31dv&tfml den dag
Tuimeltje en Kruimeltje in het Kabouterland
Hoe de Negus Negesti Hailé Selassie
aan het bewind kwam
IE
HERINNERING AAN HET
JAAR 1916
De Teekenfilm
fi
De onbekende Verloofde
DINSDAG 26 MEI 1936
Een slag der Centralen
gepareerd
,oor I De brief
Een vrouw ïn boeien
1
Majoor Lawrence verscheen in
Addis Abeba en maakte den
weg voor Ras Tatari vrij
Xe
De strijd om een vrouw en een
olieraffinaderij
DOOR LEMAIRE
„Maar, lieveling," riep tante Madeleine
Hailé Selassie heeft met zijn familie, eenige
getrouwen en het schijnbaar eenigszins
schamele overschot zijner rijkdommen de
wijk genomen naar Jeruzalem. Of hij eigenlijk
nog wel de Negus Negesti is, valt niet eens meer
zoo zonder meer te zeggen. Toen Alphons XIII
zijn heil zocht in den vreemde, deed hij ook
geen afstand van zijn titels en van zijn rech
ten. Vijf jaar geleden vond men dat nog heel
belangrijk. Nu prakkezeert er geen mensch meer
over.
Zal Hailé Selassie nog eens als keizer van
Abessinië regeeren? Er is veel optimisme voor
noodig om het te gelooven. Hij zelf heeft in
dezen al heel weinig meer te vertellen. En ook
zijn volk kan hem niet terug roepen. De Negus,
zijn land en zijn volk zijn een speelbal gewor
den in de hand der groote Mogendheden. Niet
in het rijk der Ampharen en ook niet in de
wijde wingewesten van dit krijgshaftige volk
zal de beslissing vallen, doch in de plechtige
conferentie-kamers van Europeesche minis
teries.
Het is precies twintig jaren geleden dat er
in de internationale politieke wereld even veel
belangstelling bestond voor Abessinië als thans,
zii het ook dat het groote publiek er toen, mid
den in den wereldoorlog, nauwelijks acht op
sloeg. Te midden van een gevaarlijk spel van
hof-intriges, internationale verwikkelingen en
bloedigen strijd, beklom Hailé Selassie den troon
waarop Engeland hem hebben wilde en ook
thans nog tracht te handhaven.
In het jaar 1916 regeerde de twintigjarige
keizer Jeassu, een neef van den grooten Negus
Menelik. Jeassu had zich door zijn zorgeloos
heid en bravour, zijn beminnelijke omgangs
vormen en dolle streken, even veel vrienden als
vijanden gemaakt. Een goed deel van het oor
spronkelijk Abessijnsche volk, de Ampharen,
was erg met hem ingenomen. Voorts kon hij de
meeste Rasi het meervoud van Ras is name
lijk niet Rassen!! tot zijn trouwe aanhan
gers rekenen. Zijn machtigste vijanden scholen
vooral onder de Koptische geestelijkheid, die
hij verbitterd had door zijn voortdurend en
openlijk den spot drijven met den godsdienst
en ook door daden van geweld.
Zijn grootsten vijand, den vijand die hem ten
slotte zelfs ten val brengen en overwinnen zou,
kende hij intusschen niet. Althans niet als vij
and. Het was Ras Tafari.
Ras Tafari was iets ouder dan Negus Jeassu.
Zij waren heel hun jeugd door speelkameraad
jes geweest en samen opgegroeid. De Ras kende
den Negus door en door en wist dat deze in
veie opzichten, in ernst, waardigheid en omgang
met menschen, absoluut zijn meerdere was.
Het is moeilijk uit te maken of Ras Tafari
alleen maar uit zuiver patriottische gevoelens
hancelde, dan wel dat het afgunst en eerzucht
waren welke hem er toe dreven om Jeassu ge
leidelijk naar de kroon en den troon te staan.
Hij beriep zich in elk geval op het welzijn des
lands, dat zonder eenigen twijfel zeer te lijden
had van den jongen Negus. Hij slaagde er in,
zonder dat Jeassu daar iets van vermoedde,
een sterke partij te vormen. De spilzucht van
een Negus, zijn hondsche ondankbaarheid en
willekeur tegenover zijn trouwste raadgevers en
dienaren, alsook zijn ontelbare dwaasheden,
droegen er toe bij dat Ras Tafari al spoedig vele
van de aanzienlijksten uit den lande tot zijn
aanhangers rekenen kon.
Een hinderpaal overwon hij echter niet en
zou hij, wanneer hij op zijn eigen krachten aan
gewezen was gebleven, misschien ook wel nooit
overwonnen hebben: het ontzag voor de Mene-
likdynastie zat er zoo diep in dat ook Jeassu's
felste tegenstanders zich niet lieten verleiden
om iets tegen hem te ondernemen.
De internationale politiek kwam Ras Tafari
echter te hulp. Een gril van het lot wilde dat
Abessinië plotseling heel erg belangrijk werd
voor het verloop van den wereldoorlog.
Negus Jeassu had een uitgesproken sympathie
voor Duitschland en zijn bondgenooten. Hoe dat
kwam. zal wel altijd een raadsel blijven, daar
Jeassu nooit van zijn leven buiten de grenzen
van zijn rijk was geweest, en het eenige dat hij
ooit van Duitschland had gezien, slechts een
paar Duitsche ingenieurs en kooplieden te Addis
Abeba konden wezen. Er waren daar echter ook
tal van ingenieurs en kooplieden uit landen der
Entente, die in geen enkel opzicht de minderen
waren van him Duitsche collega's. Doch hoe
dit ook zij, Jeassu was, zooals dat in die dagen
heette. pro-Duitsch.
De Centralen overwogen of zij deze stemming
van den Negus niet te hunnen gunste aanwen
den konden. Het gevolg dezer overwegingen
was dat een vertegenwoordiger der Turksche re
geering naar Addis Abeba reisde en Jeassu een
plan voorlegde van een Abessinischen verove
ringstocht in Britsch-Oost-Afrika. De bedoeling
hiervan ls duidelijk. De Engelschen zouden
handen vol werk krijgen, zij zouden groote con
tingenten troepen en belangrijke hoeveelheden
materiaal uit Europa en Azië moeten over
brengen naar het Zwarte Werelddeel, en zulks
kon slechts gepaard gaan met een hoogst wel
kome vermindering van den druk op het einde-
looze front der Centralen, vooral in Azië, waar
men van den beginne af een veel harderen
dobber had dan in Europa.
Negus Jeassu, die reeds langen tijd de neiging
vertoonde om openlijk te breken met de Kop
tische Kerk, waarvan hij practisch toch al geen
deel meer uitmaakte, en over te gaan tot den
Islam, ontving den Turkschen gezant met open
armen en ging zonder meer op al zijn voorstel
len in. Hij hield niet van treuzelen en begon
aanstonds met de voorbereiding van zijn veld
tocht.
Hij zette zijn onderneming zeer grootsch op,
zoo grootsch zelfs, dat de Britsche Intelligence
Service via zijn filiaal te Cairo binnen korten
tijd volkomen op de hoogte was van wat er
broeide. Te Londen aarzelde men niet lang. Deze
slag der Centralen moest, kost wat kost. ge
pareerd worden. Hoe? Dat moest men te Cairo
maar uitmaken.
De keuze voor deze moeilijke en gevaarlijke
missie viel op een jongen officier. Hij was En-
gelschman, had echter een goed deel van zijn
leven onder de Arabieren doorgebracht, kende
vele Oostersche talen en gebruiken en hij werkte
als tolk bij de Censuur. Zijn naam was majoor
Lawrence.
Lawrence vertrok naar Addis Abeba en zette
daarmee zijn eerste schrede op den iangen weg
welke ten slotte leiden zou naar de wereldbe
roemdheid. Hij was de man die anderhalf jaar
later den opstand der Arabieren zou ontketenen
welke het Ottomaansche rijk en daarmee het
machtige bolwerk der Centrale Mogendheden
in Azië deed ineenstorten.
Lawrence verbleef een half jaar in de Nieu
we Bloem, zooals de Nederlandsche vertaling
van de poëtisch klinkende woorden Addis
Abeba luidt. Welke rol hij daar gespeeld heeft,
is een raadsel gebleven tot het oogenblik dat
hij, een goed jaar geleden, bij een motorongeluk
in de omgeving van Londen om het leven
kwam. Sommigen geiooven dat hij alleen maar
in contact getreden is met Ras Tafari en dezen
hielp zijn aanhang groot en sterk genoeg te
maken om den definitieven aanval op deu
Negus te kunnen wagen. Velen echter meenen
dat Lawrence verder is gegaan. Zij schrijven het
aan zijn perfiden invloed toe, dat Jeassu plot
seling ook voor de grootste dwaasheden niet meer
terugschrikte, dat hij zich door grenzenlooze ver
spilzucht en onduldbare tirannie nog veel ge-
hater maakte dan hij reeds in breede kringen
was, en dat hij zich ten slotte zelf ten val bracht
door. ondanks dat de Koptische Kerk de staats
kerk van Abessinië was, te Harrar in het hu
welijk te treden met een Mohammedaansch
TOURISTEN BEKIJKEN EEN PALEIS
GIDS: en in dit bed heeft de honing de laatste jaren
van zijn leven geslapen!
TOURIST: Hmmm! Dat zou mij toch heusch te onge
makkelijk zijn, om iederen avond over dat touw te
moeten klimmen!
Danakil-meisje en openlijk tot den Islam over
te gaan.
Lawrence en Ras Tafari waren bij de huwe
lijksplechtigheid te Harrar aanwezig. Den 25en
September 1916 namen zij afscheid van den
Negus en keerden zij terug naar de Abessijnsche
hoofdstad. Twee dagen later, den 27sten Sep
tember, verklaarde te Addis Abeba een „Raad
der Grooten" Jeassu voor afgezet
Bij deze proclamatie bleef het niet. In de
eerste dagen van October trok Ras Tafari aan
het hoofd eener groote troepenmacht tegen den
Negus op. Het kwam tot een bloedig treffen met,
de keizerlijke legerscharen die langs duisters
wegen zoo overvloedig van alcohol waren voor
zien, dat zij nauwelijks eenigen tegenstand kon
den bieden en volledig in de pan gehakt wer
den. De macht van Negus Jeassu was vernie
tigd. Ras Tafari nam de regeering van het land
in handen, eerst als de machtigste raadsman
van een oude keizerin, na haar dood als Negus
Negesti Hailé Selassie. En tot een Abessini
schen veroveringstocht in Britsch Oost-Afrika
is het nooit gekomen.
Engeland had weinig moeite om Ras Tafari
er van te overtuigen dat het gezonder voor
hem was om de partij te kiezen der Entente.
De Ras die nooit een andere vreemde taal ge
leerd had dan het Fransch en die een voor
liefde had voor de werken van Racine en Vol
taire, had, evenals indertijd keizer Menelik,
een diepe bewondering voor Frankrijk en de
Fransche cultuur.
De Duitscher Holz waagde nog een laatste
wanhopige poging om Abessinië voor de Cen
tralen te winnen. Met een handjevol moedige
mannen wist hij zich door Fransch Somali-
land heen te slaan en door te dringen tot het
Rijk van Juda. Engeland had echter geen half
werk gedaan. Holz en de zijnen konden niets
meer bereiken.
Onlangs is Walt Disney, de schepper van
de beroemde Mickey Mouse, door de
Fransche regeering onderscheiden met
het ridderschap van het Legioen van Eer. De
Fransche consul-generaal van San Francisco
heeft Disnëy de onderscheiding uitgereikt in
aanwezigheid van talrijke filmgrootheden. Hij
sprak den feesteling toe in een sympathieke
rede, doch Disney verklaarde in zijn dankwoord
tot aller ontsteltenis, dat de onderscheiding
eigenlijk aan een verkeerde was uitgereikt, daar
de eigenlijke uitvinder van de trucfilm de
Franschman Emile Cohl was, aan w-ien hij,
Disney, zijn opkomst eigenlijk te danken had.
Deze verklaring werd natuurlijk door den
consul-generaal aan zijn regeering doorgegeven
met het gevolg, dat een onderzoek werd inge
steld, dat leidde tot de ontdekking van den
thans 82-jarigen Emile Cohl, ergens in een
voorstad van Parijs. De grijsaard woonde in
armoedige omstandigheden op een dakkamer
tje en moest leven van een inkomen van 100
francs per maand. Cohl werd onmiddellijk bij
den minister van onderwijs ontboden en spoe
dig bleek, dat hij inderdaad de gezochte was.
Emil Cohl behoeft thans niet langer meer als
een ondervoede pauper te leven. De staat ken
de hem een behoorlijk pensioen toe en binnen
kort zullen hem diverse onderscheidingen wor
den verleend.
Het klinkt als een sprookje, dat veelbelovend
begint, boosaardig verloopt en blijmoedig ein
digt.
Ik herkende Jet's handschrift op de enve
loppe en m'n hart begon sneller te kloppen,
ofschoon ik eigenlijk heel goed wist wat er
in den brief stond. Niets anders dan een be
dankje voor het boek, dat ik haar geleend had.
Ik heb al tal van die kattebelletjes van Jet,
waarin ze me voor 't een of ander bedankt,
of met me afspreekt, wanneer we zullen gaan
tennissen, thee drinken en zoo al meer.
Als je tot over je ooren verliefd bent op een
meisje en je durft haar dat niet zeggen, om
dat je meent dat je haar eigenlijk nog niets
kunt aanbieden behalve je hart dan is 't
begrijpelijk, dat dit hart vlugger gaat kloppen,
als je een brief van haar krijgt, zelfs al weet
je dat er niets bijzonders in staat.
Ik scheurde de enveloppe open en haalde het
lila velletje postpapier er uit. En toen kreeg
ik de grootste» schok van mijn leven.
„Lieve Trees," las ik, „Frank is een groote
ezel
Ik stond onbeweeglijk. Ik wist dat Jet nie
mand anders dan m ij kon bedoelen, want al
is Frank nog niet bepaald een ongemeene
naam, ik ben de eenige van haar vrienden en
kennissen, die Frank heet.
Ik begreep dan ook direct wat er gebeurd
was. Jet had gelijktijdig aan haar vriendin
Trees en aan mij geschreven en de brieven
in de verkeerde enveloppe gedaan. Maar.
daar dacht ik niet lang over na. Ik dacht aan
wat ik gelezen had! Het is wel heel, heel erg,
als het meisjeVan wie je houdt je een grooten
ezel noemt! Dat lijkt me wel het toppunt en
het einde van alles toe....
Toen zag ik echter iets, dat me zei, dat dit
niet het einde van alles was, maar juist het
begin! Natuurlijk nam ik me voor, den brief
niet verder te lezen. Maar toen ik hem op
vouwde, viel m'n oog op den volgenden zin:
„Ik heb m'n best gedaan, maar hij heeft nog
steeds met geen woord gerept over dat, waar
van ik zeker weet, dat ook hij dolgraag zou
willen. En weet je, waarom hij niet durft? Al
leen omdat hij denkt, dat hij nog niet genoeg
geld verdient. Alsof dat er wat op aan
komt....!"
Als een pijl ut den boog rende ik naar Jet's
huis.
„Maar Frank,'' zei ze, toen ik buiten adem
bij haar aankwam, „waarom heb je zoo'n
haast?"
„Omdat ik je dezen brief zoo gauw mogelijk
wilde terugbrengeh; je hebt hem per ongeluk
aan mij gestuurd."
Jet haalde hem uit de enveloppe.
„O, wat dom van me! Ik heb hem in 't ver
keerde couvert gedaan." Ze bloosde. „Je.... je
hebt hem toch niet gelezen?"
Natuurlijk gingen Tuimeltje en Kruimeltje naar de storm-
t>espreking. Ze waren er juist om acht uur. Een heele hoop
kaboutertjes zaten al rondom in het bosch verspreid en toen
ze Tuimeltje zagen, riepen ze hem vroolijk toe. De oudste van
de kabouters, die de kabouterbaas genoemd werd, gaf den
wensch te kennen, dat men Tuimeltje bij hem zou brengen en
natuurlijk voldeed Tuimeltje direct hieraan.
„Jonge, Tuimeltje, waar ben jü geweest", begon de kabouter
baas. „Vertel eens, wat je allemaal meegemaakt hebt" en ge-
zeten op een klein stoeltje moest Tuimeltje alles vertellen. De
kabouterbaas had de grootste pret en omdat ie het zoo leuk
vond, moest Tuimeltje zijn geheele verhaal ook aan de anderen
doen. Deze waren natuurlijk erg benieuwd en schaarden zich
rondom hemt
Wat hadden de kaboutertjes een pleizier over de dingen, die
Tuimeltje in het kikkerland beleefd had. Ze luisterden met
de grootste aandacht en toen Tuimeltje ontroerd werd, toen ie
zoo vaak de naam van zijn vriend Kikker Karei noemde, begon
hij ineens heel erg hard te huilen. Zijn zakdoek was heelemaal
nat geworden. De andere kaboutertjes moesten er verschrikke
lijk om lachen en eindelijk gingen ze met hun allen naar den
kabouterbaas, die hun sprak over de stormen, die er in de vol
gende nachten op komst waren.
Nauwelijks had de kabouterbaas gezegd, dat ze him best
moesten doen de bloemen te beschermen, toen er in de ver
gadering ineens een vlinder kwam binnenvliegen. „Het stormt,
het stormt", gilde het beest. „Kom vlug helpen, er blijft geen
bloemetje heel" en natuurlijk waren de kabouters direct bereid
om mee te gaan.
„Ik zal de weg wel wijzen, waar de teerste bloemen staan. Het
zijn nog allemaal van die jonge plantjes", zei de vlinder. En
oir: gemakkelijk den weg te kunnen vinden, ging de vlinder op
het hoofd van een der kabouters zitten en zoo ging het in galop
naar de bloemenvelden. Eerst hadden ze pleizier, maar hun
beentjes werden op den duur heel moe en Tuimeltje vroeg met
een beklemd gezicht, of ze er nog niet waren,
Ja hoor, ze Waren in de buurt van den storm. Een stormoom-
missie, bestaande uit torren, wees den kaboutertjes, waar ze het
best naar toe zouden kunnen gaan en zoo verspreidden de ka
boutertjes zich tusschen de bloemen in het veld. Overal waar je
keek zag je kleine kabouterventjes tusschen de bloemen zitten.
De storm was nog niet zoo heel erg en de kaboutertjes maakten
de grootste pret.
„O, neen," jokte ik. Ik had me toch ook
voorgenomen, het niet te doen!
Jet glimlachte allerliefst tegen me.
„Dank je wel hoor, dat je hem zoo gauw hebt
teruggebracht. Ik zal even een andere enve
loppe schrijven.
Wil jij den brief
Hier had ik op
gewacht. Ik haal-
de eens diep i
adem en stak
toen moedig van wal.
„Misschien is het niet noodig, Jet. Zeg, dat
je met me wilt trouwen, dan hoef je dien brief
niet te sturen, want dan is het niet meer waar,
wat je er in scheef
„O, Frank, je hebt hem dus toch gelezen?''
„Ik kon niet helpen, dat ik er iets van zag.
Zeg, Jet-lief...."
„Ik zal Trees een anderen brief schrijven,"
onderbrak me Jet, „en haar vertellen, dat je
heelemaal geen'ezel bent
Den volgenden morgen op weg naar 't kan
toor, ontmoette ik Trees en vertelde haar, dat
Jet en ik verloofd waren. Ik was zóó vol van
het nieuws dat ik het aan iedereen moest ver
tellen!
Toen kwam het in eens bij me op dat ik
graag het briefje wilde hebben, dat Jet aan
mij geschreven had en aan Trees gezonden. Ik
had al de brieven van Jet bewaard en wilde
dien er ook graag bij hebben.
„Welken brief?" vroeg Trees verwonderd,
toen ik het haar gevraagd had.
„Nu, dien Jet aan m ij schreef en per onge
luk aan jou stuurde.
„Ik heb geen brief gehad," zei Trees beslist.
„Maar dat moet!"
Trees is heel aardig, en een van die jonge
meisjes, aan wie je wat vertellen kunt. Ik leg
de haar alles uit.
Dan moet Jet mijn brief aan jou gezonden
hebben," besloot ik.
„Ik heb hem niet gehad," hield Trees vol.
„Eigenaardig," zei ik. „Dan moet hjj bij de
post weggeraakt zijn."
Trees glimlachte: een geheimzinnig, veelbe-
teekenend glimlachje was het.
„Ja," zei ze, „als Jet hem ooit werkelijk ge
schreven heeft
De schoone vrouw, die in deze film aan ban
den wordt gelegd is Dorothea Wieck, alias
Illeana Manesen, de eigenares van een groote
olieraffinaderij in Roemenië.
De directeur van haar fabriek, de sinistere
heer Kiria, is met handen en voeten gebon
den aan een oliemagnaat, die een schurk in
het kwadraat is en het voorzien heeft op de
fabriek van de schoone Illeana. Maar te rech
ter tijd komt ingenieur Bieland bij haar in
dienst in den persoon van Gustav Froelich.
Deze heer heeft groote plannen en wordt dus
door den directeur gedwarsboomd, hetgeen hij
langzaam maar zeker gaat doorzien.
Intusschen echter heeft de oliemagnaat een
bezoek gebracht aan mevrouw Manesen om
haar de aangename tijding te brengen, dat hij
alle oliefabrieken in de buurt wil koopen, zoo
dat de raffinaderij aan zijn genade zal over
geleverd zijn. En nu hij de overschoone eigena
res heeft gezien, geeft hij haar te kennen, dat
hii haar op den koop toe wil hebben.
Edoch onze ingenieur en Illeana beginnen el
kaar met den dag aardiger te vinden en zoo
gaat zij eindelijk op zijn suggestie in om zélf
naar olie te boren en aldus onafhankelijk te
worden van welke fabriek dan ook. Er wordt
geboord, maar de directeur intrigeert en laat
het boren staken, z.g, wegens de negatieve re
sultaten.
Deze vlieger zou zeker niet opgegaan zijn,
als Bieiand er geweest was, maar Bieland is
er niet meer, omdat hij kwaad weggeloopen
is. Waarom? Ziehier: Illeana durfde haar lief
de niet bekennen en dus neemt zij op insti
gatie van een nichtje, dat den ingenieur „knal"
vindt, haar toevlucht tot een gemaskerd bal.
De olieploert verschijnt, ontmaskert de schoo
ne en de jongeman voelt zich beleedigd. Maar
nauwelijks is hij begonnen zijn boeltje te pak
ken, of de oude trouwe huisknecht komt ,voor
mevrouw pleiten en als hij bekent door af
luisteren achter de intrigues gekomen te zijn,
stormt Bieland naar de fabriek, laat verder
boren en ziet zijn moeite beloond door een olie-
straal, die ten hemel spuit. Gelukkig vliegt de
boel nog in brand, zoodat Bieland den noo-
digen heldenmoed kan betoonen en wel op het
oogenblik dat Illeana op het punt staat in
wanhoop haar hand te geven aan den opper-
schurk. Daar komt natuurlijk niets van, want
als Bieland na den brand met levensgevaar
gebluscht te hebben in zwijm valt, stort Illeana
op hem toe en als hij zijn oogen open doet,
weet hij precies, hoe laat het is. En zoo wordt
ook hier de deugd beloond en de misdaad ge
straft.
De film is voor volwassenen.
Zt—I» Ai
Weet integendeel wel, dat je altijd een plaats
in ons gezin zult hebben, ook als je zelf een
gezin zou hebben gesticht. De dag, waarop Je
ons zult verlaten, zal voor Je oom, Francoise,
Michel en mij heel droevig zijn."
„Lieve tante, u is zoo goed, zoo goed, dat ik
soms mijn abnormalen toestand vergeet. Ik zou
uw weelde kunnen missen, maar niet uw
liefde."
„Die zal je nooit ontbreken, lieveling, en het
is juist daarom, dat ik Je de kwestie wilde uit
leggen, toen je mij onderbroken hebtMet
je openhartig karakter zou je niet eenzaam en
oud kunnen worden. Zoo lang Je ons hebt, zal
het je niet aan genegenheid ontbreken,
maarlater.... En dan, al zien wij niet zoo
ver in de toekomst, zou het je voldoende zijn
door je oom en Je tante bemind te worden?
Me dunkt, dat Je wel roeping hebt tot het
huwelijk."
„O, ja, tante, ik gevoel roeping tot het huwe
lijk met een man, die mij zou aanbidden en
dien i& tot gek wardens toe zoij beminnen
.Alweer die overdrijvingen!" viel Francoise
in de rede.
„Men kan heel gelukkig zijn zonder zijn echt
genoot tot gek wordens toe te beminnen," zei
tante die op dat punt ervaring had. „De waan
zin in de liefde is de grootste aller rampen."
„O, die ramp wil ik graag ondervinden," zei
ik zonder mij te laten overtuigen.
„Je weet niet, wat je zegt," bromde tante
Madeleine. „Om terug te komen op het huwe
lijksaanzoek van Georges Peral, moet ik zeg
gen, dat dit een onverhoop geluk voor je is."
„Onverhoopt? In welk opzicht?" vroeg ik
zachtjes.
„Onder alle opzichten. Georges aanbidt je en
daar je toch aanbeden wilt worden...."
„Pardon, tante.... Ten eerste wil ik aan
beden worden door iemand, dien ik tot gek
wordens toe bemin. Dat is hier niet het ge
val. Ten tweede is het heelemaal niet zeker,
dat Georges mij aanbidt. Ik behaag hem, dat
is te begrijpen, maar dat is ook alles. Ik ben
nog geen twintig, Ik zou gemakkelijk iemand
anders kunnen ontmoeten, die mij beter leek,
eer ik een oude juffrouw word."
Terwijl ik dit zei, wendde ik mijn hoofd om
om mij te bekijken in den prachtigen spiegel,
die boven een fraaie console Louis XV hing en
waarop tante Madeleine vooral verzot was.
Ik wist, dat Francoise mij weer zou beschul
digen van coquetterie, dat tante mij zou beris
pen, omdat het niet netjes stond om zich zoo
in den spiegel te bekijken maar het kon mij
niet schelen: ik wilde weten of werkelijk mijn
«Age kans c«n te feeܧê§S berustte op den aan
eigenaardigten smaak van Georges Peral of dat
ik andere mannen zou kunnen ontmoeten, die
mij en ik hun beter bevielen.
Zonder te veel ijdelheid moest ik constatee-
ren, dat ik toch wel eenige kansen bezat: haren
blond, als rijpe korenaren, een tint als paarle
moer, frissche roode lippen, bruine oogen
onder mooi gewelfde wenkbrauwen, een pittig
neusje en fijne kin, dat alles was nu juist geen
schoonheid in den vollen zin van het woord,
maar ik kon er mee tevreden zijn en had zelfs
de voldoening niets meer te verlangen. Alleen
zou ik mijn neus een beetje hebben willen
fatsoeneeren.... misschien hielp het door er
eens flink op te slaan....
„Nu, hoe vind je jezelf?" vroeg Francoise.
„Niet kwaad, dank je."
„Beste meid, je moest je nu eens afwennen
om je in eiken spiegel te bekijken, dat is niet
zooals het hoort," zei tante Madeleine.
„Ik deed het alleen om te weten te komen of
er werkelijk slechts een Georges Peral kan be
staan, die idee in mij zou kunnen krijgen."
„Coquet ding, visch je naar complimentje^?
Welnu, die krijg je niet," hernam tante met
haar goedige stem. „Maar hoe dan ook mijn
meening over je uiterlijk is, toch blijf ik er
bij, dat het aanzoek van Georges Peral...."
„Houd toch op, tantetje...."
„Waard is overwogen te worden. Luister nu
eens naar mij zonder mij in de rede te vallen.
Hij is van goede familie, heeft een goed karak
ter, goede godsdienstige gevoelens, flink fortuin,
verzekerde positieIk begrijp niet, wat er
ontbreken pm je volmaakt ge-
lukkig te maken. Bovendien zijn er in dien
rampzaligen oorlog zooveel jonge mannen
gesneuveld, dat de jonge meisjes niet zoo ge
makkelijk tot een huwelijk zullen komen en zij,
die een passend aanzoek ontvangen, moesten
zich als gelukkig beschouwen. Nu in dit gevai
zich alles vereenigt, wat ons te wenschen blijft,
noem ik dit een buitengewone kans
„Moeder heeft gelijk," verklaarde Francoise,
die naar het pleidooi geluisterd had met schit
terende oogen.
Ik houd veel van mijn nicht en ik bewon
der oprecht haar regelmatige schoonheid en
buitengewone bevalligheid, maar vandaag kon
wat zij mij zei enkel mij prikkelen. Was dat
haar schuld of de mijne? Ik dacht er niet aan
om dat probleem te ontwarren. Mijn tong, die
altijd klaar staat om antwoord te geven, zei:
„Waarom trouw jij dan zelf niet met hem?"
Zij wist een oogenblik niet wat te zeggen en
antwoordde dan met bijna opeengeklemde lip
pen: „Och, hij heeft mij immers niet ge
vraagd!"
„Ja, maar als hij het gedaan had, zou jij ook
niet gewild hebben. Jij verlangt iets anders, iets
zeldzaams, iets buitengewoons."
Mijn woorden bleven in de keel steken, zoo
dat ik bijna stikte. Francoise, die lieve Fran
coise, altijd zoo kalm en meesteres van zich
zelf, had opeens haar plotseling verbleekt gelaat
verborgen in een der kussens van de sofa, waar
zij gezeten was en nu snikte zij luide als een
klein bedroefd kind, terwijl haar schouders
schokten.
het mooie kapsel streelend, dat glanzend don
kerblond uit het kanten kussen te voorschijn
kwam.
„Heb ik je pijn gedaan?" riep ik op mijn
beurt, op het punt ook te gaan huilen. „Het is
zoo, ik ben een naar spook, een ondankbaar
wicht. Francoise, lieve Francoise, ik heb je niet
willen bedroeven!"
Ik riep dat alles zoo hard, dat Lolotte, het
kleine Havaneesje, mij gezelschap ging houden
en begon te blaffen en te huilen, met die lange
uithalen, die iemand een rilling over den rug
doen gaan.
„Stil, koest," riep tante tot mij en tot
Lolotte.
Francoise huilde nog altijd. Ik begreep er
niets van, maar in een opwelling van oprecht
berouw, wierp ik rnjj naast haar op de sofa
en begon haar coiffure te streelen, zonder te
letten op het feit, dat ik die mooie ondulatie
heelemaal in de war bracht.
„Liefste Francoise, huil toch niet zoo, ik
smeek je er om. Je weet toch wel, dat ik
zooveel van je houd. Denk toch niet, dat ik
jaloersch op je ben. Jij hebt alle recht om vol
maakt gelukkig te worden en niemand zal zich
meer over je geluk verheugen dan ikMijn
dierbare Francoise, och huil toch niet meer...."
Ik begon te stotteren en Francoise zou nog
lang hebben kunnen huilen, als tante Madeleine
mij niet had doen zwijgen door een gebiedend
gebaar. Ja, nu had tante die prachtige kalmte
verloren die mij altijd zoo bewonderenswaar-
die toescheen. Zij sloeg haar armen om de
ulU^sja2uflÊ£g.„. Xan Jaa&r.docfeter^ die MssaSBgfci
hand begon te kalmeeren en zich oprichtte,
waarbij het bleek, dat het gele satijn van het
kussen nat was van tranen.
„Neem het mij niet kwalijk," zei zij, „het
overviel mij, ik ben sedert eenigen tijd zoo
zenuwachtig."
Zonder nadere verklaring, bleef zij aan het
huilen. De tranen rolden voortdurend over haar
gezicht. Ik begreep er niets van en wilde alweer
mijn berouw luchten: „Het was mijn schuld,"
riep ik uit. „Och, Francoise, let maar niet op
hetgeen ik zeg of doe. Ik ben een dom meisje,
die maar er op los babbelt. Je moeder heeft mij
dat al zoo dikwijls gezegd."
Dat gezegde bracht een vagen glimlach op de
lippen van mijn nichtje. Lolotte, die steeds als
familielid wilde beschouwd worden, sprong op
de sofa en installeerde zich dan op de knieën
van Francoise.
Het werd schemeravond. Een lichte nevel ver
zachte de kleuren en omtrekken van de kostbare
meubels, die ons omringen, de arabesken van
het groote Perzische tapijt onder onze voeten,
de kristallen van de luister, die, getroffen door
een laatste zonnestraal, gekleurde facetten te
zien gaven. Door de tulle gordijnen zag men
neer in den tuin zooals die in Februari zich
vertoont, kaal, somber, maar toch een idee
van lente gevend, als op zonnige dagen het
groen van struiken en heggen glanst.