Omlaag die kosten! DE HAAT TEGEN CHRISTUS KWIEK EN VIEF GOETHE'S UNIVERSALISME COURANTENRECLAME IS NIET TE VERVANGEN EN ZIJN BEPERKTHEID MAANDAG 25 MEI 1936 ^L^^schoenfabrieken waalwijk Hoek Gr. Houtstraat-Verwulft Haarlem WAT DOEN WIJ Ondervindt van Haren wint 't PINKSTER-COLLECTIE! K USTICA-FEEST TE IJMUIDEN Derde Orde en Katholieke Ac*ie Staat van besommingen Goethe's studeerkamer te Weimar V Van Haren heeft wéér, zooals steeds, de allermooiste schoen collectie, en het is een lust te zien hoe verrassend laag die prachtige, oersolide schoenen geprijsd zijn. Koopt met overleg. Bij Van Haren vindt een ieder zijn keus en.._U is aanmerkelijk voordeeliger uit! als steeds, ook nu met haar ongeëvenaarde Wanneer U een paar schoenen koopt, betaalt U mee aan de kostbare machines die ze hielpen maken. Zulke machines vervaardigen echter tallooze schoenen; Uw deel in die kosten wordt daar door al kleiner en kleiner. Zooals nu machines de productiekosten van den fabrikant verlagen, zoo maakt doeltref fende reclame (niets anders dan een moderne >,verkoopsmachine") het hem mogelijk zijn verkoopkosten te verkleinen. Het gevolg: dezelfde artikelen voor lageren prijs. Maar zooals machines gekozen worden, met het oog op productiviteit - nuttig effect - zoo moet ook die „verkoopsmachine" met over leg bepaald worden. Kiest productieve reclame, kiest den motor met het hoogste rendement in elk verkoops- sysfeemCourantenreclame. een ondeelbare familie, opgebouwd op ge rechtigheid en liefde. Daarom veroordeelen wij den nationaal-socialistischen rassenwaan, die tot rassenhaat en tot volkerenconflicten voert, zelfs voeren moet; evenzoo veroordeelen wij de onchristelijke sterilisatiewet, die met het natuurrecht en het Katholieke Christendom in overzoenlijke tegenspraak staat. Tweede grondwaarheid: Het ware christe lijke nationalisme is door God gewild en wordt door de Kerk erkend; want de liefde tot het eigen volk en de aanhankelijkheid aan het vaderland zijn in de natuur van den mensch gegrond. Daarom prediken wij de deugd ^an het Christelijk patriotisme, ver oordeelen het verraad aan het vaderland en veroordeelen het radicale rassen-antisemietis me. Derde grondwaarheid; Natie en staat zijn verschillend en de Staat is boven de natie te achten Vierde grondwaarheid. Boven alle nationalis me uit staat de godsdienst, die niet nationaal, maar internationaal is In een inleiding tot een werk van Orte ga y Gasset schrijft Curtius: „Een mo raal, die zakelijk correct is, maar ons koud laat en ons niet tot handelen drijft, is sub jectief onzedelijk." Dit geldt wel voor alles voor de Christelijke moraal. De tijden, dat het bloed der martelaren het zaad der Kerk was liggen ver achter ons evenals de tijd waarin de gedachte aan eenig compromis met het heidendom onvoorwaardelijk ver oordeeling vond. Het is gevaarlijk, zelfs ontoelaatbaar om het pathes van de groote tijdperken in de geschiedenis van het Chris tendom als maatstaf aan te leggen aan een geslacht, dat in wachten en dulden mis schien alle activiteit moet zoeken. Misschien, en is het zoo, dan is ook hier in vurig leven, godsdienstig pathos, ware geloofssterkte mogelijk; dan is ook in het ingehouden woord en de lijdelijkheid kracht en weerstand tegen het booze. Maar wie zal zeggen of er inderdaad niets anders moet gedaan worden? Is het waar, dat wat in Duitschland geschiedt, een interne aange legenheid is, die ons niet aangaat? Is het wel zeker dat de bedreiging van het Chris tendom een lokale aangelegenheid kan zijn? Wij vragen slechts, zooais wel elk lezer zich dit zal afvragen als hij het boek „Hitier gegen Christus" leest. Zeker, er zijn „betere" boeken over de tegenstelling van nationaal-socialisme en christendom ge schreven, vooral met diepere doordenking en breeder van blik. Maar meer nog dan theorie en analyse van historisch gebeuren en menschelijke gedachten, grijpen de nuchtere feiten de consciëntie aan en drin gen tot vragen, die al worden zij niet be antwoord toch een onrust geven in het hart, een spanning en een bereidwilligheid tot handelen. De federatie der Derde Orde-afdeeling van den H. Fransiscus „Ustica" hield Zondag 24 Mei haar jaarlijksch congres in het Patronaats gebouw te IJmuiden-Oost. Er waren ruim vierhonderd deelnemers, waarvan de meeste bestuurders van afdeelingen. Aan de bestuurstafel waren o.a. Pater Ber- trand o.M. Cap. uit Brussel, de zeereerw. Paters Rector en Vicarius van IJmuiden-Oost en ver schillende geestelijken uit den omtrek. Pater Cyprianus, de inleider van het con- sprak het openingswoord en verwelkomde in het bijzonder de afdeeling Zaandam, de af- deeling uit „de roode stad", die den middag met zang opluisterde. Vervolgens behandelde spreker het onderwerp van dezen dag; „Katholieke actie en Derde Orde". De met groote aandacht gevolgde rede oogstte een dankbaar applaus. Na de pauze werd door een tooneelgezelschap van IJmuiden-Oost een drama in vijf bedrijven opgevoerd getiteld „Christus' Paladijn, Fran- ciscus van Assisië". Dit werk werd geschreven door Pater Dr. Bertrand O.M. Cap. De auteur was bp deze eerste opvoering in Nederland tegenwoordig en gaf na afloop zijn tevredenheid te kennen. Den regisseur, A. Bruinenberg, allen lof. is onze „Omroeper". Eiken avond weer opnieuw spreekt hij in 80.000 gezinnen, waar hij steeds een trouw gehoor vindt. Zaken-Omroepers 60 et. per regel. Particuliere Omroepers 20 ct. per vegeL Betrekkingen (gevraagd en aangeboden) W ct. per regel. Goethe is zóó geheel mensch, maar tevens zóó zeer belichaming, ma nifestatie van het scheppende, god delijke principe, dat velen het antwoord op een vraag, gesteld aan de eeuwigheid, meenen te vin den bij hem. Deze gedachte was voor G. H. Steurman wel de drijfveer tot een onderzoek naar de geestelijke struotuur van Goethe's wezen, en men moet zeggen, dat hij zich op recht heeft beijverd om dit onderzoek zoo nuchter en zoo objectief mogelijk in te stellen. Na den stroom van Goethe-litteratuur, over Europa uitgestort in het herdenkingsjaar 1932, brengt zijn verhandeling „Goethe, de univer- seele mensch", dezer dagen in het licht gege ven door de uitgeversmaatschappij Elsevier te Amsterdam, een rustige bezinning. Zeker is het ook aan Steurman niet heelemaal gelukt, over den veel bewonderden dichter te schrijven zon der te vervallen in dien eigenaardigen toon van ingehouden dweperij en quasi-methaphysische grootspraak, waaraan de gemiddelde Goethe- vereerder zich zoo moeilijk schijnt te onttrekken: zeker is zijn stijl niet van de kracht, welke het onderwerp verlangt; zeker overschat hij met tal van Goéthe-biografen de symbolische betee- kenis van allerhande levensbijzonderheden, die op zich zelf genomen, nauwelijks vermeldens- waaardig zijn, maar met al deze „gewone" ge breken van den Goethiaan vereenigt hij toch een ernstigen toeleg om te achterhalen en samen te vatten, wat het merkwaardige verschijnsel Goethe voor den tegenwoordigen mensch be duidt, en waarin nu eigenlijk wel het bekende spoor bestaat, dat Goethe in de geschiedenis naliet, en dat „de alonen niet zullen uitwis- schen." Altijd stemt het tot lichte ironie, te verne men, dat Goethe eigenlijk niet goed begrepen is. Mijn hemel, wie op de wereld is dan wèi goed begrepen? Er zijn over Goethe reeds tij dens zijn leven zoo ontzaglijk veel aanteeke- ningen gemaaakt en de minister heeft zelf zoo nauwkeurig voor zijn roem gezorgd, dat er bijna geen uur in zijn levensgeschiedenis werd aange wezen, of men kan precies zeggen, waar Goethe zich toen bevond, wie in zijn gezelschap was en wat hij verrichtte; onmiddellijk na zijn dood is de wetenschap begonnen, beslag op hem te leg gen en ze heeft er een eeuw aan besteed, de nalatenschap van den dichter te ontginnen, hetgeen ten gevolge kreeg, dat wij beschikken over een warwinkel van de meest tegenstrij dige hypothesen, waarbij zelfs de allerintiem- ste levensfuncties onderworpen werden aan ver onderstellingen van den absurdsten aard, zoo dat men b.v. al de geschriften van Goethe heeft verklaard uit de genegenheid, welke hij zijn zuster toedroeg, of uit biologische en hygiëni sche bijzonderheden betreffende de stofwisse ling van den „universeelen" mensch. Steur man heeft nog te veel waarde gehecht aan al de maniakale interpretatie-behoeften van menschen, die denken, dat ieder gedicht zeven en twintig achtergronden heeft, maar in het algemeen ging hij toch recht op den man af. Men zou wel eens een boek over Goethe wil len lezen, geschreven door een begaafd criti cus, die wèl met aandacht Goethe's werken be studeerd had, maar die zich niet had bezigge houden met de reusachtige Goethe-litteratuur, waarin de heele poëzie verdrongen wordt door psychopathologische of anderszins overbodige „verklaringen", die grootendeels verduisterin- Tegen zijn levenseinde was minister Goethe een lastige oude heer met een hard en koppig soort humor, in wien het beginsel van het Goddelijke zich manifesteerde langs een erg menschelijken omweg en wanneer men kon op houden met te suggereeren, dat deze persoon J. W. von Goethe Goethe's geboortehuis te Frankfort „volstrekt eenig" was, en in geen enkel opzicht zijn weerga aantreft, zou men beginnen, er heel wat meer van te begrijpen. Dit schijnt ech ter een illusie te zijn, e*> ook de Goethe van Steurman bezit tallooze hoedanigheden, welke hij met absoluut niemand gemeen heeft, en die slechts in onderdeelen, en dan nog maaar bij wijlen, herinneren aan Plato of aan Spinoza, want Leonardo da Vinci is deze maal vergeten, hetgeen vergoed wordt door een tijdige her innering aan Rembrandt. Wij kunnen het niet helpen, dat Goethe ons van alle menschen het meest aan Schiller her innert, en dat de beide groote dichters ons. trots hun ontegensprekelijke belangwekkend heid, de minderen schijnen van Homerus, de Grieksche tragici, Vergilius, Dante, Shakespeare en in zeker opzicht zelfs Petrarca, Ronsard. Hooft, Vondel, Racine, uit wier geschriften wij alleen maar minder distilleeren, omdat wij het commentaar van de dagboekbladen, de brieven de reis-anteekeningen, de gesprekken met Eckermann, en de opteekeningen van allerlei tijdgenooten missen. Dit doet aan de grootheid van Goethe niets af, en de man verdient ten volle een behoorlijke Nederlandsche verhan deling, maar voor de suggestie, dat hij met de evangelisten de waarheidsliefde of zelfs maar den stijl gemeen zou heben, zijn wij minder gevoelig dan het gros zyner lezers. Speciaal wat naar aanleiding van Goethe over het Goddelijke be ginsel van de erotiek, en liefst ook nog van de paedagogie wordt verkondigd, lijkt ons eerder geschonden dan bevorderd door een gedetail leerde feitenkennis omtrent Goethe's verhou ding tot andere menschen, want dit was nu juist zijn sterkste zijde niet. Dat de begrippen van polariteit en synthese het geheele levenswerk van Goethe beheer- schen en tot een hoogere eenheid verbinden, weze inmiddels gaarne en met de vereischte bewondering toegegeven, en dat Goethe veel te danken heeft aan het merkwaardige, ja, „ge lukkige samengaan van een bijna primitieve zinnelijkheid met een alles doordringende on- derzoekerslust", zal geen enkelen lezer, die ook maar flauw in Goethe's werken thuis geraakte, ontgaan, doch men deed beter, wanneer men dit alles constateerde zonder de verstrekkende gevolgtrekking te maken, dat hierin de men schelijke wijsheid haar volheid bereikt en dat deze inderdaad buitengewone aanleg éénig zou zijn als manifestatie van het scheppende beginsel. De waarde van Steurmans boek ligt minder bij de qualificaties, welke hij gulhartig toe kent, dan by de nuchtere beschrijving, welke hy geeft, doorgaans verlucht met uitstekend ge kozen citaten. Hetgeen hem dan zoo universeel voorkomt, lijkt een enkele maal wel eens zóó benauwd tusschen de grenzen der menschelijke onvolkomenheid, dat men eerder aan beperkt heid zou denken. Het feit b.v. „dat de kerke lijke religie voor Goethe nooit een kernpro bleem is geweest" kan bezwaarlijk gelden als bewijs voor Goethe's universeele belangstelling, want de kerkelijke religie is een toestand, die veel voorkomt, en die wel eenige aandacht ver dient. Van de kerkhistorie in het algemeen had Goethe maar een oppervlakkigen indruk; „de Kerk was hem antipathiek vanwege haar heerschzucht en haar dogmatiek, die elke per soonlijke vrijheid van denken uit den booze schold", en al toonde hij waardeering voor het werk van Luther en de Reformatie, hij was blind voor hetgeen Novalis uiteenzet in „Europa Oder die Christenheit". Hij bestreed het blinde lings in zijn alles behalve grootmoedige studie over Winckelmann. „Dat het geloof, in chris- telijken zin, voor hem nimmer een levenspro bleem is geweest, ook nimmer kon zijn, gezien de heele structuur van zijn wezen" wijst op een zelfde tekort aan universalisme als de bits heid, waarmede hij tegenstanders van zijn na tuurkundige beschouwingen bejegende of de ge slotenheid, waarmede hy zelfs de grootste dich ters van de jongste generatie afstiet. Men kan wegens zijn ministerieelen arbeid „voor de ge meenschap" hem weliswaar met eenige moeite bevorderen tot een soort conservatieven socio loog, maar zijn universalisme bood toch bijzon der weinig ruimte aan de belangstelling voor het maatschappelijke bestaan en zijn opvattin gen over de structuur der samenleving waren eerder star dan oorspronkelijk. Dat hij geen besef had van het zondebegrip, mag samen hangen met zijn verachting jegens het klein burgerlijk fatsoens-moralisme, waardoor hem persoonlijk het leven wel eens lastig werd ge maakt, het is niettemin een beperktheid, waar mede het universalisme van 'n wereldgenie zich nauwelijks verzoenen laat, en het schaadde dan ook ten zeerste aan zijn dramatiek, die altijd half-fatalistisch, half-humaan is, een mengsel van onverwerkt christendom en ver worven paganisme. Ook was het niet noodig, Goethe, volgens de opvattingen van Prof. Wes ter te winnen voor de vrijmetselarij, wanneer men beginnen moet met de mededeeling, dat Goethe, die inderdaad lid van de loge Amalia te Weimar was, in de practijk nauwelijks deelnam aan het logeleven. Het eenige, dat men zeggen kan is: Goethe voelde zich kwalijk thuis tus schen gegroepeerde menschen. Hij hield het in kerken, loges, vergaderingen en andere bij eenkomst-localen, waar menschen het woord voerden, niet uit, omdat hij de meeste andere menschen verachtte. Goethe -hielri niet van de menschen. Hij is er heusch geen slechter dichter om, maar de universaliteit zijner be langstelling vond haar grens, zoodra hij met de maatschappelijke middelklasse in aanraking kwam, speciaal wanneer deze klasse daaren boven kerkelijk of anderszins georganiseerd was. De emancipatie van de Joden stond hem tegen, want Goethe stelde geen belang in Jo den, en hij stelde ook buitengewoon weinig be lang in Duitschers, als men de waarheid wil weten. Hij vond hen dom. Hij vond alle me nigten dom, onverbeterlijk dom. Zelfs in de Aufklarung was hij beperkt. Hij verwachtte niet veel van het humanitair idealisme, ofschoon hij dit idealisme nog het edelste vond. Door al die beperkingen geremd, was hij tóch een reus van de gedachte en een groot dichter. Zijn genialiteit blijft boven verdenking, ze manifesteert als iedere genialiteit de oor spronkelijkheid en de synthese-drift, die als getuigenissen van het Goddelijke in ons zijn. Ook was hij de veelzijdigste kenner zijner eeuw. Maar hij vraagt kritiek, méér dan Homerus, méér dan Vergilius, méér dan Vondel. Dat de kritiek bij hem nog den toon der bewondering voert, maakt het boekje van Steurman ietwat onevenwichtig en voor ongeoefende lezers mis leidend. Doch dat de kritiek er niet in gesmoord wordt, is een verdienste. Het is een objectief boekje, niet al te best geschreven, maar zeker heel leesbaar, soms tot een glimlach van twij fel, vaker tot instemming bewegend. A. v. D. van de Maandag aan den Rijksvischafslag aangekomen STOOMTRAWLERS Adam 485 manden 2460.IJsselmond 320 manden 2030.Witte Zee 400 manden 2150. Protinus 345 manden 1760.Amstelstroom 120 manden 670Maria Elisabeth 120 manden 1320.Bruinvisch 120 manden 1280.Emma 170 manden 990. LOGGERS Sch. 201 230.—. K.W.: 28 240.—, 112 220—, 177 280.—, 105 290.—, 22 250.104 350.—. 46 250.—, 52 240.—, 95 300.—, 64 280.—, 42 280.—, 153 230.—, 33 220151 390.—, 167 280.—, 135 280.—, 130 580.—, 27 270.—, 175 300.—. 162 230.—, 169 250.—, 60 280.—, 166 310.3 340.—, 38 310.—, 18 140.—, 62 270.—, 35 250.—, 114 280.—, 149 25058 530.—, 39 300.—. WATERSTANDEN IJMUIDEN, Dinsdag 26 Mei 1936. Vloed: 7.50 vm. en 8.17 nm. de allermooiste iPinkstercollectie. Barrevoet- sandalen in zeer solide en geheel lederen uitvoering, 'n Zeer gemakkelijk model, onverslijtbare leren zool. In de maten: 18-23 F. 1.25 24-28 F. 1.50 - 29-32 F. 1.75 33-39 F.2.25 - 40-42 F.2.5C Origineel en bijzonder fraai model. Zeer solide. In wit, beige en grijs, 'n Bij zonder mooi schoentje. ©tlaWn Wandel- schoentje in bij- zonder fraaie uitvoe ring. - Geheel gevlochten voorblad. Zeer solide in bruin, beige, zwart en wit Sportmolière met echt gevloch ten voorblad. Een heerlijke luchtige dracht, la zwart eo bruto, Molières in prachtige, voor name snitten, extra fijn calfsleder, in zwart, bruin, roodbruin en lak. Ook de arainleder soort-molières. Sinds drie jaren weet de wereld wat het Nationaal Socialisme is, wat het wil en op welke wijze het zijn wil weet door te zetten. Zou zij handelen, zooals de wereld thans handelt, zou zij oordeelen, zooals thans het oordeel luidt, wanneer in de Christelijke landen werkelijk bekend was. Wat daar in het Nazi-Duitschland tegen de vrede der wereld, tegen de Europeesche be schaving en voor alles tegen den Christelij- ken godsdienst aan bedreigingen opgesta peld wordt? Met deze inleidende woorden begint een merkwaardig boek, dat onder den titel: „Hitier gegen Christus" bij de Société d' editions européenn-es Paris X verscheen en geschreven werd door iemand die achter den schuilnaam „Miles Ecclesiae" zich ver bergt. Het is een boek met weinig theoreti sche beschouwingen en veel harde en bit tere waarheden, die onmiddelijk uit de fe i- t e n met ontwijfelbare klaarheid blijken, uit de feiten van de praktijk van het nationaal- socialisme. In een honderdtal bladzijden zijn hier honderden gebeurtenissen vermeld, uitspraken van regeeringspersonen en rech ters uit het Derde Rijk, veroordeelingen, be- leedigingen, vernederingen van de Katho lieke Kerk, van priesters en bisschoppen. Uit de officieele redevoeringen en geschriften van de nationaal-socialistische leiders wor den de woordelijke citaten in een lange reeks afgedrukt als bewijzen voor de syste matische wijze waarmede het Christendom wordt vervolgd en het nieuwe heidendom, het geloof in bloed en bodem wordt gepre dikt. Het doet altijd wat onaangenaam aan als een schrijver anonym wil blijven en een aanval op andersdenkenden opent, maar in dit geval is er alle reden om de anonymi- teit van den schrijver van „Hitier gegen Christus" als een rechtvaardige persoonlijke beveiliging op te vatten, juist op grond van de in dit boek medegedeelde praktijken van de geheime politie en de rechtbanken. Reeds herhaaldelijk wezen wij erop, dat er toenemende neiging ook in ons land bestaat om de vervolgingen, bestraf fingen en zelfs mishandelingen van katho lieke priesters, evenals die van predikan ten, democraten, pacifisten enz. als een uiting van een revolutionnaire omwente ling op te vatten die in haar eerste sta dium steeds tot excessen voert. Men wijst gaarne op Rusland, Mexico, thans op Span je, evenzoo op de geschiedenis der Franscbe revolutie en andere omwentelingen om in deze vergelijkingen verontschuldigingen te vinden en zelfs te betocgen, dat de Duit sche revolutie zeer tactvol en met weinig bloedvergieten gepaard ging. Men vergat daarbij twee principieele fei ten en wel in de eerste plaats, dat de ver volging van priesters en katholieke leeken niet tegen hun persoon is gericht maar te gen het kernpunt van het Christelijk ge loof, dat onverzoenlijk is met de nationaal- socialistische ideologie en ten tweede, dat in Duitschland als gedisciplineerd cultuurland niet een terreur van een losgebroken volks hartstocht tot deze „excessen" voerde, maar de wel overwogen, grondig voorbereide en theoretisch gefundeerde macht van de po litieke partij, die het derde rijk stichtte en thans beheerscht, hier systematisch tot f®* uiting kwam. Staat er niet reeds in Hitler's „Mein Kampf" te lezen; „Deze of gene moge thans pijnlijk consta- teeren, dat in de zoo veel vrijere antieke we reld met het verschijnen van het Christendom de eerste geestelijke terreur gekomen is, hij zal echter het feit niet kunnen loochenen, dat de wereld sindsdien door dezen dwang bekneld en beheerscht werd en dat men dwang alleen weer door dwang kan breken en terreur slechts door terreur. Eerst dan kan opbou wt i een nieuwe toestand geschapen wor den." Deze woorden laten aan duidelijkheid niets te wenschen over. Dat Hitier, evenals zijn volgelingen ook wel eens anders gesproken heeft en ver klaard godsdienstvrijheid te erkennen in zooverre het geloof de macht van de partij en het zedelijkheids- en moreele gevoel van het Germaansche ras niet ondermijnt, be wijst alleen dat men op zeer sluwe „politieke" wijze den argeloozen mensch heeft trach ten te misleiden. In schijn is de Nazipartij tolerant en beweert zelfs op den bodem van het positieve Christendom te staan, ver klaart in vrede met de Kerk te willen leven en niemand om zijn geloof te zullen ver volgen. Wat deze woorden beteekenen wordt eerst duidelijk, als men inziet, dat de Nationaal- Socialistische gedachte niet een partij-pro gramma maar een wereldbeschouwing be vat. „Politieke partijen zijn tot overeenkom sten bereid wereldbeschouwingen nooit" bekende Hitier reeds in „Mein Kampf" en telkens weer werd het herhaald, dat het Nationaal-Socialisme een geloof is, dat den grondslag vormt voor alle geestelijke waar den. Recht is, wat voor het Duitsche volk van voordeel is, onrecht wat het benadeelt." (Frick). Vooral in eigen kring, b.v. in een „Fiihrerkursus" van den Nationaal-socia listischen Studentenbond in Darmstadt '35 wordt duidelijke taal gesproken. Daar ver klaarde de leider Schinke: „Wij verwerpen niet slechts de honderden Christelijke secten, maar het Christendom als zoodanig... Alle confessies, althans hun leids lieden en aanahngers zijn deviezensmokkelaars en volksverraders.... Ook die Christenen, die uit overtuigde christelijke geloofshouding en er zijn zulken hun volk eerlijk willen dienen, moeten bestreden worden, want hun onherstelbare dwaling is schadelijk voor de volksgemeenschap en onnatuurlijk, omdat zij uit het gevoelsleven van een vreemd ras is ontsprongen." Eerst in het licht van deze en dergelij ke uitspraken krijgen de praktijken van de Nazipartij hun ware gedaante. In het ge noemde boek wordt hiervan een lange en dieptreurige opsomming gegeven. Zij is niet volledig en kan dit niet zijn door de onvrij heid der pers en de geheime praktijken der staatspolitie. In een toevoegsel aan het eind van zijn boek, heeft de schrijver een lijst van veroordeelde en gevangen genomen priesters en katholieke leeken gegeven, die evenmin volledig en ook niet gesloten is. Elke week brengt nieuwe veroordeelin gen. Als men deze lijst van eenige honder den namen doorziet en de redenen van de veroordeelingen leest, is men voor altijd van de dwaling genezen, dat hier „exces sen" van een revolutionnaire beweging zijn medegedeeld. Deze lijst van mannen, die den moed hebben gehad naar de ingeving van hun christelijk geweten te spreken en te handelen is er een bewijs van, dat in de R. K. Kerk ook in Duitschland nog geloofs moed gevonden wordt en dat het in dat land gaat om een onverzoenlijken schen Nationaal-Socialistische en Christe lijke wereldbeschouwing. Dat daarbij Christus uiteindelijk over winnen zal, moge onze vaste overtuiging zijn, maar dat elk geroepen is om door zijn arbeid, woord en getuigenis dit te verhaasten is heilige plicht. De Duitsche bisschoppen hebben telkens weer, zoover hun dit mogelijk was, tegen het nieuwe heidendom, tegen de verafgo ding van den Staat, tegen rassenwaan en jodenhaat hun stem verheven, maar dui delijker nog hebben de Oostenrijksche bis schoppen in hun herderlijken brief met Kerstmis 1935 de onoverbrugbare kloof tus schen Nationaal-socialisme en Christen dom uiteengezet. Het is nuttig, misschien zelfs noodig, dat ook in ons land de Katholieke Christenen deze herderlijke woorden hooren die te recht in het boek „Hitier gegen Chris tus" werden afgedrukt en die wij hier ver kort weergeven. „Wij stellen tegenover de leer van het na tionaal-socialisme "Ier grondwaarheden: Eerste grondwaarheid: De menschheid is

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1936 | | pagina 7