Duitsche liefdesbetuigingen
Md wïfiaal den dag
Tuimelt je en Kruimeltje in het Kabouterland
I
GEEN SPRAKE VAN!
MEN „WERFT" OM ONS
et eiland der eenzamen
VRIJDAG 22 MEI 1936
Er zit te veel systeem in de pogin
gen tot „toenadering"al is
dit alles vleiend voor ons
We moeten volkomen
onszelf blijven
Gustav Hervé
Nieuwe productie
waarzegger
Geen olie op de baren
Doch geperste lucht
De porceleine papegaai
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
Men wil iets met ons.
Men wil ons. van Duitsche .zijde, duidelijk
maken dat er eigenlijk geen verschil bestaat
tusschen de cultuur van de Nederlanden en
die aan de Oostzijde van de grens. Dat er in
taal en volksgebruik zooveel overeenkomst is,
dat er aan beide kanten dezelfde urwüchsige
gevoelens bestaan en dat er daar en hier af
keer is van het zuidelijke, het gallische. Men
„werft" om ons. Er bestaat bij de Duitsche
cultuur-instanties van dit oogenblik en we
hebben daar al herhaaldelijk op gewezen een
opmerkelijk goede markt voor Nederlandsche
waarden en talrijk zijn de pogingen tot „toe
nadering". Dit alles nu is heel vleiend voor ons,
maar het maakt ons toch een weinig bezorgd.
Er zit te veel systeem in. Wij voelen namelijk
niets voor een poging tot vereenzelviging van
de Duitsche en de Nederlandsche (eventueel:
Dietsche) cultuur. Zulk een poging berust op
onjuiste praemissen en is nergens goed voor.
Wij willen, ronduit gezegd, onafhankelijk zijn
en blijven, als natie en als cultuurgebied. Na
tuurlijk is er geen directe reden, om te ver
onderstellen dat de Duitschers het op onze on
afhankelijkheid hebben gemunt. Zij zijn te
voortreffelijke gastheeren, om iets in die rich
ting te laten doorschemeren. En tochEn
toch vinden wij al die liefdesbetuigingen, al die
cultuurpogingen welke lijken op de actie van
Duitschland in het bezette België, op de ver
bintenissen met de activisten, een verschijnsel
om in de gaten te houden.
Te Hamburg zijn dezer dagen voor het eerst
door den rector der Hansischa Universiteit,
Professor Dr. Rein, de oorkonden van den pas
gestichten Hansischen Rembrandtprijs aan drie
West-Vlaamsche dichters overhandigd. Daar
mede zijn de draden van een eeuwenoude we
derzij dsche cultureele uitwisseling weer saam-
geknoopt, zoo schrijft ons een Berlijnsch pers
bureau.
Van de drie bekroonde dichters kon enkel
Cyriel Verschaeve, de dichter der Zee-sym-
phonieën, persoonlijk aanwezig zijn. Voor den
1932 in ballingschap in Holland overleden René
de Clercq, den volks- en strijdliederdichter van
het strijdbare Vlaanderen, was de dochter, mej.
Elza de Clercq, uit Antwerpen verschenen. De
derde, de groote epiker Stijn Streuvels, kon ten
gevolge van ziekte aan de officieele zitting
niet deelnemen.
Onder de rond honderd genoodigden, die uit
Duitschland, Nederland en Vlaanderen waren
gekomen en in het .Deutsch-Auslandische Stu-
denten-Wohnheim" verzameld waren, merkte
men. behalve de leden van het hoogleeraars-
corps der Universiteit en van het Curatorium
van den Rembrandt-prijs (onder wie de oud-
president der „Reichsschrifttumskammer" Hans
Friedrich Blunck) o.m. op den consul-generaal
van België en dien van de Unie van Zuid-
Afrika, evenals een lid van het Nederlandsch
Consulaat. Van de buitenlandsche gasten zijn
nog te noemen mej. Dr. P. Havelaar uit Ede
ais vertegenwoordigster van den „Dietschen
Bond" en de Vlaamsche toondichter, de
president der Koninklijk Belgische Muziekka
mer, Lodewijk Mortelmans.
Om half vijf werd de plechtigheid met 'n
motet van Heinrich Schütz ingeleid, gezongen
door het studentenkoor onder leiding van Dr.
Hoffmann, den directeur van het Muziekinsti
tuut. Dan trad de rector Prof. Dr. Rein, den
gouden halsketting dragend, op de kleine ver
hooging, om de in het Nederlandsch en het
Duitsch op perkament gedrukte oorkonden te
overhandigen.
De redevoering van den rector was gespeend
van alles wat naar politiek zweemde, maar
bevatte wel „völkische" elementen.
Na het overhandigen van de oorkonden zong
Dr. Hoffmann nog enkele Vlaamsche liederen,
aan den vleugel begeleid door den toondichter
Lodewijk Mortelmans. De dag werd besloten
met een voordracht van den dichter Cyriel
Verschaeve in de universiteit. Verschaeve sprak
voor een volle zaal en een aandachtig gehoor
in het Duitsch over Rubens, dien hij noemde:
den laatsten geweldigen bloesem van het ster
vende Vlaanderen.
De excursie der Dietschers was hiermee niet
afgeloopen.
Zij zijn, met den bekroonden Vlaamschen
dichter Cyriel Verschaeve en den toondichter
Lodewijk Mortelmans, de gasten geweest van
het „Germaansch 3eminarium der Hansische
Universiteit" op „Hof Thansen".
Geen beter afsluiten van het historische feit
der overhandiging van de Rembrandt-prijzen
kon gevonden worden dan deze stille uren in
harmonie met dit Nederduitsch heidelandschap,
aldus de zoete vogelaar van het Berlijnsche
persbureau, dat speciaal tot taak schijnt te heb
ben soortgelijke feiten aan de Nederlandsche
bladen te berichten, al dan niet met redenen
omkleed. Nederduitsch moet hier niet als een
politiek of zelfs vastgezet begrip van stamver
wantschap ef van omlijnde enge taalgrenzen
verstaan en beschouwd worden, maar wel als
een bewustzijn van eigen aard en als de uit
drukking van een gemeenschappelijke zielsver
wantschap, zoo gaat hij voort.
Het interieur van het huis wordt als volgt
afgeschilderd:
De zware balken, de houten wandpaneelen
dragen een Nederduitsch karakter. Aan de mu
ren springen dadelijk de kleurige wapenschil
den aller Nederduitsch-Nederlandsche steden
en gouwen, van Danzig tot Vlaanderland, in het
oog. Vlak links bij den ingang roept een hou
ten muurtafel ons de jaren en de roemrijke
daden en gebeurtenissen uit het leven onzer
volkeren in het geheugen. Daar lees ik o. m.:
1568 Egmont en Hoome onthoofd; 1618 stichting
van Batavia; 1652 Jan van Riebeek sticht de
Kaapkolonie; 1830 scheiding der Nederlanden;
1914 Jopie Fourie sterft den heldendood; 1919
Borms ter dood veroordeeld, enz. enz.
De kamers en vertrekken, die voor de be
zoekers ter beschikking staan, zijn eenvoudig,
doch keurig en gezellig. In de eetkamer wordt
gemeenschappelijk aan de lange tafel gegeten.
De hoeve kan ruim 25 gasten herbergen; verder
is in een ander gebouw nog een studenten
slaapvertrek met ruimte voor 25 personen. „Hof
Thansen" is tevens een opleidingsoord voor
Nederduitsche cultuur. Hier komen nu en dan
studentengroepen der Hansische Universiteit
met hun leeraars, om hier weer voeling met de
aarde en met het leven van him land en hun
volk te hebben. Wij kunnen wel zeggen, dat
de gasten uit Vlaanderen en uit Nederland zich
van het begin af hier thuis hebben gevoeld
ja, dat zij diep onder den indruk zijn gekomen
en van dit landschap en van deze groote gast
vrijheid, die zij hier hebben genoten.
De diepe indrukken van deze „Boden"-con-
ferentie, waar natuurlijk alleen maar zuiver
„Blut" vergaderd was, hebben zich geuit in
het zingen van Klokke Roeland, Sarie Marais
en het Wilhelmus.
Het is niet wonderlijk, dat juist de drie ge
noemde kunstenaars zijn bekroond. De houding
van Stijn Streuvels tijdens den oorlog, zijn ka
rakterloos oorlogsdagboek en zijn vriendelijk
heid jegens de Duitsche indringers, zijn nog
niet vergeten. René de Clercq, die aanvankelijk
verheerlijkende heldenzangen voor koning Al-
bert dichtte, werd later fervent activist. Cyril
Verschaeve stelde zijn rhetorische gaven vaak
in dienst van de Vlaamsche zaak, of van de
Duitsche muziek, maar hem kan men althans
geen gedraai verwijten. Er ligt, al met al, iets
eigenaardigs in deze Duitsche bekroning.
Dezer dagen hebben we vermeld, dat men
Paul Kruger tot een heelen of een halven
Duitscher wilde maken. Rembrandt genoot al
veel vroeger die eer. En men houdt het erbijwe
ontvingen van een Berlijnsche uitgeverij dezer
dagen een roman, „Die Rose von Amsterdam"
waarin een gefantaseerd avontuur van Rem
brandt en Saskia wordt verteld en de schilder
o.a. wordt genoemd „der deutsche Vagabund",
die geen geld had om in zijn „rheinische Hei
mat" terug te keeren.
Dat is allemaal tot daar aan toe, maar erger
wordt het wanneer Nederlanders zich recht
streeks in dienst stellen van deze propaganda.
Een goede noot voor den filosoof dr. van Lun-
teren is, dat de inhoud van „Volk en Vader
land" voor zijn intellectueel geweten toch blijk
baar te bar is geworden. Hij heeft als hoofd
redacteur bedankt. De redevoeringen van den
heer Mussert blijven echter verbijsterend, voor
al wanneer hij ons op het lichtende voorbeeld
van Duitschland wijst.
Een eigenaardige rol speelt bij dit alles het
dagblad „De Telegraaf". Het zal zich wel wach
ten, openlijk de partij van het Nationaal-Socia-
lisme te kiezen, maar de redactie is toch lang
de dagen vergeten aat het Duitschland vreese-
lijk brandmerkte om zijn oorlogsmethoden. Het
maakt zoo'n beetje den indruk, nogal te voelen
voor de opportuniteit, die ligt besloten in het
gezegde: „Zoo de wind waait, waait me hem-
pie". Het wedt op den „coming man" met
de mogelijkheid om op zijn tegenstander te
wedden, wanneer die misschien eerder mocht
komen. Het prijst alles wat Jong" en „nieuw"
is. Het laat geen gelegenheid voorbijgaan, om
te wijzen op het schoone, dat het Nationaal-
Socialisme „dan toch maar" oplevert.
Daaraan schijnen zelfs de kunstredacteuren
mee te moeten doen. Er is te Wiesbaden een
Nederlandsch Muziekfeest gehouden, waar wer
ken van Johan Wagenaar, Willem en Guillau-
me Landré, Paul Roes, F. Koeberg, Rudolf Men
gelberg, Leo Ruygrok, Alex Voormolen, Willem
van Otterloo, Henk Badings, Jaap Franken,
Anthon van der Horst, Leon Orthel, Hans
Osieck en Marius Monnikendam zijn uitgevoerd.
Hoor nu hoe zoetsappig de muziekredacteur
Velehrad in Tsjecho-Slowakije, waar j.l. Zondag de plechtige jubileumfeesten ter
herdenking van St. Methodius (f885) werden ingezet
van de Telegraaf, L. M. G. Amtzenius, van de
algemeene tevredenneid te Wiesbaden vertelt:
„Men heeft vertoefd in een atmosfeer vol
rust en vol van de zachtheid dezer plotselinge
lente; men heeft zijn hart geopend en zich laten
gaan, en gevoeld hoe elkeargwaan uit zijn
ziel verdwenen is als een stuk suiker in een
glas water. Men heeft zich overgegeven aan de
gemakkelijke, gracieuze hartelijkheid dezer
voortreffelijke gastheeren en 'genoten van de
bergen en het milde, volle licht van dit land
schap waar de boomen bloeien. Men heeft het
opgegeven op zijn qui-vive te zijn;' tegen den
stijl van deze kleine midden-Rijnsche stad en
den geest van deze streek is zelfs het achter
dochtige Nederlandsche hart niet bestand
En er werd toch zoo heerlijk geploeterd:
„Zie eens hoe een Van Otterloo kan werken
op de moeilijkheden van zijn Symphonie. Zie
eens de rust waarmee een Schuricht met zijn
menschen overlegt en hoor eens de volmaakte
stilte waar hij in kan praten en kan expli-
ceeren tijdens deze eindelooze repetities; uw
Nederlandsche hart zou zich even behaaglijk
gaan voelen als dat van ons allen hier. En
even afgunstig. Want waar ter wereld vindt
men nog zóó ideale omstandigheden voor den
arbeid aan de kunst?"
Amtzenius betreurt dan, dat de partijen van
Pijper's derde symphonie niet tijdig aanwezig
waren:
,Dat dit niet het geval was is betreurens
waardig, doch men mag er Wiesbaden geen ver
wijt van maken. Evenmin als van de afwezig
heid des heeren Van Lier, die blijkbaar de
Nederlandsche krantenlezer weet dat de
Wiesbadensche Kurdirectie aansprakelijk stelt
voor de fouten van het Derde Rijk, en die den
voor de Nederlandsche muziek beschamender
flater beging zijn weigering om hier uitgevoerd
te worden weigering welke men op zichzelve
had kunnen respeoteeren te kleeden in den
vorm van een reclamegril: een publicatie in de
Nederlandsche pers, welke den volke kond deed
van zijn gratuit heldendom."
Dat de muziekrecensent van de Telegraaf zoo
blinkend tevreden was, is zijn zaak. Maar het
lijkt noodig, den componist Bertus van Lier
even tegen hem in bescherming te nemen. Die
heeft zijn weigering gemotiveerd in een een-
voudigen brief aan den dirigent Schuricht,
waarin hij zijn besluit om niet mee te doen
motiveerde met de mededeeling, „dat niets
anders hem hiertoe dwingt, dan het feit dat
vele groote en edele kunstenaars en geleerden,
die den vroegeren roem van Duitschland vorm
den, uit hun vaderland zijn geworpen en m
plaats van dank verachting vinden."
Daar is niets van reclame bij, niets meer al
thans dan wanneer Amtzenius in de krant laat
zetten dat hij hier of daar een compositie zal
dirigeeren.
Nog eens, we moeten dankbaar zijn als het
buitenland onze cultuur-uitingen wil leeren
kennen. Maar we moeten daarbij volkomen ons
zelf blijven.
ÜNiiMiimnii
miniminne
Eten advertentie behoeft geen „kapitalen" te
kosten. Plaats maar eens een OmroeperI Rubri
ceering en gelijlrrormlse zetwijze. Billijk hen-
1els tarief
Hiep, hiep, hoera! Ze is er weer!
De fijne, nieuwe, echte,
Waaraan de kenners van 't genot
De grootste waarde hechten,
Waar ze welhaast met ongeduld
Reeds maanden naar verlangen,
Ze is er weer, het is de tijd,
Nu wordt ze zoeer gevangen.
Moet u nog vragen wat ik meen? I
Dat eischt toch geen verklaring?
V voelt het toch wel allemaal:
Ik meen natuurlijkharing!
1 Nu kunnen kenners van dat fijns
Van vreugde niet meer zwijgen,
Ze likken zich de lippen af, 1
De nieuwe is te krijgen.
't Is Neèrlands nationale trots
Reeds zooveel honderd jaren,
Ons echte Hollandsch Zeebanket,
Door niets te evenaren.
Dat iedereen ons dit benijdt i
Heeft toch slechts één verklaring:
i Het fijnst, het neusje van den zalm, i
Is Hollands nieuwe haring!
HERMAN KRAMER
niiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiliiiiiiliiiiiimiiiiiiiiiiiiiiMiir;
Voorheen was de Fransche politicus Gustav
Hervé een bekend anti-clericaal en verwerper
van het Christelijk geloof. Vaak aangehaald is
de uitspraak, die hij in November 1910 op
schreef: „Ik ken geen Vader in de hemelen, ik
ken slechts broeders die op de aarde lijden."
Heden schrijft dezelfde Gustav Hervé in La
Victoire: „Hed engeloof ik met de apostelen,
met de eenvoudige harten die sinds 2000 jaren
zich met het Woord des evangelies gevoed heb
ben: ik geloof aan de opstanding."
Le Christianisme schrijft bij het vermelden
hiervan boven het bericht en terecht de
„bekeering van een journalist." De verandering
is inderdaad groot.
(Ned. Chr. Persbureau)
De France Europe Film te Amsterdam zal in
samenwerking met haar filiaal te Parijs een
Nederlandsche versie maken van de film
Quand Minuit Sonnera...."
Als regisseur is geëngageerd Léo Joannon,
als spelers Fientje de la Mar, Louis de Bree en
Annie van Duyn.
De opnamen zullen gedeeltelijk in de studio's
te Parijs (Tobis-studio's) en ook in ons land
(Amsterdam en Rotterdam) geschieden. Met de
Fransche studio-opnamen wordt op 1 Juni a.s.
een begin gemaakt.
Karei voelde zich gelukkig, want liep hij
niet met het liefste meisje dat hij zich
denken kon. Al een week geleden had
hij Agnes gevraagd dezen avond voor hem vrij
te houden, om met hem naar de kermis te gaan.
Rondom hen klonk muziek en nergens zag
men treurige gezichten, zoodat het een gezel
lige avond beloofde te worden. Voor een kleine
tent stond' een potsierlijk gekleede man, die
hen direct aanklampte en verzocht binnen te
komen.
„Ik zal U de toekomst voorspellen."
„Hè, jadoe het," zei Agnes. „Het brengt
je misschien geluk "aan."
„Och wat," mopperde Karei. „Zeker van zoo'n
ventl Het is zonde van het geld, dat je er voor
Uitgeeft."
„Dan moet hij het mij doen," hield Agnes
koppig vol.
„Heel verstandig van U, juffrouw," zei de
man. „Wilt U hier maar naar binnen gaan!"
Op dit oogenblik kreeg Agnes een paar ken
nissen in het oog. „Hè!" riep ze, „daar zijn de
Van Aalens!" Een oogenblikje Karei, ik ben
zoo terug; ik moet ze even goeden dag zeggen."
En Agnes holde weg, door de beide mannen
nagestaard. De waarzegger lachte vriendelijk
tegen Karei: „Een verdraaid aardig meisje."
De jongeman wilde eerst dat compliment
negeeren, toen een prachtig idee bij hem op
kwam.
„Ja," zei hij, „ze is erg lief en houdt van
waarzeggen. Wat kost het?"
„Twee kwartjes, mijnheer, maar daarvoor
krijgt U dan ook de mooiste toekomst, die U
zich kunt voorstellen."
„Goed," zei Karei; „Ik betaal je een gulden
als je aan het meisje precies zegt wat ik je
zal opgeven. Waarschijnlijk zal ze alles willen
weten omtrent haar toekomstigen echtgenoot."
„Dat willen ze allemaal," grinnikte de waar
zegger.
„Nu dan, ik wil, dat je zegt, dat ik haar toe
komstige man ben! Ze weet het zelf nog wel
niet, maar ik weet het wel. Natuurlijk moet je
het niet zoo precies zeggen, maar je moet een
beschrijving geven en haar vertellen, dat ze
met een aardigen, knappen, donkeren jongen
man met vriendelijke oogen en
„Zal ze U daaruit wel herkennen?" onder
brak de waarzegger ondeugend.
„Natuurlijk," meende Karei en wierp een ver
nietigenden blik op den man. „Dan moet je
haar zeggen, dat die slanke jongeman innig
veel van haar houdt en dat hij zeer edelmoedig,
hartelijk en buitengewoon intelligent is. Enfin,
je begrijpt me wel."
„Ja, ja, ik snap het. Ik beloof het U. We
kunnen nu eenmaal in ons beroep niet altijd
zeggen wat we denken."
Op dit oogenblik verscheen Agnes weer om
den hoek van de tent.
„Voorspel me nu maar de toekomst," zei ze
vriendelijk tegen den waarzegger, „maar geen
enge dingen hoor!"
„Gaat U hier maar naar binnen, juffrouw,
en wees maar gerust. Lieve meisjes als U staan
nooit onaangename dingen te wachten
Op dit oogenblik viel het gordijn van de tent
dicht. Min of meer ongerust liep Karei voor
de tent heen en weer, en vroeg zich af, of hij
niet beter gedaan had, den overeengekomen
prijs vooruit te betalen. Nu zou de man kun
nen eischen wat hij wilde, en anders misschien
de overeenkomst verraden. Enfin, als hij kwaad
wilde, kon hij dat toch doen.
Geen tien minuten later kwam Agnes naar
buiten. Ze lachte verlegen tegen Karei.
„Nu, wat heeft hij gezegd?" vroeg de jonge
man ongeduldig.
Op dit moment verscheen het hoofd van den
waarzegger om den hoek en ongemerkt duwde
Karei een gulden door de spleet van de tent.
Dan trok hij Agnes verderop met zich mee en
herhaalde z'n vraag.
„Ochde gebruikelijke dingen," zei ze, een
direct antwoord ontwijkend.
„En wat zijn die gebruikelijke dingen?" vroeg
Karei weer.
„Dat ik niet met je kan trouwen."
Karei voelde dat hij bleek werd. Hij zou dien
ellendigen waarzegger wel ik weet niet wat
hebben willen doen, maar hij beheerschte zich
en vroeg oogenschijnlijk kalm:
„Zoo, heeft hij dat gezegd?"
„Nu, niet zoo precies," verklaarde het meisje.
„Maar hij heeft zoo'n schitterende, zoo'n prach
tige beschrijving van mijn toekomstigen echt
genoot gegeven, knapverstandigrijk..
edelmoedigvriendelijk en nog veel meer,
wat ik me op dit oogenblik niet meer herin
ner, dat het mij niet moeilijk zal vallen hem
te herkennen, als ik hem ontmoet."
„Maarmaarben ik het dan niet?"
stotterde de beteuterde Karei.
Agnes keek hem lachend aan.
„Neen, dat ben jij zeker niet!! Heb je dan
J* zelf nooit eens in den spiegel bekeken."
„Zeker wel."
„Nu, dan weet
ook dat je niet
knap bent." I n-- j
„Maar toch ze- FjIJ Llcrl
ker wel erg
schrander en
verstandig,"
meende Karei.
„Neenook dat ben je niet. Want, als je
dat was, dan zou je niet zoo dom geweest zijn
met dien waarzegger een afspraak te maken
wat hij zeggen moest, terwijl ik al vijf minu
ten lang achter je stond en precies gehoord
heb wat je tegen hem zei. Toen ben ik de
tent omgeloopen en onderbrak je fraaie op
dracht."
Toen Karei dien avond naar huis ging was
hij verloofd en hij bleef z'n leven lang dank
baar voor de wijze les, die Agnes hem' ge
geven had.
Door den stroom van geperste lucht
tusschen beide schepen op den voor
grond, wordt de zee bedaard, zoodat het
reddingswerk mogelijk is
Zoodra Tuimeltje in het kabouterland terug was, ging ie
naar het ziekenhuis, waar zijn vriend Kruimeltje erg ziek lag.
Het duurde een heel tijdje voor ie de kamer van Kruimeltje
gevonden had en met de grootste stilte maakte ie de deur open.
Kruimeltje ging direct rechtop zitten en bij het zien van zijn
vriend was het hem of hij ineens een heel stuk beter werd. Ik
zal je gauw weer gezond maken., beloofde Tuimeltje hem en
nadat hij Kruimeltje de verzekering had gegeven heel gauw
terug te komen, ging ie den tuin in.
In den tuin gekomen ging Tuimeltje een groote zonnebloem
afplukken. Hij zocht daarna de grootste paddestoel op, die er in
heel den tuin te vinden was en ging vervolgens een heeleboel
vergeet-me-nietjes plukken. Toen hij al die mooie bloemen bij
elkaar had gelegd, ging ie naar Kruimeltje toe en droeg deze
naar buiten. De zonnebloem werd achter het hoofd van Krui
meltje gezet.. De paddestoel diende als zonnescherm en de ver-
gett-me-nietjes Werden als een sprei over hem heen uitgespreid.
Nu ga ik nog even de kruiden halen, die niemand kent, maar
die je gezond zullen maken, zei Tuimeltje en terwijl ie wegholde,
lag Kruimeltje heerlijk op zijn bloemenbed.
Onderweg kwam Tuimeltje twee andere kaboutertjes tegen.
„Ik heb jullie noodig", zei Tuimeltje. „Ik moet een soort peren
hebben, die bij de menschen in de broeikassen groeien en nu
nvoet ik die probeeren er uit te halen." De kaboutertjes wilden
Tuimeltje natuurlijk graag helpen en na een vermoeiende klim
partij hadden ze drie groote peren van den boom gehaald. Nu
maar gauw naar het kabouter land terug. Gelukkig konden ze
de vruchten voortrollen en waren ze eerder thuis dan ze ver
wacht hadden.
Het reeds lang bekende middel om hevigen
golfslag te dempen, n.l. het uitgieten van
olie op de golven, is wel is waar spreek
woordelijk geworden, maar kan toch slechts in
zeldzame gevallen worden toegepast.
In het Engelsche tijdschrift „The Areoplane"
wordt van een nieuwe methode melding ge
maakt, waarbij samengeperste lucht uit hori
zontale, vlak onder de wateroppervlakte aange
brachte buizen, door een groot aantal openingen
opstijgende, den golfslag zou temperen.
Deze Amerikaansche vinding zou vooral
bruikbaar zijn om rondom drijvende eilanden te
worden aangebracht. De opstijgende luchtbellen
veroorzaken wervelstroomingen, waardoor zich
in het water een wand vormt, waardoor da
golven gebroken en gedempt worden. Zooals de
„Umschau" bericht heeft men hier met een
oorspronkelijk Duitsche uitvinding te doen,
waarop door een Berlijner Heinrich Hauser pa
tent werd genomen. Daarbij werd vooral ge
dacht aan toepassing bij varende schepen,
maar kon evenzeer bij havenbouw of voor drij
vende eilanden gebruikt worden. Het patent, dat
nog bestaat, heeft echter nog geen practische
uitwerking gevonden.
Bijgaande afbeelding geeft er een denkbeeld
van, hoe de uitvinder zich de toepassing voor
stelde.
In 'n heel groot en deftig huis, in de wereld
stad! Londen, stond eens (ten tijde der vo
rige eeuw) 'n prachtige glanzende vogel: 'n
porceleinen papegaai. De menschen, die langs
't raam gingen, waarvoor 't beest stond, be
wonderden 't beest, of anders gezegd't
beeld, want 't had zeer fraaie kleuren, 't
Merkwaardigste was evenwel, dat 't beeld „spre
ken" kon al was 't ook zwijgzaam. Het
beeld kon namelijk spreken voor z'n vrienden.
Meen nu niet, dat 't écht spreken kon; neen,
't spreken van den papagaai was zóó: kwam
er b.v. iemand op bezoek, die de eigenares
van 't huis kende, dan keek hij eerst naar dén
papegaai. Stond de vogel met z'n snavel naar
den kant van de straat, dan was barones Bur-
dett, gelijk zij heette, thuis; d'och stond de
papegaai omgekeerd!, dan wisten alle kennis
sen van de barones, dat zij of niet thuis of
niet te spreken was.
Een der meest beroemde menschen, die de
„taal" van den papegaai kenden, was de be
kende Engelsche schrijver Charles Dickens, van
wien nu nog mooie boeken bestaan en die
vaak in 't deftige huis op bezoek kwam.
A TT* A n/^ATATF' JCJ op dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen p m levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door p *7 CA bij een ongeval met p O
I ,1 ,r. fA m l\ r. ,1 ongevallen verzekerd voor een der volgende ultkeeringen A verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen f tlU# doodelijken afloop A «Wv»
bij verlies van een hand,
een voet of een oog
Roman van Paul Keiler
Vertaald door Louis de Bourbon
45
„U hebt alles bereikt, moeder, maar het beste
wat u hebt gedaan, is, dat u haar innerlijk hebt
gelaten zooals ze was."
Vreedzaam brachten de beide bootjes geluk
kige menschen naar den oever van het eiland
der eenzamen.
Op den avond van denzelfden dag kwam nog
een andere boot naar het eiland gevaren.
Daarin zaten drie monniken in het zwarte kleed
der Benedictijnen. Toen het eiland zichtbaar
werd, stond een der monniken od, hief het hcofd
met de lange witte haren en richtte zijn don
kere oogen vol verlangen naar het groene
eiland.
„Ik smeek u, pater Augustinus, gaat u zitten
Span u niet te veel in!" sprak een zijner met
gezellen.
Toen ging de oude zitten, vouwde de magere
handen en bad stil voor zich uit.
Onderwijl hadden aan den oever alle eiland
bewoners zich verzameld. Zij hadden allen hun
beste kleeren aan en de vrouwen droegen bloem
ruikers in haar handen.
Zij wisten dat vanavond hun oude meester
zou terugkomen.
Toen nu de zwarte monnik uit het bootje
stapte en, toen de menschen in hem hun ouden
meester herkenden, vielen er velen op de knieën
en bijna allen weenden luid. Het hevigst
schreide Clothilde.
De graaf bleef eerst een poosje ontroerd en
zwijgend staan; dan hief hij zijn hand op, zijn
gezicht klaarde op, en hij sprak op rustigen,
zekeren toon:
„Weent niet! God heeft het zoo gewild en het
is goed zoo."
Toen drongen allen naar hem toe. Hij was
vriendelijk tegen eenieder, sprak ze één voor
één toe, en toen men eindelijk aanstalten
maakte om naar het kasteel te gaan, was er in
allen een stille vreugde.
De volgende ochtend brak stralend aan. Het
Onze Lieve Vrouwenkerkje op den heuvel lag in
het prille morgenlicht van den voorjaarsdag.
Het gulden licht viel door een boogvenster in
het kleine, kostbare heiligdom. Alles was ver
nieuwd, kunstenaars waren er aan het werk
geweest, vroomheid en vakmanschap hadden
wonderen van schoonheid verricht. Alleen het
kruis, dat tientallen jaren scheef voorover
had gehangen, was hetzelfde gebleven. Maar
het stond nu hoog opgericht tusschen schitte
rende zilveren kandelaars, het halfvergane eer
biedwaardige kruis.
De graaf kwam. Wel een uur stond hij onbe
weeglijk bij het graf van zijn moeder en van
zijn eenigen vriend, den overste, die ook bij de
kapel was begraven. Maar zijn gezicht was mild
en had een uitdrukking van vrede, toen hij
zich eindelijk omkeerde. Eenige oogenblikken
dacht hij nog aan een derde doode, die hij nog
voor enkele dagen zelf bij het sterven had
bijgestaan, en wier blinde oogen nu waren
opengegaan voor het licht der liefde. Deze
doode lag nu naast de kleine Albertine in de
nabijheid van de een en vijftig oorlogsgraven op
het noodkerkhof van een kleine Duitsche
vesting..
„Inquietum cor nostrum, donee requiescat in
Te...."
De beide andere monniken komen, zij staan
met pater Augustinus in een rij voor de gesloten
kerkdeur en zeggen de liturgische gebeden op
voor de nieuwe inwijding van de door bloed
schuld ontheiligde kapel.
Dan klinkt het zilveren geluid van het klokje
door het dal, als een hemelsche vredeboodschap
over het eiland der eenzamen. Menschen in
Zondagskleeren komen de oude trap der vrome
pelgrims op; velen komen weliswaar meer uit
nieuwsgierigheid dan uit godsvrucht, maar alle
harten zijn geroerd. Zij stellen zich op, rechts
en links van de oude marmertreden onder
boomen met jong voorjaarsgroen. De kapel
daarboven is geopend, de schijn van witte kaar
sen straalt op hen neer.
Daar komt het jonge paar, waarop allen wach
ten, Clothilde in haar bruidskleed en naast haar
Gunther, een stralend-gelukkig man. Trotsch
en blij schrijdt het paar voort en voor hen uit
gaat een kind, dat bloemen op den weg strooit.
Het is de kleine, driejarige zoon van den boer
der afgelegen hoeve. Aan het altaar wacht de
oude graaf in zijn priesterlijk kleed om het
huwelijk van zijn eenig kind in te zegenen.
SLOTWOORD
Twee jaar lang vervulde de graaf op het
eiland zijn priesterlijke bediening. Dan werd hij
moe en legde zich naast zijn moeder ter ruste.
Aan den buitenmuur van de kapel had hij zeif
een gemeenschappelijken gedenksteen laten
aanbrengen. Het was een hoog marmeren beeld,
door een beroemd meester gemaakt. Het stelde
God den Vader voor, den Algoede. En onder de
voorstelling stonden de volgende woorden van
Augustinus, in het Duitsch vertaald„Voor U,
Heer, hebt Gij ons geschapen; ons hart is vol
onrust, tot het rust in U!"
Het kasteel werd herschapen in een tehuis
voor jonge weezen van in den oorlog gesneu
velden, en daar Clothilde de bestuurster was en
jaarlijks minstens tweemaal op bezoek kwam,
was het geen somber gesticht, maar een werke
lijk toevluchtsoord voor de jeugd. Daardoor
hield het eiland op, een eiland der eenzamen te
zijn, want kinderen lachten en speelden er,
kinderen vemeugden er zich in hun bestaan en
zagen vol vertrouwen een toekomst van geluk
tegemoet.
Eiland der eenzamen! Ook in de groote steden
zijn vaak kleine groene eilanden, waar moede
menschen een toevlucht hebben gezocht. Het
zijn oude kerkhoven, die hebben stand gehou
den tegen den wilden stroom van nieuw leven.
Maar allengs eischt toch het leven die stille,
groene plekken voor zich terug en dan is het
't beste, dat men die oude kerkhoven in kin
derspeelplaatsen verandert. Want het is immers
hetzelfde of er nu op graven bloemen bloeien of
kinderen spelen.
EINDE