ffldvcï&aal van den dag
Tuimelt je en Kruimeltje in het Kabouterland
Katholicisme in
Argentinië
WIT!!
Paul Krüger
r
ZATERDAG 23 MEI 193Ó
Het openbare leven
Hooren door te zien
De onbekende Verloofde
ACHTERSPATBORDEN
J. C. Cotton's meening
DOOR LEMAIRE
(Speciale correspondentie)
De Zuid-Amerikaansche republiek van Ar
gentinië herbergt op een oppervlakte van
meer dan 80 X Nederland ongeveer 12
millioen menschen: waarvan pl.m. s mi moe n
vreemdelingen. De hoofdstad: Buenos-Aires de
Zuid-Amerikaansche Lichtstad driemaal zoo
uitgestrekt als Parijs, telt ongeveer 2 y2 millioen
inwoners.
't Katholicisme in dit land is niet van vroegen
datum, zooals trouwens in gansch Amerika. De
Spaansche kolonisten vier eeuwen terug, wa
ren vergezeld van Paters Franciskanen en Do-
minikanen, die 't eerst 't geloof predikten. Wat
later kwamen de P. Jesuïeten, stichters van de
bekende „Fundaciones" en „Reducciones" waar
de Indianen de eerste geloofsonderrichtingen
ontvingen en met 't geloof de Christelijke
beschaving en een hoognoodige bescherming te
gen den maar al te grooten gouddorst der
vreemdelingen. Niet zoo lang geleden werden
drie Jesuiëten-martelaars uit de Fundaciones van
Noord-Argentinië heilig verklaard. Met Rosa van
Lima, Louis Bertrant, Francisio Solano, Petrus
Claver eerste bloemen uit dezen nieuwen
tuin.
Sinds de XVIe eeuw werd 't bekeeringswerk
onder de Indianen voortgezet, terwijl in de steden
de vreemdelingen zoo goed en zoo kwaad als
't ging, 't katholieke geloof, uit het Moeder
land meegebracht, handhaafden, 't Is echter pas
na 3 eeuwen, dat men van katholiek Argentinië
spreken kan: wijl Argentinië als vrije republiek
pas in de eerste helft der vorige eeuw ontstond.
In 't begin immers der 19e eeuw loopen in Z.
Amerika de geruchten van onafhankelijkheids
zin. 't Spaansche juk woog te zwaar voor men
schen, die van revolutionnairen geest doordron
gen waren. Maar uitdrukkelijk verklaart de
revolutionnair: wij verdrijven den vreemdeling:
we behouden zijn God. 't Is waar: 'n groot
aantal monniken deed meeOrellana, Dean Fu-
nes, Alberti, Santa Maria de Oro, zijn alle pries
ters, die de revolutiemannen aan God blijven
herinneren.
Toen, ten tijde der kolonie, men een schuts
heilige wou geven aan de stad: Santa Maria de
los Buenos Aires, werd het lot geworpen over
verschillende heiligennamen. Den eersten keer
viel 't lot op Sint Maarten van Tours. Maar
die kolonisten vonden 't weinig passend, dat 'n
Fransche heilige patroon werd van 'n Spaan
sche stad.... Den 2en keer viel weer 't lot op
St. Maarten.... ze probeerden 't nog een der
den keeren toen gaven ze zich gewonnen:
St. Maarten van Tours werd de patroon van
Santa Maria de los Buenos Aires. Zoo is de ge
schiedenis.toch zijn er nog die meenen, dat
Sint Maarten schutsheilige werd omdat gene
raal St. Martin: de vrijheidsheld van Argen
tinië, z'n beschermeling was.
Van generaals gesproken: 't is opvallend hoe
godsdienstig, ja zelfs vroom ze waren. Generaal
Saint Martin zelf gaf, na een zijner eerste over
winningen op 't Spaansche leger, zijn degen als
wijgeschenk aan „O. L. Vr. de la Merci", die hij
tevens vereerde met den titel van„Generaal van
bet vrijheidsleger"!
Manuel Belgrano, een andere vrijheidsheld,
liet zijn soldaten het rozenhoedje bidden en ried
dezelfde gewoonte generaal St. Martin aan. Men
zegt ook, dat de kleur van den mantel van
O. L. Vrouw hemelsblauw en wit hem
't idéé gegeven heeft van de nationale vlag.
We ontkennen niet, dat hun godsdienst sterk
revolutionnair getint was: de menschen van toen
waren hier trouwe lezers van Rousseau en de
Encyclopedisten maar de grondtoon bleef ka
tholiek al kostte het moeite dezen te bewa
ren.
Want op een oogenblik scheen alles verloren:
toen Rosas, die zich in de geschiedenis den naam
van tiran verwierf, de Kerk zocht te knech
ten en den clerus te bederven. Maar 't ontbrak
toen ook niet aan dappere priesters en edelmoe
dige monniken. Katholiek Argentinië zal nooit
de namen vergeten van Sor Maria de la Paz
Figuoroa, zuster met heldhaftige deugd: van
Fray Mamerto Esqniü, Franciskaansch bis
schop, bekend missionaris na de eerste redenaar
te zijn geweest van het land; eer waaraan hij
verzaakte door zich maandenlang van 't publieke
woord te onthouden. En dan: later pastoor
Brochero, die door zijn apostel-ijver van gansch
Cordoba eerbied en bewondering afdwong.
In een andere sfeer maakten groote mannen
zich verdienstelijk voor de Katholieke Kerk:
Trejo y Sanabria, geleerde en vrome bisschop,
die de beroemde universiteit van Cardoba
stichtte; Velez Sarsfield, katholiek jurist van
eerste waarde; José Manuel Estrada, „leader"
van de georganiseerde katholieken, professor
en redenaar, Goyena, Frias, Achaval, die in
universiteitszetels, in het journalisme of in
het Parlement als kampioenen optraden voor
de Katholieke zaak.
Na zulk een verleden kon de Argentijnsche
Republiek in de 2e helft der 19e eeuw, bij ae
definitieve organisatie der onafhankelijkheid
zich niet desinteresseeren voor het Katholicis
me. De „Constituyentes" leden van 't assem-
blée tot vastlegging der grondwet roepen niet
alleen op de eerste plaats de bescherming in
van God, bron van alle goed en rechtvaardig
heid (voorwoord) maar sluiten er ook het ar
tikel 2 bij: waarin „het federaal bestuur den
katholieken, apostolieken en roomschen cultus
ondersteunt". Dezelfde grondwet erkent: vrij
heid van godsdienst, maar eischt van den Pre
sident der Republiek, bij 't aanvaarden van z'n
ambt, een eed die hem bindt „bij God en de
heilige Evangeliën" dezelfde formule wordt
gebruikt door ministers, senatoren, afgevaar
digden en andere hooge ambtenaren.
Onder aan de officieele stukken staat: „God
beware u".
In de rechtszalen hangt het kruisbeeld het
leger heeft z'n aalmoezeniers, bezoldigd door
den staat. Op 't nationaal feest 25 Mei, 9
Juli wonen de landsautoriteiten in de Kathe
draal het plechtig Te Deum van dankzegging
bij. Ook heeft er geen nationale plechtigheid
plaats, zonder dat de kerkelijke waardigheids-
bekleeders er bij vertegenwoordigd zijn.
Bij de groote processie van Sacramentsdag
rondom de historische „Meiplaats" is 't de mi
nister van buitenlandsche zaken en religie of de
burgemeester der stad, die 't Pauselijk vaandel
draagt.
Ziedaar enkele uitingen van officieelen gods
dienstzin, grootendeels van Katholieke strek
king.
Geloof nu echter niet dat de staat werkelijk
het Katholicisme „steunt" zooals art. 2 het
formuleert. Het budget van religie is werkelijk
onbeduidend en is trouwens niets anders dan
een schrale terugbetaling van wat het gouverne
ment, onder den President Rivadavia, zich aan
kerkelijke goederen heeft toegeëigend.... en
toch verheffen zich elk jaar socialisten-stem
men in de Kamers om tegen deze z.g.n. bezol
diging van luie kapitalisten op te komen. Ook
steunt de staat financieel het werk der missio
narissen uit het binnenland: Salesianen in Pa-
tagonië; Franciskanen en Dominikanen, die
zeer bloeiende gemeenten hebben gesticht in
't centrum en het Noorden van het land, voor
al dat gedeelte, dat men, al te vaag, „Pampas"
noemt.
De school, helaas, is sinds 'n 50 jaar neu
traal. De katholieke scholen, ten koste van veel
ontberingen gesticht en in 't leven gehouden,
worden niet door den staat gesteund en zijn
bovendien aan staatscontrole onderworpen, die
in 't algemeen nogal sympathiek is. De éénheid
van het huwelijk wordt gelukkig door den staat
gehandhaafd. De wet der echtscheiding heeft
verschillende malen energieken tegenstand ont
moet: ook bij de presidenten der Republiek.
Door president Irigoyen o.a. werd ze aangeval
len als „strijdig met de Argentijnsche overleve
ringen en om de verwoesting van de sociale orde
en zedelijke gezondheid der natie."
Als bewijs van katholieken geest onder de
autoriteiten willen we 't voorbeeld aanhalen
van president Avellaneda, die op Witten
Donderdag vergezeld van z'n ministers het H.
Sacrament bezocht in de kerken van Buenos
Aires en van president Luis Saénz Pena, die
in een van z'n eerste politieke redevoeringen
welsprekend zijn katholiek, apostolisch en
roomsch beloof beleed.
De organisatie van de katholieke Hiërarchie
heeft enkele jaren geleden, dank zij de welwil
lendheid van 't gouvernement, den intelligenten
en bescheiden invloed van den nuntius Mgr.
Cortesi en het ijveren van Mgr. Copello nog in
1929 groot-aalmoezenier van 't leger, nu Aarts
bisschop van Buenos Aires en sinds December
1935 kardinaal van de Roomsche Kerk een
gunstige uitbreiding ondergaan. In plaats van
één aartsbisdom tellen we er nu 7: Buenos
Aires, La Plata, Santa Fé, Cordoba, Salta, Pa
rana en St. Joan en 14 bisdommen: Corrientes,
Tueunan, Catamarca, Santiago del Estero, La
Rioja, Mercedes, Bahia Blanca, Azul, Rio
Cvarto, Rosario, Viedma, San Luis, Mendoza en
Jujuy.
Men zegt, dat ex-koning Alfons XIII en de
viering van het laatste Eucharistische Congres
te Buenos Aires niet zonder invloed zijn ge
weest op de benoeming van Mgr. Copello tot kar
dinaal.
Het aantal bisdommen spreekt op zich zelf
reeds van de frissche levenskracht van het ka
tholicisme in Argentinië. Maar daarnaast staat
ook 't angstvol probleem van gebrek aan pries
ters, gebrek aan kerken, gebrek aan parochies:
een diocees b.v. grooter dan Nederland met
'n half millioen zielen bezit niet meer dan een
25 priesters!
Speciaal bij regenval is de techniek een zegen, zooals uit "bovenstaande toekomst-
afbeeldingen blijkt. Waarom zou men naar het sportterrein gaan, wanneer het
televisie-apparaat zoo dichtbij ligt?
Dr. Frans Thierfelder, secretaris-generaal
van de Duitsche Academie te München, heeft
nadere onderzoekingen gedaan naar de afkomst
van Paul Kruger, den Zuid-Afrikaanschen
voorman.
Dr. Werner Schmidt, de secretaris der Afri-
kaansch-Duitsche Kuituur-Unie te Pretoria,
heeft op zijn verzoek den stamboom van den
laatsten President van Transvaal nauwkeurig
nagegaan en stelt thans met „absolute zeker
heid" vast, dat Paul Kruger van Duitsche af
komst was. Dit resultaat heeft in de Zuid-
Afrikaansche pers opzien gebaard, want Pre
sident Kruger is nu eenmaal de held der Boe
ren, en tot nog toe werd Krugers Duitsche af
stamming, die wel eens vermoed werd en waar
op ook de naam wijst, toch door velen in twij
fel getrokken.
Oom Pauls stamvader is Jacob Kröger, die
op 28 Juli 1690 te Sadenbeck in Oost-Prignitz
als zoon van een zekeren Franz Kröger geboren
werd en in het jaar 1713 met de „Midaelwout"
naar de Kaap kwam. Hij was soldaat van de
Oost-Indische Compagnie. Uit het Zuid-Afri-
kaansche kerkregister blijkt, dat hij bij zijn
huwelijk opgaf, uit Berlijn afkomstig te zijn,
doch dat zijn moeder in „Zadenbeek" geboren
was. Naar aanleiding hiervan stelde dr. Schmidt
een onderzoek in in het doopregister der ge
meente Sadenbeck, waarin hij het volgende
vond:
„Anno 1690. Franz Kröger's zoon Jacob werd
op 1 Augustus gedoopt; geboren op 28 Juli".
De moeder van Jacob heette Elisabeth Hart-
wigs; in het geslachtsregister der Zuid-Afri-
kaansche familiën komt ook deze naam her
haaldelijk voor.
Jacob Krögers zesde kind heette Hendrik.
Diens tweede zoon heette Gerrit. Gerrits zoon
Stefanus Johannes Kruger was de grootvader
van den President.
Kruger zelf beweerde ook steeds, dat hij van
Duitsch bloed was. Het Zuid-Afrikaansche
blad „Die Vaderland" herinnert eraan, aat Kru
ger in Juni 1884 aan het hoofd van een af
vaardiging van Transvaal te Berlijn vertoefde
en dat hij ter gelegenheid van een feestmaal,
dat hem door Keizer Wilhelm I en Bismarck
aangeboden werd, gezegd heeft, dat hij den
Keizer helaas niet in de taal van zijn vaderen
kon antwoorden, hoewel hij van Duitsche af
komst was.
Tot zoover de mededeelingen van dr. Thier
felder.
De Duitsche persdienst die ze ons verschaft
noodigt den lezer vervolgens uit, Paul Kruger
te beschouwen als een der groote zonen van
„Nederlandsch-Duitschen stam". Wij denken
daar echter niet aan. De voorouders van Kru
ger zijn in Zuid-Afrika blijkbaar vemeder-
landscht, vermoedelijk ook met Nederlandsche
vrouwen getrouwd. Tweehonderd jaar gingen
voorbij tusschen de geboorte van Jacob Kröger
en de regeeringsperiode van Kruger. De naam
van zijn geslacht werd vernederlandscht. Be
schouwen de afstammelingen van Hugenoten
die naar Zuid-Afrika gingen, en daar in het
zelfde geval kwamen te verkeeren, zich nog als
Franschen?
Een Nederlandsch-Duitsche stam is ons bo
vendien niet bekend.
Wel een Nederlandsche, naast een Duitsche.
De heeren in Duitschland doen goed, als
zij aannemen, dat men in Nederland op dit
onderscheid zéér hevig prijsstelt. Het kan hen
behoeden voor désillusies.
N.B. De gepensionneerde luitenant-generaal
Marx wijst er in de „Deutsche Allgemeine Zei-
tung" op, dat Paul Krüger omstreeks 1690 64
voorouders had. Hierbij was een Duitsch echt
paar. De 62 andere voorouders van Krüger
omstreeks 1690 waren Boeren uit de Kaap, die
wel meest van Nederlandschen oorsprong wel
licht ten deele ook van Franschen oorsprong
zullen zijn geweest. Luitenant-generaal Marx
meent daarom, dat het verkeerd is, van de
Duitsche afkomst van Paul Krüger te spreken.
Slechts is het bewijs geleverd, dat Krügers
naam van Duitschen oorsprong is.
Op zekeren dag sprak een troepje school
jongens over hun onderwijzer, die zich
steeds met pijnlijke nauwgezetheid, van
z'n taak kweet.
„Waarom wordt hij nou nooit eens ziek,"
mompelde er een, „zoodat hij niet naar school
kan komen en we eindelijk eens een tijdje
geen huiswerk behoeven te maken."
Maar jawel, de man was zoo sterk en gezond
als een os, en er bestond niet veel kans dat
de wensch van dien veelbelovenden jongeling
in vervulling zou gaan.
Een zijner kameraden had echter ernstig na
gedacht en kwam met een plannetje op de
proppen.
„Weet je wat?" stelde hij voor, „ik zal mor
gen naar den meester gaan en hem vragen
hoe het toch komt dat hij er zoo bleek uit
ziet. Dan zal ik tegen hem zeggen: „ik hoop
maar dat het goed met u zal afloopen, want
ik vind dat uw gezicht niet z'n gewone kleur
heeft. Hebt u soms koorts?" Op dat gezegde
zal hij wellicht een beetje ongerust worden
Dan ga jij naar hem toe," vervolgde de bel
hamel, zich tot z'n vriendjes wendend, „en
zegt hem ook iets dergelijks. Zoodra je binnen
bent, loop je argeloos langs hem heen en merkt
zoo terloops op: „Ik hoop dat u zich beter
voelt dan u er uitziet, mijnheer!" Dat zal z'n
ongerustheid, al is het misschien ook weinig,
toch versterken, want jullie weten dat kleine
ongerustheden dikwijls erger zijn dan de kwaal.
Dan volgt nummer drie, vier, vijf enz. De een
na den ander moet bij het binnenkomen z'n
sympathie en deelneming in een paar woorden
uitspreken. En als we dan allemaal binnen zijn,
nou. dan is z'n twijfel wel voldoende opge
wekt."
De jongens vonden het een reuzen-idee en
beloofden allen trouw te doen wat hun gezegd
was.
Den volgenden morgen trad de eerste jongen,
zooals afgesproken was, de klas binnen en
groette den leeraar met de woorden:
„Ik hoop dat u zich goed gevoelt, mijnheer,
maar u ziet er zóó bleek uit."
„Nonsens," antwoordde de onderwijzer. „Ik
mankeer niets. Ga maar op je plaats zitten."
Een tweede jongen kwam binnen en groette
den onderwijzer ongeveer met dezelfde bewoor
dingen. Achtereenvolgens kwamen de jongens
nu de klas binnen en zeiden wat was afge
sproken.
Tenslotte twijfelde de onderwijzer niet meer
en was werkelijk bang over z'n gezondheids
toestand geworden. In de eerste opwelling werd
hy boos op z'n vrouw.
„Ze houdt niet meer zooveel van me als
vroeger," dacht hij bij zich zelf. „In dezen
slechten toestand, waarin ik verkeer, heeft ze
zelfs niet eens gevraagd wat me mankeerde.
Ze heeft me er niet eens opmerkzaam op ge
maakt, dat ik er zoo miserabel uitzie."
Vervuld van deze alles behalve vriendelijke
gedachten, ging hij naar huis. Daar aangeko
men, smeet hij de deur achter zich dicht.
Z'n vrouw riep verschrikt:
'n Goede reflec
tor (hoogstens
60 cm boven den
grond) alléén is
niet voldoende:
bovendien moet
uw achterspat-
bord wit van kleur
zijn, ook overdag!
dat zegt de wetl
ZOO.ALÏ T k: LOKJE.
BIJ DE. KAeoUTECa
TIKT-ZOO TIKT V
MERCEMS
A MAN PBt
pupo ING
KlaAP te
Tuimeltje, die er voor bekend stond veel verstand te heb
ben van kruiden, ging aan het werk. Hij sneed de lieren
middendoor en kookte ze in een pannetje. Toen deed hij er
wat kaboutersuiker bij en wat blaadjes van een bijzonder
soort bloemen. Nadat dit allemaal heel lang gekookt had, ging
Tuimeltje er mee naar zijn vriend en liet hem dit lekker op-
smullen. Kruimeltje viel direct in slaap en op zijn teentjes
ging Tuimeltje nu weg om zich eëns lekker op te frisschen.
Een uurtje daarna ging Tuimeltje weer eens kijken of zijn
vriendje nog sliep, maar hij werd plotseling verrast, omdat het
ventje zelf naar hem toekwam. „Ik ben heelemaal beter", riep
Kruimeltje uit, „kijk eens hoe ik springen kan. Ik heb alleen
maar mijn das aangehouden." „Wat ben ik daar bljj om",
antwoordde Tuimeltje. „Kom, we gaan direct wandelen en dan
zal ik je mijn avonturen eens vertellen."
Eerst gingen ze den langen landweg op en kwamen zij aan
den wegwijzer. „Wat is het hier geweldig deftig geworden",
zei Kruimeltje. „Net als bij de menschen." En toen ze daar
naar het bord stonden te turen, werden ze ineens aangehouden
door een heel ouden kabouter. „Zeg, komen jullie vanavond
ook bij de stormbespreking", vroeg de oude kabouter. „Je moet
bü den hollen eik in het bosch zijn", voegde hij er aan toe en
ging toen verder naar het kasteel.
„Ik hoop, dat er niets met je gebeurd is! Je
doet zoo vreemd!"
„Ben je soms blind?" snauwde de onder
wijzer. „Kijk maar eens naar de vaalbleeke
kleur van mijn gezicht en denk eens aan den
toestand waar in ik me bevind. Alleen vreemde
menschen toonen mij hun sympathie en zijn
bezorgd over m'n gezondheid."
„Maar manik zie niets verkeerds!" ver
baasde zich z'n vrouw. „Je verbeelding speelt je
parten!"
„Vrouw," hernam de leeraar ongeduldig; „je
bent liefdeloos en harteloos. Zie je dan niet, of
wil je dan niet
zien, hoe ellendig
ik er uitzie en T) marht dpr
hoe rillerig ik ■L'<i TnUCni (Mil
ben? Ga mijn bed I
maar opmaken, 1 SUggeStW
dan kan ik rust
nemen. Ik voel
me duizelig ook."
,Het bed werd in orde gemaakt en geen vijf
minuten later, lag de onderwijzer er in te zuch
ten en te steunen.
Hij zond een boodschap naar de school en
gaf order om de jongens naar z'n huis te laten
komen om daar him lessen op te zeggen, aan
gezien hij ziek was.
Dit viel den deugnieten geweldig tegen.
„Nu hebben we met zooveel moeite zien vrij
te komen en nu zijn we toch niet vrij," klaag
den ze. „Dat hebben we niet handig genoeg in
gepikt. We moeten een nieuw plannetje op
touw zetten, zoodat we heelemaal vrijaf
krijgen."
De belhamel, die het eerste plan op touw ge
zet had, gaf nu den raad, de lessen luid en
hard te lezen. En toen ze hiermee in het huis
van hun onderwijzer, aan z'n ziekbed, bezig
waren, fluisterde hij opeens, maar zóó luid, dat
de leeraar hem duidelijk kon verstaan:
„Jongens, die harde stemmen van jullie ma
ken onzen meester nog zieker dan hij al is. Hij
zal er nog hoofdpijn van krijgen. Hij mag z'n
gezondheid aan ons niet opofferen!"
„Ja," riep de zieke. „Hij heeft gelijk, jongens!
Jullie kunnen gaan. Mijn hoofdpijn wordt
steeds erger. Allo jongens, gaan jullie maar
weer naar huis!"
De bengels heten het zich rüet twee maal
zeggen.
Het liplezen is zooals men weet een voor
treffelijk hulpmiddel, waardoor doove of
hardhoorende menschen in staat zijn het
gesproken woord te kunnen verstaan. Om bij
volkomen doofheid uit de bewegingen van den
mond en natuurlijk tevens uit de geheele mi
miek van het aangezicht het gesprokene te
kunnen opmaken, moet een langdurige oefe
ning voorafgaan.
In geringe mate wordt echter t hooren altijd
door het zien ondersteund. Elk kind, dat de
taal van zijn ouders leert verstaan, kijkt in het
begin aandachtig naar het gelaat van den
spreker en ontvangt dus te gelijker tijd geluids-
indrukken en gezichtsbeelden. Als het kind
hardhoorend is, zullen de gezichtsindrukken een
meer overwegende beteekenis krijgen en zal het
een belangrijk hulpmiddel blijven bij het ver
staan van het gesproken woord.
Zooals J. C. Cotton in „Science" meedeelt,
vergemakkelijkt voor elk persoon het zien van
den spreker het verstaan, indien de omstandig
heden de geluidontvangst bemoeilijken. Vooral
in een groote zaal, waar de acoustiek slecht
is, bijv. in een theater verstaat men de tooneel-
spelers beter, als men met een tooneelkijker het
gelaat van den spreker gadeslaat. Voor een
deel is het moeilijk verstaan van een telefoni
sche mededeeling aan het ontbreken van de
gezichtsindrukken te wijten.
Om een quantitatief onderzoek te kunnen
verrichten van de beteekenis, die het zien voor
het hooren heeft, werd door Cotton een geluid-
isoleerend kamertje, voorzien van een dubbele
glazen venster, gemaakt.
De spreker, die zich in de ruimte bevindt, ke.n
door iemand daarbuiten niet worden gehoord.
Zijn stem werd echter door middel van een
microfoon in de cel opgevangen en met een
versterker op een luidspreker overgebracht. De
proefnemer, die zich buiten het geluid-isolee
rend vertrek bevond, kon door het Inschakelen
van eenige lampen het gelaat van den spreker
zichtbaar maken. Ook kon hij de sterkte van
het geluid, dat uit den luidspreker kwam, rege
len en door middel van een apart instrumen
tarium hieraan een geruisch van wisselende
sterkte en aard toevoegen. Was dit toegevoegde
geruisch voldoende sterk, dan bleek 't, dat men
het gesproken woord alleen kon verstaan, in
dien ook het gelaat van den spreker zichtbaar
was. Met deze proefopstelling kon de Ameri-
kaansche onderzoeker quantitatief den invloed
van het zien op het hooren vaststellen.
Door geleidelijk het hooren te bemoeilijken,
kan men iemand oefenen in het verstaan door
middel van de waarneming van de lipbewegin-
gen en de gelaatsuitdrukking. Zoo konden
hardhoorende studenten ten slotte het gespro
kene verstaan bij volledige uitschakeling van
het geluid.
ATT DrMVTME*°P dlt blad syn Ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen p *7RH bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door k 7CA a bij een ongeval met p OCH bij verlies van een hand,
A I .1 .r*. A ri^JI i li I*1, n ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen i *J\Jm doodelijken afloop «vvr» een voet of een oog
AANGIFTE MOETOP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
HOOFDSTUK I
„Denise, ik heb zooeven een brief ontvangen,
waarin je ten huwelijk wordt gevraagd."
Dat zinnetje, heel kalm door tante Madeleine
uitgesproken, maakte mij stom van verbazing.
Mijn hand, waarin ik de naald hield, waarmede
ik een jurkje aan het naaien was voor een der
beschermelingen van juffrouw Brissot, bleef
halverwege steken. Toen ik eindelijk mijn stem
weer in mijn macht had, riep ik uit: „Een
huwelijks aanzoek.... Wat een geluk! Maar
tante Madeleine, is dat wel waar?"
„Heb ik de gewoonte om grappen te verkoo-
pen? En dan als het zoo iets ernstigs betreft?"
Ja, dat is zoo; tante Madeleine koestert zulk
een ingewortelde vereering voor alles wat de
familie en het huwelijk betreft, dat de gedachte
aan een grap nooit in mijn hoofd zou hebben
moeten opkomen. Dat was ook de meening van
mijn nichtje Francoise, want zij protesteerde
verontwaardigd: „O, Denisehoe kun je zoo
iets van moeder denken?"
„Dus het is waar, iemand vraagt mij ten
huwelijk. Wie is het, lieve tante?"
„Kun je dat niet raden?"
„Heelemaal niet. Hoe zou ik dat kunnen? Is
het iemand, dien wij kennen?"
„Zeker."
„O, dat maakt het gemakkelijker. Laat mij
raden. Daar houd ik zoo van, net als toen wij
kinderen waren en wij raadseltjes aan het op
lossen waren. U moet alleen maar ja of neen
antwoorden, tante Madeleine. Jij ook, Fran
coise, jij moogt meedoen, als je het ten minste
niet al weet."
„Jawel, ik weet het al."
„Komaan, wij beginnen. Is het een heer?"
„Wat is dat nu, Denise!"
„Natuurlijk, het kan geen dame zijn. Het is
dus een heer, dien ik ken. Is hij mooi?"
„Wat een vraag! Een mooie mijnheer, waar
heb je dien gezien?"
„Goed, hij is dus niet mooi. Is hij aardig
„Heel aardig."
„Jong?"
„Ja."
„Je stelt je vragen niet goed," viel Francoise
in de rede. „Toen je onlangs moest raden met
welke pen Napoleon zijn afstand doen van den
troon had onderteekend, was je scherpzinni
ger."
„Ik vind mijn vragen niet zoo gek," ant
woordde ik bits.
„Waar dient het voor om te weten of die
heer aardig is? Och, alle jonge heeren, die trou
wen willen, zijn aardig. Als je bovendien weet,
dat hij jong is, ben je qog even ver; alle heeren,
die trouwen willen, zijn jong."
„Niet altijdDe verloofde van Marie
Thérèse
„O, als je zulke buitengewone gevallen gaat
aanhalen! Ik moet je dan ook maar dadelijk
verklaren, dat die heer geen buitengewoon geval
is."
„Goed, ik begrijp het. Dus een heel gewone
man."
„Dat heb ik niet gezegd."
„Komaan, meisjes, geen ruzie maken!" zei
tante Madeleine. „Ik dacht dat er alleen ja of
neen zou geantwoord worden?"
„Ik begin opnieuw en nu met betere vragen.
Komt hij dikwijls hier?"
„O, dat is al beter," zei Francoise.
„Ja of neen, Francoise?"
„Ja,"
„Hij komt dus dikwijls hierIk ken er drie,
die dat doen."
Met mijn duim op de palm van mijn rechter
hand, stelde ik mijn vraag: „Is hij blond, heel
lang, wel een hoofd grooter dan ik, met een
aardig snorretje, blauwe oogen
„O, neen, neen," riepen tante en nicht tegelijk
uit.
„Dus is het niet mijnheer ServoixJam
mer, die zou mij wel bevallen."
„Denise!"
Mijn wijsvinger kwam op de palm van mijn
rechterhand neer in plaats van mijn duim. „Is
hij donkerbruin van haar, amusant, geestig,
draagt hij een lorgnet?"
„Neen, neen!"
„Dus het is niet de dokter. Jammer, ook hij
zou mij wel bevallen."
Ik aarzelde een oogenblik eer ik den der
den vasten bezoeker van ons huis wilde be
schrijven. Waarom? Wat voor vreemd gevoel
beving mij als ik aan hem dacht?
Maar opeens verscheen voor mijn geest het
beeld van juffrouw Brissot en ik kreeg opeens
mijn vroolijk humeur terug, maar nu vermengd
met een tikje strijdlust.
„Nu is het vraagstuk heel gemakkelijk," ver
klaarde ik. „Dus niet mijnheer Servoix, niet
de dokter, geen lorgnet, niet bruin, niet blond,
niet amusant, niet geestig...."
„Dat hebben wij niet gezegd."
„Maar toen ik die vraag heb gesteld, hebt u
beiden neen geantwoord."
„Omdat wij begrepen, dat je aan den dokter
dacht."
„Ik ga verder." Met mijn middelsten vinger
op de palm van mijn rechterhand, stelde ik een
reeks vragen: „Dus, hij is niet groot, niet klein,
niet blond, niet bruinniet mooi, niet knap.
Een beetje dik, niet kwaad, zes en twintig jaar,
zooals Francoise zei: Heel gewoon! Dat is
Georges Peral!"
„Ja, het is Georges Peral, maar ik verbied je
te zeggen, dat ik hem zoo heel gewoon vind."
„Nou, dan laten wij het „Heel" maar weg."
„Maar wat zeg je er van?" vroeg tante een
beetje ongerust over den loop van het gesprek.
„Ik zeg.... ik wil er over nadenken."
Tante Madeleine legde haar breiwerk op tafel,
draaide zich een beetje in haar fauteuil om,
zoodat zij mij goed in de oogen kon zien en
dan begon zij op haar manier officieel te spre
ken, langzaam en kalm: „Lieve kind, je moet
goed begrijpen, dat dit aanzoek van Georges
Peral voor jou een ongehoorde kans is."
„Tante, ik weet, wat u gaat zeggen: Ik ben
arm, heb geen bruidsschat."
„Pardon, je hebt geen groot fortuin, maar je
bent ook niet arm."
„In alle geval mag ik mij geen illusies maken,
alsof het leven, dat ik hier bij u leid, zoo maar
kan voortduren.... Toen ik in 1914 alleen
achter bleef, vader naar het front, de kost
school voor de dochters van officieren voor
onbepaalden tijd gesloten, metais eenig toe
vluchtsoord het appartement van vader in Dyon,
armzalig verblijf, dat ik ternauwernood kende...
appertement van een weduwnaar, vreemdeling en
zonder relaties in de stad, zou ik dood zijn
gegaan van? verdriet, als u geen medelijden
met mij had gehad."
„Komaan, dwaas meisje, wat vertel je nu?"
„Tante Madeleine, u schreef mij toen, dat uw
huis mijn tehuis zouo worden. Ik ben toen naar
Saint-Favien vertrokken om u daar aan te tref
fen. Daar was het, lieve tante, dat u mij twee
maanden later het verschrikkelijke nieuws zoo
voorzichtig mededeelde.... Mijn dierbare vader,
zoo knap, zoo jong, pas benoemd tot chef van
het escadron! Hij was zoo vol verwachting, dat
wij elkaar zouden weerzien
Zooals steeds, als ik dacht aan den dood van
mijn vader op het slagveld, had ik moeite om
de snikken te weerhouden, die mijn keel toe
knepen. Tante zei mij met haar lieve stem:
„Denise, lieveling, waarom die herinneringen
opgewekt?"
„Dat doet mij goed! Ik houd er van hardop
in uw tegenwoordigheid te denkenHet was
dus in Saint-Flavien, een dag in den herfst.
Wij zijn daar zoo lang gebleven, omdat de
natuur er zoo schoon is. Daarna heeft u mij
meegenomen naar Parijs, naar dit heerenhuis,
in die weelde, die zoo nieuw voor mij was. En
sedert leef ik zooals u, ik slaap in een kamer
met behangsel van rose zijde, ik loop over
tapijten, die ieder een fortuin gekost hebben,
ik zit in fauteuils, die in een museum niet
zouden misplaatst zijn, ik drink mijn thee uit
kopjes van Sèvres porselein of oude Chinee-
sche kommetjes. Ik word bediend door een tal
rijk personeel, ik rijd in een eerste klas auto,
ik heb dezelfde leeraren en draag dezelfde
toiletten als mejuffrouw Francoise Martignac,
mijn nicht, die belast is met een bruidsschat van
eenige millioenen. Dus als ik terug zou moeten
keeren tot mijn normale leven, wat zou er van
mij worden, voor het geval ik mij te veel aan
al die weelde zou gehecht hebben?"
Tante Madeleine had eenige keeren gepro
beerd om mijn woordenvloed te stuiten. Toen
ik eindelijk ophield met spreken, zei zij zacht:
„Je hebt mij niet goed begrepen, kind. Ik vrees
er niet voor, dat de weelde, die je omringt, voor
je noodzakelijk zou geworden zijn. Ondanks je
kinderachtigheid ben je toch te verstandig om
niet te beseffen dat onze situatie, wat betreft
fortuin, waarlijk buitengewoon is. Maar men
kan heel gelukkig wezen in veel bescheidener
omstandigheden. Het is dus niet om je aan een
mogelijk gevaar te ontrukken, dat ik je het
huwelijk wil aanraden, dat zich nu voordoet»
(Wordt vervolgd)