs zijn verhemelte streelen, tegen zijn tonsillen prikkelen en gretig in het dorstige keelgat klukken. Wellicht zou „den Dré" ons daarvan nog wer meer kunnen vertellen in zijn smeuige dialect. Want zoo hebben wij ze zien drinken daar be neden den Moerdijk, in de klassieke Kempen. Het is geen wonder dat onze gedachten als auto matisch naar dat landschap teruggaan, want weinigen zullen het weten daar ligt het vaderland van het bier. Ten onrechte worden de Duitschers vaak aangewezen als de uitvin ders van het bier. IJiets is minder waar. Zon der twijfel werd in de vroege middeleeuwen reeds het eerste bier ter wereld gebrouwen in 't rijk van Koning „Cambrinus", hetgeen volgens sommige etymologen een verbastering is van „Jan de Eerste" of wel „Jan Primus". Om technologisch nu gehéél precies te zijn, dienen wij te gewagen van een soort bier, dat <fe Egyptenaren reeds moeten hebben gedronken en dat zij <ïx>r een rietje opzogen uit een drab big mengsel, waarin de gerstekorrels, ten deele maar omgezet in vloeibare stof, ronddreven. Want bier is hoofdzakelijk een product van brouwergerst, die men langs vemuftigen weg weet om te zetten in vloeistof. Dat onze mo derne chemici het kunnen, behoeft ons niet te verwonderen, maar dat die oude brouwmees ters het wisten, dat is een dier wonderen der Gothische oudheid waarvan ook de kathedralen getuigen. De brouwersgilden bewaarden het pro cédé dan ook als een kostbaar geheim, dat bui ten hen slechts in enkele kloosters bekend was. En dat behoeft ook geen verwondering te ba ren, wanneer men zoo in groote lijnen eens nagaat, wat er moet gebeuren, alvorens het biertje uit vat of flesch schuimt. De voedzame gerstekorref bestaat uit zet meel, d'at evenals andere meelsoorten onoplos baar is in water. Men laat deze korrels kiemen op vochtige en warme zolders. Op de plaats waar dit kiempje uit de korrel spruit, fabri ceert het plantenzaad zelf een eiwit-achtige stof, die men met een geleerd woord als „enzym" aan duidt. Deze enzym nu heeft de tooverkracht om het onoplosbare zetmeel, om te zetten in oplosbare moutsuiker (maltose) en dextrine. Men noemt deze omzetting „diastase". Om de werking van deze diastase „aan den lijve" te onderzoeken, behoeft men slechts een hap brood, zeer lang te kauwen. In ons speeksel bevindt zich een soortgelijke stof „ptyaline" genaamd, die tijdens het kauwen het zetmeel van het brood omzet in suiker. Men proeft dat duidelijk. Deze suiker is veel lichter verteerbaar, dan het oorspronkelijke brood'zetmeel. Reden te meer om ons brood goed en lang te kauwen en.... flink met speeksel te vermengen! Het kiemen van de gerstekorrels wordt, wan neer de uitgekomen sprietjes eenige millimeters lang zijn, gestopt door de gekiemde gerst op heeteluchtroosters, „eesten", te verhitten. De gekiemde gerst wordt dan reeds „mout" ge- heeten. Tijdens dit eesten valt de kiem af en begint het spoortje reeds versuikerd zetmeel zachtjes te caramelliseeren. Hoe langer men de mout roostert, hoe donkerder de korrel wordt. Hier wordt dan ook reeds het type bier bepaald, d'at men van plan is te brouwen. Het type „Mün- chener" is langer geëest, het lichtergekleurde type „Pilsner" veel korter. Met het gehalte van het bier heeft de kleur dus niets van doen. Na het mouten en eesten volgt het „mai- schen", dat is het maken van een beslag, waar bij de diastase verder den geheelen zetmeel- voorraad van de gerstekorrels omzet in maltose en dextrine. Nu is de onoplosbare gerstepap dus reeds in vloeibaren oplosbaren toestand ge bracht. Maar het bier is nu nog maar voor de helft klaar, want de „hop" ontbreekt er nog aan. Hop bestaat uit de onrijpe katjes van de hopplant (humulus lupulus). Een klimplant die men sporadisch in het zuiden van ons land, doch veel in Zuid-Duitschland en zeer veel in Engeland, langs lange staken laat groeien. Men teelt uitsluitend vrouwelijke plantjes, waarvan dé katjes ongeveer in Augustus worden geoogst en in torenachtige droogschuren ge droogd. Deze gedroogde hopbloesems worden nu met het gerstebeslag mede gekookt en staan daarbij aromatische stoffen af, d'ie aan het bier zijn bekenden pittigen smaak geven en die het voorts helpen verduurzamen. Natuurlijk zijn de verhoudingen van grooten invloed op den smaak van het eindproduct en behooren dies tot het brouw-geheim. Wat nu ontstaan is, noemt de brouwer „wort". Wort is dus het beslag van tusschen walsen gebroken, gemoute en geëeste gerstekorrels (schroot) door de diastase omgezet in mout- suikers en dextrine en samengekookt in de groote, bolvormige brouwketels tot een helder, goudkleurig nat. Het daarbij benoodigde water dient te vol doen aan bepaalde eischen. Een groote hoeveel heid carbonaten b.v. werkt oplossend op eenige bestanddeelen van de hop, hetgeen men eischt voor het brouwen van het type Münchener-bier. Een hoog gipsgehalte daarentegen, werkt de oplossing tegen en zorgt dus voor licht bier zooals het bekende „Pilsener". Het brouwen neemt geruimen tijd in beslag, onder voortdurende controle der temperaturen. Het vindt plaats in 3 tempo's onder telkens hoo- gere temperaturen. Ook de eiwitten gaan hier bij in oplossing. Ten slotte wordt het aldus ver kregen brouwsel, over zijn eigen drab gefilterd en in een klaringskuip van alle zwevende deel tjes bevrijd. De oplosbare stoffen worden door middel van kokend water tenslotte nog uit dezen draf getrokken en bij de rest van de vloeistof gevoegd. De draf „bostel" genaamd is een uit stekend veevoeder. Terwijl uit de kiempjes van de gerstekorrels, die wij reeds eerder als afval zagen verdwijnen, tegenwoordig waardevolle vi tamine-preparaten worden vervaardigd. Om de aldus verkregen vloeistof te bescher men tegen den invloed van in d'e lucht zwe vende micro-organismen, waarvoor deze warme drank een prima voedingsbodem vormt, wordt zij snel afgekoeld in ondiepe bakken en diverse systemen van oppervlakte-koelers. Daarna wordt het nat gevoerd naar de gistkelders, waar het onder inwerking van een plantaardig organisme „biergist", de beroemde splitsing ondergaat in alcohol en koolzuur, zooals dat eveneens ge schiedt met den jongen most, uit druiven ge perst. Het gisten is een bacteriologisch proces, dat zeer veel zorg vereischt. Voortdurend moet de y j r* - - W* Avondstemming op zee echter geen van voren schuin invallenden wind op in zijn voordeel. Het eene zeil werd nu in tweeën gedeeld; de fok voor den mast en het grootzeil, opgehangen aan een gaffel of opge stoken op een langen spriet èr achter. Met dit langscheepsche tuig kan de schipper, schraal in den wind sturend, nog zooveel wind vangen dat zijn schip vooruitzeilt. Het is hier niet alleen d'e druk op de zeilen, die van invloed is, maar vooral ook de zuiging achter het zeil, die zeilen en schip vooruitzuigt. De wind immers, die langs het zeil scheert, zuigt de lucht er achter mee. en dit gedeelte verdunde lucht zuigt het zeil naar voren. Deze twee eenvoudige verbeteringen brachten de visschers op Hollands binnenzee aan schip en tuig aan en vanaf dien tijd kon de zeilvaart zich ontjjlooien. Dat juist hier, in het kleine Holland, zich deze ontwikkeling voltrok mag men opmaken uit de berichten en afbeeldingen die uit de 15de eeuw van deze streken tot ons zijn gekomen, terwijl dit van elders niet het geval is. Men zal zich afvragen waarom men dan bij de latere zeeschepen nog altijd de dwarsscheep sche razeilen bleef gebruiken. Dit moest wel. daar én zeildoek én rondhout wat sterkte betreft grenzen hebben en onmogelijk zooveel zeil zouden kunnen voeren in langscheepsche optui ging, als noodig zou zijn voor die zware schepen. Dit soort schepen kan dus niet die voordeelige, snelle reizen maken als b.v. langscheeps getuigde schoeners. De verbetering door de Hollanders ingevoerd was zoo afdoende dat slechts d'e nieuwste tech niek de kruisgangen in den wind op iets scherper heeft gemaakt. Meer technisch uitgedrukt, zeilt een dwarsscheeps getuigd modem schip nog vooruit bij een wind, die twee streken voorlijker dan dwars invalt; een langscheeps getuigd schip haalt van vier tot vijf streken, terwijl de nieuw ste techniek slechts een half tot drie-kwart streek hooger ligt dan de oude Volendammer Kwak; het compas hierbij in 32 streken verdeeld. Wat de bedenking betreft, dat zonder laveeren de Kruisvaarders nooit Palestina zouden heb ben bereikt, haalt de schrijver de kroniek aan van Emo, abt van het klooster Bloemhof te Wittewierum, die een reisboek van een zijner vrienden in zijn kroniek opnam. 31 Mei 1217 zeilde men de Lauwers uit en 26 April 1218 „liepen ze m§t blijdschap de haven van Acron binnen." Den winter hadden ze doorgebracht te Civita Vechia en Corneto bij Rome van 9 Octo ber tot 25 Maart. In Noord-Portugal hadden ze eerst liggen wachten op gunstigen wind naar Lissabon maar tenslotte hebben zij zich weer naar de Engelsche kust laten terugwaaien om daarna met gunstigen wind nog eens naar Portugal over te steken. Zoo iets doet men niet, als men laveeren kan! Wat den datum der uitvinding betreft het vol gende; In zijn „Kronyk van Hoorn" vertelt Velius dat men in 1460 schepen bouwde als boeiers en smakken, d.i. schepen met fok en grootzeil, dat van bak- naar stuurboord wordt gesmakt". De drinkhoorn van het groot-veerschippers gild te Harlingen, dateerend van 1550 geeft op de zilveren ringen alle toen'reeds verouderde en alle nieuwe scheepsmodellen, waarbij er zelfs zijn die, als de Staversche jol, lustig zeilen zonder zijzwaarden. In den tijd dus dat Europa's welvarendste gebied zulks noodig had, in de 15de eeuw kwam de gewenschte verbetering, uitgedacht en in praktijk gebracht door onze oude trouwe vis schers. brouwer er op toezien, dat de gist niet ontaardt. Hij regelt alles met de temperatuur. Zoodra deze naar beneden wordt gebracht, kalmeert het proces, dat boven 15 graden zeer stormachtig kan zijn. Hetgeen men in Engeland bij de be reiding van porter en ale juist wenscht. Onze biertjes worden veelal gegist bij een tempera tuur beneden 5 graden. Omdat tijdens en door het gistingsproces warmte ontwikkeld wordt, moet de vloeistof voortdurend gekoeld worden door ijswater dat door spiraalvormig gewonden buizen stroomt, welke men in d'e gistende massa laat hangen. Na ongeveer acht dagen is de hoofdgisting voorbij. Het bier moet nu nog „lageren" om de z.g. nagisting door te maken, die er den fijnen smaak aan geeft. Wat er tijdens dat nagisten precies gebeurt, is niet in alle deelen bekend. Het is een rijpings-proces, dat men in velerlei industrieën tegenkomt. Het echte lager-bier is dus niet het eenvou dige mengtype, dat in volkszaken aan de tap kast wordt verkocht. Doch dat is juist het hoog-waardige bier, dat* onder bepaalde koe ling, langen tijd ..op lager" heeft gelegen, om door en door te rijpen en smaak te krijgen. Wij kunnen ons bierbabbeltje gevoeglijk hier mede besluiten. Al zouden wij aan de emballage in vaten, kruiken en flesschen nog een geheel hoofdstuk kunnen wijden, evenals aan het pas- teuriseeren, waardoor het langer houdbaar ge maakt wordt, vooral in de tropen. Bier is een zeer gevoelig product, dat groote reinheid eischt bij de behandeling en het vervoer. Het mag geen bij-smaakjes hebben. Het moet een vol en diep aroma bezitten, dat herinnering wekt aan rijp graan en, heel in de verte, even aan zoeten wijn. Het is een voedzame drank, die verschil lende voedingsstoffen bevat in een vorm, welke haar gemakkelijk opneembaar maakt, voor het menschelijk organisme. Alleen.... al is het zwak, het bevat ook alcohol en zwakke broeders, d'ie hun maat niet weten te houden, moeten zich het genot van het vocht van Cambrinus dan maar totaal ontzeggen. Bovendien, hij of zij, die achter het stuur van een auto plaats ne men, kunnen wij het gebruik eveneens ten sterk ste ontraden. Wacht daarmede tot de motor op stal staat, want.al heeft men maar één potje bier genuttigd, dan kan een veldwachter of politie-dienaar soms conclusies trekken, die erg onaangenaam zijnvooral wanneer de rech ter er kennis van krijgt, bij de beoordeeling van de schuldvraag na een verkeers-ongevalGeen alcohol bij snelverkeer. Maar, wanneer gij des avonds rustig thuis of bij de vrienden zit, dan waag ik het met een gerust hart te zeggen, met mijnen vriend „den Dré" uit Brabant: Proost! Dr. W. H. VAN OVERAL. Don Guzman, de afstammeling van Alfon- sus Perez de Guzman, was door koning Philips II op vermoeden van verraad ter dood veroordeeld. Alle pogingen om hem te redden bleven vruchteloos. De koning zond den bekenden bisschop Mgr. Ruy Lopez de Segura, den befaamden grooten schaakspeler, om hem op den dood voor te bereiden. Na deze toebe reidselen voor de reis naar de eeuwigheid bleef den verdachte nog een uur te leven over. „Laat ons een partij schaken," sprak don Guzman. De bisschop, door medelijden met den beklagenswaardigen man bewogen, dorst het niet weigeren, te meer daar Guzman plechtig verzekerde onschuldig te zullen sterven. Men begon derhalve. De partij was nog niet beslist, toen de gren dels knarsten in de zware ijzeren deur ven de cel, die geopend werd. Sidderend stond de grijs aard op, terwijl de jongelïHg onbeweeglijk op het schaakbord staarde. ..Kom!" zei de scherprechter, don Guzman op den schouder tikkend. De gevangene rilde als had hem een adder gestoken, niet uit smart, maar uit gramschap. „Kerel," zei hij. „ziet gij niet dat ik winnen moet, dat mijn tegenpartij door haar toren prijs te geven en mijn torenpion te nemen, om bij haar dame te komen, een foutzet deed? Zie, hoe ik speel!" „Onmogelijk gij moet dadelijk mee." Mgr. Ruy Lopez de Segura kwam nu tus- schenbeiden en verlangde, dat men een ge- vraagden tijd zou toestaan. Wegens ontzag voor de bisschoppelijke waardigheid onthield men zich van geweld en voldeed aan het verzoek. De partij werd voortgezet. Don Guzman won het spel endaarmee zijn leven. Zijn onschuld was inmiddels aan het licht ge komen. Doch de bode, dien de koning terstond na het ontdekken van 'sjongelings onschuld afgezonden had, zou gewis te laat gekomen zijn, want op het oogenblik, dat don Guzman zijn hoofd op het blok legde en de beul de bijl ophief, ging er een luid geroep om genade op onder de nieuwsgierige volksmenigte. Een rui ter bracht de blijde tijding, dat de verdachte in vrijheid was gesteld. Guzman zonk door de emotie in de armen van zijn vrienden, die van alle kanten toestroomden om hem aan hun hart te drukken. „Het was tijd," zei hij nog, „thans zou ik te zwak zijn om te sterven." De stelling der stukken in deze voor den beklaagde zoo belangwekkende partij, waardoor hij van een wissen dood werd gered, is voor de nakomelingschap bewaard gebleven en was: Wit: Kb2, Td2. b3. c4, h5 en h6. Zwart: Kc6, La5, Pc5, a6, b7, c7 en e4. Don Guzman speelde met zwart, nam mei den looper den toren; Mgr. Ruy Lopez speelde h6 naar h7 en verloor. We laten hier voor onze lezeressen de be- teekenis volgen van een aantal voorna men, daar we er van overtuigd zijn, dat iedereen wel graag weet, welke beteekenis aan een naam gehecht wordt. Zooals u ziet, zijn er héél mooie onder. Anna: smeeken om genade; Aldegonda: edele kampvechtster; Alberta: de door adel glanzen de; Augusta: de verhevene; Apolonia: Apollo toebehoorende; Barbara: de vreemde; Bertha: de glanzende; Brunhilde: strijdster m 't pant ser; Cecilia: de blinde; Christina: Christus toe behoorende; Dorothea: de door God geschon- kene; Emma (Irmgard): door Irmin bescherm de; Ella: edele vriendin; Else of Ilse: zwane- jonkvrouw; waternimf; Johanna of Joanna: die aan God behaagt; Gertrude: speer jonk vrouw; Kunigonde: voor haar volk strijdende: Machteld of Ma hilde: kampvechtster; Hed- wig: veete en strijd; Walburga: beschermster; Frederika: de vrede brengende; Gisela: de edele Rudolfina of ook wel: sterke wolvin; Rosine: de rozige; Rosalia: gelijk een roos; Ro- samande: die de rossen beschermt; Katharina: de reine; Margaretha: de parel; Sophia: de wijca; Martha: meesteres; Susanna: lelie of kuische; Ursula: beertje. Een uit de regenboog-klasse

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1936 | | pagina 7