Duitsche liefdesbetuigingen Md wïfiaal den dag Tuimelt je en Kruimeltje in het Kabouterland I GEEN SPRAKE VAN! MEN „WERFT" OM ONS et eiland der eenzamen VRIJDAG 22 MEI 1936 Er zit te veel systeem in de pogin gen tot „toenadering"al is dit alles vleiend voor ons We moeten volkomen onszelf blijven Gustav Hervé Nieuwe productie waarzegger Geen olie op de baren Doch geperste lucht De porceleine papegaai AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL Men wil iets met ons. Men wil ons. van Duitsche .zijde, duidelijk maken dat er eigenlijk geen verschil bestaat tusschen de cultuur van de Nederlanden en die aan de Oostzijde van de grens. Dat er in taal en volksgebruik zooveel overeenkomst is, dat er aan beide kanten dezelfde urwüchsige gevoelens bestaan en dat er daar en hier af keer is van het zuidelijke, het gallische. Men „werft" om ons. Er bestaat bij de Duitsche cultuur-instanties van dit oogenblik en we hebben daar al herhaaldelijk op gewezen een opmerkelijk goede markt voor Nederlandsche waarden en talrijk zijn de pogingen tot „toe nadering". Dit alles nu is heel vleiend voor ons, maar het maakt ons toch een weinig bezorgd. Er zit te veel systeem in. Wij voelen namelijk niets voor een poging tot vereenzelviging van de Duitsche en de Nederlandsche (eventueel: Dietsche) cultuur. Zulk een poging berust op onjuiste praemissen en is nergens goed voor. Wij willen, ronduit gezegd, onafhankelijk zijn en blijven, als natie en als cultuurgebied. Na tuurlijk is er geen directe reden, om te ver onderstellen dat de Duitschers het op onze on afhankelijkheid hebben gemunt. Zij zijn te voortreffelijke gastheeren, om iets in die rich ting te laten doorschemeren. En tochEn toch vinden wij al die liefdesbetuigingen, al die cultuurpogingen welke lijken op de actie van Duitschland in het bezette België, op de ver bintenissen met de activisten, een verschijnsel om in de gaten te houden. Te Hamburg zijn dezer dagen voor het eerst door den rector der Hansischa Universiteit, Professor Dr. Rein, de oorkonden van den pas gestichten Hansischen Rembrandtprijs aan drie West-Vlaamsche dichters overhandigd. Daar mede zijn de draden van een eeuwenoude we derzij dsche cultureele uitwisseling weer saam- geknoopt, zoo schrijft ons een Berlijnsch pers bureau. Van de drie bekroonde dichters kon enkel Cyriel Verschaeve, de dichter der Zee-sym- phonieën, persoonlijk aanwezig zijn. Voor den 1932 in ballingschap in Holland overleden René de Clercq, den volks- en strijdliederdichter van het strijdbare Vlaanderen, was de dochter, mej. Elza de Clercq, uit Antwerpen verschenen. De derde, de groote epiker Stijn Streuvels, kon ten gevolge van ziekte aan de officieele zitting niet deelnemen. Onder de rond honderd genoodigden, die uit Duitschland, Nederland en Vlaanderen waren gekomen en in het .Deutsch-Auslandische Stu- denten-Wohnheim" verzameld waren, merkte men. behalve de leden van het hoogleeraars- corps der Universiteit en van het Curatorium van den Rembrandt-prijs (onder wie de oud- president der „Reichsschrifttumskammer" Hans Friedrich Blunck) o.m. op den consul-generaal van België en dien van de Unie van Zuid- Afrika, evenals een lid van het Nederlandsch Consulaat. Van de buitenlandsche gasten zijn nog te noemen mej. Dr. P. Havelaar uit Ede ais vertegenwoordigster van den „Dietschen Bond" en de Vlaamsche toondichter, de president der Koninklijk Belgische Muziekka mer, Lodewijk Mortelmans. Om half vijf werd de plechtigheid met 'n motet van Heinrich Schütz ingeleid, gezongen door het studentenkoor onder leiding van Dr. Hoffmann, den directeur van het Muziekinsti tuut. Dan trad de rector Prof. Dr. Rein, den gouden halsketting dragend, op de kleine ver hooging, om de in het Nederlandsch en het Duitsch op perkament gedrukte oorkonden te overhandigen. De redevoering van den rector was gespeend van alles wat naar politiek zweemde, maar bevatte wel „völkische" elementen. Na het overhandigen van de oorkonden zong Dr. Hoffmann nog enkele Vlaamsche liederen, aan den vleugel begeleid door den toondichter Lodewijk Mortelmans. De dag werd besloten met een voordracht van den dichter Cyriel Verschaeve in de universiteit. Verschaeve sprak voor een volle zaal en een aandachtig gehoor in het Duitsch over Rubens, dien hij noemde: den laatsten geweldigen bloesem van het ster vende Vlaanderen. De excursie der Dietschers was hiermee niet afgeloopen. Zij zijn, met den bekroonden Vlaamschen dichter Cyriel Verschaeve en den toondichter Lodewijk Mortelmans, de gasten geweest van het „Germaansch 3eminarium der Hansische Universiteit" op „Hof Thansen". Geen beter afsluiten van het historische feit der overhandiging van de Rembrandt-prijzen kon gevonden worden dan deze stille uren in harmonie met dit Nederduitsch heidelandschap, aldus de zoete vogelaar van het Berlijnsche persbureau, dat speciaal tot taak schijnt te heb ben soortgelijke feiten aan de Nederlandsche bladen te berichten, al dan niet met redenen omkleed. Nederduitsch moet hier niet als een politiek of zelfs vastgezet begrip van stamver wantschap ef van omlijnde enge taalgrenzen verstaan en beschouwd worden, maar wel als een bewustzijn van eigen aard en als de uit drukking van een gemeenschappelijke zielsver wantschap, zoo gaat hij voort. Het interieur van het huis wordt als volgt afgeschilderd: De zware balken, de houten wandpaneelen dragen een Nederduitsch karakter. Aan de mu ren springen dadelijk de kleurige wapenschil den aller Nederduitsch-Nederlandsche steden en gouwen, van Danzig tot Vlaanderland, in het oog. Vlak links bij den ingang roept een hou ten muurtafel ons de jaren en de roemrijke daden en gebeurtenissen uit het leven onzer volkeren in het geheugen. Daar lees ik o. m.: 1568 Egmont en Hoome onthoofd; 1618 stichting van Batavia; 1652 Jan van Riebeek sticht de Kaapkolonie; 1830 scheiding der Nederlanden; 1914 Jopie Fourie sterft den heldendood; 1919 Borms ter dood veroordeeld, enz. enz. De kamers en vertrekken, die voor de be zoekers ter beschikking staan, zijn eenvoudig, doch keurig en gezellig. In de eetkamer wordt gemeenschappelijk aan de lange tafel gegeten. De hoeve kan ruim 25 gasten herbergen; verder is in een ander gebouw nog een studenten slaapvertrek met ruimte voor 25 personen. „Hof Thansen" is tevens een opleidingsoord voor Nederduitsche cultuur. Hier komen nu en dan studentengroepen der Hansische Universiteit met hun leeraars, om hier weer voeling met de aarde en met het leven van him land en hun volk te hebben. Wij kunnen wel zeggen, dat de gasten uit Vlaanderen en uit Nederland zich van het begin af hier thuis hebben gevoeld ja, dat zij diep onder den indruk zijn gekomen en van dit landschap en van deze groote gast vrijheid, die zij hier hebben genoten. De diepe indrukken van deze „Boden"-con- ferentie, waar natuurlijk alleen maar zuiver „Blut" vergaderd was, hebben zich geuit in het zingen van Klokke Roeland, Sarie Marais en het Wilhelmus. Het is niet wonderlijk, dat juist de drie ge noemde kunstenaars zijn bekroond. De houding van Stijn Streuvels tijdens den oorlog, zijn ka rakterloos oorlogsdagboek en zijn vriendelijk heid jegens de Duitsche indringers, zijn nog niet vergeten. René de Clercq, die aanvankelijk verheerlijkende heldenzangen voor koning Al- bert dichtte, werd later fervent activist. Cyril Verschaeve stelde zijn rhetorische gaven vaak in dienst van de Vlaamsche zaak, of van de Duitsche muziek, maar hem kan men althans geen gedraai verwijten. Er ligt, al met al, iets eigenaardigs in deze Duitsche bekroning. Dezer dagen hebben we vermeld, dat men Paul Kruger tot een heelen of een halven Duitscher wilde maken. Rembrandt genoot al veel vroeger die eer. En men houdt het erbijwe ontvingen van een Berlijnsche uitgeverij dezer dagen een roman, „Die Rose von Amsterdam" waarin een gefantaseerd avontuur van Rem brandt en Saskia wordt verteld en de schilder o.a. wordt genoemd „der deutsche Vagabund", die geen geld had om in zijn „rheinische Hei mat" terug te keeren. Dat is allemaal tot daar aan toe, maar erger wordt het wanneer Nederlanders zich recht streeks in dienst stellen van deze propaganda. Een goede noot voor den filosoof dr. van Lun- teren is, dat de inhoud van „Volk en Vader land" voor zijn intellectueel geweten toch blijk baar te bar is geworden. Hij heeft als hoofd redacteur bedankt. De redevoeringen van den heer Mussert blijven echter verbijsterend, voor al wanneer hij ons op het lichtende voorbeeld van Duitschland wijst. Een eigenaardige rol speelt bij dit alles het dagblad „De Telegraaf". Het zal zich wel wach ten, openlijk de partij van het Nationaal-Socia- lisme te kiezen, maar de redactie is toch lang de dagen vergeten aat het Duitschland vreese- lijk brandmerkte om zijn oorlogsmethoden. Het maakt zoo'n beetje den indruk, nogal te voelen voor de opportuniteit, die ligt besloten in het gezegde: „Zoo de wind waait, waait me hem- pie". Het wedt op den „coming man" met de mogelijkheid om op zijn tegenstander te wedden, wanneer die misschien eerder mocht komen. Het prijst alles wat Jong" en „nieuw" is. Het laat geen gelegenheid voorbijgaan, om te wijzen op het schoone, dat het Nationaal- Socialisme „dan toch maar" oplevert. Daaraan schijnen zelfs de kunstredacteuren mee te moeten doen. Er is te Wiesbaden een Nederlandsch Muziekfeest gehouden, waar wer ken van Johan Wagenaar, Willem en Guillau- me Landré, Paul Roes, F. Koeberg, Rudolf Men gelberg, Leo Ruygrok, Alex Voormolen, Willem van Otterloo, Henk Badings, Jaap Franken, Anthon van der Horst, Leon Orthel, Hans Osieck en Marius Monnikendam zijn uitgevoerd. Hoor nu hoe zoetsappig de muziekredacteur Velehrad in Tsjecho-Slowakije, waar j.l. Zondag de plechtige jubileumfeesten ter herdenking van St. Methodius (f885) werden ingezet van de Telegraaf, L. M. G. Amtzenius, van de algemeene tevredenneid te Wiesbaden vertelt: „Men heeft vertoefd in een atmosfeer vol rust en vol van de zachtheid dezer plotselinge lente; men heeft zijn hart geopend en zich laten gaan, en gevoeld hoe elkeargwaan uit zijn ziel verdwenen is als een stuk suiker in een glas water. Men heeft zich overgegeven aan de gemakkelijke, gracieuze hartelijkheid dezer voortreffelijke gastheeren en 'genoten van de bergen en het milde, volle licht van dit land schap waar de boomen bloeien. Men heeft het opgegeven op zijn qui-vive te zijn;' tegen den stijl van deze kleine midden-Rijnsche stad en den geest van deze streek is zelfs het achter dochtige Nederlandsche hart niet bestand En er werd toch zoo heerlijk geploeterd: „Zie eens hoe een Van Otterloo kan werken op de moeilijkheden van zijn Symphonie. Zie eens de rust waarmee een Schuricht met zijn menschen overlegt en hoor eens de volmaakte stilte waar hij in kan praten en kan expli- ceeren tijdens deze eindelooze repetities; uw Nederlandsche hart zou zich even behaaglijk gaan voelen als dat van ons allen hier. En even afgunstig. Want waar ter wereld vindt men nog zóó ideale omstandigheden voor den arbeid aan de kunst?" Amtzenius betreurt dan, dat de partijen van Pijper's derde symphonie niet tijdig aanwezig waren: ,Dat dit niet het geval was is betreurens waardig, doch men mag er Wiesbaden geen ver wijt van maken. Evenmin als van de afwezig heid des heeren Van Lier, die blijkbaar de Nederlandsche krantenlezer weet dat de Wiesbadensche Kurdirectie aansprakelijk stelt voor de fouten van het Derde Rijk, en die den voor de Nederlandsche muziek beschamender flater beging zijn weigering om hier uitgevoerd te worden weigering welke men op zichzelve had kunnen respeoteeren te kleeden in den vorm van een reclamegril: een publicatie in de Nederlandsche pers, welke den volke kond deed van zijn gratuit heldendom." Dat de muziekrecensent van de Telegraaf zoo blinkend tevreden was, is zijn zaak. Maar het lijkt noodig, den componist Bertus van Lier even tegen hem in bescherming te nemen. Die heeft zijn weigering gemotiveerd in een een- voudigen brief aan den dirigent Schuricht, waarin hij zijn besluit om niet mee te doen motiveerde met de mededeeling, „dat niets anders hem hiertoe dwingt, dan het feit dat vele groote en edele kunstenaars en geleerden, die den vroegeren roem van Duitschland vorm den, uit hun vaderland zijn geworpen en m plaats van dank verachting vinden." Daar is niets van reclame bij, niets meer al thans dan wanneer Amtzenius in de krant laat zetten dat hij hier of daar een compositie zal dirigeeren. Nog eens, we moeten dankbaar zijn als het buitenland onze cultuur-uitingen wil leeren kennen. Maar we moeten daarbij volkomen ons zelf blijven. ÜNiiMiimnii miniminne Eten advertentie behoeft geen „kapitalen" te kosten. Plaats maar eens een OmroeperI Rubri ceering en gelijlrrormlse zetwijze. Billijk hen- 1els tarief Hiep, hiep, hoera! Ze is er weer! De fijne, nieuwe, echte, Waaraan de kenners van 't genot De grootste waarde hechten, Waar ze welhaast met ongeduld Reeds maanden naar verlangen, Ze is er weer, het is de tijd, Nu wordt ze zoeer gevangen. Moet u nog vragen wat ik meen? I Dat eischt toch geen verklaring? V voelt het toch wel allemaal: Ik meen natuurlijkharing! 1 Nu kunnen kenners van dat fijns Van vreugde niet meer zwijgen, Ze likken zich de lippen af, 1 De nieuwe is te krijgen. 't Is Neèrlands nationale trots Reeds zooveel honderd jaren, Ons echte Hollandsch Zeebanket, Door niets te evenaren. Dat iedereen ons dit benijdt i Heeft toch slechts één verklaring: i Het fijnst, het neusje van den zalm, i Is Hollands nieuwe haring! HERMAN KRAMER niiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiliiiiiiliiiiiimiiiiiiiiiiiiiiMiir; Voorheen was de Fransche politicus Gustav Hervé een bekend anti-clericaal en verwerper van het Christelijk geloof. Vaak aangehaald is de uitspraak, die hij in November 1910 op schreef: „Ik ken geen Vader in de hemelen, ik ken slechts broeders die op de aarde lijden." Heden schrijft dezelfde Gustav Hervé in La Victoire: „Hed engeloof ik met de apostelen, met de eenvoudige harten die sinds 2000 jaren zich met het Woord des evangelies gevoed heb ben: ik geloof aan de opstanding." Le Christianisme schrijft bij het vermelden hiervan boven het bericht en terecht de „bekeering van een journalist." De verandering is inderdaad groot. (Ned. Chr. Persbureau) De France Europe Film te Amsterdam zal in samenwerking met haar filiaal te Parijs een Nederlandsche versie maken van de film Quand Minuit Sonnera...." Als regisseur is geëngageerd Léo Joannon, als spelers Fientje de la Mar, Louis de Bree en Annie van Duyn. De opnamen zullen gedeeltelijk in de studio's te Parijs (Tobis-studio's) en ook in ons land (Amsterdam en Rotterdam) geschieden. Met de Fransche studio-opnamen wordt op 1 Juni a.s. een begin gemaakt. Karei voelde zich gelukkig, want liep hij niet met het liefste meisje dat hij zich denken kon. Al een week geleden had hij Agnes gevraagd dezen avond voor hem vrij te houden, om met hem naar de kermis te gaan. Rondom hen klonk muziek en nergens zag men treurige gezichten, zoodat het een gezel lige avond beloofde te worden. Voor een kleine tent stond' een potsierlijk gekleede man, die hen direct aanklampte en verzocht binnen te komen. „Ik zal U de toekomst voorspellen." „Hè, jadoe het," zei Agnes. „Het brengt je misschien geluk "aan." „Och wat," mopperde Karei. „Zeker van zoo'n ventl Het is zonde van het geld, dat je er voor Uitgeeft." „Dan moet hij het mij doen," hield Agnes koppig vol. „Heel verstandig van U, juffrouw," zei de man. „Wilt U hier maar naar binnen gaan!" Op dit oogenblik kreeg Agnes een paar ken nissen in het oog. „Hè!" riep ze, „daar zijn de Van Aalens!" Een oogenblikje Karei, ik ben zoo terug; ik moet ze even goeden dag zeggen." En Agnes holde weg, door de beide mannen nagestaard. De waarzegger lachte vriendelijk tegen Karei: „Een verdraaid aardig meisje." De jongeman wilde eerst dat compliment negeeren, toen een prachtig idee bij hem op kwam. „Ja," zei hij, „ze is erg lief en houdt van waarzeggen. Wat kost het?" „Twee kwartjes, mijnheer, maar daarvoor krijgt U dan ook de mooiste toekomst, die U zich kunt voorstellen." „Goed," zei Karei; „Ik betaal je een gulden als je aan het meisje precies zegt wat ik je zal opgeven. Waarschijnlijk zal ze alles willen weten omtrent haar toekomstigen echtgenoot." „Dat willen ze allemaal," grinnikte de waar zegger. „Nu dan, ik wil, dat je zegt, dat ik haar toe komstige man ben! Ze weet het zelf nog wel niet, maar ik weet het wel. Natuurlijk moet je het niet zoo precies zeggen, maar je moet een beschrijving geven en haar vertellen, dat ze met een aardigen, knappen, donkeren jongen man met vriendelijke oogen en „Zal ze U daaruit wel herkennen?" onder brak de waarzegger ondeugend. „Natuurlijk," meende Karei en wierp een ver nietigenden blik op den man. „Dan moet je haar zeggen, dat die slanke jongeman innig veel van haar houdt en dat hij zeer edelmoedig, hartelijk en buitengewoon intelligent is. Enfin, je begrijpt me wel." „Ja, ja, ik snap het. Ik beloof het U. We kunnen nu eenmaal in ons beroep niet altijd zeggen wat we denken." Op dit oogenblik verscheen Agnes weer om den hoek van de tent. „Voorspel me nu maar de toekomst," zei ze vriendelijk tegen den waarzegger, „maar geen enge dingen hoor!" „Gaat U hier maar naar binnen, juffrouw, en wees maar gerust. Lieve meisjes als U staan nooit onaangename dingen te wachten Op dit oogenblik viel het gordijn van de tent dicht. Min of meer ongerust liep Karei voor de tent heen en weer, en vroeg zich af, of hij niet beter gedaan had, den overeengekomen prijs vooruit te betalen. Nu zou de man kun nen eischen wat hij wilde, en anders misschien de overeenkomst verraden. Enfin, als hij kwaad wilde, kon hij dat toch doen. Geen tien minuten later kwam Agnes naar buiten. Ze lachte verlegen tegen Karei. „Nu, wat heeft hij gezegd?" vroeg de jonge man ongeduldig. Op dit moment verscheen het hoofd van den waarzegger om den hoek en ongemerkt duwde Karei een gulden door de spleet van de tent. Dan trok hij Agnes verderop met zich mee en herhaalde z'n vraag. „Ochde gebruikelijke dingen," zei ze, een direct antwoord ontwijkend. „En wat zijn die gebruikelijke dingen?" vroeg Karei weer. „Dat ik niet met je kan trouwen." Karei voelde dat hij bleek werd. Hij zou dien ellendigen waarzegger wel ik weet niet wat hebben willen doen, maar hij beheerschte zich en vroeg oogenschijnlijk kalm: „Zoo, heeft hij dat gezegd?" „Nu, niet zoo precies," verklaarde het meisje. „Maar hij heeft zoo'n schitterende, zoo'n prach tige beschrijving van mijn toekomstigen echt genoot gegeven, knapverstandigrijk.. edelmoedigvriendelijk en nog veel meer, wat ik me op dit oogenblik niet meer herin ner, dat het mij niet moeilijk zal vallen hem te herkennen, als ik hem ontmoet." „Maarmaarben ik het dan niet?" stotterde de beteuterde Karei. Agnes keek hem lachend aan. „Neen, dat ben jij zeker niet!! Heb je dan J* zelf nooit eens in den spiegel bekeken." „Zeker wel." „Nu, dan weet ook dat je niet knap bent." I n-- j „Maar toch ze- FjIJ Llcrl ker wel erg schrander en verstandig," meende Karei. „Neenook dat ben je niet. Want, als je dat was, dan zou je niet zoo dom geweest zijn met dien waarzegger een afspraak te maken wat hij zeggen moest, terwijl ik al vijf minu ten lang achter je stond en precies gehoord heb wat je tegen hem zei. Toen ben ik de tent omgeloopen en onderbrak je fraaie op dracht." Toen Karei dien avond naar huis ging was hij verloofd en hij bleef z'n leven lang dank baar voor de wijze les, die Agnes hem' ge geven had. Door den stroom van geperste lucht tusschen beide schepen op den voor grond, wordt de zee bedaard, zoodat het reddingswerk mogelijk is Zoodra Tuimeltje in het kabouterland terug was, ging ie naar het ziekenhuis, waar zijn vriend Kruimeltje erg ziek lag. Het duurde een heel tijdje voor ie de kamer van Kruimeltje gevonden had en met de grootste stilte maakte ie de deur open. Kruimeltje ging direct rechtop zitten en bij het zien van zijn vriend was het hem of hij ineens een heel stuk beter werd. Ik zal je gauw weer gezond maken., beloofde Tuimeltje hem en nadat hij Kruimeltje de verzekering had gegeven heel gauw terug te komen, ging ie den tuin in. In den tuin gekomen ging Tuimeltje een groote zonnebloem afplukken. Hij zocht daarna de grootste paddestoel op, die er in heel den tuin te vinden was en ging vervolgens een heeleboel vergeet-me-nietjes plukken. Toen hij al die mooie bloemen bij elkaar had gelegd, ging ie naar Kruimeltje toe en droeg deze naar buiten. De zonnebloem werd achter het hoofd van Krui meltje gezet.. De paddestoel diende als zonnescherm en de ver- gett-me-nietjes Werden als een sprei over hem heen uitgespreid. Nu ga ik nog even de kruiden halen, die niemand kent, maar die je gezond zullen maken, zei Tuimeltje en terwijl ie wegholde, lag Kruimeltje heerlijk op zijn bloemenbed. Onderweg kwam Tuimeltje twee andere kaboutertjes tegen. „Ik heb jullie noodig", zei Tuimeltje. „Ik moet een soort peren hebben, die bij de menschen in de broeikassen groeien en nu nvoet ik die probeeren er uit te halen." De kaboutertjes wilden Tuimeltje natuurlijk graag helpen en na een vermoeiende klim partij hadden ze drie groote peren van den boom gehaald. Nu maar gauw naar het kabouter land terug. Gelukkig konden ze de vruchten voortrollen en waren ze eerder thuis dan ze ver wacht hadden. Het reeds lang bekende middel om hevigen golfslag te dempen, n.l. het uitgieten van olie op de golven, is wel is waar spreek woordelijk geworden, maar kan toch slechts in zeldzame gevallen worden toegepast. In het Engelsche tijdschrift „The Areoplane" wordt van een nieuwe methode melding ge maakt, waarbij samengeperste lucht uit hori zontale, vlak onder de wateroppervlakte aange brachte buizen, door een groot aantal openingen opstijgende, den golfslag zou temperen. Deze Amerikaansche vinding zou vooral bruikbaar zijn om rondom drijvende eilanden te worden aangebracht. De opstijgende luchtbellen veroorzaken wervelstroomingen, waardoor zich in het water een wand vormt, waardoor da golven gebroken en gedempt worden. Zooals de „Umschau" bericht heeft men hier met een oorspronkelijk Duitsche uitvinding te doen, waarop door een Berlijner Heinrich Hauser pa tent werd genomen. Daarbij werd vooral ge dacht aan toepassing bij varende schepen, maar kon evenzeer bij havenbouw of voor drij vende eilanden gebruikt worden. Het patent, dat nog bestaat, heeft echter nog geen practische uitwerking gevonden. Bijgaande afbeelding geeft er een denkbeeld van, hoe de uitvinder zich de toepassing voor stelde. In 'n heel groot en deftig huis, in de wereld stad! Londen, stond eens (ten tijde der vo rige eeuw) 'n prachtige glanzende vogel: 'n porceleinen papegaai. De menschen, die langs 't raam gingen, waarvoor 't beest stond, be wonderden 't beest, of anders gezegd't beeld, want 't had zeer fraaie kleuren, 't Merkwaardigste was evenwel, dat 't beeld „spre ken" kon al was 't ook zwijgzaam. Het beeld kon namelijk spreken voor z'n vrienden. Meen nu niet, dat 't écht spreken kon; neen, 't spreken van den papagaai was zóó: kwam er b.v. iemand op bezoek, die de eigenares van 't huis kende, dan keek hij eerst naar dén papegaai. Stond de vogel met z'n snavel naar den kant van de straat, dan was barones Bur- dett, gelijk zij heette, thuis; d'och stond de papegaai omgekeerd!, dan wisten alle kennis sen van de barones, dat zij of niet thuis of niet te spreken was. Een der meest beroemde menschen, die de „taal" van den papegaai kenden, was de be kende Engelsche schrijver Charles Dickens, van wien nu nog mooie boeken bestaan en die vaak in 't deftige huis op bezoek kwam. A TT* A n/^ATATF' JCJ op dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen p m levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door p *7 CA bij een ongeval met p O I ,1 ,r. fA m l\ r. ,1 ongevallen verzekerd voor een der volgende ultkeeringen A verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen f tlU# doodelijken afloop A «Wv» bij verlies van een hand, een voet of een oog Roman van Paul Keiler Vertaald door Louis de Bourbon 45 „U hebt alles bereikt, moeder, maar het beste wat u hebt gedaan, is, dat u haar innerlijk hebt gelaten zooals ze was." Vreedzaam brachten de beide bootjes geluk kige menschen naar den oever van het eiland der eenzamen. Op den avond van denzelfden dag kwam nog een andere boot naar het eiland gevaren. Daarin zaten drie monniken in het zwarte kleed der Benedictijnen. Toen het eiland zichtbaar werd, stond een der monniken od, hief het hcofd met de lange witte haren en richtte zijn don kere oogen vol verlangen naar het groene eiland. „Ik smeek u, pater Augustinus, gaat u zitten Span u niet te veel in!" sprak een zijner met gezellen. Toen ging de oude zitten, vouwde de magere handen en bad stil voor zich uit. Onderwijl hadden aan den oever alle eiland bewoners zich verzameld. Zij hadden allen hun beste kleeren aan en de vrouwen droegen bloem ruikers in haar handen. Zij wisten dat vanavond hun oude meester zou terugkomen. Toen nu de zwarte monnik uit het bootje stapte en, toen de menschen in hem hun ouden meester herkenden, vielen er velen op de knieën en bijna allen weenden luid. Het hevigst schreide Clothilde. De graaf bleef eerst een poosje ontroerd en zwijgend staan; dan hief hij zijn hand op, zijn gezicht klaarde op, en hij sprak op rustigen, zekeren toon: „Weent niet! God heeft het zoo gewild en het is goed zoo." Toen drongen allen naar hem toe. Hij was vriendelijk tegen eenieder, sprak ze één voor één toe, en toen men eindelijk aanstalten maakte om naar het kasteel te gaan, was er in allen een stille vreugde. De volgende ochtend brak stralend aan. Het Onze Lieve Vrouwenkerkje op den heuvel lag in het prille morgenlicht van den voorjaarsdag. Het gulden licht viel door een boogvenster in het kleine, kostbare heiligdom. Alles was ver nieuwd, kunstenaars waren er aan het werk geweest, vroomheid en vakmanschap hadden wonderen van schoonheid verricht. Alleen het kruis, dat tientallen jaren scheef voorover had gehangen, was hetzelfde gebleven. Maar het stond nu hoog opgericht tusschen schitte rende zilveren kandelaars, het halfvergane eer biedwaardige kruis. De graaf kwam. Wel een uur stond hij onbe weeglijk bij het graf van zijn moeder en van zijn eenigen vriend, den overste, die ook bij de kapel was begraven. Maar zijn gezicht was mild en had een uitdrukking van vrede, toen hij zich eindelijk omkeerde. Eenige oogenblikken dacht hij nog aan een derde doode, die hij nog voor enkele dagen zelf bij het sterven had bijgestaan, en wier blinde oogen nu waren opengegaan voor het licht der liefde. Deze doode lag nu naast de kleine Albertine in de nabijheid van de een en vijftig oorlogsgraven op het noodkerkhof van een kleine Duitsche vesting.. „Inquietum cor nostrum, donee requiescat in Te...." De beide andere monniken komen, zij staan met pater Augustinus in een rij voor de gesloten kerkdeur en zeggen de liturgische gebeden op voor de nieuwe inwijding van de door bloed schuld ontheiligde kapel. Dan klinkt het zilveren geluid van het klokje door het dal, als een hemelsche vredeboodschap over het eiland der eenzamen. Menschen in Zondagskleeren komen de oude trap der vrome pelgrims op; velen komen weliswaar meer uit nieuwsgierigheid dan uit godsvrucht, maar alle harten zijn geroerd. Zij stellen zich op, rechts en links van de oude marmertreden onder boomen met jong voorjaarsgroen. De kapel daarboven is geopend, de schijn van witte kaar sen straalt op hen neer. Daar komt het jonge paar, waarop allen wach ten, Clothilde in haar bruidskleed en naast haar Gunther, een stralend-gelukkig man. Trotsch en blij schrijdt het paar voort en voor hen uit gaat een kind, dat bloemen op den weg strooit. Het is de kleine, driejarige zoon van den boer der afgelegen hoeve. Aan het altaar wacht de oude graaf in zijn priesterlijk kleed om het huwelijk van zijn eenig kind in te zegenen. SLOTWOORD Twee jaar lang vervulde de graaf op het eiland zijn priesterlijke bediening. Dan werd hij moe en legde zich naast zijn moeder ter ruste. Aan den buitenmuur van de kapel had hij zeif een gemeenschappelijken gedenksteen laten aanbrengen. Het was een hoog marmeren beeld, door een beroemd meester gemaakt. Het stelde God den Vader voor, den Algoede. En onder de voorstelling stonden de volgende woorden van Augustinus, in het Duitsch vertaald„Voor U, Heer, hebt Gij ons geschapen; ons hart is vol onrust, tot het rust in U!" Het kasteel werd herschapen in een tehuis voor jonge weezen van in den oorlog gesneu velden, en daar Clothilde de bestuurster was en jaarlijks minstens tweemaal op bezoek kwam, was het geen somber gesticht, maar een werke lijk toevluchtsoord voor de jeugd. Daardoor hield het eiland op, een eiland der eenzamen te zijn, want kinderen lachten en speelden er, kinderen vemeugden er zich in hun bestaan en zagen vol vertrouwen een toekomst van geluk tegemoet. Eiland der eenzamen! Ook in de groote steden zijn vaak kleine groene eilanden, waar moede menschen een toevlucht hebben gezocht. Het zijn oude kerkhoven, die hebben stand gehou den tegen den wilden stroom van nieuw leven. Maar allengs eischt toch het leven die stille, groene plekken voor zich terug en dan is het 't beste, dat men die oude kerkhoven in kin derspeelplaatsen verandert. Want het is immers hetzelfde of er nu op graven bloemen bloeien of kinderen spelen. EINDE

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1936 | | pagina 14