ffldvcï&aal van den dag Tuimelt je en Kruimeltje in het Kabouterland Katholicisme in Argentinië WIT!! Paul Krüger r ZATERDAG 23 MEI 193Ó Het openbare leven Hooren door te zien De onbekende Verloofde ACHTERSPATBORDEN J. C. Cotton's meening DOOR LEMAIRE (Speciale correspondentie) De Zuid-Amerikaansche republiek van Ar gentinië herbergt op een oppervlakte van meer dan 80 X Nederland ongeveer 12 millioen menschen: waarvan pl.m. s mi moe n vreemdelingen. De hoofdstad: Buenos-Aires de Zuid-Amerikaansche Lichtstad driemaal zoo uitgestrekt als Parijs, telt ongeveer 2 y2 millioen inwoners. 't Katholicisme in dit land is niet van vroegen datum, zooals trouwens in gansch Amerika. De Spaansche kolonisten vier eeuwen terug, wa ren vergezeld van Paters Franciskanen en Do- minikanen, die 't eerst 't geloof predikten. Wat later kwamen de P. Jesuïeten, stichters van de bekende „Fundaciones" en „Reducciones" waar de Indianen de eerste geloofsonderrichtingen ontvingen en met 't geloof de Christelijke beschaving en een hoognoodige bescherming te gen den maar al te grooten gouddorst der vreemdelingen. Niet zoo lang geleden werden drie Jesuiëten-martelaars uit de Fundaciones van Noord-Argentinië heilig verklaard. Met Rosa van Lima, Louis Bertrant, Francisio Solano, Petrus Claver eerste bloemen uit dezen nieuwen tuin. Sinds de XVIe eeuw werd 't bekeeringswerk onder de Indianen voortgezet, terwijl in de steden de vreemdelingen zoo goed en zoo kwaad als 't ging, 't katholieke geloof, uit het Moeder land meegebracht, handhaafden, 't Is echter pas na 3 eeuwen, dat men van katholiek Argentinië spreken kan: wijl Argentinië als vrije republiek pas in de eerste helft der vorige eeuw ontstond. In 't begin immers der 19e eeuw loopen in Z. Amerika de geruchten van onafhankelijkheids zin. 't Spaansche juk woog te zwaar voor men schen, die van revolutionnairen geest doordron gen waren. Maar uitdrukkelijk verklaart de revolutionnair: wij verdrijven den vreemdeling: we behouden zijn God. 't Is waar: 'n groot aantal monniken deed meeOrellana, Dean Fu- nes, Alberti, Santa Maria de Oro, zijn alle pries ters, die de revolutiemannen aan God blijven herinneren. Toen, ten tijde der kolonie, men een schuts heilige wou geven aan de stad: Santa Maria de los Buenos Aires, werd het lot geworpen over verschillende heiligennamen. Den eersten keer viel 't lot op Sint Maarten van Tours. Maar die kolonisten vonden 't weinig passend, dat 'n Fransche heilige patroon werd van 'n Spaan sche stad.... Den 2en keer viel weer 't lot op St. Maarten.... ze probeerden 't nog een der den keeren toen gaven ze zich gewonnen: St. Maarten van Tours werd de patroon van Santa Maria de los Buenos Aires. Zoo is de ge schiedenis.toch zijn er nog die meenen, dat Sint Maarten schutsheilige werd omdat gene raal St. Martin: de vrijheidsheld van Argen tinië, z'n beschermeling was. Van generaals gesproken: 't is opvallend hoe godsdienstig, ja zelfs vroom ze waren. Generaal Saint Martin zelf gaf, na een zijner eerste over winningen op 't Spaansche leger, zijn degen als wijgeschenk aan „O. L. Vr. de la Merci", die hij tevens vereerde met den titel van„Generaal van bet vrijheidsleger"! Manuel Belgrano, een andere vrijheidsheld, liet zijn soldaten het rozenhoedje bidden en ried dezelfde gewoonte generaal St. Martin aan. Men zegt ook, dat de kleur van den mantel van O. L. Vrouw hemelsblauw en wit hem 't idéé gegeven heeft van de nationale vlag. We ontkennen niet, dat hun godsdienst sterk revolutionnair getint was: de menschen van toen waren hier trouwe lezers van Rousseau en de Encyclopedisten maar de grondtoon bleef ka tholiek al kostte het moeite dezen te bewa ren. Want op een oogenblik scheen alles verloren: toen Rosas, die zich in de geschiedenis den naam van tiran verwierf, de Kerk zocht te knech ten en den clerus te bederven. Maar 't ontbrak toen ook niet aan dappere priesters en edelmoe dige monniken. Katholiek Argentinië zal nooit de namen vergeten van Sor Maria de la Paz Figuoroa, zuster met heldhaftige deugd: van Fray Mamerto Esqniü, Franciskaansch bis schop, bekend missionaris na de eerste redenaar te zijn geweest van het land; eer waaraan hij verzaakte door zich maandenlang van 't publieke woord te onthouden. En dan: later pastoor Brochero, die door zijn apostel-ijver van gansch Cordoba eerbied en bewondering afdwong. In een andere sfeer maakten groote mannen zich verdienstelijk voor de Katholieke Kerk: Trejo y Sanabria, geleerde en vrome bisschop, die de beroemde universiteit van Cardoba stichtte; Velez Sarsfield, katholiek jurist van eerste waarde; José Manuel Estrada, „leader" van de georganiseerde katholieken, professor en redenaar, Goyena, Frias, Achaval, die in universiteitszetels, in het journalisme of in het Parlement als kampioenen optraden voor de Katholieke zaak. Na zulk een verleden kon de Argentijnsche Republiek in de 2e helft der 19e eeuw, bij ae definitieve organisatie der onafhankelijkheid zich niet desinteresseeren voor het Katholicis me. De „Constituyentes" leden van 't assem- blée tot vastlegging der grondwet roepen niet alleen op de eerste plaats de bescherming in van God, bron van alle goed en rechtvaardig heid (voorwoord) maar sluiten er ook het ar tikel 2 bij: waarin „het federaal bestuur den katholieken, apostolieken en roomschen cultus ondersteunt". Dezelfde grondwet erkent: vrij heid van godsdienst, maar eischt van den Pre sident der Republiek, bij 't aanvaarden van z'n ambt, een eed die hem bindt „bij God en de heilige Evangeliën" dezelfde formule wordt gebruikt door ministers, senatoren, afgevaar digden en andere hooge ambtenaren. Onder aan de officieele stukken staat: „God beware u". In de rechtszalen hangt het kruisbeeld het leger heeft z'n aalmoezeniers, bezoldigd door den staat. Op 't nationaal feest 25 Mei, 9 Juli wonen de landsautoriteiten in de Kathe draal het plechtig Te Deum van dankzegging bij. Ook heeft er geen nationale plechtigheid plaats, zonder dat de kerkelijke waardigheids- bekleeders er bij vertegenwoordigd zijn. Bij de groote processie van Sacramentsdag rondom de historische „Meiplaats" is 't de mi nister van buitenlandsche zaken en religie of de burgemeester der stad, die 't Pauselijk vaandel draagt. Ziedaar enkele uitingen van officieelen gods dienstzin, grootendeels van Katholieke strek king. Geloof nu echter niet dat de staat werkelijk het Katholicisme „steunt" zooals art. 2 het formuleert. Het budget van religie is werkelijk onbeduidend en is trouwens niets anders dan een schrale terugbetaling van wat het gouverne ment, onder den President Rivadavia, zich aan kerkelijke goederen heeft toegeëigend.... en toch verheffen zich elk jaar socialisten-stem men in de Kamers om tegen deze z.g.n. bezol diging van luie kapitalisten op te komen. Ook steunt de staat financieel het werk der missio narissen uit het binnenland: Salesianen in Pa- tagonië; Franciskanen en Dominikanen, die zeer bloeiende gemeenten hebben gesticht in 't centrum en het Noorden van het land, voor al dat gedeelte, dat men, al te vaag, „Pampas" noemt. De school, helaas, is sinds 'n 50 jaar neu traal. De katholieke scholen, ten koste van veel ontberingen gesticht en in 't leven gehouden, worden niet door den staat gesteund en zijn bovendien aan staatscontrole onderworpen, die in 't algemeen nogal sympathiek is. De éénheid van het huwelijk wordt gelukkig door den staat gehandhaafd. De wet der echtscheiding heeft verschillende malen energieken tegenstand ont moet: ook bij de presidenten der Republiek. Door president Irigoyen o.a. werd ze aangeval len als „strijdig met de Argentijnsche overleve ringen en om de verwoesting van de sociale orde en zedelijke gezondheid der natie." Als bewijs van katholieken geest onder de autoriteiten willen we 't voorbeeld aanhalen van president Avellaneda, die op Witten Donderdag vergezeld van z'n ministers het H. Sacrament bezocht in de kerken van Buenos Aires en van president Luis Saénz Pena, die in een van z'n eerste politieke redevoeringen welsprekend zijn katholiek, apostolisch en roomsch beloof beleed. De organisatie van de katholieke Hiërarchie heeft enkele jaren geleden, dank zij de welwil lendheid van 't gouvernement, den intelligenten en bescheiden invloed van den nuntius Mgr. Cortesi en het ijveren van Mgr. Copello nog in 1929 groot-aalmoezenier van 't leger, nu Aarts bisschop van Buenos Aires en sinds December 1935 kardinaal van de Roomsche Kerk een gunstige uitbreiding ondergaan. In plaats van één aartsbisdom tellen we er nu 7: Buenos Aires, La Plata, Santa Fé, Cordoba, Salta, Pa rana en St. Joan en 14 bisdommen: Corrientes, Tueunan, Catamarca, Santiago del Estero, La Rioja, Mercedes, Bahia Blanca, Azul, Rio Cvarto, Rosario, Viedma, San Luis, Mendoza en Jujuy. Men zegt, dat ex-koning Alfons XIII en de viering van het laatste Eucharistische Congres te Buenos Aires niet zonder invloed zijn ge weest op de benoeming van Mgr. Copello tot kar dinaal. Het aantal bisdommen spreekt op zich zelf reeds van de frissche levenskracht van het ka tholicisme in Argentinië. Maar daarnaast staat ook 't angstvol probleem van gebrek aan pries ters, gebrek aan kerken, gebrek aan parochies: een diocees b.v. grooter dan Nederland met 'n half millioen zielen bezit niet meer dan een 25 priesters! Speciaal bij regenval is de techniek een zegen, zooals uit "bovenstaande toekomst- afbeeldingen blijkt. Waarom zou men naar het sportterrein gaan, wanneer het televisie-apparaat zoo dichtbij ligt? Dr. Frans Thierfelder, secretaris-generaal van de Duitsche Academie te München, heeft nadere onderzoekingen gedaan naar de afkomst van Paul Kruger, den Zuid-Afrikaanschen voorman. Dr. Werner Schmidt, de secretaris der Afri- kaansch-Duitsche Kuituur-Unie te Pretoria, heeft op zijn verzoek den stamboom van den laatsten President van Transvaal nauwkeurig nagegaan en stelt thans met „absolute zeker heid" vast, dat Paul Kruger van Duitsche af komst was. Dit resultaat heeft in de Zuid- Afrikaansche pers opzien gebaard, want Pre sident Kruger is nu eenmaal de held der Boe ren, en tot nog toe werd Krugers Duitsche af stamming, die wel eens vermoed werd en waar op ook de naam wijst, toch door velen in twij fel getrokken. Oom Pauls stamvader is Jacob Kröger, die op 28 Juli 1690 te Sadenbeck in Oost-Prignitz als zoon van een zekeren Franz Kröger geboren werd en in het jaar 1713 met de „Midaelwout" naar de Kaap kwam. Hij was soldaat van de Oost-Indische Compagnie. Uit het Zuid-Afri- kaansche kerkregister blijkt, dat hij bij zijn huwelijk opgaf, uit Berlijn afkomstig te zijn, doch dat zijn moeder in „Zadenbeek" geboren was. Naar aanleiding hiervan stelde dr. Schmidt een onderzoek in in het doopregister der ge meente Sadenbeck, waarin hij het volgende vond: „Anno 1690. Franz Kröger's zoon Jacob werd op 1 Augustus gedoopt; geboren op 28 Juli". De moeder van Jacob heette Elisabeth Hart- wigs; in het geslachtsregister der Zuid-Afri- kaansche familiën komt ook deze naam her haaldelijk voor. Jacob Krögers zesde kind heette Hendrik. Diens tweede zoon heette Gerrit. Gerrits zoon Stefanus Johannes Kruger was de grootvader van den President. Kruger zelf beweerde ook steeds, dat hij van Duitsch bloed was. Het Zuid-Afrikaansche blad „Die Vaderland" herinnert eraan, aat Kru ger in Juni 1884 aan het hoofd van een af vaardiging van Transvaal te Berlijn vertoefde en dat hij ter gelegenheid van een feestmaal, dat hem door Keizer Wilhelm I en Bismarck aangeboden werd, gezegd heeft, dat hij den Keizer helaas niet in de taal van zijn vaderen kon antwoorden, hoewel hij van Duitsche af komst was. Tot zoover de mededeelingen van dr. Thier felder. De Duitsche persdienst die ze ons verschaft noodigt den lezer vervolgens uit, Paul Kruger te beschouwen als een der groote zonen van „Nederlandsch-Duitschen stam". Wij denken daar echter niet aan. De voorouders van Kru ger zijn in Zuid-Afrika blijkbaar vemeder- landscht, vermoedelijk ook met Nederlandsche vrouwen getrouwd. Tweehonderd jaar gingen voorbij tusschen de geboorte van Jacob Kröger en de regeeringsperiode van Kruger. De naam van zijn geslacht werd vernederlandscht. Be schouwen de afstammelingen van Hugenoten die naar Zuid-Afrika gingen, en daar in het zelfde geval kwamen te verkeeren, zich nog als Franschen? Een Nederlandsch-Duitsche stam is ons bo vendien niet bekend. Wel een Nederlandsche, naast een Duitsche. De heeren in Duitschland doen goed, als zij aannemen, dat men in Nederland op dit onderscheid zéér hevig prijsstelt. Het kan hen behoeden voor désillusies. N.B. De gepensionneerde luitenant-generaal Marx wijst er in de „Deutsche Allgemeine Zei- tung" op, dat Paul Krüger omstreeks 1690 64 voorouders had. Hierbij was een Duitsch echt paar. De 62 andere voorouders van Krüger omstreeks 1690 waren Boeren uit de Kaap, die wel meest van Nederlandschen oorsprong wel licht ten deele ook van Franschen oorsprong zullen zijn geweest. Luitenant-generaal Marx meent daarom, dat het verkeerd is, van de Duitsche afkomst van Paul Krüger te spreken. Slechts is het bewijs geleverd, dat Krügers naam van Duitschen oorsprong is. Op zekeren dag sprak een troepje school jongens over hun onderwijzer, die zich steeds met pijnlijke nauwgezetheid, van z'n taak kweet. „Waarom wordt hij nou nooit eens ziek," mompelde er een, „zoodat hij niet naar school kan komen en we eindelijk eens een tijdje geen huiswerk behoeven te maken." Maar jawel, de man was zoo sterk en gezond als een os, en er bestond niet veel kans dat de wensch van dien veelbelovenden jongeling in vervulling zou gaan. Een zijner kameraden had echter ernstig na gedacht en kwam met een plannetje op de proppen. „Weet je wat?" stelde hij voor, „ik zal mor gen naar den meester gaan en hem vragen hoe het toch komt dat hij er zoo bleek uit ziet. Dan zal ik tegen hem zeggen: „ik hoop maar dat het goed met u zal afloopen, want ik vind dat uw gezicht niet z'n gewone kleur heeft. Hebt u soms koorts?" Op dat gezegde zal hij wellicht een beetje ongerust worden Dan ga jij naar hem toe," vervolgde de bel hamel, zich tot z'n vriendjes wendend, „en zegt hem ook iets dergelijks. Zoodra je binnen bent, loop je argeloos langs hem heen en merkt zoo terloops op: „Ik hoop dat u zich beter voelt dan u er uitziet, mijnheer!" Dat zal z'n ongerustheid, al is het misschien ook weinig, toch versterken, want jullie weten dat kleine ongerustheden dikwijls erger zijn dan de kwaal. Dan volgt nummer drie, vier, vijf enz. De een na den ander moet bij het binnenkomen z'n sympathie en deelneming in een paar woorden uitspreken. En als we dan allemaal binnen zijn, nou. dan is z'n twijfel wel voldoende opge wekt." De jongens vonden het een reuzen-idee en beloofden allen trouw te doen wat hun gezegd was. Den volgenden morgen trad de eerste jongen, zooals afgesproken was, de klas binnen en groette den leeraar met de woorden: „Ik hoop dat u zich goed gevoelt, mijnheer, maar u ziet er zóó bleek uit." „Nonsens," antwoordde de onderwijzer. „Ik mankeer niets. Ga maar op je plaats zitten." Een tweede jongen kwam binnen en groette den onderwijzer ongeveer met dezelfde bewoor dingen. Achtereenvolgens kwamen de jongens nu de klas binnen en zeiden wat was afge sproken. Tenslotte twijfelde de onderwijzer niet meer en was werkelijk bang over z'n gezondheids toestand geworden. In de eerste opwelling werd hy boos op z'n vrouw. „Ze houdt niet meer zooveel van me als vroeger," dacht hij bij zich zelf. „In dezen slechten toestand, waarin ik verkeer, heeft ze zelfs niet eens gevraagd wat me mankeerde. Ze heeft me er niet eens opmerkzaam op ge maakt, dat ik er zoo miserabel uitzie." Vervuld van deze alles behalve vriendelijke gedachten, ging hij naar huis. Daar aangeko men, smeet hij de deur achter zich dicht. Z'n vrouw riep verschrikt: 'n Goede reflec tor (hoogstens 60 cm boven den grond) alléén is niet voldoende: bovendien moet uw achterspat- bord wit van kleur zijn, ook overdag! dat zegt de wetl ZOO.ALÏ T k: LOKJE. BIJ DE. KAeoUTECa TIKT-ZOO TIKT V MERCEMS A MAN PBt pupo ING KlaAP te Tuimeltje, die er voor bekend stond veel verstand te heb ben van kruiden, ging aan het werk. Hij sneed de lieren middendoor en kookte ze in een pannetje. Toen deed hij er wat kaboutersuiker bij en wat blaadjes van een bijzonder soort bloemen. Nadat dit allemaal heel lang gekookt had, ging Tuimeltje er mee naar zijn vriend en liet hem dit lekker op- smullen. Kruimeltje viel direct in slaap en op zijn teentjes ging Tuimeltje nu weg om zich eëns lekker op te frisschen. Een uurtje daarna ging Tuimeltje weer eens kijken of zijn vriendje nog sliep, maar hij werd plotseling verrast, omdat het ventje zelf naar hem toekwam. „Ik ben heelemaal beter", riep Kruimeltje uit, „kijk eens hoe ik springen kan. Ik heb alleen maar mijn das aangehouden." „Wat ben ik daar bljj om", antwoordde Tuimeltje. „Kom, we gaan direct wandelen en dan zal ik je mijn avonturen eens vertellen." Eerst gingen ze den langen landweg op en kwamen zij aan den wegwijzer. „Wat is het hier geweldig deftig geworden", zei Kruimeltje. „Net als bij de menschen." En toen ze daar naar het bord stonden te turen, werden ze ineens aangehouden door een heel ouden kabouter. „Zeg, komen jullie vanavond ook bij de stormbespreking", vroeg de oude kabouter. „Je moet bü den hollen eik in het bosch zijn", voegde hij er aan toe en ging toen verder naar het kasteel. „Ik hoop, dat er niets met je gebeurd is! Je doet zoo vreemd!" „Ben je soms blind?" snauwde de onder wijzer. „Kijk maar eens naar de vaalbleeke kleur van mijn gezicht en denk eens aan den toestand waar in ik me bevind. Alleen vreemde menschen toonen mij hun sympathie en zijn bezorgd over m'n gezondheid." „Maar manik zie niets verkeerds!" ver baasde zich z'n vrouw. „Je verbeelding speelt je parten!" „Vrouw," hernam de leeraar ongeduldig; „je bent liefdeloos en harteloos. Zie je dan niet, of wil je dan niet zien, hoe ellendig ik er uitzie en T) marht dpr hoe rillerig ik ■L'<i TnUCni (Mil ben? Ga mijn bed I maar opmaken, 1 SUggeStW dan kan ik rust nemen. Ik voel me duizelig ook." ,Het bed werd in orde gemaakt en geen vijf minuten later, lag de onderwijzer er in te zuch ten en te steunen. Hij zond een boodschap naar de school en gaf order om de jongens naar z'n huis te laten komen om daar him lessen op te zeggen, aan gezien hij ziek was. Dit viel den deugnieten geweldig tegen. „Nu hebben we met zooveel moeite zien vrij te komen en nu zijn we toch niet vrij," klaag den ze. „Dat hebben we niet handig genoeg in gepikt. We moeten een nieuw plannetje op touw zetten, zoodat we heelemaal vrijaf krijgen." De belhamel, die het eerste plan op touw ge zet had, gaf nu den raad, de lessen luid en hard te lezen. En toen ze hiermee in het huis van hun onderwijzer, aan z'n ziekbed, bezig waren, fluisterde hij opeens, maar zóó luid, dat de leeraar hem duidelijk kon verstaan: „Jongens, die harde stemmen van jullie ma ken onzen meester nog zieker dan hij al is. Hij zal er nog hoofdpijn van krijgen. Hij mag z'n gezondheid aan ons niet opofferen!" „Ja," riep de zieke. „Hij heeft gelijk, jongens! Jullie kunnen gaan. Mijn hoofdpijn wordt steeds erger. Allo jongens, gaan jullie maar weer naar huis!" De bengels heten het zich rüet twee maal zeggen. Het liplezen is zooals men weet een voor treffelijk hulpmiddel, waardoor doove of hardhoorende menschen in staat zijn het gesproken woord te kunnen verstaan. Om bij volkomen doofheid uit de bewegingen van den mond en natuurlijk tevens uit de geheele mi miek van het aangezicht het gesprokene te kunnen opmaken, moet een langdurige oefe ning voorafgaan. In geringe mate wordt echter t hooren altijd door het zien ondersteund. Elk kind, dat de taal van zijn ouders leert verstaan, kijkt in het begin aandachtig naar het gelaat van den spreker en ontvangt dus te gelijker tijd geluids- indrukken en gezichtsbeelden. Als het kind hardhoorend is, zullen de gezichtsindrukken een meer overwegende beteekenis krijgen en zal het een belangrijk hulpmiddel blijven bij het ver staan van het gesproken woord. Zooals J. C. Cotton in „Science" meedeelt, vergemakkelijkt voor elk persoon het zien van den spreker het verstaan, indien de omstandig heden de geluidontvangst bemoeilijken. Vooral in een groote zaal, waar de acoustiek slecht is, bijv. in een theater verstaat men de tooneel- spelers beter, als men met een tooneelkijker het gelaat van den spreker gadeslaat. Voor een deel is het moeilijk verstaan van een telefoni sche mededeeling aan het ontbreken van de gezichtsindrukken te wijten. Om een quantitatief onderzoek te kunnen verrichten van de beteekenis, die het zien voor het hooren heeft, werd door Cotton een geluid- isoleerend kamertje, voorzien van een dubbele glazen venster, gemaakt. De spreker, die zich in de ruimte bevindt, ke.n door iemand daarbuiten niet worden gehoord. Zijn stem werd echter door middel van een microfoon in de cel opgevangen en met een versterker op een luidspreker overgebracht. De proefnemer, die zich buiten het geluid-isolee rend vertrek bevond, kon door het Inschakelen van eenige lampen het gelaat van den spreker zichtbaar maken. Ook kon hij de sterkte van het geluid, dat uit den luidspreker kwam, rege len en door middel van een apart instrumen tarium hieraan een geruisch van wisselende sterkte en aard toevoegen. Was dit toegevoegde geruisch voldoende sterk, dan bleek 't, dat men het gesproken woord alleen kon verstaan, in dien ook het gelaat van den spreker zichtbaar was. Met deze proefopstelling kon de Ameri- kaansche onderzoeker quantitatief den invloed van het zien op het hooren vaststellen. Door geleidelijk het hooren te bemoeilijken, kan men iemand oefenen in het verstaan door middel van de waarneming van de lipbewegin- gen en de gelaatsuitdrukking. Zoo konden hardhoorende studenten ten slotte het gespro kene verstaan bij volledige uitschakeling van het geluid. ATT DrMVTME*°P dlt blad syn Ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen p *7RH bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door k 7CA a bij een ongeval met p OCH bij verlies van een hand, A I .1 .r*. A ri^JI i li I*1, n ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen i *J\Jm doodelijken afloop «vvr» een voet of een oog AANGIFTE MOETOP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL HOOFDSTUK I „Denise, ik heb zooeven een brief ontvangen, waarin je ten huwelijk wordt gevraagd." Dat zinnetje, heel kalm door tante Madeleine uitgesproken, maakte mij stom van verbazing. Mijn hand, waarin ik de naald hield, waarmede ik een jurkje aan het naaien was voor een der beschermelingen van juffrouw Brissot, bleef halverwege steken. Toen ik eindelijk mijn stem weer in mijn macht had, riep ik uit: „Een huwelijks aanzoek.... Wat een geluk! Maar tante Madeleine, is dat wel waar?" „Heb ik de gewoonte om grappen te verkoo- pen? En dan als het zoo iets ernstigs betreft?" Ja, dat is zoo; tante Madeleine koestert zulk een ingewortelde vereering voor alles wat de familie en het huwelijk betreft, dat de gedachte aan een grap nooit in mijn hoofd zou hebben moeten opkomen. Dat was ook de meening van mijn nichtje Francoise, want zij protesteerde verontwaardigd: „O, Denisehoe kun je zoo iets van moeder denken?" „Dus het is waar, iemand vraagt mij ten huwelijk. Wie is het, lieve tante?" „Kun je dat niet raden?" „Heelemaal niet. Hoe zou ik dat kunnen? Is het iemand, dien wij kennen?" „Zeker." „O, dat maakt het gemakkelijker. Laat mij raden. Daar houd ik zoo van, net als toen wij kinderen waren en wij raadseltjes aan het op lossen waren. U moet alleen maar ja of neen antwoorden, tante Madeleine. Jij ook, Fran coise, jij moogt meedoen, als je het ten minste niet al weet." „Jawel, ik weet het al." „Komaan, wij beginnen. Is het een heer?" „Wat is dat nu, Denise!" „Natuurlijk, het kan geen dame zijn. Het is dus een heer, dien ik ken. Is hij mooi?" „Wat een vraag! Een mooie mijnheer, waar heb je dien gezien?" „Goed, hij is dus niet mooi. Is hij aardig „Heel aardig." „Jong?" „Ja." „Je stelt je vragen niet goed," viel Francoise in de rede. „Toen je onlangs moest raden met welke pen Napoleon zijn afstand doen van den troon had onderteekend, was je scherpzinni ger." „Ik vind mijn vragen niet zoo gek," ant woordde ik bits. „Waar dient het voor om te weten of die heer aardig is? Och, alle jonge heeren, die trou wen willen, zijn aardig. Als je bovendien weet, dat hij jong is, ben je qog even ver; alle heeren, die trouwen willen, zijn jong." „Niet altijdDe verloofde van Marie Thérèse „O, als je zulke buitengewone gevallen gaat aanhalen! Ik moet je dan ook maar dadelijk verklaren, dat die heer geen buitengewoon geval is." „Goed, ik begrijp het. Dus een heel gewone man." „Dat heb ik niet gezegd." „Komaan, meisjes, geen ruzie maken!" zei tante Madeleine. „Ik dacht dat er alleen ja of neen zou geantwoord worden?" „Ik begin opnieuw en nu met betere vragen. Komt hij dikwijls hier?" „O, dat is al beter," zei Francoise. „Ja of neen, Francoise?" „Ja," „Hij komt dus dikwijls hierIk ken er drie, die dat doen." Met mijn duim op de palm van mijn rechter hand, stelde ik mijn vraag: „Is hij blond, heel lang, wel een hoofd grooter dan ik, met een aardig snorretje, blauwe oogen „O, neen, neen," riepen tante en nicht tegelijk uit. „Dus is het niet mijnheer ServoixJam mer, die zou mij wel bevallen." „Denise!" Mijn wijsvinger kwam op de palm van mijn rechterhand neer in plaats van mijn duim. „Is hij donkerbruin van haar, amusant, geestig, draagt hij een lorgnet?" „Neen, neen!" „Dus het is niet de dokter. Jammer, ook hij zou mij wel bevallen." Ik aarzelde een oogenblik eer ik den der den vasten bezoeker van ons huis wilde be schrijven. Waarom? Wat voor vreemd gevoel beving mij als ik aan hem dacht? Maar opeens verscheen voor mijn geest het beeld van juffrouw Brissot en ik kreeg opeens mijn vroolijk humeur terug, maar nu vermengd met een tikje strijdlust. „Nu is het vraagstuk heel gemakkelijk," ver klaarde ik. „Dus niet mijnheer Servoix, niet de dokter, geen lorgnet, niet bruin, niet blond, niet amusant, niet geestig...." „Dat hebben wij niet gezegd." „Maar toen ik die vraag heb gesteld, hebt u beiden neen geantwoord." „Omdat wij begrepen, dat je aan den dokter dacht." „Ik ga verder." Met mijn middelsten vinger op de palm van mijn rechterhand, stelde ik een reeks vragen: „Dus, hij is niet groot, niet klein, niet blond, niet bruinniet mooi, niet knap. Een beetje dik, niet kwaad, zes en twintig jaar, zooals Francoise zei: Heel gewoon! Dat is Georges Peral!" „Ja, het is Georges Peral, maar ik verbied je te zeggen, dat ik hem zoo heel gewoon vind." „Nou, dan laten wij het „Heel" maar weg." „Maar wat zeg je er van?" vroeg tante een beetje ongerust over den loop van het gesprek. „Ik zeg.... ik wil er over nadenken." Tante Madeleine legde haar breiwerk op tafel, draaide zich een beetje in haar fauteuil om, zoodat zij mij goed in de oogen kon zien en dan begon zij op haar manier officieel te spre ken, langzaam en kalm: „Lieve kind, je moet goed begrijpen, dat dit aanzoek van Georges Peral voor jou een ongehoorde kans is." „Tante, ik weet, wat u gaat zeggen: Ik ben arm, heb geen bruidsschat." „Pardon, je hebt geen groot fortuin, maar je bent ook niet arm." „In alle geval mag ik mij geen illusies maken, alsof het leven, dat ik hier bij u leid, zoo maar kan voortduren.... Toen ik in 1914 alleen achter bleef, vader naar het front, de kost school voor de dochters van officieren voor onbepaalden tijd gesloten, metais eenig toe vluchtsoord het appartement van vader in Dyon, armzalig verblijf, dat ik ternauwernood kende... appertement van een weduwnaar, vreemdeling en zonder relaties in de stad, zou ik dood zijn gegaan van? verdriet, als u geen medelijden met mij had gehad." „Komaan, dwaas meisje, wat vertel je nu?" „Tante Madeleine, u schreef mij toen, dat uw huis mijn tehuis zouo worden. Ik ben toen naar Saint-Favien vertrokken om u daar aan te tref fen. Daar was het, lieve tante, dat u mij twee maanden later het verschrikkelijke nieuws zoo voorzichtig mededeelde.... Mijn dierbare vader, zoo knap, zoo jong, pas benoemd tot chef van het escadron! Hij was zoo vol verwachting, dat wij elkaar zouden weerzien Zooals steeds, als ik dacht aan den dood van mijn vader op het slagveld, had ik moeite om de snikken te weerhouden, die mijn keel toe knepen. Tante zei mij met haar lieve stem: „Denise, lieveling, waarom die herinneringen opgewekt?" „Dat doet mij goed! Ik houd er van hardop in uw tegenwoordigheid te denkenHet was dus in Saint-Flavien, een dag in den herfst. Wij zijn daar zoo lang gebleven, omdat de natuur er zoo schoon is. Daarna heeft u mij meegenomen naar Parijs, naar dit heerenhuis, in die weelde, die zoo nieuw voor mij was. En sedert leef ik zooals u, ik slaap in een kamer met behangsel van rose zijde, ik loop over tapijten, die ieder een fortuin gekost hebben, ik zit in fauteuils, die in een museum niet zouden misplaatst zijn, ik drink mijn thee uit kopjes van Sèvres porselein of oude Chinee- sche kommetjes. Ik word bediend door een tal rijk personeel, ik rijd in een eerste klas auto, ik heb dezelfde leeraren en draag dezelfde toiletten als mejuffrouw Francoise Martignac, mijn nicht, die belast is met een bruidsschat van eenige millioenen. Dus als ik terug zou moeten keeren tot mijn normale leven, wat zou er van mij worden, voor het geval ik mij te veel aan al die weelde zou gehecht hebben?" Tante Madeleine had eenige keeren gepro beerd om mijn woordenvloed te stuiten. Toen ik eindelijk ophield met spreken, zei zij zacht: „Je hebt mij niet goed begrepen, kind. Ik vrees er niet voor, dat de weelde, die je omringt, voor je noodzakelijk zou geworden zijn. Ondanks je kinderachtigheid ben je toch te verstandig om niet te beseffen dat onze situatie, wat betreft fortuin, waarlijk buitengewoon is. Maar men kan heel gelukkig wezen in veel bescheidener omstandigheden. Het is dus niet om je aan een mogelijk gevaar te ontrukken, dat ik je het huwelijk wil aanraden, dat zich nu voordoet» (Wordt vervolgd)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1936 | | pagina 9